E E U W E N TEMMER - - L.A.D.: Tessenderlo

advertisement
E E U W E NT E M M E R
NLOOIS
ARCHIEF
&
DOCUMENTATIECENTRUM
LADN
JAARGANG 6 - NUMMER 3 - OKTOBER 2007 AFGIFTEKANTOOR TESSENDERLO
LOOIS ARCHIEF EN DOCUMENTATIECENTRUM v.z.w.
Viermaandelijks tijdschrift:
EEUWENTEMMER
Secretariaat: BEA VERACHTERT
Gerhagenstraat 60
3980 Tessenderlo
Contactadres (telefonisch):
LOUIS ALAERTS tel.: 013 66 73 30
Windmolen 14, 3980 Tessenderlo
Bankrekening:DEXIA: 068-2092164-95
Loois Archief en Documentatiecentrum VZW
Lidmaatschap:
10 EURO - storten op bovenvermelde
bankrekening
Bestuur:LOUIS ALAERTSvoorzitter
BEA VERACHTERTsecretaris
RENE CLONENpenningmeester
JULIEN HERMANS
LUCIENNE PELSERS
PAUL STRAUVEN
FRANCOIS VAN GEHUCHTEN
FRANS VAN THIENEN
STAN PANISconservator
JEF WAGEMANS
MAURICE BRUYNDONCKXfotograaf/webmaster
LOUIS RUTTEN
Verantwoordelijk uitgever: Louis Alaerts, Windmolen 14, 3980 Tessenderlo
Geen uittreksel, overname noch afdruk uit EEUWENTEMMER mag geschieden zonder toestemming
van het Loois Archief en Documentatiecentrum V.Z.W. Iedere auteur is verantwoordelijk voor het door
hem of haar gepubliceerde artikel.
Website:www.lad-tessenderlo.be
Kaft:Ontwerp: Julien Hermans
Foto:
“Het kasteel” in Schoot, gebouwd in 1901
Voorwoord
9 september was Open Monumentendag. Een jaarlijks terugkerend evenement
waaraan door verschillende Looise verenigingen en instanties wordt meegewerkt
om het publiek een boeiend programma te kunnen aanbieden. Dit jaar was het
thema ‘wonen’. Interessante Looise gebouwen, waaronder boerderijen en herenhuizen, konden bezocht worden. En de talrijke opkomst bewijst dat ‘vroeger’ nog altijd
op veel interesse kan rekenen.
Wij gluurden in onze vorige Eeuwentemmer al binnen in Looise boerderijen zo’n
tweehonderd jaar geleden. In deze Eeuwentemmer snuisteren we rond in huizen
van de Looise burgerij uit die periode. Een heel ander interieur zal je merken. Deze
eerder welgestelde bevolkingsgroep ging meer met haar tijd mee en beschikte over
een veel gevarieerdere huisraad dan die van de boerenhuishoudens toen.
Van 15 tot 24 november is het in Vlaanderen ‘de week van de smaak’. De week
van de smaak wil zoveel mogelijk mensen op een toegankelijke wijze laten kennis
maken met ‘smaak’ en hen laten genieten van eten en drinken, gastronomie en
alles wat daarbij komt kijken. Het evenement heeft niet alleen aandacht voor drank
en voedingsproducten maar eveneens voor het erfgoed daar rond, de verhalen
en de studies erover. Ook Looi kookt naar aanleiding van die landelijke actie. Met
‘Gezouwen en gebrouwen’ wordt, onder hoofdredactie van Jos Van Thienen een
Loois kookboekje uitgebracht met daarin, naast een historisch-culturele schets rond
koken in de twintigste eeuw, ook recepten met Looise accenten van vroeger. Een
hebbeding voor iedereen voor wie koken een hobby of een passie is.
Moesten uw kookresultaten uiteindelijk van bedenkelijk allooi zijn en eerder de
maag ontregeld hebben dan de smaakpapillen geprikkeld dan is ons artikel over de
prille geneeskunde in Tessenderlo misschien iets voor jou. Geneeskunde uit de tijd
dat er nog geen imodium of motilium bestond. In dit deel worden vooral de ziekteverschijnselen behandeld. In onze volgende Eeuwentemmer hebben we het over
de behandeling ervan en over welke dokters er toen zoal actief waren in Tessenderlo.
En wanneer de mensen vroeger goed en veel gegeten hadden gingen ze niet zoals
wij nu naar het toilet maar ‘naar achter’. Frans Van Thienen staat in zijn eigen stijl
stil bij dit latrinair gebeuren en vooral bij het ‘hartje in de wc-deur’.
Samen met het themanummer over de ‘Gilden’ biedt het LAD je aan het einde van
dit jaar dus weer een uitgebalanceerd leesmenu aan. Aan u om te oordelen over
de smaak ervan. Het LAD is nu al bezig met de samenstelling van het menu voor
volgend jaar. Daarin komen o.a. 100 jaar Hulst en Looise kapucijnen uitgebreid aan
bod. Tot dan wensen we onze lezers ‘smakelijk lezen’ toe!
Louis Alaerts
voorzitter
EEUWENTEMMER
1
Gluren bij de Looise buren (1767-1781) (2)
De oud-Looienaar: wie was hij, hoe leefde hij, wat bezat hij? Laten we eens gaan
gluren bij de Looise buren van meer dan tweehonderd jaar geleden. Als we willen
weten hoe hij en zij toen leefden, kunnen we eens kijken naar de huisraad die zij
bezaten. In onze vorige Eeuwentemmer gluurden we binnen bij de Looise boer en
kregen we een mooi beeld van zijn woon- en werkomgeving. In dit nummer gaan
we op bezoek bij de Looise burgerij. Een andere woon- en werkwereld, zo zal blijken.
2. De Looise burgers
We vinden zes inboedels terug van Looise gezinnen die tot de burgerij behoorden:
drie op de Markt, één in Schoonhees en één in Hulst. Daar tellen we de inboedel
van Peter Bellinx in Gerhees bij. Die had blijkbaar winkel want er werden grote
voorraden textiel verkocht. Zijn inktkoker en boeken wezen bovendien op geletterdheid. Het waren voorwerpen die in de meeste boerderijen ontbraken. De inboedels
van de burgerwoningen van Tessenderlo zijn interessanter dan die van de boeren.
Deze meer welgestelde bevolkingsgroep ging beter met de tijd mee en beschikte
over een veel gevarieerdere huisraad dan de eentonige boerenhuishoudens, waar
veetoebehoren, werktuigen en sober meubilair de dienst uitmaakten.
De dagelijks noodzakelijke ingrediënten waren hier ook aanwezig: schappen,
kisten, potten, kruiken,…maar hier vinden we ook luxeproducten terug, terwijl de
landbouwwerktuigen in de burgerhuizen nagenoeg ontbreken.
Wat vooreerst opvalt zijn de grote hoeveelheden koperen en tinnen voorwerpen. Een voorbeeld bij Frans
Aertnijs in Hulst: een coperen zey, een coperen caffoor,
een coperen vuer pan, naast veel tinnen schotels, lepels
en een tinnen waterpot.
Dieren hadden ze veel minder dan de boeren. Schout Jans hield bijen. Hij had
enige lege bijkorven en een honingvat. Bij Jan Rommers in Schoonhees waren
zes bievaten, drie biekorven in dienst en twee ‘ijdele’ of lege biekorven. Er was een
verschil tussen een bievat en een biekorf. Schout Jans was een vrijetijdsimker want
hij bezat een biehal en een honingvat. Een bijenhal was een houten stelling waarop
en waarin de biekorven werden geplaatst. Bijen werden uit het centrum van het
dorp gehouden, van de mensen vandaan. Hun biotoop was meestal de afgelegen
heide. Peter Bellinx in het meer afgelegen
Gerhees was een grote bieboer. Hij had
een honingpers en 17 biekorven, waarvan
hij er enkele had gevuld met bonen en
gebakken appelen.
De achttiende eeuw was de periode van
de intrede op het Kempense platteland
van nieuwe warme dranken uit exotische
landen. In buurgemeenten kwam naar
voor dat thee toen al goed vertegenwoordigd was in de meer welgestelde
EEUWENTEMMER
2
huiskringen; van koffie was nauwelijks sprake en chocoladedrank bleef helemaal
achterwege. Ook Tessenderlo volgt die tendens.
In de meeste burgerhuizen werd al thee gedronken. Slechts in één boerenhuis, dat
met de rijkste inboedel bij Simon Andries in Den Hoek (1776) werd een the bus vermeld, maar ook bij Margriet Vandergrinten op de Markt. Daarin werd de thee droog
bewaard. In 1770 is melding van een theebus en een suycker baxken bij Posselius
in Hulst. Het jaar nadien werd het ook geveild bij ontvanger Volders: een half dosijn
bruyn thé tassen met een spoelcomme: 3-15 (=heel duur), een half dosijn witte thé
tassen, een the bus en een suyker schotelken,… Mevrouw Volders kreeg blijkbaar
vaak bezoek op de thee.
De enige Looise vermelding van koffie is bij Francis Vorsters, getrouwd met AnnaChristina Thielens, wonend binnen de mert van Tessenderloo. In 1781, bij één van
de laatst behandelde verkopen was sprake van een 1 coper panneken en vlecke
coffe pot. Bij ‘vlek’ is een typische b-v-wisseling gebeurd en dat dient te worden
gelezen als een blikken of ‘blekken’ koffiepot. Naast koffie dronk hij ook thee want
er was een theebus in huis.
De Looise burgerij spiegelde zich aan het voorbeeld van de steden. Bij Posselius in
Hulst (1770) was er een spiegel. Jan Rommers had ook een spiegel en een seep
kinneken.
Dat vonden we bij de boeren niet terug. De boerinnen spiegelden zich nog niet.
De achttiende eeuw was de ‘Pruikentijd’. Bij de boeren geen enkel spoor maar
wel bij de burgerij. In de hier behandelde periode was het hoogtepunt al voorbij
in de steden, maar op het platteland volgde men wat later. Bij de Looise burgers
waren dus volop pruiken te vinden. In tegenstelling tot buurgemeenten waar ook
het Franse woord ‘calotte’ voorkwam, was in Tessenderlo alleen sprake van een
‘paruck’. Ontvanger Volders had eenen parucke cop, een pairuck, een paruck met
een mutse… Ze gingen spotgoedkoop van de hand. Waren ze uit de mode of versleten?
Tabak en snuif vonden we terug bij Francis Vorsters op de markt: eenen snuyf
stamper en 1 snuyf molen. Elders vinden we een snuyf temst terug, een zeefje om
snuif door te laten. Bij Margaretha Van der Grinten op de Markt werd een ‘snuifpot
met een schalie’ verkocht. Peter Bellinx in Gerhees rookte. Hij had een toebax doos
met een coperen vinckpot. Bij Catharina Maes, weduwe van ontvanger Christiaan
Volders was ook rookgerief aanwezig: eenen corf met eenige pijpen. Peter Bellinx
in Gerhees had heel wat kemp, ook ‘geschelde kemp’. Daarmee werd, zoals aangehaald, de pijp aangestoken.
Op kunst en cultuur bij de Looise burgerij wijzen de veilingen van schilderijen, lessenaars en boeken. Bij schout Jans werd intellectuele arbeid gesymboliseerd door
een lessenaar waarmee een schrijftafel met veel laden en schuifjes werd bedoeld.
We vonden ook ‘lesseneers’ bij Van der Grinten en Volders op de Markt. Bellinx in
Gerhees schreef ook want hij had een enck koker met eenige cnoppen en 2 boucken. Francis Vorsters op de markt had 1 boeck, 1 lees boeck en eenighe boecken.
Wat was het verschil tussen het leesboek en de andere? Bij Volders waren er 26
boeken, waarvan drie met een ‘caffitorie’. Spreekt de oudere generatie nu nog altijd
EEUWENTEMMER
3
niet van een ‘kapitöllie’?
Veel kunst was er nog niet in de huiskamers: een schilderij bij Vandergrinten en bij
Jan Rommers in Schoonhees; zes schilderijen bij Posselius in Hulst; bij ontvanger
Volders op de Markt waren het 2 papieren schilderijen, 2 schilderijen met gelaesen
voor en een schilderije op lijnwaet (= doek).
Bij de ontvangersweduwe werd in 1771 het enige dambord (een dammebert) verkocht voor vijf stuivers. De koper was chirurgijn Jan Frans De Leeuw die ook op de
Markt woonde. Het woord was duidelijk bert, het oude woord voor hout. Eigenlijk
zou moeten sprake zijn van dambert, zoals het nog bestaande huis met die naam in
het centrum van Diest. Het dambord in een herberg wijst erop dat het als caféspel
werd beoefend. Van een schaakspel was in Tessenderlo toen nergens sprake.
In de burgerswoningen werd bier gedronken maar natuurlijk ook wijn. Dat was veel
verfijnder. Bij weduwe Volders werden 6 wijn roomers verkocht. Een roemer was
een mooi woord voor een mooi wijnglas.
In slechts weinig boerengezinnen werden wapens
geveild. Een snaphaan, het toen al verouderde geweer,
kwam voor bij Elisabeth Rommers. Bij de burgers
bevonden zich meer wapens onder het dak. Er werd
een handboog geveild bij Margaretha Vandergrinten op
de Markt; Maria Van Sweevelt in den Hoek had 1 sackpistoel en 1 snaphaen. Bij Jan Rommers in Schoonhees was een cruytdoos, waarin
het buskruit of ‘poeder’ werd bewaard. Schout Jans had twee snaphanen maar ook
een koperen pijlkoker en hij jaagde ook op vogels. Hij had drie vogelkorven.
Ontvanger Volders was een verwoed jager. Hij liet na: een jacht tes met haegel
bors, een jachtmes, een mes met een sien buys, eenen snaphaen, 1 vogelscorf.
Een ‘zienbuis’ was een verrekijker, handig te gebruiken bij de jacht. Bij Francis
Vorsters op de Markt was een wapenarsenaal: 1 stock en 1 boogh, 1 snap haen,
1 jacht tes, een poeder horen en haegel
bors. In een ‘poederhoorn’ werd het buskruit droog bewaard en in de hagelbeurs
zat de jachthagel.
In het landbouwersgezin van Marie Berghmans, weduwe Peter Verheyden werd
1 viswaye geveild. Dat was een visnet tussen twee stokken om een bepaald deel
van beek af te sluiten. In die kringen was vissen meestal stropen omdat het door de
heren vrijwel overal verboden werd. Stropersgetuig of wapens in armere gezinnen
werden echter niet geveild. Dat hielden ze wel onder de ogen van de grote heren
uit.
Verfijnde voorwerpen waren zoutvaatjes in glas; olieflesjes, veel meer tinnengoed,
tafelmessen en een sop schotel. Dat is wel degelijk het bewijs dat men hier toen al
‘sop’ zei, zoals dat nu nog het geval is. Devotie komt tot uiting bij Francis Vorsters.
Hij had een 1 weywaeter vat en weduwe Volders: 2 wijwaeter vaeten en een Livevrouwe in een gelas. Er waren echter nog andere ‘postuurkes’ in huis. Zij had twee
postueren bestaende in kat en hont.
EEUWENTEMMER
4
De burgerij sliep in bedden van betere kwaliteit. In die tijd waren de hemelbedden
nog in de mode. Bij Aertnijs in Hulst werd een ‘ledikant met behangsels’ verkocht.
Ook de andere meubeltjes waren er verfijnder: een bofvet (=buffet). Zij hadden een
buffetkast, wat toen zeldzaam was. Een caffoor of keukenvuur op poten was er
bij Vandergrinten. Weduwe Volders had 2 aerde caffoeren (keukenvuren) met een
aerde penneken (pannetje in aardewerk). Bij weduwe Volders werd een ijseren torf
brant verkocht.
Bepaalde exotische zaken van overzee waren al tot de Looise huiskamers doorgedrongen. Mooi voorbeeld waren de twee papegaaien van weduwe Volders op
de Markt. Zij was de enige die dergelijke vogels in huis had. Weduwe Volders had
nog andere attributen die op welstand en vooruitgang wezen: een hoedenkast en
een porseleinen inktkoker, zowat het enige porselein dat toen in Tessenderlo werd
teruggevonden. Dat materiaal was vanuit het Verre Oosten tot hier gekomen en
bepaalde plaatsen zoals Delft en Sèvres specialiseerden zich in het namaken van
dat oosters product. In de 17de eeuw gebeurde in de Nederlanden het omgekeerde
proces van het huidige ‘made in China’ of ‘made in Taiwan’!
Naast de alledaagse kleren en de holen die er ook bij de burgerij waren, was hier
veel verfijnder textiel, met als neusje van de zalm de uit het Oosten ingevoerde
katoen en de zeldzame en dure zijde.
We starten bij Bellinx in Gerhees die wellicht in textiel handelde: een korslijf of
keurslijf werd later een ‘korset’ genoemd. Het was een spannend, met koordjes aan
te trekken stevig ondergoed dat door de vrouw werd gedragen. Mannen die het ‘in
hunne rug hadden’ konden ook een ‘korsee’ dragen als versteviging van hun ruggenwervels. Dan was het meestal in leer en ongeveer 40 centimeter hoog, vast te
riemen op de buik. We lezen verder van vele hemden en broeken; een blauwen
‘keel’ of kiel, wat bijna alle boeren toen droegen, 2 paer wanten en eenen hoet;
een neteldoecken neusdoeck, 2 zeyde neusdoeck, 2 halsdoecken; 2 blauwe voorschooden, 2 kempe laekens, 1 lap catoen, 3 lappen lijnwaet, 1 stuck vlassen lijnwaet.
Vrouwen moesten hun hoofd en haar bedekken, want anders gaven ze ‘aanleiding’.
Waar hebben we dat nu nog gehoord? Ze konden neusdoeken dragen op hun
hoofd en halsdoeken iets lager, maar sjieker waren de hoeden. Weduwe Volders op
de Markt had een speciaal meubel om al haar mooie hoofddeksels in te bewaren:
kist met hoede kasse en verder had ze eenen surtout (=overjas), eenen nacht tabbert (=slaapkleed), een blouwlake broeck, naast servetten, hemden en twee ‘kusfluwijnen’.
Bij Jan Rommers in Schoonhees waren er 2 manden met
kausen en holen en verder 1 treype broeck, 7 kus flowijnen, eenen handoeck, 3 ammelaekens.
Bij de burgerij vinden we spinnewielen terug want de
meer welgestelde dames waren ook op dat vlak actief.
Twee spinnewielen en een haspel bij Posselius in Hulst.
Schout Jans had drie haspels.
EEUWENTEMMER
5
Catharina Maes, weduwe van ontvanger Christiaan Volders woonde op de merckt
van Tessenderlo. Zij had een rijke inboedel en ze had herberg gehad. Daarop
wijzen vier biervaten, vier pinten met schelen, gewoon pinten, bierpotten, gelaese
pinten, een gecolleurde gelaese pint, veel stoelen en een bier stellinge met een
planke.
Die boedellijsten lijken op zich banaal maar wie nader toekijkt, krijgt toch een mooi
beeld van het dagelijks leven van onze onmiddellijke voorouders in armoedige
tijden. Het mag duidelijk zijn dat veel zegswijzen zijn afgeleid van deze eenvoudige
dagelijkse voorwerpen. Veel van die werktuigen en alaam dreigen totaal onbekend
te worden.
François Van Gehuchten
EEUWENTEMMER
6
Geft mij nen nieven noet
Waar is de tijd van jaren geleden! Waar is de modeparade van vroeger gebleven!
Op paasdag kwamen de nieuwe tailleurs en de nieuwe hoeden in het straatbeeld
opdagen, recht naar de catwalk doorheen de middengang voor de hoogmis in de
dorpskerk. Want daar waren de verzamelde kennersblikken van het dorp te hoop
gelopen. Jong en minder jong had ogen tekort. Ach, die hoeden! Voor een dorp als
toen waren dat de paardenrennen van Epsom in Engeland of dichterbij van Waregem koerse.
Op deze foto doen vier jongedames hun best om te doen vergeten dat er straks
weer moet afgewassen worden, hemden gestreken, selder gesneden en koeien
gemolken. Vier jongedames met drie dezelfde handtassen, vier dezelfde kapsels,
vier dezelfde handschoenen, maar vier verschillende hoeden. En plaats dat dat
innam in de kast, moeder sta me bij, mensen toch.
Het is alsof het eeuwen is geleden. Maar we schrijven 1945. Vier gezusters Sas,
v.l.n.r. Aline, Maria, Margriet en Irma, toen wonend in Hulst, poserend tegen een
achtergrond uit de tijd van toen, toen er maar om de 200 meter een huis stond.
Maar het zijn stammoeders geworden van kinderen of kleinkinderen die balletles
geven in Gent, in Nederland de kost verdienen, in Los Angeles wonen en Deens
leren spreken met hun man, Argentijnen op de familiereunie zien opdagen of met
een straaljager over Corsica donderen.
Frans Van Thienen
EEUWENTEMMER
7
Just is just, ook in 1513
Een schepenbank in het oude regime, zijnde dus van voor de Franse Revolutie,
was het hoogste plaatselijke gezagsorgaan dat het dagelijkse reilen en zeilen van
een dorp bepaalde. Ze bestond uit een schout en een aantal schepenen bijgestaan
door een secretaris. Doorheen het jaar hielden zij genachten ofte zitdagen voor het
aangeven en registreren van testamenten en boedelscheidingen, verkoop of ruil
van gronden, huwelijkscontracten, aanstelling van voogden voor wezen of weduwen, ondervraging van getuigen bij misdaden van gemeen recht, rechtspreken bij
ruzie en vechtpartijen, ja zelfs het uitvoeren van lijfstraffen en de doodstraf op bevel
van de hogere rechtbank.
Maar op het einde van het jaar hield men het jaargeding, waar men het voorbije
jaar afsloot en het nieuwe voorbereidde: afsluiten van de rekeningen en vaststellen
van de nieuwe aanslagvoeten om de burgemeesters van de gehuchten toe te laten
de belastingen op te halen. Op het jaargeding ging het dus uitsluitend over centen,
het in orde brengen en houden van de gemeentelijke boekhouding.
Dat men op dat jaargeding geen zaken toeliet die alleen op de genachten thuishoorden, bewijst volgende akte uit 1513 waar een notabele, Bernaerdt Willems
alias Cuylen, die van iemand “motten” had gehad en hardhandig was toegetakeld,
meende dat hem het recht toekwam zijn klacht behandeld te zien op het jaargeding.
Maar de schepenen hadden daar “na oudt usagie” geen oren naar. Meneer de
notabele moest maar op één van de volgende genachtendagen zijn zaak te berde
brengen en de schuldige tegenpartij dagvaarden, zoals Jan en alleman dat altijd
deed, maar toch niet op een plechtig jaergeding waar het ging over de gemeentelijke gelden berustend op schattingen van grondbezit en veestapel, om daarmee de
gemeentelijke begroting rond te krijgen.
Meneer de notabele mocht van de schepenen gerust in beroep gaan bij het hooggerechtshof van Vliermaal, waar zijn zaak toch geen kans zou maken. En de secretaris nam zijn ganzenveer en schreef op blz.273r van register N.42 (nieuw N.413):
A° XVc XIII opten XVIIten IXbris
(In het jaar 1513 op 17 november)
Na oudt usagie onser bancken recht, te weten datmen opt ons jaergedinge,
dwelck al hier jaerlijx mer ééns onderhalden en wordt, gewoenlick is van scats
scult alleen aen te spreken ende verantworden. Ende nu Bernaerdt (1) compt
ende wilt oft gheeft aensprake ende die hem gewont soude hebben ende die
zake van strijden ende vechten aengaet, wijsen wij na gewoenlicheyt onser bancken recht dat de selve Bernaert sijn weder parthijen met dage ende daechs recht
na gewoenlicheyt onser banck aenspreken sall ende nyet opt jaergedinge, op
verbeteren ons hoge eerwerdichs hoots.
(1) Dit is zonder twijfel Bernaert Willems alias Cuylen die in vele akten in het register N.42 voorkomt.
Frans Van Thienen
EEUWENTEMMER
8
Prille geneeskunde in Tessenderlo (12de - 18de eeuw)
Nu zijn er veel dokters in Tessenderlo, ook ‘specialisten’ zoals neurologen, gynaecologen, psychiaters en een reeks apothekers. Diverse inwoners hebben als
beroep verpleger of verpleegster; er is een medisch centrum, het Vlaamse Kruis,
het Rode Kruis… Voor het zover was, vloeide er heel veel water door de Laak. Ooit
ging het er hier primitief aan toe.
In de middeleeuwen was geneeskunde geconcentreerd in ziekenhuizen in steden
zoals Diest en in kloosters zoals Averbode. Daar waren niet-gediplomeerde heelmeesters actief. Ze kenden het menselijke lichaam niet en gingen voort op de
oud-Griekse leer van de vier menselijke sappen. Ziekte was een verstoring in de
lichaamssappen: bloed, slijm, gele en zwarte gal. Een aderlating was de meest
gekende remedie. Het verzwakte de zwakke patiënt alleen maar. Eeuwenlang werd
die remedie gebruikt tot Vesalius in Brussel lijken stal op de galgenberg, waar nu
het Justitiepaleis staat. Hij sneed ze in het geheim open en ontleedde ze. Met hem
was de moderne geneeskunde geboren. Maar het zou dan nog meer dan tweehonderd jaar duren eer de eerste afgestudeerde dokter naar Tessenderlo kwam. Intussen bleef hier amateurisme troef. De niet-gediplomeerde chirurgijns, in feite niet
meer dan veredelde kwakzalvers bleven hier nog lang de plak zwaaien.
Een belangrijke bron zijn
de armenrekeningen. De
Looise armentafel betaalde
de kosten voor zieke armen.
Daarin leren we de ziektes
kennen: hydropsie of waterzucht; podagra of ‘het pootje’,
koortsen, kinderziektes zoals
mazelen en vaak de pokken
die ook bij volwassenen
toesloegen. We leren er de
simpele remedies kennen
en dat wijn, brandewijn en
alcoholische dranken als
geneesmiddel werden gezien. Een les in anatomie. De geleerde en getabberde professor
verstrekt uitleg terwijl het manuele werk aan een ondergeVerslavende middelen zoals (r)
schikte wordt overgelaten. (Bartolomeo di Glaviulla, 1494)
cannabis worden nu ook
als geneesmiddel gesimuleerd. Dat is nu de dooddoener om het spul wettelijk te
maken. Ook suiker of honing moest ziektes keren.1
In het eerste deel bekijken we de ziekteverschijnselen en dan vooral de moordende
epidemies die in Tessenderlo huishielden. In het tweede deel richten we onze focus
op de remedies en de eigenlijke ziekenzorg.
1 RAH, Tessenderlo, schepenregister 93 (nieuw 559) 1623-1630, voogdrekening kinderen Wouter
Papen en Kalijn Fijen, fol. 209v: Item voor Lijnen doen sij sieck was, aen suycker, appelen ende
rosijnen.
EEUWENTEMMER
9
Deel 1. DE ZIEKTEVERSCHIJNSELEN
Ziekte was een erge gesel, de verzorging primitief. Een beenbreuk betekende
meestal verder kreupel door het leven gaan. Er waren de gewone ziektes, aftakeling door ouderdom en sporadisch moordende epidemies.
Door de eeuwen heen was er een opeenvolging van besmettelijke epidemies. In
de middeleeuwen heerste de melaatsheid tot omstreeks 1600 toen de ziekte grotendeels was bedwongen. De pest woedde nog na tot de 17de eeuw om dan plaats
te maken voor dysenterie of ‘rode loop’ die de epidemie van de 18de eeuw werd,
gevolgd door de cholera in de 19de eeuw. De Spaanse griep in het najaar van 1918
was de laatste pandemie in West-Europa.
1. Melaatsheid
Melaatsen of leprozen werden ‘lazarussen’ genoemd. Zij hadden een besmettelijke ziekte en vrijwel de enige remedie die de dorpsgemeenschap toepaste, was
de totale isolatie van de zieken. Zij werden verbannen naar de rand van het dorp.
Er werd een soort testament opgesteld, hun goederen verdeeld en daarna verbleven ze bij hun soortgenoten. Soms werd een kapel in hun buurt opgericht, een
zogenaamde leprozenkapel, zoals in Meerhout. Van 1550 dateert een interessant
document in buurgemeente Vorst. Aart Goossens was melaats geworden en werd
‘uitgezet’. Hij werd ‘overluid’ zoals bij een begrafenis en zijn testament werd uitvoerbaar gemaakt. Het was alsof hij was gestorven, maar toch bleef hij met enkele
schamele bezittingen aan de rand van het dorp wonen, waarschijnlijk in de Hutten
bij de Grote Laak achter de Wetsberg. Twee keer per week mocht hij met een ratel
bedelen in het dorp, maar de aalmoezen moesten hem van op afstand worden
gegeven.2
In buurgemeenten
als Diest, Vorst en
Veerle waren dergelijke melaatsenconcentraties of
lazarijen aan de rand
van het dorp.3 Ook
in Tessenderlo was
dat het geval. Op de
grens van het meest
afgelegen gehucht
Engsbergen stond
alleszins een lazarushuisje. In de 17de
eeuw was het gesitueerd op het Heu- Paria’s van de middeleeuwse maatschappij: een leproos met zijn waarvelken bij de grens schuwende ratel en een kreupele bedelen voor hun kost. (Uit Miroir Historial, Vincentius van Beauvais, Parijs, Bibliotheque de l’Arsenal)
met Okselaar. Daar
werden de Looise melaatsen afgezonderd. Het huisje was gesitueerd op een vrij
afgelegen plaats en omgeven door een omheining van levend hout. Er was immers
2 F. Van Gehuchten, Vorst groot en klein, blz. 71
3 Met de Lazarijberg in Molenstede, aan de rand van Diest is het fenomeen er in de toponymie
bewaard gebleven.
EEUWENTEMMER
10
sprake van een lasarus leuxken (look, luik, afsluiting). In 1660 bestond het huis
niet meer. Toen was sprake van een lap grond waar voordien het laserus huysken
stond.4 Later werden hier eveneens pestlijders afgezonderd.
Die lokatie stond waarschijnlijk in verband met het bestaan van de Onze-LieveVrouwkapel van Okselaar/Engsbergen. Het is de oudst vermelde kapel van Tessenderlo. In die optiek werd het lazarushuisje bij een kapel geplaatst. Het valt echter
niet uit te sluiten dat het omgekeerde gebeurde. Eerst werden de lazarushuisjes
gebouwd en pas nadien kwam de kapel er. Omstreeks 1600 verdween de lepra uit
onze streken. De laatste lazarus van Tessenderlo wordt in 1657 vermeld.5 Mogelijk
had hij veel puisten en leed hij niet aan de ziekte zelf. Nog in de twintigste eeuw
werd iemand met veel puisten ‘Lazarus’ genoemd naar de met zweren overdekte
arme uit de parabel ‘De rijke vrek en de arme Lazarus’.
2. Pest
In 1348 sloeg de pest voor het eerst toe in Europa. Ratten zouden de ziekte eerst
in Constantinopel hebben verspreid. De volgende jaren werd zowat heel Europa
aangetast. De getuigenissen over pest in de 14de-eeuwse Kempen zijn echter zo
schaars dat sommige menen dat de ziekte hier niet zo een erge afmetingen had
aangenomen. Het staat vast dat in druk bevolkte en vervuilde steden de pest vrij
spel had en het platteland er beter van af kwam.
In de periode voor de 16de eeuw zijn de Looise gegevens over de pest zeer
schaars. In oktober 1475 werden plots veel ‘opheldingen’ in de schepenregisters genoteerd. Veel mensen waren kort na elkaar gestorven en hun goederen
werden naar erfgenamen overgeheveld, wat door de Looise schepenbank moest
vastgelegd worden.6 Dat wijst erop dat toen een besmettelijke ziekte -meer dan
waarschijnlijk de pest- had toegeslagen. De oorzaak van die vele overlijdens werd
echter niet genoteerd.
In maart 1557 was er blijkbaar weer een besmettelijke ziekte. Er werden die maand
negen testamenten opgetekend en nog enkele in april.7 Meestal stond er gewoon
dat de mensen ziek te bed lagen maar ‘hun vijf zinnen nog machtig’ en dus bij volle
verstand waren.
Pas eind 16de eeuw duiken de eerste expliciete gegevens over de pest in Tessenderlo op. De vreselijke ziekte werd meestal aangevoerd door vreemde soldaten en
viel meestal samen met noodlottige jaren van oorlog. In buurgemeenten als Mol en
Vorst waren omstreeks 1575 de eerste pestepidemies opgedoken. Spoedig kon ook
Tessenderlo de eerste doden begraven.
In de jaren 1575-1584 sloeg de pest in Tessenderlo toe in drie grote golven met
1576, 1579 en 1584 als zwarte jaren. In het begin van 1579 had Diest al aan de
Spaanse opperbevelhebber Farnese gemeld dat de pest erg in de buurt woedde.
4 R. Van Dessel, Engsbergen 850 jaar geschiedenis, blz. 92
5 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, 16, uitvaarten: 1.10.1657 uytvaert van den lazarus.
6 RAH. Tessenderlo, Gichtregister 39 (nieuw 410) 1459-1492, 42v.
7 RAH. Tessenderlo, schepenbank, 49, nieuw 420, fol. 3-20.
EEUWENTEMMER
11
Meer dan de helft van de Diestse burgers was overleden, aldus de misschien wat
overdreven berichten. De ziekte nam uitbreiding in de zomer van 1579 tijdens het
beleg van Maastricht door Farnese.8 Burgers werden verplicht karvrachten te doen
voor het leger. Veel mensen samen in het warme seizoen en in de onhygiënische
tijden van toen, bracht Magere Hein in actie.
Vooral vanaf eind juli 1579, de warme periode die het best geschikt was voor overdracht van ziekte, begonnen de inwoners in Tessenderlo massaal te sterven. In
allerijl werden testamenten opgesteld. De dappere kapelaan die de Looise testamenten bij pestlijders in huis ging noteren, was Martin Goetbloets Maartenszoon
die slechts korte tijd in Tessenderlo was maar veel schrijfsels uit die turbulente tijd
naliet.9 Vaak stond vermeld dat een koppel “was bevangen met een zeer contagieuse ziekte.”10 Het woord pest durfde men niet neerschrijven uit angst daarmee de
ziekte te ‘roepen’, naar zich toe te halen.
De Looise gemeentesecretaris Niklaas Cuylen was één van de slachtoffers. Op 14
juli 1580 werd zijn haaf verkocht ten voordele van zijn dochter Maaiken. Een bakker
in Hasselt had de dochter opgevangen toen de ouders ziek waren. In dat testament
zien we voor het eerst het woord pest staan. De dochter was blijkbaar voordien
ook aangetast want de heelmeester kreeg zeven gulden om haar te genezen en de
bakker die voor opvang had gezorgd, kreeg 25 gulden of zowat een vier maanden
loon.11
Herhaaldelijk is in de rekeningen sprake dat mensen werden betaald om doden te
begraven in de tijd van de pest, om te waken bij een zieke of het huis van een pestdode te ‘vegen’, wat telkens levensgevaar inhield. Ook werd er werk op het veld
gedaan of klusjes opgeknapt bij pestzieken die zelf tot niets meer in staat waren.
Zij die het deden, verdienden veel geld: twee gulden of zes daglonen om een lijk
te begraven; vijftien stuivers of twee daglonen om een huis schoon te maken.12
Hendrik Van den Valgaer werd ruim beloond voor de zorgen aan zijn zuster Cecilia
tijdens haar ziekte.13
De woning waar een pestlijder verbleef, werd een ‘pesthuis’ genoemd. Bijna niemand durfde of mocht er binnen. Er bestonden in Tessenderlo afgelegen gebouwen
voor melaatsen en die werden later ook voor pestzieken gebruikt, maar het aantal
van dergelijke noodwoningen was totaal ontoereikend. In dat geval werden huizen
gemerkt waar pestgevallen waren. Niemand mocht daar binnen, tenzij de schobbers en verzorgers met speciale toelating. Alle deuren en ramen bleven gedurende
een periode van enige weken dicht. Meestal was het een periode van veertig dagen
8 E. Valvekens, Arnold van Leefdael, 109-111.
9 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 47r-48r: Martinus Martini seu Martini a Loo.
10 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 94r-95v.
11 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 39r-40/9r: Bakker de Ruisch had Maeyken zes weken in zijn huis gehouden dwelck tzijnen huyse ses weeken bestaeyt was, vander pesten
besmet was (kreeg daarvoor 25 gulden!). Item den meester het kindt voers genesen hebbende 7-0-0.
12 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 55r-58r: voogdrekening Lenaert Timmermans voor Mariken Muyskens Jans dochter aan Peter Wouters van Jannen (Muyskens) te graven
in tijt van peste 2-0... aen Anna Keusters van des kints vader (Jan) te wachten in tijt van peste
6-0... aen Aerdt Maes Mertensoon van jannes huysvrouwe te helpen bewaeren in tijt van peste. ...
Peeter Dingenen van het koren te picken, te binden ende in te doen (toen zij de pest hadden) 4-10.
Gegeven Thijsen Van de Laer van de secretaris huys te veegen daer Mercken in gestorven was:
0-15.
13 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 101v.
EEUWENTEMMER
12
of ‘quarantaine’. De verzorgers die er naartoe gingen, moesten speciale kledij
dragen waardoor zij zich kenbaar maakten mogelijk besmettingsgevaar met zich
te dragen. Mensen die de pest uiteindelijk overleefden, kregen nadien peperdure
rekeningen van pesthelpers die te hulp waren geroepen. Lodewijk Boonen was
aangetast en hij vroeg zijn vrouw Anna Cleren met hun klein kind het huis waar hij
lag te verlaten, wat ze had gedaan. Ze ging in dienst bij Jan Van Belle, de schobber
of pesthelper. Zelf stuurde ze andere mannen om haar eenzame man in zijn ziekte
bij te staan, “om hem te verbinden, te verplaasteren en te gerieven.” Uiteindelijk
was haar man toch gestorven en betaalde ze drie gulden of negen daglonen aan
Jan Wijcx ende Jan Beecx voor het zuiveren en vegen van ‘het vuil huis’, waar ze
nadien weer haar intrek nam.14
Toen in 1588 het ergste voorbij was, werd herhaaldelijk in Looise akten geschreven:
“Moest x door pest worden aangetast, God betert…” De pest werd als een straf van
God gezien, zoveel was duidelijk.
Het gevolg van de pest en het oorlogsgeweld in de jaren 1580-1590 was een massale vlucht naar het buitenland, vooral naar Noord-Nederland maar ook naar Engeland en Duitsland. Op 11 oktober 1581 maakte Bertelmeuwis Ooms, wonend in
Boekel zijn testament omdat hij naar het buitenland vertrok wegens ‘den bedrukten
tijd’. Hij vreesde dat het zou blijven duren en dat de kans klein was dat hij nog ooit
zou weerkeren.15
In de jaren 1605-1606 woedde weer een verschrikkelijke pestepidemie. Er stierven
dat jaar in Tessenderlo 28 mensen waar het normale dodental slechts zeven tot tien
per jaar bedroeg. Meerdere sterfgevallen binnen het gezin wezen op pest: Quinten
Roosmaels, zijn vrouw Claesken en dochter Lijnken; Hendrik Aertnijs en zijn vrouw
Maria; Maria Cruysstraten en haar zoon Gielen…16
Op 20 maart 1619 weer een vermelding: Een kind was geboren. Haar vader stierf
kort nadien en het wichtje zelf had niet langer geleefd dan drie weken ‘in de pesttijd’.17
Op 27 september 1625 stierf David Eeckhaudt als eerste aan de pest, gevolgd door
vier personen in oktober en twee in november, afgewisseld met enkele dysenteriedoden. In augustus 1626 was Nijs Costers besmet met ‘de pestilentiale ziekte’.18 In
mei 1627 waren in Engsbergen vier overlijdens aan zogenaamde pest, pokken en
dysenterie. Dergelijke geïsoleerde gevallen waren waarschijnlijk niet de pest vermits die ziekte de mensen bij bosjes deed sterven.
14 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 134r: van het vuyl huys te suyveren ende
vaghen gegeven drij Rinsgulden.
15 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 45v: van meyninge te sijn metter hulpen
Goidts om buyten landts te reysen om sijn broot te winnen ende enen sekeren tijt daer uut te blijven
ende alsoemen qualijck is versekert midts desen bedructen tijt wederom te mogen te lande te comen.
16 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, 15, uitvaarten.
17 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 14r: 1619 20 maart: Anna Laet dat haar eerste
man Peter Luyten heeft van haer verweckt een dochter genaempt Maria die welcke heeft langer
geleeft als de vader ontrent drij weken in die pest tijt.
18 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 171r.
EEUWENTEMMER
13
Dodencijfers volgens de Looise overlijdensregisters:
JaarZiekteDoden
1622
Dysenterie (22)19
1622-1623Pokken 25
1623Pest5
1625Pest5
Dysenterie
(5)
1627
Pokken
7
1629
Pokken 7
Dysenterie
15
1630Pest10
Pokken(5+)
1631
Pokken
4
1632
Pokken
(?)
Dysenterie
(?)
1633
Dysenterie 10
1634-36 Pest
90
In de periode 1610-1630 was de pest op beperkte schaal gebleven, maar tijdens
de verschrikkelijke oorlogsomstandigheden met armoede en honger van de jaren
1630-1637 zou de gevreesde ziekte weer een hoogtepunt kennen. In 1630 sloeg
de pest in Veerle toe, waar 68 slachtoffers vielen en ook in andere Kempense
buurdorpen werd een enorme menselijke ravage aangericht. Tessenderlo kon toen
nog enigszins ontsnappen met slechts ‘tien’ pestdoden. Op 22 juni 1630 stierf de
vrouw van Thomas Willems aan ‘een wonderlijke ziekte’, zoals werd genoteerd. Ze
konden de ziekte niet thuiswijzen, maar enkele weken later kon het wel: Op 7 juli
1630 stierf het kind van Christiaan Goossens als eerste aan de pest, (hoewel aan
de eerste drie gevallen nog getwijfeld was dat het pest was). Dat er een besmettelijke ziekte heerste, wordt duidelijk bij sterfgevallen van gezinsleden kort na elkaar:
De maerdt of meid van Peter Quintens stierf en hij zelf wat later; Corst Goossens
en een tiental dagen later zijn vrouw... De epidemie bleef beperkt tot tien doden
met de vrouw van Goossens als laatste op 2 augustus. Dan begon onmiddellijk een
pokkenepidemie met op 13 augustus het kind van Gilis Plesbeek. Er vielen slechts
enkele slachtoffers. Die dag stierf Anna Quintens, vrouw Theys in een ‘besmet
huis’.
In februari 1631 waren er vier gevallen van pokken in Engsbergen en opnieuw
pokken in april en mei van dat jaar. Meester Balthazar Van der Wimpe, de chirurgijn
van Tessenderlo blies zijn kaars uit. Hij was ook organist en wie moest nu op zijn
requiemmis het orgel op het doksaal bespelen?
In januari 1632 wisselden enkele gevallen van pokken en dysenterie elkaar af.
Op 9 juli 1634 stierf Maria, het kind van Petrus Davidts als eerste aan de pest. Op
18 augustus 1634 werd het overlijden van pastoor Pijnappel genoteerd. Verschillende gezinsleden kwamen kort na elkaar om: de meid of dienstmaerte van Jan
Davidts stierf en wat later Jan zelf en zijn vrouw; Griet Boonen met haar dochter;
Willem Boonen en zijn vrouw Anna Swolfs; Gilis Kimps en zijn vrouw; Geert Brosis
met zijn zonen Petrus en Joannes en zijn vrouw Maria Cuypers… Op 16 november
stierf het kind van Corneel Van den Bosch als 45ste met de vermelding van pest
19 Cijfer tussen haakjes is maximumaantal. Er kunnen ook andere doodsoorzaken zijn.
EEUWENTEMMER
14
als doodsoorzaak. Nadien waren er nog sporadisch negen pestgevallen. Op 24 juli
1635 ging weer de geest uit de fles met de vrouw van Laureys. Het ging verder tot
de dood van Willem Lemmens op 1 oktober als 27ste vermelde pestdode. Daarop
volgde onmiddellijk een dysenterieplaag met het kind van Jan Steenberchs op 1
oktober en dertien gevallen tot Catharina Van de Ven op 2 november 1635. Enkele
dagen voordien, op 26 oktober 1635 begon de pest opnieuw met een knecht. Er
waren 26 gevallen tot 21 november 1635. Dan werden geen overlijdens genoteerd
tot 1 januari 1636, maar daarna begon het weer met 28 pestgevallen tot 6 april,
ondertussen nog afgewisseld met doden aan koorts. Onvoorstelbare taferelen
moeten zich hebben afgespeeld op 2 november 1635 toen er acht begrafenissen
op één dag in Tessenderlo waren. Tussen 3 en 20 november moet de pastoor weg
zijn geweest want er werd niet meer genoteerd. Dan gebeurde een inhaling met
liefst 21 noteringen van overlijdens op 21 november 1635.
Kinderen werden uit het pestdorp gehaald en elders besteed, maar veel baatte
het niet. In die periode stierf een Loois pleegkind in Balen; in september 1635 de
weduwe van Petrus Int Strecken (=het straatje) op 16 september 1636 Catharina
Huybrechts uxor lupuli, de vrouw van de wolvenvanger of de hoerenbaas?20 In
ieder geval, zij stierf ook aan de pest.
Er waren liefst 91 uitvaarten van Sint-Jan 1635 tot Sint-Jan 1636! In 1637-1638
werd weer enigszins een ‘normaal’ peil gehaald met 33 uitvaarten.21
In die zwarte periode moest de kapelaan van Tessenderlo weer herhaaldelijk zijn
leven riskeren om testamenten op te tekenen van mensen die door ‘de haastige
ziekte’ waren getroffen. Zo werd de pest genoemd omwille van het snelle verloop
van de ziekte tussen de eerste symptomen en de dood.22 Maarten Smeyers uit
Hulst liet optekenen dat hij zijn kist met bezittingen aan iemand overmaakte. De
kist bevond zich echter in de kerktoren van Tessenderlo waar hij ze had geplaatst
omwille van de oorlog.23
Jan Kimans uit Schoonhees kon door de pest niet meer spreken. Zijn vrouw zei dan
maar aan de kapelaan waar zijn goederen naartoe moesten. “Dit getuig ik zonder
andere getuigen wegens de pest,” zo beëindigde kapelaan Bielen het noodtestament.24 Ook bij Katlijn Gielis waren geen getuigen aanwezig omdat ze de ‘halende
ziekte’ had. In geval van pest werd iemand snel gehaald… naar het hiernamaals.
20 Lupa: wolvin of hoer; lupanar, bordeel, “waar de wolvinnen u bespringen.”
21 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, overlijdensregisters van deze periode.
22 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 175r: 1635 Lenaert Stalmans en Maria Verhoeven sijnde int perijkel des doots om de peste oft hastige siecten door Bernardus Bielanus Vicaris
opgetekend; 1636 Ariaan Wouters en Maria Vervoort door pest; 26.8.1636 Servaes Smeyers bevangen sijnde met de haestige sieckte.
23 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 175v.: 1636 Merten Smyers ziek in Hulst
maakte over aan Enneken smyers dochter van Goris sijn schrijn oft kist die hij heeft staen op den
thoren.
24 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 176v: 1636 Jan Kimans siec sijnde met de pest
ende grootelijcx belet sijnde in sijne tonge, macht gegeven aen sijn vrouw Maria Geerts... Zij zei
alles en op het einde, toen hem gevraagd werd of hij daarmee akkoord ging, sprak hij: Ja ic. Want
veel woorden en heeft niet konnen spreken om de groete pijne die hij in sijne keele hadde; geschied
tot Sceunis... door Bielanus.
EEUWENTEMMER
15
Daarom zei kapelaan Bielen of Bielanus het later aan twee getuigen om die achteraf te laten bevestigen.25
In de bekende geschiedenis van Tessenderlo waren de jaren 1635-1636 zowat de
noodlottigste ziektetijd met een hoogtepunt van negentig sterfgevallen veroorzaakt
door de pest en elf door ‘de rode loop’ of dysenterie. Later, in 1652 was er een kleinere pestgolf in de gemeente en in mei 1669 woedde de pest in Engsbergen. Na de
bouw van de nieuwe kapel richtte de gemeenschap een verzoekschrift aan de bisschop van Luik om een aangrenzend perceel grond als kerkhof te laten inzegenen.
De inwoners hadden alle belang bij een nabije begraafplaats om in geval van een
epidemie de doden ter plaatse te kunnen begraven. Een lijkstoet naar het Centrum
deed er immers anderhalf uur over…. “en met de warmte in de komende zomermaanden voor de boeg verhoogt de kans op besmetting.” De pest als argument
gebruiken had succes: Op 27 mei 1669 gaf de vicaris-generaal van het bisdom
Luik toestemming aan de pastoor van Tessenderlo in Engsbergen een kerkhof in te
wijden.26
Artikel 36 van de Looise keuren uit 1658 legde een geldboete op aan al wie in zijn
huis vergaderingen en feesten hield tijdens de ‘contagieuze ziekte’, zoals de pest
eufemistisch werd genoemd. De celzusters en celbroeders van Diest die de zieken
in Tessenderlo kwamen verzorgen, moesten bij hun terugkeer in de stad telkens
enige dagen in afzondering blijven. Overtredingen
werden bestraft met hoge boetes en een bedevaart
naar Straatsburg. In de Looise gemeenterekeningen
kwamen herhaaldelijk uitgaven voor aan de celzusters van Diest voor hun “goede zorgen aan de
zieken met de pest bevlekt.”27
De ergste pestepidemies in Tessenderlo vonden dus
plaats in de jaren 1575-1585, 1606, 1625, 1630 en
1635-1636. Het waren jaren van hevige oorlogen,
plunderend krijgsvolk, vluchtende burgers, braakliggende velden, weinig voedsel, veel honger en een
verzwakte bevolking. Epidemies vonden daarin een
gunstige voedingsbodem. Na 1640 verminderde
het aantal pestgevallen sterk maar de dysenterie
maakte toen opgang.
3. De dysenterie en de pokken
In 1622-1624 duiken de eerste Looise epidemieEen keizersnede. (uit Les anciennes gevallen van de (rode) loop of dysenterie op. Die
Histoires des Romains, 15de eeuw, ziekte was het gevolg van eten van besmet voedsel.
Cabinet des Manuscrits)
Op 19 november 1622 stierf het kind van Lucia Vermeulen, naar de pastorie gebracht wegens dysenterie. Als één kind de ‘rode loop’
of bloeddiarree had, moest het zo snel mogelijk van de andere kinderen verwijderd
worden. Er waren weer veel doden in hetzelfde huisgezin zoals bij Anna Rutten
25 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 177r. 1636 Catlijn Gielis vrouw Luyces (Lucas)
Boets siec sijnde met een halende siecte... om datter geen getuygen tegenwoordich en waren
binnen het huys om de halende siecten.
26 R. Van Dessel, Engsbergen, 93: ut cogente petilentiali imbitione in dicto viculo.
27 R. Van Dessel, idem, 92.
EEUWENTEMMER
16
die op 11 december als laatste van haar huis stierf aan dysenterie. Er waren in die
twee maanden 22 sterfgevallen, waarvan de meeste dysenterie hadden. Dat werd
onmiddellijk gevolgd door een pokkenepidemie tussen 6 december 1622 met Jan
de Win, vulgo Merckx als eerste en 20 februari 1623 met Elisabeth Reynders als
laatste. Er waren toen 25 sterfgevallen, waarvan negen uitdrukkelijk werden vermeld als gestorven aan de pokken. Toen die epidemie nog maar pas achter de rug
was, stierf op 25 april het kind van Jacob Zegers aan de pest. Het bleef beperkt tot
vijf expliciete gevallen in het gezin Zegers: drie kinderen, de moeder van zijn meid
en Jacob zelf. De isolatie van de ziekte had hier goed gewerkt. Ondertussen waren
er nog enkele mensen aan pokken gestorven.28
In 1624 weer een epidemie: Op 19 december werd het kind van Petrus Feyen vermeld als gestorven aan ‘de loop’. Er waren toen vijf vermeldingen.
Op 6 mei 1627 kwam er een pokkenepidemie beginnend met het kind van Willem
Maes. Tot 18 juli werden zeven expliciete vermeldingen bij de overlijdens opgetekend.
Op 4 oktober 1629 stierf het kind van Godfried Vrancken als eerste aan een dysenterieplaag. In totaal 15 gevallen waren er met het kind van Catharina Liekens op 25
november als laatste. Mogelijk stierven er toen nog meer aan de rode loop maar
werden ze niet allemaal vermeld als gestorven aan die ziekte. Er was toen het
dubbel aantal overlijdens dan normaal. In 1629 was de dysenterieperiode gesitueerd in oktober en geconcentreerd in Hulst: Peter Vrancken sieck liggende in zijn
huys tot Hulst besmet met den loep en Maria Smeyers, vrouw van Jan Pays sieck
liggende in haer huys tot Hulst besmet met den loep… en zo ging de reeks maar
door. Van 5 februari tot 7 mei 1630 waren er weer zeven gevallen van pokken.
Daarna bleef de dysenterie op beperkte schaal huishouden.
We maken dan een grote sprong. Op 24 oktober 1669 vielen twee besmette doden
in het huis Van Zonhoven: Arnold en een jongetje van drie uit Diest. Mensen met
bloeddiarree bleven eraan sterven tot 30 november.
In 1676 vond de ergste dysenterie-epidemie uit de geschiedenis van Tessenderlo
plaats. De noteringen in het overlijdensregister tonen als het ware hoe de ziekte
zich over het dorp verspreidde. De plaag van rode loop sloeg het eerst toe met
een viertal gevallen in het voorjaar en opnieuw vanaf 18 augustus 1676 met de
dood van Anna Van Houtven. Het werd hallucinant. Op 6 december stierf de laatste, Anna Cox in de Ulfhei. Het was nog geen vier maanden later maar zij was de
70ste, (zeventig) die in Tessenderlo stierf aan die ziekte! Ondertussen waren er nog
andere mensen gestorven aan ‘kwade koortsen’, zoals het heette. Waarschijnlijk
was het aantal slachtoffers dus nog hoger. De ziekte was begonnen in Deurne en
dat gehucht tastte de rest van Tessenderlo aan. De eerste tien slachtoffers waren
Deurnenaren. De familie Van Houtven werd er in het begin sterk uitgedund. Ook
jonge mensen op Hoste en Geneven behoorden tot de eerste slachtoffers. Vandaar ziet men de ziekte zich verspreiden eerst over Engsbergen en daarna over de
andere gehuchten.
Slachtoffers waren onder meer: Gerard Gruyters, meier van Deurne; Anna Maria
le Ruiz uit een aanzienlijke familie, de plaatsvervangende drossaard Ferdinand
Berden. Hij kreeg een begrafenis zonder kerkdienst. Bijna alle dysenterieslachtof28 LAD, Overlijdensregisters: 13 oktober 1624 stierf Catharina Lemmens als eerste van den loep (=
dysenterie).
EEUWENTEMMER
17
fers viel die behandeling te beurt door de angst op besmetting. Ze werden zonder
veel plichtplegingen ter aarde besteld. Een poos later als de ziekte was uitgewoed,
kwam dan de officiële uitvaart.
Op 6 september 1676 viel het eerste slachtoffer in Engsbergen, drie dagen later
in Hulst en op 11 september werden de eerste sterfgevallen in Schoonhees en in
Schoot genoteerd. Toen Barbara Cuypers op 15 september 1676 stierf in Engsbergen was het niet door dysenterie, “maar door ouderdom schoot de natuur te kort.”
Op 15 september stierf Joannes Verheyen in de Plaats als eerste van het Centrum.
De plaag had de markt omsingeld en stootte nu door naar het hart van Looi. Die
dag, 15 september waren er zeven begrafenissen, de 22ste waren het er zes.
Op 21 september 1676 stierf magister Joannes Bogaerts, de schoolmeester van
Schoot aan de dysenterie. Zes dagen later stierf zijn vrouw Dingen Hendrickx. De
kapelaan had zich twee, drie keer bij haar aangemeld om de laatste sacramenten
toe te dienen. Telkens had ze gezegd dat het nog te vroeg was en wou ze wachten.
Nu was ze gestorven zonder sacramenten. Ook Petrus Mombers op de Rodeheide
was zonder sacramenten aan dysenterie gestorven omdat hij had uitgesteld. Vooral
dat vonden geestelijken een ramp. Op 9 november stierf de 13-jarige Augustijn
Heselmans uit Engsbergen. Zijn ouders hadden de pastoor niet willen roepen,
wat hun een zware berisping opleverde. In Deurne bleven ze ondertussen verder
sterven en met de dood van Petrus Vos op 22 september was ook de Schrikhoek
bereikt.
Op 4 december stierf in Engsbergen de pauper of arme Andreas Makoy (later Macquoi geschreven) aan de dysenterie. Hij was één van de laatste dysenteriedoden,
maar blijkbaar werkte de ziekte nog na want twee maanden later, op 27 februari
1677 werd Hubert begraven, zoon van Michaël Verheyen van de Rijt. Zijn doodsoorzaak: ex reliquiis dysenteriae, uit de naweeën van de dysenterie.
Na die epidemie van rode buikloop bleef de ziekte amper anderhalf jaar uit Tessenderlo weg. Op 19 oktober 1678 stierf secretaris Joannes Cools in Vorst, maar hij
werd bij zijn kleine kinderen begraven in de Looise
Sint-Martinuskerk aan de
zijkant van het Sint-Annaaltaar. Hij was de eerste
van een kleine reeks van
vijf mensen die aan dysenterie stierven, maar men
was niet zeker: “naar men
zegt dysenterie”. Dat lot
was ook weggelegd voor
Jeronimus Van Wezemael,
alias Jeroen den bedelaer.
In juli 1681 waren er drie
pokkengevallen in hetzelfde gezin in DeurneGeneven. Op 6 oktober
Bij de dorpsdokter. (Schilderij van David Teniers, 1636). Het scheerbekken op de voorgrond verraadt het eigenlijke beroep van de
dokter, namelijk ‘barbier’. Het was in die tijd immers gebruikelijk dat
barbiers ook wonden verzorgden.
29 Overlijdensregisters 1683: 8 nov. kind Adriaan Geerinckx (secretaris) Plaats, kind Nicolaas Van
Sweevelt Rijt; kind van Hendrik Reynders, Ulfhei en dan ook Deurne en Hulst en dan stierf op 15
maart als laatste aan pokken, totaal: 23, bijna allemaal kinderen.
EEUWENTEMMER
18
1683 stierf een klein kind van Simon Andries aan de Plaats aan pokken, het begin
van weer een epidemie en nu bij 23 kinderen van hoofdzakelijk welgestelden, waarschijnlijk via de school overgedragen.29 Daarna kwamen nog geïsoleerde gevallen
zoals op 24 april 1684 toen een zwakzinnige arme bedelaar uit Schulen hier aan de
pokken stierf.
In september en oktober 1693 heerste weer een dysenterieplaag in Tessenderlo.
Zeven mensen stierven eraan. De familie Wagemans in Engsbergen en hoeve de
Plesbeek kregen het zwaar te verduren.30
In de jaren 1700 werd de pest niet meer vermeld als doodsoorzaak. Het was nog
hoofdzakelijk de dysenterie die toesloeg. De laatste grote plaag vond plaats van
september tot eind november 1702, aan het begin van de Spaans Successieoorlog.
Er stierven 33 mensen, vooral in de afgelegen armere gehuchten en minder in het
meer welgestelde Centrum. Op 14 september stierf de knecht op de Kleinhoef als
eerste aan de dysenterie. Van de anderen noteren we de kerkmeester die in Hulst
woonde, Catharina Bergen en Anna Keeswinckels uit het Boshuis; Maria Kenens
weduwe van schoolmeester Jan Van Sweevelt en Maria Van de Ven, moeder van
de meier van Deurne.31
Daarna kwamen er kleinere epidemies die lokaal beperkt bleven zoals in 1736 in
Hulst. De 20-jarige Antonius Reynders stierf er als eerste aan dysenterie. Daarna
volgden er nog negen van Hulst en Ulfheide allen met dezelfde doodsoorzaak één
van de Rodeheide en geen enkele in de andere gehuchten. Het waren opvallend
jonge mensen die stierven: Anna Troonbeeckx 20 jaar, Gerard Vervoort 17 jaar,
Anna Lekens 6 jaar, Pieroo Reynders 19 jaar, Maria Maes 25 jaar....
De dysenterie was de ziekte van de 18de eeuw. De plaag was te wijten aan het eten
van besmet voedsel. In de 19de eeuw sloeg de cholera herhaaldelijk toe wat te
wijten was aan het drinken van besmet water. Als de plaag uitbrak werd in het dorp
telkens een zogenaamde choleracommissie opgericht, bestaande uit de dokter(s)
en gemeentebestuurders die maatregelen troffen om de epidemie te keren en dat
gebeurde met steeds meer succes. Die gediplomeerde dokters, burgemeester
Frans Deleeuw op kop wees ook op het belang van hygiëne. Het ongezonde kerkhof op de markt verwijderen kostte hem omstreeks 1850 heel wat vijandigheid in
katholieke kringen.
30 Idem, 1693: Christaan Wagemans Engsb. 22/09; Frans Van Hees Royhey (25/09); Frans Wagemans 30/09 Engsb; Dympna Van de Weyer (soms Van de Wouwer) Plesbeeckhoef 02/10. Zij was
getrouwd met Thomas Crets, hadden kinderen in Vorst. Anna Ghijs Sceunis dissenteria op 4/10; Jan
Crets juvenis 14 jaar Plesbeeckhoef 04/10 schoonbroer van Van de Weyer... 20 oktober 1693 Anna
Christian Reynders plaetse; Dill Janssen Geneven 8/12/1693.
31 Idem, 1702: Guilelmus Anthonii famulus (= knecht) dictae vilaae op die Kleyn Hoeve (Schoot)
stierf aan dysenterie was de eerste van een reeks gevolgd door: Martinus Vrancken Hulst kerkmeester; Anna Celen, Elisabeth Van Hout Boekel; dan Catharina Bergen Boshuys!, Catharina Reynders
Hust, Anna Roggen Deurne, Maria de Vivi Boekel, Arnold Van de Ven Schoot, Jacob Van der Voortien Sceunis, Elisabeth Clerckx Boekel, Maria Van de Plas Scheunis; Arnold Thijs Boekel, Hendrik
Arien Hulst, Maria Crayten Hulst, Elisabeth Idas Deurne, 20 jaar, die bij smid Jan Van den Bruel
inwoonde, Hendrik Cruysberghs Deurne, Gerard Maes Schoot, Adrianus Wylans, Gerard Claes
Deurne; Jan Broos Schoot, Hendrik Van Roy Hulst, Maria Kenens weduwe van Jan Van Sweevelt
schoolmeester van dit dorp ook dysenterie, Anna Keeswinckels Boshuys, Martinus van Craenen
Hostie; Maria Van de Ven, moeder van de meier van Deurne, Mathias Nijs Varode, Anna Steenberghs Deurne, Jan Swolfs Reyt, Bartholomeus Thijs Engsb., Arnold Van Velthoven Engsb., Maria
Meynen Geneven; Dympna Dewit Reyt en Christian Bals 1 december Schoot. En dan waren er nog
sporadisch enkele gevallen van dysenterie tot eind januari 1703.
EEUWENTEMMER
19
4. Andere ziekten
Geesteszieken of zogenaamde ‘zinnelozen’
werden meestal in de familiekring opgevangen, tenzij ze onberekenbaar werden. Dan
werden ze gecolloceerd en mogelijk in Geel
ondergebracht. Dat was echter het laatste
redmiddel. Het gemeentebestuur werd verantwoordelijk geacht. Een ‘zinneloze’ werd
onder de hoede van de schepenen gesteld
zoals in het geval Jan Cleren. Op 27 november 1590 deden Jan en Goert Smeyers ‘als
naaste vrienden’ afstand van Jan Cleren die
‘beroofd was van zijn zinnen. Ze wilden zijn
goederen als voogd niet meer beheren en
stonden ze af aan de armentafel van Tessenderlo die de zorg voor de geesteszieke
op zich moest nemen. Vijf jaar later had ene
kanunnik Salomon uit Tongeren de geesteszieke als kostganger bij hem opgenomen.
De schout van Tessenderlo was zijn zaakgelastigde.32
De Looise kapelaan Gregorius (Goris)
Bedix verklaarde in 1658 over Augustinus Een schedeloperatie. (Miniatuur uit een handVandervoort dat hij niet over al zijn verstan- boek van chirurgie, de anatomia van Guido
van Pavia, 1345, Chantilly, Museé Condé)
delijke vermogens beschikte en hem om
die reden vrijstelde van een gerechtelijke veroordeling. De kapelaan had tijdens
een kerkdienst de naam van Sint-Augustinus genoemd. Van der Voort dacht dat
de kapelaan hem bedoelde en had in de kerk te midden van een verbouwereerde
massa kwaad uitgeroepen: “Ik zal hem leren om altijd mijn naam te noemen. Ik
ben Augustinus. Waarom noemt hij niet evengoed eens iemand anders!” Dergelijke
opspraak in de kerk had de gelovigen verontwaardigd maar de kapelaan wou geen
vervolging.
In 1694 verdronk de 19-jarige Gerard Claes. Zijn vrienden beweerden dat hij niet
over al zijn geestesvermogens beschikte. Indien hij beroofd was van zijn zinnen
kreeg hij de laatste sacramenten niet.
Daarnaast waren er nog vele andere kwalen en ziektes: jicht, het pootje of podagra, kanker, tering,… Rotte tanden werden gauw een helse kwelling; een gebroken
been betekende vaak een heel leven lang zich kreupel voortslepen. Amputeren kon
een leven redden, maar was levensgevaarlijk. ‘Mismeesteren’ was snel gebeurd en
heelmeesters dekten zich vooraf goed in want in feite ‘speelden’ ze met mensenlevens. Soms moest eerst het gemeentebestuur toelating tot een gevaarlijke operatie
geven. De heelmeesters konden dan achteraf door boze familieleden geen ‘moord’
verweten worden, als het faliekant afliep.
32 RAH. Tessenderlo, schepenregister 89, fol. 101r: consenterende den Heyliche Geest oft armenmeesters so van hier als elders die selve guederen alreede te moghen aenveerden ende den selven
Jan Cleren onnoosel wesende waer te nemen ende tis in hoede van scepenen gestelt... 6 februari
1595 Jan Pouls, schout als volmachtdrager van Salomon kanunnik in Tongeren die als kostganger
Jannen Cleren, uuyt het gemeyn volck, berooft zijnde van zinnen, heeft opgenomen.
EEUWENTEMMER
20
Van 1622 dateert de vraag voor een amputatie. Adriaan Swolfs richtte zijn verzoek
aan de drossaard Jerome Guyot want die moest eerst zijn toestemming geven. Dat
kon pas als twee geneesheren groen licht gaven. Dan was het voor hem ook goed
en mocht de operatie gebeuren. Swolfs was al vijftien jaar besmet met een kwaad
been en vroeg nu “permissie tot het afzetten.” Christoffel Van Nieuwenhuysen, de
stadsheelmeester van Beringen en Balthasar Van den Wimpe, de dorpschirurgijn
van Tessenderlo stelden gelijk vast dat het been er zeer slecht uit zag, dat hij al
veel beenderen kwijt was geraakt, er veel wonden had en het been besmet was
geraakt ‘met een accident geheten den wolf’. Bovendien zat het koudvuur al aan
de knie. Het been moest onmiddellijk afgezet worden. Anders zou de patiënt “met
gezond hert moeten sterven.” Schoonvader Frans Van Gestel maakte dan een
overeenkomst voor de som van zes ponden de operatie aan te vatten en achteraf
de zieke te verzorgen.33
François Van Gehuchten
33 RAH. Tessenderlo, schepenregisters 64 (nieuw 433), fol. 81v-82r: Adriaen Swolffs die besmet
was met een quaet been over XV jaeren geleden, also dat buyten hoep was van tselve te genesen,
versuekende daerom permissie vanden officier om tselve been te moegen afsetten. Waerom eest
dat den scoltes heeft doen convoceren twee geswore meesters ende chrirurgijns om tselve been te
visiteren ende hon advyes te seggen oft nootsaeckelijck waere tot meerder conservatie vanden leven
vanden voers persoon. Compareerde mr. Christoffel Van Nieuwenhuysen stadt meester van beringen
ende chrirurgijn met mr. Balthasar vanden Wimpe chrirurgijn van tessenderlo, die welcke attesteeren
het been van Adriaan Swolffs gevisiteert te hebben en bevonden hetselve been besmet met diverse
wonden hem van selffs aengecomen, also dat hij veel beenderen quijt is geworden ende also besmet
met een accident geheeten ‘den wolf’ bij also dat nodich is om voers. Been affgeset te worden.
Anders soude de selve patient met gesonder herten daer aff moeten sterven ende tot morgen nyet te
beyden overmits dat het vier aende jonctuer vande kniede is. Ende heeft scoltes Guyot so vele hem
aengaet in desen geaccordeert.
EEUWENTEMMER
21
Naar achter
De wereld gaat er op achteruit. Vroeger konden wij op de boerderij bij manier van
spreken met de fiets naar de wc. Dat is de moderne vertaling van benamingen die
eertijds weliswaar een ietsje anders klonken, nl. “met de vlo nao ’t huyske”. Nu kan
dat niet meer, doordat alles is afgebroken en omdat bouwkundige voorschriften en
bestuurlijke maatregelen aangaande riolering dat nu onmogelijk hebben gemaakt.
Het zij zo. Maar ik vindt het een van de meest ernstige inbreuken op onze gehechtheid aan waardevolle tradities en een betreurenswaardige breuk met de pijlers van
de geschiedenis van onze voorvaderlijke beschaving.
In Pompeji (bij de Romeinen Pompeii, met puntjes op de twee i’s) kan men nog de
zware stenen wc-brillen zien, open en bloot en zonder tussenschotten in open lucht
opgesteld, met eronder stromend water uit de aquaducten. Alles is mooi bewaard
gebleven sinds de uitbarsting van de Vesuvius op 24 augustus in het jaar 79 na
Chr. Het was een babbel- en ontmoetingsplaats voor heren die de kunst verstonden van de hoge nood een deugd te maken. Zakelijke dingen kwamen er tot stand:
koop- en verkoopcontracten of afspraken om samen naar de circusspelen te gaan,
want morgen wordt het leuk: dan bindt men enkele naakte gevangenen aan een
paal en laat men er uitgehongerde wilde dieren op los. Weddenschappen toegelaten: welke leeuw of tijger is het eerste klaar.
Maar in ons dierbaar Kempenland hield men zich traditiegetrouw vast aan de
spreuk “Elk huisje heeft zijn huiske”. Zodat onze heimat versierd was met van die
bouwsels die mij nog na aan het hart liggen en meestal gelegen waren naast de
zwijnenstal. Op zijn Kempens: “varkenskot”. Met daarin van die gezellige beesten,
allen in het bezit van een lichaamsdeel waarvan men zei: “Zo lomp als het achtereind van een varken”. Maar ik heb mij altijd de vraag gesteld: “Is dat wel waar?
Menen ze dat?” Want waarom wordt dan bij een kaartwedstrijd als eerste prijs altijd
dat vermaledijde achtereind meegesleurd?
In de binnenlanden van India is er rond elk dorp een zone die als sanitaire stortplaats dient voor iedereen die zo hoognodig moet. Daar is het letterlijk “allen daar
heen”. Met de fiets als er een gereed staat of anders te voet.
Dan vind ik onze verre voorvaderen uit de Kempen nog zo de meest achterlijken
niet. Een van mijn ooms, die van zijn eerste leugen niet is kromgegroeid, heeft me
in mijn kinderjaren met de grootste stelligheid uitgelegd dat zijn overgrootvader, dus
mijn bloedeigen betovergrootvader, de uitvinder is geweest van dat uitgezaagde
hart in die deur van de bestekamer. Dat is er de oorzaak van dat ik altijd met familiale trots in Bokrijk heb rondgewandeld tussen al die goedvertegenwoordigde
bewijzen van de vooruitziende blik van mijn geniale voorzaat. Het praktisch nut van
dat uitgezaagde hart moet nog bewezen worden, maar mijn betovergrootvader, de
hemel hebbe zijn ziel, heeft alleszins kunnen aantonen dat kunst van alle tijden is.
In het rariteitenkabinet van Jan Hoet staan zijn deuren in de top tien, met stip.
Frans Van Thienen
EEUWENTEMMER
22
Een stiefvaderlijke behandeling in 1784
Bepaalde vormen van seksueel gedrag horen in de criminele sfeer thuis. Al in de
middeleeuwen was ‘krachte van vrouwen’ een halszaak. De misdaad werd echter
weinig bestraft. Een ander ernstig zedendelict was bloedschande. Daarover gaat het
in volgende zaak. Bij nader toezien was er echter geen natuurlijke bloedband tussen
mannelijke dader en vrouwelijk slachtoffer. De oudere man was getrouwd met een
weduwe die een dochter had uit haar eerste huwelijk. In een dronken bui vergreep
de stiefvader zich aan haar. Wat de gerechtelijke gevolgen in het 18de-eeuwse Tessenderlo waren, kan u hier lezen.
Hendrik Van Waenroy was een boer van ‘Schuines’ of Schoonhees, het huidige
Groot-Berg. In 1784 was hij 31 jaar en getrouwd met een oudere weduwe, die zelf
een dochter van 17 had. Hendrik kreeg meer interesse in het jonge geitje dan in
zijn oudere vrouw, bij wie ‘de goesting’ het liet afweten. Met Vastenavond 1784 was
hij naar eigen zeggen “beginnen verkeren met de dochter die hem meer genegen
was als zijn vrouw.” Hij had met haar toen die avond plezier gehad aan zijn huis en
daarna nog een keer of zeven en dat altijd met haar vrije wil. Ze was in verwachting
geraakt, maar blijkbaar had ze de identiteit van de vader voor haar moeder kunnen
verborgen houden.
De vader ging met zijn stiefdochter Christine Pinxt(en) mee naar Brussel om haar in
het geheim te laten bevallen.1 Daar werd het pasgeboren kind in het vondelingenhuis
afgestaan. De jonge moeder gaf het kind op aanraden van haar stiefvader in handen
van den vindelinckmeester.
Toen hij ongeveer een maand na die ‘bevalling in schande’ smoordronken thuiskwam, trok Van Waenroy haar weer op het bed, maar dit keer weigerde ze, nadat ze
de pijnlijke gevolgen van de liefdeslust aan den lijve had ondervonden. Blijkbaar was
ze nu ‘geleerd’. Haar stiefvader, door driften overmand, nam een mes en bracht haar
een snede aan de hals toe. De stiefdochter schreeuwde het uit: ey ey vader. Daarop
kwamen zijn vrouw en de knecht erbij.
Van Waenroy kon niet ontkennen. Alleen de verzachtende omstandigheid van het
dronken zijn, kon hij inbrengen, wat hij met volle teugen deed. Hij gaf toe voordien in
de ‘brandewijnherberg’ van Antoon Huybrechts te veel van dat spul te hebben geconsummeerd… en deur en deur sat geweest te zijn.
Voor zijn vrouw stortte de wereld in. Ze jaagde haar man het huis uit. Van Waenroy
was op heterdaad betrapt en blijkbaar diende zijn vrouw dadelijk klacht in bij het gerecht, zodat hij op de markt werd gevangengezet. Kort nadien begon de zaak tegen
Van Waenroy “in flagrant gevangen.” Het ergste was het mes dat hij had gebruikt op
‘Vergulden Woensdag’, toen de feiten zich hadden afgespeeld. De chronologie op
een rijtje: eerste relatie op Vastenavond in februari; bevalling negen maand later in
november en dan de poging tot aanranding op Vergulde Woensdag. Dat was één
week tot twee weken voor Kerstmis.2 Op 21 december werd hij al ondervraagd. De
1 RAH. F.T. schepenbank, losse stukken, XX: Dat door dit overspel gesijde Christine Pinxt heeft een
kint gebaert vanden saet vanden g’arresteerden nu ontrent de seven à acht weeken ten hooghsten
geleden. Dat dit kint gebaert is tot Brussel in Brabant ende de moeder der selve aldaer gebracht is
door den gevangen.
2 De Gulden Mis was op quatertemperwoensdag, na de derde zondag van de advent. Het was
een feestdag opgedragen aan Maria vanwege haar blijde verwachting, in afwachting van Christus’
geboorte op Kerstmis. Die dag werd een dienst opgedragen aan het Onze-Lieve-Vrouwaltaar met een
overvloed aan kaarsen, in een zee van licht. De Gulden Mis was een van de circa veertig bijkomende
feestdagen. Onze voorouders maakten ervan gebruik om, zoals op zondag, na de kerkdienst op de
‘lappen te gaan’.
EEUWENTEMMER
23
beschuldigde Van Waenroy had het vergrijp dus hoogstens enkele dagen voordien
gepleegd. Het gerecht werkte toen snel.
De zaak werd ernstig genomen. Hendrik Oris uit Herk was luitenant-drossaard van
het graafschap Loon. Hij voerde het onderzoek en stelde de lijst op voor de ondervraging die op 21 december 1784 om halfvier begon. Hendrik Van Waenroy was de
zoon van Francis en Gertrudis Anteunis. Hij was 31 jaar en geboren in Tessenderlo.
Hij had altijd op Schoonhees gewoond, eerst in zijn ouderlijk huis, maar met bamis (1
oktober) drie jaar voordien was hij ingetrokken bij zijn vrouw en haar twee voorkinderen. Zij was acht jaar ouder. Van Waenroy kwam aan de kost met ‘labeur’, de toenmalige benaming voor het werk op het land. Hij was dronken op zijn bed gaan liggen
en vroeg zijn 17-jarige stiefdochter Christina Pinxt “om bij hem te komen liggen om
haar in overspel te leven.” Zij weigerde, waarna hij opsprong en haar met een mes
aanraakte.3 Zij nam het mes af maar kwetste zich daarbij erg aan de vingers. Daarop
riep ze hulp met een al’arme stemme. Toen kwam de knecht bij en liep Van Waenroy
het huis uit.
Dat was zijn versie. Klopte dat? Daarna kwamen andere opgeroepen personen
getuigen voor vijf Looise schepenen. Daaruit bleek dat Van Waenroy al eerder in het
dorp de naam en faam had met zijn voordochter overspel te hebben bedreven en
‘succes’ gehad.
Marie Aelberghs, vrouw van Van Waenroy was op het geschreeuw binnengelopen en
had gezien dat hij haar dochter gesneden had. Zij had horen zeggen dat haar man
met haar dochter een verhouding had en een kind van haar man had, maar had het
niet gezien! Een bedrogen vrouw wil ‘het’ meestal niet weten.
De 17-jarige Christina Pinxt sprak voor haar stiefvader ten goede: Hij had niet de intentie gehad haar de keel over te snijden. Als hij dat wel zou gewild hebben, zou het
ook gebeurd zijn, als sterker sijnde en daertoe tijt genoegh gehadt hebbende.
Daarna verscheen de 25-jarige knecht des huizes. Gerard Schrijvers was geboortig
van Zelem. Hij had van Christien gehoord wie de vader van het kind was. Ook drie
buurmannen hadden het van horen zeggen.
De schepenen hadden de kwetsuur aan de hals en handen van Christine Pinxt
gezien. Die verwondingen had ze opgelopen omdat “zij aan zijn vuile sollicitaties niet
wou gehoorzamen.” De Looise chirurgijn Jan Frans De Leeuw verzorgde de dochter,
zag dat ze drie sneden in de linkerhand had en dat pezen waren afgesneden, “wat in
kouden gekeerd was.” Ze had met haar blote hand het mes proberen af te houden.
Op kerstdag, 25 december 1784 kwam het harde vonnis van Vliermaal. De beul
moest Van Waenroy de rechterhand afkappen en op de staak nagelen. De beschuldigde moest voor altijd uit het graafschap Loon en land van Luik verbannen worden.
Dat ging echter niet door. Van Waenroy liet een smeekschrift of genadeverzoek
opstellen. Op 22 februari 1787 ging de prins-bisschop daarop in.
Toen hij dat vonnis van genade in handen had, wou Van Waenroy zijn vrouw terug.
Amper twee weken later, op 9 maart 1787 liet hij rechterlijk afvragen of zijn vrouw
hem wou terugnemen. Dat was een officiële vraag, waarbij de schepenen werden
betaald om het antwoord van een bepaalde persoon te gaan vragen en te noteren.
3 Idem: en haer hebbende gesneden op de stroote.
EEUWENTEMMER
24
Het antwoord van de vrouw of ze hem weer bij haar in huis wou, was kort: Neen, nog
voor geen drij duysent guldens. Daarop ging de Looise notaris Jan Frans Boni naar
het huis op Schoonhees en schreef een inventaris op van de inboedel en de dieren.
Hij verklaarde in iedere kamer van het huis te zijn geweest. Hij vroeg de vrouw ook
haar geld te wijzen maar dat wou ze niet, waarop de notaris officieel protesteerde in
bijzijn van getuigen.
Die dreiging van boedelscheiding; inleveren van geld en uit het huis gezet worden,
had meer succes. Op 30 mei 1787 kwam er toch een verzoening en een overeenkomst tussen Hendrik Van Waenroy en zijn vrouw. Ze gingen vanaf toen weer samenwonen. Een belangrijk motief was blijkbaar dat vader Van Waenroy zijn stiefkinderen toen bedacht met een milde schenking. Geld kon toen meer nog dan nu de
liefde dwingen. “Gezien de trouwe dienst van de kinderen bij hun wonende”, namelijk
Frans en Christina Pinx, besloot vader Van Waenroy uit vrije wil voor zijn stiefkinderen te voorzien in hun uitzet, in geval ze zouden trouwen.4 Hier werd een koppel
weer bijeengebracht, waarbij de dorpsnotabelen traditiegetrouw een belangrijke rol
speelden. Ondanks alle ‘zware feiten’ kwam er geen scheiding.
De Franse Revolutie voerde enkele jaren later de burgerlijke scheiding in. Voordien,
in de periode van Van Waenroy, kon de officialiteit of het kerkelijk hof, verbonden
aan ieder bisdom een scheiding uitspreken, maar dat gebeurde uiterst zelden. De
dorpspastoor had de morele plicht om alle getrouwde koppels bijeen te houden en
tegenovergesteld daaraan seksuele betrekkingen voor het huwelijk zoveel mogelijk
te voorkomen. Als het ‘ongeluk’ echter geschied was en de bruid moest trouwen, dan
was het de taak van de pastoor de dader met morele dwang voor zijn verantwoordelijkheid te plaatsen.
En Hendrik Van Waenroy? Hij leefde nog lang met zijn twee handen intact, als één
van de betere boeren van ‘Schuinis’.
François Van Gehuchten
4 Boerenbelang 8 en 15 mei 1982: artikel van Frans Van Thienen over deze zedenzaak. Broeder Max, blz. 135 sloeg de bal verkeerd want dit vonnis werd niet uitgevoerd: “Nadat Hendrik van
Waenroye de hand in wellust naar zijn dochter had uitgestoken, werd hem op 27 december 1784
de rechterhand op de Markt afgehakt en die werd daarna vastgespijkerd aan de staecke of schandpaal. Een chirurgijn legde een noodverband en daarna werd hij voor altijd verbannen uit het land van
Loon en Luik.” Vonnis in RAH. Vliermaal, criminele rollen, 1750-1795, nr. 86; RAH F.T. schepenbank,
losse stukken, XX.
EEUWENTEMMER
25
Over begijnen en gebroken stoelen
Vele stamboomonderzoekers zijn al tevreden met enkel wat datums uit de registers
van de burgerlijke stand of parochieregisters. Die gegevens zijn niet meer dan een
geraamte van de familiestamboom. Andere bronnen om zich te verdiepen in de
familiegeschiedenis zijn talrijk aanwezig in het archief van het LAD, zoals veetellingen, rotgezellen, Sint-Barbaragilde, kerkrekeningen, pastoorsgoederen, schepenregisters, soldaten van Napoleon, militielijsten, begijnen en priesters uit ons dorp,
lijsten van borgemeesters, kosters, kerkmeesters en armenmeesters, enz...
In meerdere families waren vroeger kinderen die intraden in seminaries, kloosterordes of begijnhoven. De familie Gilis Gilis en Maria Heselmans was goed vertegenwoordigd door niet minder dan drie begijnen (Margareta, Anna en Helena) onder
hun elf kinderen. Begijnen legden geen gelofte van armoede af, d.w.z. zij mochten
eigendommen hebben en konden uittreden wanneer zij dat wensten.
De familie Clonen was vertegenwoordigd door twee begijnen, Dymphna Clonen,
die begijnmoeder was in het begijnhof van Diest, en Elisabeth Clonen, begijn in
het klein begijnhof van Leuven. Elisabeth Clonen werd gedoopt in Tessenderlo op
26 september 1672 als dochter van Jacobus Clonen en Anna Aertgeerts. Nergens
in de parochieregisters is iets over haar te vinden, maar wel in de kerkrekeningen
en de schepenregisters. Elisabeth had financiële steun nodig van haar ouders om
in te treden als begijn in Leuven. Zij kon rekenen op haar moeder-weduwe Anna
Aertgeerts die haar een bruidsschat meegaf die nodig was voor haar professie tot
begijn. Op 28 augustus 1696 leende zij 50 gulden van de kerk van Tessenderlo. Op
microfilm nr. 619.693 in de kerkrekeningen staat het volgende geschreven :
Item 1696, 28 augusti heeft Joos Ghoris als kerckmeester noch gedaen 50 guldens cappitael luyckx gelt aende weduwe Anna Aertgeerts op het kinsgedeelte
van hare dochter dewelcke begijntien wesende tot Loven dese penninge van
node hedde tot haere professie met laudatie van haeren ousten soon (Jan °1663)
gevende iaerlixs van dese 50 gls, 2 gls 10 stuivers ut patet ex registro scabinali
de Tessenderloo de dato ut supra ende beschreven door den heer secretaris
Verdonck.
Stoel
Op 3 juli 1711 is Elisabeth condividente in de erfenis van haar overleden ouders.
Op pagina 62 recto van schepenregister nr. 77 is volgende passage neergeschreven :
Elisabet Clonen begijnken condividente eenigh geldt hadde genoten als sij is
gecomen tot staet op het begijnhof tot Loven, waer is verkocht wesen eenich goet
tot Sichem dat den stoel van hunne ouders gebroken is.
De kern van voorgaande tekst gaat er over dat begijn Elisabeth niet meer volledig
meepaart in de verdeling van het erfgoed van haar ouders, want zij heeft een deel
al meegekregen als bruidsschat toen zij eertijds in het begijnhof binnentrad. Maar
wat komt die gebroken stoel hier doen? Laat ons even te rade gaan bij Kiliaan die
in zijn Etymologisch Woordenboek van 1599 volgende verduidelijking geeft:
EEUWENTEMMER
26
“Stoel – weduwelicken stoel = bona quae viduo vel viduae post coniugis
mortem debentur” zijnde de goederen die aan een weduwnaar of weduwe toekomen na overlijden van echtgenoot/echtgenote.
Een gebroken stoel van vader en moeder betekent dus dat een erfenis voor de
kinderen is opengevallen na overlijden van de laatste van de ouders. Bovenstaande
erfenisakte is van 3 juli 1711, de vader van Elisabeth werd op 12 oktober 1676 begraven, haar moeder op 27 januari 1711, bijgevolg de datum waarop de ouderlijke
stoel voor altijd werd gebroken.
Kortom, een stoel kan beschouwd worden als symbool voor de macht die men over
iets heeft, in dit geval macht die voortvloeit uit het eigendomsrecht en het erfrecht.
Die betekenis van machtsuitoefening zit ook in “Tessenderlo Chemie heeft haar
hoofdzetel in Tessenderlo” en “met speciale toelating van de Heilige Stoel”.
Nog iets over Elisabeth en Dymphna Clonen
Een datum van overlijden van begijn Elisabeth Clonen is niet gekend omdat er
geen begrafenisboeken werden bijgehouden in het begijnhof van Leuven. Maar
toch weten we dat zij minimum de hoge leeftijd van 88 jaar bereikt heeft door informatie uit schepenregister nr. 81 van 9 september 1750. Op deze datum geeft zij
uit “goede genegenheyt ” aan de weduwe van schepen Sr Henricus Mertens een
bempt van 2 sillen gelegen in Tessenderlo.
Ook van Dymphna Clonen, begijnmoeder in het begijnhof van Diest en kleindochter
van de oudst bekende stamvader van het geslacht Clonen in Tessenderlo, nl. Lambrecht Clonen, is niet meer geweten dan haar begraafdatum. Zij werd in Tessenderlo gedoopt nog vooraleer de pastoors verplicht waren alle dopen te noteren. In
enkele documenten uit notarisaktes en schepenregisters komen we meer te weten
over haar. Zij verhuurt op 25 april 1630 volgens een akte van notaris Jan Steenberchs een heythoeve (= een onbewerkt stuk land) aan Hendrik Ridders gelegen op de
Schoterheide in Tessenderlo. De huurder was gebonden aan een levering van “een
mudde rogge leverbaer goet diestersche mate tot Diest“. Vervolgens laat Dymphna
haar testament registreren voor de schepenbank van Tessenderlo, 16 jaar voor
haar dood. Een belangrijke voorwaarde die zij stelt is fide commis d.w.z. de erfgenamen hebben alleen het vruchtgebruik, zij kunnen niet verkopen en dat tot in de
derde generatie. Dymphna werd begraven in Diest op 18 april 1664.
Louis Rutten
EEUWENTEMMER
27
Inhoud
Voorwoord1
Gluren bij de Looise buren (2)
2
Geft mij nen nieven noet7
Just is just, ook in 15138
Prille geneeskunde in Tessenderlo (12de - 18de eeuw)(1)
Naar achter
9
22
Een stiefvaderlijke behandeling in 178423
Over begijnen en gebroken stoelen26
Rechtzetting
Een vaar en een vaars of ne vaar en een vèjes. Het is maar een letter verschil
maar het maakt veel uit.
In het artikel ‘Gluren bij de Looise buren (1)’ in de vorige Eeuwentemmer was op
bladzijde 4 sprake over dieren, meer bepaald over een ‘vaars’. Dat moest eigenlijk een ‘vaar ‘zijn.
Een vaars is een bijna volwassen kalf of een jonge koe die nog geen of pas melk
is beginnen geven, met andere woorden een koe omstreeks de eerste bevalling.
Ne vaar zonder ‘s’ is de mannelijke tegenhanger, het is een jonge stier omstreeks
zijn eerste geslachtsdaad.
Het woord is ook bewaard in de uitdrukking: ‘hij heeft ne kop lijk ne vaar’. Dit
staat voor een man met een imposant hoofd. Meestal stond daaronder een ‘stierennek’.
Lees dan ook: een vaar (zonder s) was een stier.… En verderop in de tekst: ‘een
vaar was nog jong en wilde wat...’
Nog over het woord ‘vaars’. In het Middelnederlands: veerse (1310), verwant met
var(re): stier. in 1596: vaars. In het woordenboek van Kiliaan in 1599: varse.
De Hollandse klassiekers schreven ‘vaars’ terwijl de statenbijbel onder invloed
van het zuiden ‘veers’ gebruikte.
De betekenis vandaag is nooit stierenkalf maar een tweejarige koe die voor de
eerste keer gedekt is.
Vergeet niet uw abonnement voor 2008 te vernieuwen.
De prijs blijft 10 EURO voor drie nummers en een uitgebreid themanummer.
Gebruik bij voorkeur bijgevoegd overschrijvingsformulier.
En waarom geen abonnement cadeau doen als kerst- of
nieuwjaarsgeschenk?
EEUWENTEMMER
28
LAD
LOOIS ARCHIEF en DOCUMENTATIECENTRUM
Kalender opendeurdagen 2007
3 maart
15 maart
1ste zaterdag
3de donderdag
7 april
19 april
1ste zaterdag
3de donderdag
5 mei
24 mei
1ste zaterdag
4de donderdag
2 juni
14 juni
1ste zaterdag
3de donderdag
7 juli
19 juli
1ste zaterdag
3de donderdag
ENKELE WEGWIJZERS NAAR ONZE
VOOROUDERS IN TESSENDERLO
1. Periode 1597-1997
Gebruik driedelige lijst van geboorten 15971797 waar men bij elke geboorte het nummer
van het familieblad vindt.
2. Periode 1797-1813
Gebruik bundel met de 4 zebrastrepen (uitvoering rood, groen of zwart) waar men een
alfabetische familielijst vindt. (Sinds 2006 ook
opgenomen in nieuwe lijst 1797-1900 voor °X+/
zie onderaan)
4 augustus 1ste zaterdag
16 augustus 3de donderdag
3. Periode 1797-1900
Gebruik vooral de huwelijkslijst met gele band
en zwarte streep waarin ook geboortedatum en
geboorteplaats van de partners zijn opgenomen.
1 september 1ste zaterdag
20 september3de donderdag
Kijk ook eens bij de militieplichtigen uit de
geboortejaren 1794 tot 1855.
6 oktober
1ste zaterdag
18 oktober 3de donderdag
Vergeet zeker niet de volkstelling van 18471867: eerst de alfabetische lijst in 2 delen die
verwijst naar de 2-delige lijst per wijk en huis
met alle bewoners, inbegrepen verloop gedurende 20 jaar.
LET OP!
3 november 1ste zaterdag
15 november3de donderdag
1 december 1ste zaterdag
20 december3de donderdag
4. Periode 1900-1930
Hiervoor wordt een klapper voorbereid. Periode
1900-1920 is reeds beschikbaar.
LET OP!!! ZIJN NU OOK TER INZAGE DE VOLLEDIGE
VERNIEUWDE KLAPPERS ° X + VAN DE VOLLEDIGE
PERIODE 1797-1900
Openingsuren:
1ste zaterdag
3de donderdag
van 9.00 tot 12.00 uur
Archief
van 19.00 tot 22.00 uur Archief
Kelder gemeentehuis - volg wegwijzer achter de kerk
Download