E E U W E NT E M M E R NLOOIS ARCHIEF & DOCUMENTATIECENTRUM LADN JAARGANG 6 - NUMMER 3 - OKTOBER 2007 AFGIFTEKANTOOR TESSENDERLO LOOIS ARCHIEF EN DOCUMENTATIECENTRUM v.z.w. Viermaandelijks tijdschrift: EEUWENTEMMER Secretariaat: BEA VERACHTERT Gerhagenstraat 60 3980 Tessenderlo Contactadres (telefonisch): LOUIS ALAERTS tel.: 013 66 73 30 Windmolen 14, 3980 Tessenderlo Bankrekening:DEXIA: 068-2092164-95 Loois Archief en Documentatiecentrum VZW Lidmaatschap: 10 EURO - storten op bovenvermelde bankrekening Bestuur:LOUIS ALAERTSvoorzitter BEA VERACHTERTsecretaris RENE CLONENpenningmeester JULIEN HERMANS LUCIENNE PELSERS PAUL STRAUVEN FRANCOIS VAN GEHUCHTEN FRANS VAN THIENEN STAN PANISconservator JEF WAGEMANS MAURICE BRUYNDONCKXfotograaf/webmaster LOUIS RUTTEN Verantwoordelijk uitgever: Louis Alaerts, Windmolen 14, 3980 Tessenderlo Geen uittreksel, overname noch afdruk uit EEUWENTEMMER mag geschieden zonder toestemming van het Loois Archief en Documentatiecentrum V.Z.W. Iedere auteur is verantwoordelijk voor het door hem of haar gepubliceerde artikel. Website:www.lad-tessenderlo.be Kaft:Ontwerp: Julien Hermans Foto: “Het kasteel” in Schoot, gebouwd in 1901 Voorwoord 9 september was Open Monumentendag. Een jaarlijks terugkerend evenement waaraan door verschillende Looise verenigingen en instanties wordt meegewerkt om het publiek een boeiend programma te kunnen aanbieden. Dit jaar was het thema ‘wonen’. Interessante Looise gebouwen, waaronder boerderijen en herenhuizen, konden bezocht worden. En de talrijke opkomst bewijst dat ‘vroeger’ nog altijd op veel interesse kan rekenen. Wij gluurden in onze vorige Eeuwentemmer al binnen in Looise boerderijen zo’n tweehonderd jaar geleden. In deze Eeuwentemmer snuisteren we rond in huizen van de Looise burgerij uit die periode. Een heel ander interieur zal je merken. Deze eerder welgestelde bevolkingsgroep ging meer met haar tijd mee en beschikte over een veel gevarieerdere huisraad dan die van de boerenhuishoudens toen. Van 15 tot 24 november is het in Vlaanderen ‘de week van de smaak’. De week van de smaak wil zoveel mogelijk mensen op een toegankelijke wijze laten kennis maken met ‘smaak’ en hen laten genieten van eten en drinken, gastronomie en alles wat daarbij komt kijken. Het evenement heeft niet alleen aandacht voor drank en voedingsproducten maar eveneens voor het erfgoed daar rond, de verhalen en de studies erover. Ook Looi kookt naar aanleiding van die landelijke actie. Met ‘Gezouwen en gebrouwen’ wordt, onder hoofdredactie van Jos Van Thienen een Loois kookboekje uitgebracht met daarin, naast een historisch-culturele schets rond koken in de twintigste eeuw, ook recepten met Looise accenten van vroeger. Een hebbeding voor iedereen voor wie koken een hobby of een passie is. Moesten uw kookresultaten uiteindelijk van bedenkelijk allooi zijn en eerder de maag ontregeld hebben dan de smaakpapillen geprikkeld dan is ons artikel over de prille geneeskunde in Tessenderlo misschien iets voor jou. Geneeskunde uit de tijd dat er nog geen imodium of motilium bestond. In dit deel worden vooral de ziekteverschijnselen behandeld. In onze volgende Eeuwentemmer hebben we het over de behandeling ervan en over welke dokters er toen zoal actief waren in Tessenderlo. En wanneer de mensen vroeger goed en veel gegeten hadden gingen ze niet zoals wij nu naar het toilet maar ‘naar achter’. Frans Van Thienen staat in zijn eigen stijl stil bij dit latrinair gebeuren en vooral bij het ‘hartje in de wc-deur’. Samen met het themanummer over de ‘Gilden’ biedt het LAD je aan het einde van dit jaar dus weer een uitgebalanceerd leesmenu aan. Aan u om te oordelen over de smaak ervan. Het LAD is nu al bezig met de samenstelling van het menu voor volgend jaar. Daarin komen o.a. 100 jaar Hulst en Looise kapucijnen uitgebreid aan bod. Tot dan wensen we onze lezers ‘smakelijk lezen’ toe! Louis Alaerts voorzitter EEUWENTEMMER 1 Gluren bij de Looise buren (1767-1781) (2) De oud-Looienaar: wie was hij, hoe leefde hij, wat bezat hij? Laten we eens gaan gluren bij de Looise buren van meer dan tweehonderd jaar geleden. Als we willen weten hoe hij en zij toen leefden, kunnen we eens kijken naar de huisraad die zij bezaten. In onze vorige Eeuwentemmer gluurden we binnen bij de Looise boer en kregen we een mooi beeld van zijn woon- en werkomgeving. In dit nummer gaan we op bezoek bij de Looise burgerij. Een andere woon- en werkwereld, zo zal blijken. 2. De Looise burgers We vinden zes inboedels terug van Looise gezinnen die tot de burgerij behoorden: drie op de Markt, één in Schoonhees en één in Hulst. Daar tellen we de inboedel van Peter Bellinx in Gerhees bij. Die had blijkbaar winkel want er werden grote voorraden textiel verkocht. Zijn inktkoker en boeken wezen bovendien op geletterdheid. Het waren voorwerpen die in de meeste boerderijen ontbraken. De inboedels van de burgerwoningen van Tessenderlo zijn interessanter dan die van de boeren. Deze meer welgestelde bevolkingsgroep ging beter met de tijd mee en beschikte over een veel gevarieerdere huisraad dan de eentonige boerenhuishoudens, waar veetoebehoren, werktuigen en sober meubilair de dienst uitmaakten. De dagelijks noodzakelijke ingrediënten waren hier ook aanwezig: schappen, kisten, potten, kruiken,…maar hier vinden we ook luxeproducten terug, terwijl de landbouwwerktuigen in de burgerhuizen nagenoeg ontbreken. Wat vooreerst opvalt zijn de grote hoeveelheden koperen en tinnen voorwerpen. Een voorbeeld bij Frans Aertnijs in Hulst: een coperen zey, een coperen caffoor, een coperen vuer pan, naast veel tinnen schotels, lepels en een tinnen waterpot. Dieren hadden ze veel minder dan de boeren. Schout Jans hield bijen. Hij had enige lege bijkorven en een honingvat. Bij Jan Rommers in Schoonhees waren zes bievaten, drie biekorven in dienst en twee ‘ijdele’ of lege biekorven. Er was een verschil tussen een bievat en een biekorf. Schout Jans was een vrijetijdsimker want hij bezat een biehal en een honingvat. Een bijenhal was een houten stelling waarop en waarin de biekorven werden geplaatst. Bijen werden uit het centrum van het dorp gehouden, van de mensen vandaan. Hun biotoop was meestal de afgelegen heide. Peter Bellinx in het meer afgelegen Gerhees was een grote bieboer. Hij had een honingpers en 17 biekorven, waarvan hij er enkele had gevuld met bonen en gebakken appelen. De achttiende eeuw was de periode van de intrede op het Kempense platteland van nieuwe warme dranken uit exotische landen. In buurgemeenten kwam naar voor dat thee toen al goed vertegenwoordigd was in de meer welgestelde EEUWENTEMMER 2 huiskringen; van koffie was nauwelijks sprake en chocoladedrank bleef helemaal achterwege. Ook Tessenderlo volgt die tendens. In de meeste burgerhuizen werd al thee gedronken. Slechts in één boerenhuis, dat met de rijkste inboedel bij Simon Andries in Den Hoek (1776) werd een the bus vermeld, maar ook bij Margriet Vandergrinten op de Markt. Daarin werd de thee droog bewaard. In 1770 is melding van een theebus en een suycker baxken bij Posselius in Hulst. Het jaar nadien werd het ook geveild bij ontvanger Volders: een half dosijn bruyn thé tassen met een spoelcomme: 3-15 (=heel duur), een half dosijn witte thé tassen, een the bus en een suyker schotelken,… Mevrouw Volders kreeg blijkbaar vaak bezoek op de thee. De enige Looise vermelding van koffie is bij Francis Vorsters, getrouwd met AnnaChristina Thielens, wonend binnen de mert van Tessenderloo. In 1781, bij één van de laatst behandelde verkopen was sprake van een 1 coper panneken en vlecke coffe pot. Bij ‘vlek’ is een typische b-v-wisseling gebeurd en dat dient te worden gelezen als een blikken of ‘blekken’ koffiepot. Naast koffie dronk hij ook thee want er was een theebus in huis. De Looise burgerij spiegelde zich aan het voorbeeld van de steden. Bij Posselius in Hulst (1770) was er een spiegel. Jan Rommers had ook een spiegel en een seep kinneken. Dat vonden we bij de boeren niet terug. De boerinnen spiegelden zich nog niet. De achttiende eeuw was de ‘Pruikentijd’. Bij de boeren geen enkel spoor maar wel bij de burgerij. In de hier behandelde periode was het hoogtepunt al voorbij in de steden, maar op het platteland volgde men wat later. Bij de Looise burgers waren dus volop pruiken te vinden. In tegenstelling tot buurgemeenten waar ook het Franse woord ‘calotte’ voorkwam, was in Tessenderlo alleen sprake van een ‘paruck’. Ontvanger Volders had eenen parucke cop, een pairuck, een paruck met een mutse… Ze gingen spotgoedkoop van de hand. Waren ze uit de mode of versleten? Tabak en snuif vonden we terug bij Francis Vorsters op de markt: eenen snuyf stamper en 1 snuyf molen. Elders vinden we een snuyf temst terug, een zeefje om snuif door te laten. Bij Margaretha Van der Grinten op de Markt werd een ‘snuifpot met een schalie’ verkocht. Peter Bellinx in Gerhees rookte. Hij had een toebax doos met een coperen vinckpot. Bij Catharina Maes, weduwe van ontvanger Christiaan Volders was ook rookgerief aanwezig: eenen corf met eenige pijpen. Peter Bellinx in Gerhees had heel wat kemp, ook ‘geschelde kemp’. Daarmee werd, zoals aangehaald, de pijp aangestoken. Op kunst en cultuur bij de Looise burgerij wijzen de veilingen van schilderijen, lessenaars en boeken. Bij schout Jans werd intellectuele arbeid gesymboliseerd door een lessenaar waarmee een schrijftafel met veel laden en schuifjes werd bedoeld. We vonden ook ‘lesseneers’ bij Van der Grinten en Volders op de Markt. Bellinx in Gerhees schreef ook want hij had een enck koker met eenige cnoppen en 2 boucken. Francis Vorsters op de markt had 1 boeck, 1 lees boeck en eenighe boecken. Wat was het verschil tussen het leesboek en de andere? Bij Volders waren er 26 boeken, waarvan drie met een ‘caffitorie’. Spreekt de oudere generatie nu nog altijd EEUWENTEMMER 3 niet van een ‘kapitöllie’? Veel kunst was er nog niet in de huiskamers: een schilderij bij Vandergrinten en bij Jan Rommers in Schoonhees; zes schilderijen bij Posselius in Hulst; bij ontvanger Volders op de Markt waren het 2 papieren schilderijen, 2 schilderijen met gelaesen voor en een schilderije op lijnwaet (= doek). Bij de ontvangersweduwe werd in 1771 het enige dambord (een dammebert) verkocht voor vijf stuivers. De koper was chirurgijn Jan Frans De Leeuw die ook op de Markt woonde. Het woord was duidelijk bert, het oude woord voor hout. Eigenlijk zou moeten sprake zijn van dambert, zoals het nog bestaande huis met die naam in het centrum van Diest. Het dambord in een herberg wijst erop dat het als caféspel werd beoefend. Van een schaakspel was in Tessenderlo toen nergens sprake. In de burgerswoningen werd bier gedronken maar natuurlijk ook wijn. Dat was veel verfijnder. Bij weduwe Volders werden 6 wijn roomers verkocht. Een roemer was een mooi woord voor een mooi wijnglas. In slechts weinig boerengezinnen werden wapens geveild. Een snaphaan, het toen al verouderde geweer, kwam voor bij Elisabeth Rommers. Bij de burgers bevonden zich meer wapens onder het dak. Er werd een handboog geveild bij Margaretha Vandergrinten op de Markt; Maria Van Sweevelt in den Hoek had 1 sackpistoel en 1 snaphaen. Bij Jan Rommers in Schoonhees was een cruytdoos, waarin het buskruit of ‘poeder’ werd bewaard. Schout Jans had twee snaphanen maar ook een koperen pijlkoker en hij jaagde ook op vogels. Hij had drie vogelkorven. Ontvanger Volders was een verwoed jager. Hij liet na: een jacht tes met haegel bors, een jachtmes, een mes met een sien buys, eenen snaphaen, 1 vogelscorf. Een ‘zienbuis’ was een verrekijker, handig te gebruiken bij de jacht. Bij Francis Vorsters op de Markt was een wapenarsenaal: 1 stock en 1 boogh, 1 snap haen, 1 jacht tes, een poeder horen en haegel bors. In een ‘poederhoorn’ werd het buskruit droog bewaard en in de hagelbeurs zat de jachthagel. In het landbouwersgezin van Marie Berghmans, weduwe Peter Verheyden werd 1 viswaye geveild. Dat was een visnet tussen twee stokken om een bepaald deel van beek af te sluiten. In die kringen was vissen meestal stropen omdat het door de heren vrijwel overal verboden werd. Stropersgetuig of wapens in armere gezinnen werden echter niet geveild. Dat hielden ze wel onder de ogen van de grote heren uit. Verfijnde voorwerpen waren zoutvaatjes in glas; olieflesjes, veel meer tinnengoed, tafelmessen en een sop schotel. Dat is wel degelijk het bewijs dat men hier toen al ‘sop’ zei, zoals dat nu nog het geval is. Devotie komt tot uiting bij Francis Vorsters. Hij had een 1 weywaeter vat en weduwe Volders: 2 wijwaeter vaeten en een Livevrouwe in een gelas. Er waren echter nog andere ‘postuurkes’ in huis. Zij had twee postueren bestaende in kat en hont. EEUWENTEMMER 4 De burgerij sliep in bedden van betere kwaliteit. In die tijd waren de hemelbedden nog in de mode. Bij Aertnijs in Hulst werd een ‘ledikant met behangsels’ verkocht. Ook de andere meubeltjes waren er verfijnder: een bofvet (=buffet). Zij hadden een buffetkast, wat toen zeldzaam was. Een caffoor of keukenvuur op poten was er bij Vandergrinten. Weduwe Volders had 2 aerde caffoeren (keukenvuren) met een aerde penneken (pannetje in aardewerk). Bij weduwe Volders werd een ijseren torf brant verkocht. Bepaalde exotische zaken van overzee waren al tot de Looise huiskamers doorgedrongen. Mooi voorbeeld waren de twee papegaaien van weduwe Volders op de Markt. Zij was de enige die dergelijke vogels in huis had. Weduwe Volders had nog andere attributen die op welstand en vooruitgang wezen: een hoedenkast en een porseleinen inktkoker, zowat het enige porselein dat toen in Tessenderlo werd teruggevonden. Dat materiaal was vanuit het Verre Oosten tot hier gekomen en bepaalde plaatsen zoals Delft en Sèvres specialiseerden zich in het namaken van dat oosters product. In de 17de eeuw gebeurde in de Nederlanden het omgekeerde proces van het huidige ‘made in China’ of ‘made in Taiwan’! Naast de alledaagse kleren en de holen die er ook bij de burgerij waren, was hier veel verfijnder textiel, met als neusje van de zalm de uit het Oosten ingevoerde katoen en de zeldzame en dure zijde. We starten bij Bellinx in Gerhees die wellicht in textiel handelde: een korslijf of keurslijf werd later een ‘korset’ genoemd. Het was een spannend, met koordjes aan te trekken stevig ondergoed dat door de vrouw werd gedragen. Mannen die het ‘in hunne rug hadden’ konden ook een ‘korsee’ dragen als versteviging van hun ruggenwervels. Dan was het meestal in leer en ongeveer 40 centimeter hoog, vast te riemen op de buik. We lezen verder van vele hemden en broeken; een blauwen ‘keel’ of kiel, wat bijna alle boeren toen droegen, 2 paer wanten en eenen hoet; een neteldoecken neusdoeck, 2 zeyde neusdoeck, 2 halsdoecken; 2 blauwe voorschooden, 2 kempe laekens, 1 lap catoen, 3 lappen lijnwaet, 1 stuck vlassen lijnwaet. Vrouwen moesten hun hoofd en haar bedekken, want anders gaven ze ‘aanleiding’. Waar hebben we dat nu nog gehoord? Ze konden neusdoeken dragen op hun hoofd en halsdoeken iets lager, maar sjieker waren de hoeden. Weduwe Volders op de Markt had een speciaal meubel om al haar mooie hoofddeksels in te bewaren: kist met hoede kasse en verder had ze eenen surtout (=overjas), eenen nacht tabbert (=slaapkleed), een blouwlake broeck, naast servetten, hemden en twee ‘kusfluwijnen’. Bij Jan Rommers in Schoonhees waren er 2 manden met kausen en holen en verder 1 treype broeck, 7 kus flowijnen, eenen handoeck, 3 ammelaekens. Bij de burgerij vinden we spinnewielen terug want de meer welgestelde dames waren ook op dat vlak actief. Twee spinnewielen en een haspel bij Posselius in Hulst. Schout Jans had drie haspels. EEUWENTEMMER 5 Catharina Maes, weduwe van ontvanger Christiaan Volders woonde op de merckt van Tessenderlo. Zij had een rijke inboedel en ze had herberg gehad. Daarop wijzen vier biervaten, vier pinten met schelen, gewoon pinten, bierpotten, gelaese pinten, een gecolleurde gelaese pint, veel stoelen en een bier stellinge met een planke. Die boedellijsten lijken op zich banaal maar wie nader toekijkt, krijgt toch een mooi beeld van het dagelijks leven van onze onmiddellijke voorouders in armoedige tijden. Het mag duidelijk zijn dat veel zegswijzen zijn afgeleid van deze eenvoudige dagelijkse voorwerpen. Veel van die werktuigen en alaam dreigen totaal onbekend te worden. François Van Gehuchten EEUWENTEMMER 6 Geft mij nen nieven noet Waar is de tijd van jaren geleden! Waar is de modeparade van vroeger gebleven! Op paasdag kwamen de nieuwe tailleurs en de nieuwe hoeden in het straatbeeld opdagen, recht naar de catwalk doorheen de middengang voor de hoogmis in de dorpskerk. Want daar waren de verzamelde kennersblikken van het dorp te hoop gelopen. Jong en minder jong had ogen tekort. Ach, die hoeden! Voor een dorp als toen waren dat de paardenrennen van Epsom in Engeland of dichterbij van Waregem koerse. Op deze foto doen vier jongedames hun best om te doen vergeten dat er straks weer moet afgewassen worden, hemden gestreken, selder gesneden en koeien gemolken. Vier jongedames met drie dezelfde handtassen, vier dezelfde kapsels, vier dezelfde handschoenen, maar vier verschillende hoeden. En plaats dat dat innam in de kast, moeder sta me bij, mensen toch. Het is alsof het eeuwen is geleden. Maar we schrijven 1945. Vier gezusters Sas, v.l.n.r. Aline, Maria, Margriet en Irma, toen wonend in Hulst, poserend tegen een achtergrond uit de tijd van toen, toen er maar om de 200 meter een huis stond. Maar het zijn stammoeders geworden van kinderen of kleinkinderen die balletles geven in Gent, in Nederland de kost verdienen, in Los Angeles wonen en Deens leren spreken met hun man, Argentijnen op de familiereunie zien opdagen of met een straaljager over Corsica donderen. Frans Van Thienen EEUWENTEMMER 7 Just is just, ook in 1513 Een schepenbank in het oude regime, zijnde dus van voor de Franse Revolutie, was het hoogste plaatselijke gezagsorgaan dat het dagelijkse reilen en zeilen van een dorp bepaalde. Ze bestond uit een schout en een aantal schepenen bijgestaan door een secretaris. Doorheen het jaar hielden zij genachten ofte zitdagen voor het aangeven en registreren van testamenten en boedelscheidingen, verkoop of ruil van gronden, huwelijkscontracten, aanstelling van voogden voor wezen of weduwen, ondervraging van getuigen bij misdaden van gemeen recht, rechtspreken bij ruzie en vechtpartijen, ja zelfs het uitvoeren van lijfstraffen en de doodstraf op bevel van de hogere rechtbank. Maar op het einde van het jaar hield men het jaargeding, waar men het voorbije jaar afsloot en het nieuwe voorbereidde: afsluiten van de rekeningen en vaststellen van de nieuwe aanslagvoeten om de burgemeesters van de gehuchten toe te laten de belastingen op te halen. Op het jaargeding ging het dus uitsluitend over centen, het in orde brengen en houden van de gemeentelijke boekhouding. Dat men op dat jaargeding geen zaken toeliet die alleen op de genachten thuishoorden, bewijst volgende akte uit 1513 waar een notabele, Bernaerdt Willems alias Cuylen, die van iemand “motten” had gehad en hardhandig was toegetakeld, meende dat hem het recht toekwam zijn klacht behandeld te zien op het jaargeding. Maar de schepenen hadden daar “na oudt usagie” geen oren naar. Meneer de notabele moest maar op één van de volgende genachtendagen zijn zaak te berde brengen en de schuldige tegenpartij dagvaarden, zoals Jan en alleman dat altijd deed, maar toch niet op een plechtig jaergeding waar het ging over de gemeentelijke gelden berustend op schattingen van grondbezit en veestapel, om daarmee de gemeentelijke begroting rond te krijgen. Meneer de notabele mocht van de schepenen gerust in beroep gaan bij het hooggerechtshof van Vliermaal, waar zijn zaak toch geen kans zou maken. En de secretaris nam zijn ganzenveer en schreef op blz.273r van register N.42 (nieuw N.413): A° XVc XIII opten XVIIten IXbris (In het jaar 1513 op 17 november) Na oudt usagie onser bancken recht, te weten datmen opt ons jaergedinge, dwelck al hier jaerlijx mer ééns onderhalden en wordt, gewoenlick is van scats scult alleen aen te spreken ende verantworden. Ende nu Bernaerdt (1) compt ende wilt oft gheeft aensprake ende die hem gewont soude hebben ende die zake van strijden ende vechten aengaet, wijsen wij na gewoenlicheyt onser bancken recht dat de selve Bernaert sijn weder parthijen met dage ende daechs recht na gewoenlicheyt onser banck aenspreken sall ende nyet opt jaergedinge, op verbeteren ons hoge eerwerdichs hoots. (1) Dit is zonder twijfel Bernaert Willems alias Cuylen die in vele akten in het register N.42 voorkomt. Frans Van Thienen EEUWENTEMMER 8 Prille geneeskunde in Tessenderlo (12de - 18de eeuw) Nu zijn er veel dokters in Tessenderlo, ook ‘specialisten’ zoals neurologen, gynaecologen, psychiaters en een reeks apothekers. Diverse inwoners hebben als beroep verpleger of verpleegster; er is een medisch centrum, het Vlaamse Kruis, het Rode Kruis… Voor het zover was, vloeide er heel veel water door de Laak. Ooit ging het er hier primitief aan toe. In de middeleeuwen was geneeskunde geconcentreerd in ziekenhuizen in steden zoals Diest en in kloosters zoals Averbode. Daar waren niet-gediplomeerde heelmeesters actief. Ze kenden het menselijke lichaam niet en gingen voort op de oud-Griekse leer van de vier menselijke sappen. Ziekte was een verstoring in de lichaamssappen: bloed, slijm, gele en zwarte gal. Een aderlating was de meest gekende remedie. Het verzwakte de zwakke patiënt alleen maar. Eeuwenlang werd die remedie gebruikt tot Vesalius in Brussel lijken stal op de galgenberg, waar nu het Justitiepaleis staat. Hij sneed ze in het geheim open en ontleedde ze. Met hem was de moderne geneeskunde geboren. Maar het zou dan nog meer dan tweehonderd jaar duren eer de eerste afgestudeerde dokter naar Tessenderlo kwam. Intussen bleef hier amateurisme troef. De niet-gediplomeerde chirurgijns, in feite niet meer dan veredelde kwakzalvers bleven hier nog lang de plak zwaaien. Een belangrijke bron zijn de armenrekeningen. De Looise armentafel betaalde de kosten voor zieke armen. Daarin leren we de ziektes kennen: hydropsie of waterzucht; podagra of ‘het pootje’, koortsen, kinderziektes zoals mazelen en vaak de pokken die ook bij volwassenen toesloegen. We leren er de simpele remedies kennen en dat wijn, brandewijn en alcoholische dranken als geneesmiddel werden gezien. Een les in anatomie. De geleerde en getabberde professor verstrekt uitleg terwijl het manuele werk aan een ondergeVerslavende middelen zoals (r) schikte wordt overgelaten. (Bartolomeo di Glaviulla, 1494) cannabis worden nu ook als geneesmiddel gesimuleerd. Dat is nu de dooddoener om het spul wettelijk te maken. Ook suiker of honing moest ziektes keren.1 In het eerste deel bekijken we de ziekteverschijnselen en dan vooral de moordende epidemies die in Tessenderlo huishielden. In het tweede deel richten we onze focus op de remedies en de eigenlijke ziekenzorg. 1 RAH, Tessenderlo, schepenregister 93 (nieuw 559) 1623-1630, voogdrekening kinderen Wouter Papen en Kalijn Fijen, fol. 209v: Item voor Lijnen doen sij sieck was, aen suycker, appelen ende rosijnen. EEUWENTEMMER 9 Deel 1. DE ZIEKTEVERSCHIJNSELEN Ziekte was een erge gesel, de verzorging primitief. Een beenbreuk betekende meestal verder kreupel door het leven gaan. Er waren de gewone ziektes, aftakeling door ouderdom en sporadisch moordende epidemies. Door de eeuwen heen was er een opeenvolging van besmettelijke epidemies. In de middeleeuwen heerste de melaatsheid tot omstreeks 1600 toen de ziekte grotendeels was bedwongen. De pest woedde nog na tot de 17de eeuw om dan plaats te maken voor dysenterie of ‘rode loop’ die de epidemie van de 18de eeuw werd, gevolgd door de cholera in de 19de eeuw. De Spaanse griep in het najaar van 1918 was de laatste pandemie in West-Europa. 1. Melaatsheid Melaatsen of leprozen werden ‘lazarussen’ genoemd. Zij hadden een besmettelijke ziekte en vrijwel de enige remedie die de dorpsgemeenschap toepaste, was de totale isolatie van de zieken. Zij werden verbannen naar de rand van het dorp. Er werd een soort testament opgesteld, hun goederen verdeeld en daarna verbleven ze bij hun soortgenoten. Soms werd een kapel in hun buurt opgericht, een zogenaamde leprozenkapel, zoals in Meerhout. Van 1550 dateert een interessant document in buurgemeente Vorst. Aart Goossens was melaats geworden en werd ‘uitgezet’. Hij werd ‘overluid’ zoals bij een begrafenis en zijn testament werd uitvoerbaar gemaakt. Het was alsof hij was gestorven, maar toch bleef hij met enkele schamele bezittingen aan de rand van het dorp wonen, waarschijnlijk in de Hutten bij de Grote Laak achter de Wetsberg. Twee keer per week mocht hij met een ratel bedelen in het dorp, maar de aalmoezen moesten hem van op afstand worden gegeven.2 In buurgemeenten als Diest, Vorst en Veerle waren dergelijke melaatsenconcentraties of lazarijen aan de rand van het dorp.3 Ook in Tessenderlo was dat het geval. Op de grens van het meest afgelegen gehucht Engsbergen stond alleszins een lazarushuisje. In de 17de eeuw was het gesitueerd op het Heu- Paria’s van de middeleeuwse maatschappij: een leproos met zijn waarvelken bij de grens schuwende ratel en een kreupele bedelen voor hun kost. (Uit Miroir Historial, Vincentius van Beauvais, Parijs, Bibliotheque de l’Arsenal) met Okselaar. Daar werden de Looise melaatsen afgezonderd. Het huisje was gesitueerd op een vrij afgelegen plaats en omgeven door een omheining van levend hout. Er was immers 2 F. Van Gehuchten, Vorst groot en klein, blz. 71 3 Met de Lazarijberg in Molenstede, aan de rand van Diest is het fenomeen er in de toponymie bewaard gebleven. EEUWENTEMMER 10 sprake van een lasarus leuxken (look, luik, afsluiting). In 1660 bestond het huis niet meer. Toen was sprake van een lap grond waar voordien het laserus huysken stond.4 Later werden hier eveneens pestlijders afgezonderd. Die lokatie stond waarschijnlijk in verband met het bestaan van de Onze-LieveVrouwkapel van Okselaar/Engsbergen. Het is de oudst vermelde kapel van Tessenderlo. In die optiek werd het lazarushuisje bij een kapel geplaatst. Het valt echter niet uit te sluiten dat het omgekeerde gebeurde. Eerst werden de lazarushuisjes gebouwd en pas nadien kwam de kapel er. Omstreeks 1600 verdween de lepra uit onze streken. De laatste lazarus van Tessenderlo wordt in 1657 vermeld.5 Mogelijk had hij veel puisten en leed hij niet aan de ziekte zelf. Nog in de twintigste eeuw werd iemand met veel puisten ‘Lazarus’ genoemd naar de met zweren overdekte arme uit de parabel ‘De rijke vrek en de arme Lazarus’. 2. Pest In 1348 sloeg de pest voor het eerst toe in Europa. Ratten zouden de ziekte eerst in Constantinopel hebben verspreid. De volgende jaren werd zowat heel Europa aangetast. De getuigenissen over pest in de 14de-eeuwse Kempen zijn echter zo schaars dat sommige menen dat de ziekte hier niet zo een erge afmetingen had aangenomen. Het staat vast dat in druk bevolkte en vervuilde steden de pest vrij spel had en het platteland er beter van af kwam. In de periode voor de 16de eeuw zijn de Looise gegevens over de pest zeer schaars. In oktober 1475 werden plots veel ‘opheldingen’ in de schepenregisters genoteerd. Veel mensen waren kort na elkaar gestorven en hun goederen werden naar erfgenamen overgeheveld, wat door de Looise schepenbank moest vastgelegd worden.6 Dat wijst erop dat toen een besmettelijke ziekte -meer dan waarschijnlijk de pest- had toegeslagen. De oorzaak van die vele overlijdens werd echter niet genoteerd. In maart 1557 was er blijkbaar weer een besmettelijke ziekte. Er werden die maand negen testamenten opgetekend en nog enkele in april.7 Meestal stond er gewoon dat de mensen ziek te bed lagen maar ‘hun vijf zinnen nog machtig’ en dus bij volle verstand waren. Pas eind 16de eeuw duiken de eerste expliciete gegevens over de pest in Tessenderlo op. De vreselijke ziekte werd meestal aangevoerd door vreemde soldaten en viel meestal samen met noodlottige jaren van oorlog. In buurgemeenten als Mol en Vorst waren omstreeks 1575 de eerste pestepidemies opgedoken. Spoedig kon ook Tessenderlo de eerste doden begraven. In de jaren 1575-1584 sloeg de pest in Tessenderlo toe in drie grote golven met 1576, 1579 en 1584 als zwarte jaren. In het begin van 1579 had Diest al aan de Spaanse opperbevelhebber Farnese gemeld dat de pest erg in de buurt woedde. 4 R. Van Dessel, Engsbergen 850 jaar geschiedenis, blz. 92 5 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, 16, uitvaarten: 1.10.1657 uytvaert van den lazarus. 6 RAH. Tessenderlo, Gichtregister 39 (nieuw 410) 1459-1492, 42v. 7 RAH. Tessenderlo, schepenbank, 49, nieuw 420, fol. 3-20. EEUWENTEMMER 11 Meer dan de helft van de Diestse burgers was overleden, aldus de misschien wat overdreven berichten. De ziekte nam uitbreiding in de zomer van 1579 tijdens het beleg van Maastricht door Farnese.8 Burgers werden verplicht karvrachten te doen voor het leger. Veel mensen samen in het warme seizoen en in de onhygiënische tijden van toen, bracht Magere Hein in actie. Vooral vanaf eind juli 1579, de warme periode die het best geschikt was voor overdracht van ziekte, begonnen de inwoners in Tessenderlo massaal te sterven. In allerijl werden testamenten opgesteld. De dappere kapelaan die de Looise testamenten bij pestlijders in huis ging noteren, was Martin Goetbloets Maartenszoon die slechts korte tijd in Tessenderlo was maar veel schrijfsels uit die turbulente tijd naliet.9 Vaak stond vermeld dat een koppel “was bevangen met een zeer contagieuse ziekte.”10 Het woord pest durfde men niet neerschrijven uit angst daarmee de ziekte te ‘roepen’, naar zich toe te halen. De Looise gemeentesecretaris Niklaas Cuylen was één van de slachtoffers. Op 14 juli 1580 werd zijn haaf verkocht ten voordele van zijn dochter Maaiken. Een bakker in Hasselt had de dochter opgevangen toen de ouders ziek waren. In dat testament zien we voor het eerst het woord pest staan. De dochter was blijkbaar voordien ook aangetast want de heelmeester kreeg zeven gulden om haar te genezen en de bakker die voor opvang had gezorgd, kreeg 25 gulden of zowat een vier maanden loon.11 Herhaaldelijk is in de rekeningen sprake dat mensen werden betaald om doden te begraven in de tijd van de pest, om te waken bij een zieke of het huis van een pestdode te ‘vegen’, wat telkens levensgevaar inhield. Ook werd er werk op het veld gedaan of klusjes opgeknapt bij pestzieken die zelf tot niets meer in staat waren. Zij die het deden, verdienden veel geld: twee gulden of zes daglonen om een lijk te begraven; vijftien stuivers of twee daglonen om een huis schoon te maken.12 Hendrik Van den Valgaer werd ruim beloond voor de zorgen aan zijn zuster Cecilia tijdens haar ziekte.13 De woning waar een pestlijder verbleef, werd een ‘pesthuis’ genoemd. Bijna niemand durfde of mocht er binnen. Er bestonden in Tessenderlo afgelegen gebouwen voor melaatsen en die werden later ook voor pestzieken gebruikt, maar het aantal van dergelijke noodwoningen was totaal ontoereikend. In dat geval werden huizen gemerkt waar pestgevallen waren. Niemand mocht daar binnen, tenzij de schobbers en verzorgers met speciale toelating. Alle deuren en ramen bleven gedurende een periode van enige weken dicht. Meestal was het een periode van veertig dagen 8 E. Valvekens, Arnold van Leefdael, 109-111. 9 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 47r-48r: Martinus Martini seu Martini a Loo. 10 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 94r-95v. 11 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 39r-40/9r: Bakker de Ruisch had Maeyken zes weken in zijn huis gehouden dwelck tzijnen huyse ses weeken bestaeyt was, vander pesten besmet was (kreeg daarvoor 25 gulden!). Item den meester het kindt voers genesen hebbende 7-0-0. 12 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 55r-58r: voogdrekening Lenaert Timmermans voor Mariken Muyskens Jans dochter aan Peter Wouters van Jannen (Muyskens) te graven in tijt van peste 2-0... aen Anna Keusters van des kints vader (Jan) te wachten in tijt van peste 6-0... aen Aerdt Maes Mertensoon van jannes huysvrouwe te helpen bewaeren in tijt van peste. ... Peeter Dingenen van het koren te picken, te binden ende in te doen (toen zij de pest hadden) 4-10. Gegeven Thijsen Van de Laer van de secretaris huys te veegen daer Mercken in gestorven was: 0-15. 13 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 101v. EEUWENTEMMER 12 of ‘quarantaine’. De verzorgers die er naartoe gingen, moesten speciale kledij dragen waardoor zij zich kenbaar maakten mogelijk besmettingsgevaar met zich te dragen. Mensen die de pest uiteindelijk overleefden, kregen nadien peperdure rekeningen van pesthelpers die te hulp waren geroepen. Lodewijk Boonen was aangetast en hij vroeg zijn vrouw Anna Cleren met hun klein kind het huis waar hij lag te verlaten, wat ze had gedaan. Ze ging in dienst bij Jan Van Belle, de schobber of pesthelper. Zelf stuurde ze andere mannen om haar eenzame man in zijn ziekte bij te staan, “om hem te verbinden, te verplaasteren en te gerieven.” Uiteindelijk was haar man toch gestorven en betaalde ze drie gulden of negen daglonen aan Jan Wijcx ende Jan Beecx voor het zuiveren en vegen van ‘het vuil huis’, waar ze nadien weer haar intrek nam.14 Toen in 1588 het ergste voorbij was, werd herhaaldelijk in Looise akten geschreven: “Moest x door pest worden aangetast, God betert…” De pest werd als een straf van God gezien, zoveel was duidelijk. Het gevolg van de pest en het oorlogsgeweld in de jaren 1580-1590 was een massale vlucht naar het buitenland, vooral naar Noord-Nederland maar ook naar Engeland en Duitsland. Op 11 oktober 1581 maakte Bertelmeuwis Ooms, wonend in Boekel zijn testament omdat hij naar het buitenland vertrok wegens ‘den bedrukten tijd’. Hij vreesde dat het zou blijven duren en dat de kans klein was dat hij nog ooit zou weerkeren.15 In de jaren 1605-1606 woedde weer een verschrikkelijke pestepidemie. Er stierven dat jaar in Tessenderlo 28 mensen waar het normale dodental slechts zeven tot tien per jaar bedroeg. Meerdere sterfgevallen binnen het gezin wezen op pest: Quinten Roosmaels, zijn vrouw Claesken en dochter Lijnken; Hendrik Aertnijs en zijn vrouw Maria; Maria Cruysstraten en haar zoon Gielen…16 Op 20 maart 1619 weer een vermelding: Een kind was geboren. Haar vader stierf kort nadien en het wichtje zelf had niet langer geleefd dan drie weken ‘in de pesttijd’.17 Op 27 september 1625 stierf David Eeckhaudt als eerste aan de pest, gevolgd door vier personen in oktober en twee in november, afgewisseld met enkele dysenteriedoden. In augustus 1626 was Nijs Costers besmet met ‘de pestilentiale ziekte’.18 In mei 1627 waren in Engsbergen vier overlijdens aan zogenaamde pest, pokken en dysenterie. Dergelijke geïsoleerde gevallen waren waarschijnlijk niet de pest vermits die ziekte de mensen bij bosjes deed sterven. 14 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 134r: van het vuyl huys te suyveren ende vaghen gegeven drij Rinsgulden. 15 RAH. Tessenderlo, reg. 88, nieuw 535, 1579-1587, fol. 45v: van meyninge te sijn metter hulpen Goidts om buyten landts te reysen om sijn broot te winnen ende enen sekeren tijt daer uut te blijven ende alsoemen qualijck is versekert midts desen bedructen tijt wederom te mogen te lande te comen. 16 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, 15, uitvaarten. 17 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 14r: 1619 20 maart: Anna Laet dat haar eerste man Peter Luyten heeft van haer verweckt een dochter genaempt Maria die welcke heeft langer geleeft als de vader ontrent drij weken in die pest tijt. 18 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 171r. EEUWENTEMMER 13 Dodencijfers volgens de Looise overlijdensregisters: JaarZiekteDoden 1622 Dysenterie (22)19 1622-1623Pokken 25 1623Pest5 1625Pest5 Dysenterie (5) 1627 Pokken 7 1629 Pokken 7 Dysenterie 15 1630Pest10 Pokken(5+) 1631 Pokken 4 1632 Pokken (?) Dysenterie (?) 1633 Dysenterie 10 1634-36 Pest 90 In de periode 1610-1630 was de pest op beperkte schaal gebleven, maar tijdens de verschrikkelijke oorlogsomstandigheden met armoede en honger van de jaren 1630-1637 zou de gevreesde ziekte weer een hoogtepunt kennen. In 1630 sloeg de pest in Veerle toe, waar 68 slachtoffers vielen en ook in andere Kempense buurdorpen werd een enorme menselijke ravage aangericht. Tessenderlo kon toen nog enigszins ontsnappen met slechts ‘tien’ pestdoden. Op 22 juni 1630 stierf de vrouw van Thomas Willems aan ‘een wonderlijke ziekte’, zoals werd genoteerd. Ze konden de ziekte niet thuiswijzen, maar enkele weken later kon het wel: Op 7 juli 1630 stierf het kind van Christiaan Goossens als eerste aan de pest, (hoewel aan de eerste drie gevallen nog getwijfeld was dat het pest was). Dat er een besmettelijke ziekte heerste, wordt duidelijk bij sterfgevallen van gezinsleden kort na elkaar: De maerdt of meid van Peter Quintens stierf en hij zelf wat later; Corst Goossens en een tiental dagen later zijn vrouw... De epidemie bleef beperkt tot tien doden met de vrouw van Goossens als laatste op 2 augustus. Dan begon onmiddellijk een pokkenepidemie met op 13 augustus het kind van Gilis Plesbeek. Er vielen slechts enkele slachtoffers. Die dag stierf Anna Quintens, vrouw Theys in een ‘besmet huis’. In februari 1631 waren er vier gevallen van pokken in Engsbergen en opnieuw pokken in april en mei van dat jaar. Meester Balthazar Van der Wimpe, de chirurgijn van Tessenderlo blies zijn kaars uit. Hij was ook organist en wie moest nu op zijn requiemmis het orgel op het doksaal bespelen? In januari 1632 wisselden enkele gevallen van pokken en dysenterie elkaar af. Op 9 juli 1634 stierf Maria, het kind van Petrus Davidts als eerste aan de pest. Op 18 augustus 1634 werd het overlijden van pastoor Pijnappel genoteerd. Verschillende gezinsleden kwamen kort na elkaar om: de meid of dienstmaerte van Jan Davidts stierf en wat later Jan zelf en zijn vrouw; Griet Boonen met haar dochter; Willem Boonen en zijn vrouw Anna Swolfs; Gilis Kimps en zijn vrouw; Geert Brosis met zijn zonen Petrus en Joannes en zijn vrouw Maria Cuypers… Op 16 november stierf het kind van Corneel Van den Bosch als 45ste met de vermelding van pest 19 Cijfer tussen haakjes is maximumaantal. Er kunnen ook andere doodsoorzaken zijn. EEUWENTEMMER 14 als doodsoorzaak. Nadien waren er nog sporadisch negen pestgevallen. Op 24 juli 1635 ging weer de geest uit de fles met de vrouw van Laureys. Het ging verder tot de dood van Willem Lemmens op 1 oktober als 27ste vermelde pestdode. Daarop volgde onmiddellijk een dysenterieplaag met het kind van Jan Steenberchs op 1 oktober en dertien gevallen tot Catharina Van de Ven op 2 november 1635. Enkele dagen voordien, op 26 oktober 1635 begon de pest opnieuw met een knecht. Er waren 26 gevallen tot 21 november 1635. Dan werden geen overlijdens genoteerd tot 1 januari 1636, maar daarna begon het weer met 28 pestgevallen tot 6 april, ondertussen nog afgewisseld met doden aan koorts. Onvoorstelbare taferelen moeten zich hebben afgespeeld op 2 november 1635 toen er acht begrafenissen op één dag in Tessenderlo waren. Tussen 3 en 20 november moet de pastoor weg zijn geweest want er werd niet meer genoteerd. Dan gebeurde een inhaling met liefst 21 noteringen van overlijdens op 21 november 1635. Kinderen werden uit het pestdorp gehaald en elders besteed, maar veel baatte het niet. In die periode stierf een Loois pleegkind in Balen; in september 1635 de weduwe van Petrus Int Strecken (=het straatje) op 16 september 1636 Catharina Huybrechts uxor lupuli, de vrouw van de wolvenvanger of de hoerenbaas?20 In ieder geval, zij stierf ook aan de pest. Er waren liefst 91 uitvaarten van Sint-Jan 1635 tot Sint-Jan 1636! In 1637-1638 werd weer enigszins een ‘normaal’ peil gehaald met 33 uitvaarten.21 In die zwarte periode moest de kapelaan van Tessenderlo weer herhaaldelijk zijn leven riskeren om testamenten op te tekenen van mensen die door ‘de haastige ziekte’ waren getroffen. Zo werd de pest genoemd omwille van het snelle verloop van de ziekte tussen de eerste symptomen en de dood.22 Maarten Smeyers uit Hulst liet optekenen dat hij zijn kist met bezittingen aan iemand overmaakte. De kist bevond zich echter in de kerktoren van Tessenderlo waar hij ze had geplaatst omwille van de oorlog.23 Jan Kimans uit Schoonhees kon door de pest niet meer spreken. Zijn vrouw zei dan maar aan de kapelaan waar zijn goederen naartoe moesten. “Dit getuig ik zonder andere getuigen wegens de pest,” zo beëindigde kapelaan Bielen het noodtestament.24 Ook bij Katlijn Gielis waren geen getuigen aanwezig omdat ze de ‘halende ziekte’ had. In geval van pest werd iemand snel gehaald… naar het hiernamaals. 20 Lupa: wolvin of hoer; lupanar, bordeel, “waar de wolvinnen u bespringen.” 21 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, overlijdensregisters van deze periode. 22 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 175r: 1635 Lenaert Stalmans en Maria Verhoeven sijnde int perijkel des doots om de peste oft hastige siecten door Bernardus Bielanus Vicaris opgetekend; 1636 Ariaan Wouters en Maria Vervoort door pest; 26.8.1636 Servaes Smeyers bevangen sijnde met de haestige sieckte. 23 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 175v.: 1636 Merten Smyers ziek in Hulst maakte over aan Enneken smyers dochter van Goris sijn schrijn oft kist die hij heeft staen op den thoren. 24 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 176v: 1636 Jan Kimans siec sijnde met de pest ende grootelijcx belet sijnde in sijne tonge, macht gegeven aen sijn vrouw Maria Geerts... Zij zei alles en op het einde, toen hem gevraagd werd of hij daarmee akkoord ging, sprak hij: Ja ic. Want veel woorden en heeft niet konnen spreken om de groete pijne die hij in sijne keele hadde; geschied tot Sceunis... door Bielanus. EEUWENTEMMER 15 Daarom zei kapelaan Bielen of Bielanus het later aan twee getuigen om die achteraf te laten bevestigen.25 In de bekende geschiedenis van Tessenderlo waren de jaren 1635-1636 zowat de noodlottigste ziektetijd met een hoogtepunt van negentig sterfgevallen veroorzaakt door de pest en elf door ‘de rode loop’ of dysenterie. Later, in 1652 was er een kleinere pestgolf in de gemeente en in mei 1669 woedde de pest in Engsbergen. Na de bouw van de nieuwe kapel richtte de gemeenschap een verzoekschrift aan de bisschop van Luik om een aangrenzend perceel grond als kerkhof te laten inzegenen. De inwoners hadden alle belang bij een nabije begraafplaats om in geval van een epidemie de doden ter plaatse te kunnen begraven. Een lijkstoet naar het Centrum deed er immers anderhalf uur over…. “en met de warmte in de komende zomermaanden voor de boeg verhoogt de kans op besmetting.” De pest als argument gebruiken had succes: Op 27 mei 1669 gaf de vicaris-generaal van het bisdom Luik toestemming aan de pastoor van Tessenderlo in Engsbergen een kerkhof in te wijden.26 Artikel 36 van de Looise keuren uit 1658 legde een geldboete op aan al wie in zijn huis vergaderingen en feesten hield tijdens de ‘contagieuze ziekte’, zoals de pest eufemistisch werd genoemd. De celzusters en celbroeders van Diest die de zieken in Tessenderlo kwamen verzorgen, moesten bij hun terugkeer in de stad telkens enige dagen in afzondering blijven. Overtredingen werden bestraft met hoge boetes en een bedevaart naar Straatsburg. In de Looise gemeenterekeningen kwamen herhaaldelijk uitgaven voor aan de celzusters van Diest voor hun “goede zorgen aan de zieken met de pest bevlekt.”27 De ergste pestepidemies in Tessenderlo vonden dus plaats in de jaren 1575-1585, 1606, 1625, 1630 en 1635-1636. Het waren jaren van hevige oorlogen, plunderend krijgsvolk, vluchtende burgers, braakliggende velden, weinig voedsel, veel honger en een verzwakte bevolking. Epidemies vonden daarin een gunstige voedingsbodem. Na 1640 verminderde het aantal pestgevallen sterk maar de dysenterie maakte toen opgang. 3. De dysenterie en de pokken In 1622-1624 duiken de eerste Looise epidemieEen keizersnede. (uit Les anciennes gevallen van de (rode) loop of dysenterie op. Die Histoires des Romains, 15de eeuw, ziekte was het gevolg van eten van besmet voedsel. Cabinet des Manuscrits) Op 19 november 1622 stierf het kind van Lucia Vermeulen, naar de pastorie gebracht wegens dysenterie. Als één kind de ‘rode loop’ of bloeddiarree had, moest het zo snel mogelijk van de andere kinderen verwijderd worden. Er waren weer veel doden in hetzelfde huisgezin zoals bij Anna Rutten 25 RAH. Tessenderlo, Kerkarchief, film 619.691, fol. 177r. 1636 Catlijn Gielis vrouw Luyces (Lucas) Boets siec sijnde met een halende siecte... om datter geen getuygen tegenwoordich en waren binnen het huys om de halende siecten. 26 R. Van Dessel, Engsbergen, 93: ut cogente petilentiali imbitione in dicto viculo. 27 R. Van Dessel, idem, 92. EEUWENTEMMER 16 die op 11 december als laatste van haar huis stierf aan dysenterie. Er waren in die twee maanden 22 sterfgevallen, waarvan de meeste dysenterie hadden. Dat werd onmiddellijk gevolgd door een pokkenepidemie tussen 6 december 1622 met Jan de Win, vulgo Merckx als eerste en 20 februari 1623 met Elisabeth Reynders als laatste. Er waren toen 25 sterfgevallen, waarvan negen uitdrukkelijk werden vermeld als gestorven aan de pokken. Toen die epidemie nog maar pas achter de rug was, stierf op 25 april het kind van Jacob Zegers aan de pest. Het bleef beperkt tot vijf expliciete gevallen in het gezin Zegers: drie kinderen, de moeder van zijn meid en Jacob zelf. De isolatie van de ziekte had hier goed gewerkt. Ondertussen waren er nog enkele mensen aan pokken gestorven.28 In 1624 weer een epidemie: Op 19 december werd het kind van Petrus Feyen vermeld als gestorven aan ‘de loop’. Er waren toen vijf vermeldingen. Op 6 mei 1627 kwam er een pokkenepidemie beginnend met het kind van Willem Maes. Tot 18 juli werden zeven expliciete vermeldingen bij de overlijdens opgetekend. Op 4 oktober 1629 stierf het kind van Godfried Vrancken als eerste aan een dysenterieplaag. In totaal 15 gevallen waren er met het kind van Catharina Liekens op 25 november als laatste. Mogelijk stierven er toen nog meer aan de rode loop maar werden ze niet allemaal vermeld als gestorven aan die ziekte. Er was toen het dubbel aantal overlijdens dan normaal. In 1629 was de dysenterieperiode gesitueerd in oktober en geconcentreerd in Hulst: Peter Vrancken sieck liggende in zijn huys tot Hulst besmet met den loep en Maria Smeyers, vrouw van Jan Pays sieck liggende in haer huys tot Hulst besmet met den loep… en zo ging de reeks maar door. Van 5 februari tot 7 mei 1630 waren er weer zeven gevallen van pokken. Daarna bleef de dysenterie op beperkte schaal huishouden. We maken dan een grote sprong. Op 24 oktober 1669 vielen twee besmette doden in het huis Van Zonhoven: Arnold en een jongetje van drie uit Diest. Mensen met bloeddiarree bleven eraan sterven tot 30 november. In 1676 vond de ergste dysenterie-epidemie uit de geschiedenis van Tessenderlo plaats. De noteringen in het overlijdensregister tonen als het ware hoe de ziekte zich over het dorp verspreidde. De plaag van rode loop sloeg het eerst toe met een viertal gevallen in het voorjaar en opnieuw vanaf 18 augustus 1676 met de dood van Anna Van Houtven. Het werd hallucinant. Op 6 december stierf de laatste, Anna Cox in de Ulfhei. Het was nog geen vier maanden later maar zij was de 70ste, (zeventig) die in Tessenderlo stierf aan die ziekte! Ondertussen waren er nog andere mensen gestorven aan ‘kwade koortsen’, zoals het heette. Waarschijnlijk was het aantal slachtoffers dus nog hoger. De ziekte was begonnen in Deurne en dat gehucht tastte de rest van Tessenderlo aan. De eerste tien slachtoffers waren Deurnenaren. De familie Van Houtven werd er in het begin sterk uitgedund. Ook jonge mensen op Hoste en Geneven behoorden tot de eerste slachtoffers. Vandaar ziet men de ziekte zich verspreiden eerst over Engsbergen en daarna over de andere gehuchten. Slachtoffers waren onder meer: Gerard Gruyters, meier van Deurne; Anna Maria le Ruiz uit een aanzienlijke familie, de plaatsvervangende drossaard Ferdinand Berden. Hij kreeg een begrafenis zonder kerkdienst. Bijna alle dysenterieslachtof28 LAD, Overlijdensregisters: 13 oktober 1624 stierf Catharina Lemmens als eerste van den loep (= dysenterie). EEUWENTEMMER 17 fers viel die behandeling te beurt door de angst op besmetting. Ze werden zonder veel plichtplegingen ter aarde besteld. Een poos later als de ziekte was uitgewoed, kwam dan de officiële uitvaart. Op 6 september 1676 viel het eerste slachtoffer in Engsbergen, drie dagen later in Hulst en op 11 september werden de eerste sterfgevallen in Schoonhees en in Schoot genoteerd. Toen Barbara Cuypers op 15 september 1676 stierf in Engsbergen was het niet door dysenterie, “maar door ouderdom schoot de natuur te kort.” Op 15 september stierf Joannes Verheyen in de Plaats als eerste van het Centrum. De plaag had de markt omsingeld en stootte nu door naar het hart van Looi. Die dag, 15 september waren er zeven begrafenissen, de 22ste waren het er zes. Op 21 september 1676 stierf magister Joannes Bogaerts, de schoolmeester van Schoot aan de dysenterie. Zes dagen later stierf zijn vrouw Dingen Hendrickx. De kapelaan had zich twee, drie keer bij haar aangemeld om de laatste sacramenten toe te dienen. Telkens had ze gezegd dat het nog te vroeg was en wou ze wachten. Nu was ze gestorven zonder sacramenten. Ook Petrus Mombers op de Rodeheide was zonder sacramenten aan dysenterie gestorven omdat hij had uitgesteld. Vooral dat vonden geestelijken een ramp. Op 9 november stierf de 13-jarige Augustijn Heselmans uit Engsbergen. Zijn ouders hadden de pastoor niet willen roepen, wat hun een zware berisping opleverde. In Deurne bleven ze ondertussen verder sterven en met de dood van Petrus Vos op 22 september was ook de Schrikhoek bereikt. Op 4 december stierf in Engsbergen de pauper of arme Andreas Makoy (later Macquoi geschreven) aan de dysenterie. Hij was één van de laatste dysenteriedoden, maar blijkbaar werkte de ziekte nog na want twee maanden later, op 27 februari 1677 werd Hubert begraven, zoon van Michaël Verheyen van de Rijt. Zijn doodsoorzaak: ex reliquiis dysenteriae, uit de naweeën van de dysenterie. Na die epidemie van rode buikloop bleef de ziekte amper anderhalf jaar uit Tessenderlo weg. Op 19 oktober 1678 stierf secretaris Joannes Cools in Vorst, maar hij werd bij zijn kleine kinderen begraven in de Looise Sint-Martinuskerk aan de zijkant van het Sint-Annaaltaar. Hij was de eerste van een kleine reeks van vijf mensen die aan dysenterie stierven, maar men was niet zeker: “naar men zegt dysenterie”. Dat lot was ook weggelegd voor Jeronimus Van Wezemael, alias Jeroen den bedelaer. In juli 1681 waren er drie pokkengevallen in hetzelfde gezin in DeurneGeneven. Op 6 oktober Bij de dorpsdokter. (Schilderij van David Teniers, 1636). Het scheerbekken op de voorgrond verraadt het eigenlijke beroep van de dokter, namelijk ‘barbier’. Het was in die tijd immers gebruikelijk dat barbiers ook wonden verzorgden. 29 Overlijdensregisters 1683: 8 nov. kind Adriaan Geerinckx (secretaris) Plaats, kind Nicolaas Van Sweevelt Rijt; kind van Hendrik Reynders, Ulfhei en dan ook Deurne en Hulst en dan stierf op 15 maart als laatste aan pokken, totaal: 23, bijna allemaal kinderen. EEUWENTEMMER 18 1683 stierf een klein kind van Simon Andries aan de Plaats aan pokken, het begin van weer een epidemie en nu bij 23 kinderen van hoofdzakelijk welgestelden, waarschijnlijk via de school overgedragen.29 Daarna kwamen nog geïsoleerde gevallen zoals op 24 april 1684 toen een zwakzinnige arme bedelaar uit Schulen hier aan de pokken stierf. In september en oktober 1693 heerste weer een dysenterieplaag in Tessenderlo. Zeven mensen stierven eraan. De familie Wagemans in Engsbergen en hoeve de Plesbeek kregen het zwaar te verduren.30 In de jaren 1700 werd de pest niet meer vermeld als doodsoorzaak. Het was nog hoofdzakelijk de dysenterie die toesloeg. De laatste grote plaag vond plaats van september tot eind november 1702, aan het begin van de Spaans Successieoorlog. Er stierven 33 mensen, vooral in de afgelegen armere gehuchten en minder in het meer welgestelde Centrum. Op 14 september stierf de knecht op de Kleinhoef als eerste aan de dysenterie. Van de anderen noteren we de kerkmeester die in Hulst woonde, Catharina Bergen en Anna Keeswinckels uit het Boshuis; Maria Kenens weduwe van schoolmeester Jan Van Sweevelt en Maria Van de Ven, moeder van de meier van Deurne.31 Daarna kwamen er kleinere epidemies die lokaal beperkt bleven zoals in 1736 in Hulst. De 20-jarige Antonius Reynders stierf er als eerste aan dysenterie. Daarna volgden er nog negen van Hulst en Ulfheide allen met dezelfde doodsoorzaak één van de Rodeheide en geen enkele in de andere gehuchten. Het waren opvallend jonge mensen die stierven: Anna Troonbeeckx 20 jaar, Gerard Vervoort 17 jaar, Anna Lekens 6 jaar, Pieroo Reynders 19 jaar, Maria Maes 25 jaar.... De dysenterie was de ziekte van de 18de eeuw. De plaag was te wijten aan het eten van besmet voedsel. In de 19de eeuw sloeg de cholera herhaaldelijk toe wat te wijten was aan het drinken van besmet water. Als de plaag uitbrak werd in het dorp telkens een zogenaamde choleracommissie opgericht, bestaande uit de dokter(s) en gemeentebestuurders die maatregelen troffen om de epidemie te keren en dat gebeurde met steeds meer succes. Die gediplomeerde dokters, burgemeester Frans Deleeuw op kop wees ook op het belang van hygiëne. Het ongezonde kerkhof op de markt verwijderen kostte hem omstreeks 1850 heel wat vijandigheid in katholieke kringen. 30 Idem, 1693: Christaan Wagemans Engsb. 22/09; Frans Van Hees Royhey (25/09); Frans Wagemans 30/09 Engsb; Dympna Van de Weyer (soms Van de Wouwer) Plesbeeckhoef 02/10. Zij was getrouwd met Thomas Crets, hadden kinderen in Vorst. Anna Ghijs Sceunis dissenteria op 4/10; Jan Crets juvenis 14 jaar Plesbeeckhoef 04/10 schoonbroer van Van de Weyer... 20 oktober 1693 Anna Christian Reynders plaetse; Dill Janssen Geneven 8/12/1693. 31 Idem, 1702: Guilelmus Anthonii famulus (= knecht) dictae vilaae op die Kleyn Hoeve (Schoot) stierf aan dysenterie was de eerste van een reeks gevolgd door: Martinus Vrancken Hulst kerkmeester; Anna Celen, Elisabeth Van Hout Boekel; dan Catharina Bergen Boshuys!, Catharina Reynders Hust, Anna Roggen Deurne, Maria de Vivi Boekel, Arnold Van de Ven Schoot, Jacob Van der Voortien Sceunis, Elisabeth Clerckx Boekel, Maria Van de Plas Scheunis; Arnold Thijs Boekel, Hendrik Arien Hulst, Maria Crayten Hulst, Elisabeth Idas Deurne, 20 jaar, die bij smid Jan Van den Bruel inwoonde, Hendrik Cruysberghs Deurne, Gerard Maes Schoot, Adrianus Wylans, Gerard Claes Deurne; Jan Broos Schoot, Hendrik Van Roy Hulst, Maria Kenens weduwe van Jan Van Sweevelt schoolmeester van dit dorp ook dysenterie, Anna Keeswinckels Boshuys, Martinus van Craenen Hostie; Maria Van de Ven, moeder van de meier van Deurne, Mathias Nijs Varode, Anna Steenberghs Deurne, Jan Swolfs Reyt, Bartholomeus Thijs Engsb., Arnold Van Velthoven Engsb., Maria Meynen Geneven; Dympna Dewit Reyt en Christian Bals 1 december Schoot. En dan waren er nog sporadisch enkele gevallen van dysenterie tot eind januari 1703. EEUWENTEMMER 19 4. Andere ziekten Geesteszieken of zogenaamde ‘zinnelozen’ werden meestal in de familiekring opgevangen, tenzij ze onberekenbaar werden. Dan werden ze gecolloceerd en mogelijk in Geel ondergebracht. Dat was echter het laatste redmiddel. Het gemeentebestuur werd verantwoordelijk geacht. Een ‘zinneloze’ werd onder de hoede van de schepenen gesteld zoals in het geval Jan Cleren. Op 27 november 1590 deden Jan en Goert Smeyers ‘als naaste vrienden’ afstand van Jan Cleren die ‘beroofd was van zijn zinnen. Ze wilden zijn goederen als voogd niet meer beheren en stonden ze af aan de armentafel van Tessenderlo die de zorg voor de geesteszieke op zich moest nemen. Vijf jaar later had ene kanunnik Salomon uit Tongeren de geesteszieke als kostganger bij hem opgenomen. De schout van Tessenderlo was zijn zaakgelastigde.32 De Looise kapelaan Gregorius (Goris) Bedix verklaarde in 1658 over Augustinus Een schedeloperatie. (Miniatuur uit een handVandervoort dat hij niet over al zijn verstan- boek van chirurgie, de anatomia van Guido van Pavia, 1345, Chantilly, Museé Condé) delijke vermogens beschikte en hem om die reden vrijstelde van een gerechtelijke veroordeling. De kapelaan had tijdens een kerkdienst de naam van Sint-Augustinus genoemd. Van der Voort dacht dat de kapelaan hem bedoelde en had in de kerk te midden van een verbouwereerde massa kwaad uitgeroepen: “Ik zal hem leren om altijd mijn naam te noemen. Ik ben Augustinus. Waarom noemt hij niet evengoed eens iemand anders!” Dergelijke opspraak in de kerk had de gelovigen verontwaardigd maar de kapelaan wou geen vervolging. In 1694 verdronk de 19-jarige Gerard Claes. Zijn vrienden beweerden dat hij niet over al zijn geestesvermogens beschikte. Indien hij beroofd was van zijn zinnen kreeg hij de laatste sacramenten niet. Daarnaast waren er nog vele andere kwalen en ziektes: jicht, het pootje of podagra, kanker, tering,… Rotte tanden werden gauw een helse kwelling; een gebroken been betekende vaak een heel leven lang zich kreupel voortslepen. Amputeren kon een leven redden, maar was levensgevaarlijk. ‘Mismeesteren’ was snel gebeurd en heelmeesters dekten zich vooraf goed in want in feite ‘speelden’ ze met mensenlevens. Soms moest eerst het gemeentebestuur toelating tot een gevaarlijke operatie geven. De heelmeesters konden dan achteraf door boze familieleden geen ‘moord’ verweten worden, als het faliekant afliep. 32 RAH. Tessenderlo, schepenregister 89, fol. 101r: consenterende den Heyliche Geest oft armenmeesters so van hier als elders die selve guederen alreede te moghen aenveerden ende den selven Jan Cleren onnoosel wesende waer te nemen ende tis in hoede van scepenen gestelt... 6 februari 1595 Jan Pouls, schout als volmachtdrager van Salomon kanunnik in Tongeren die als kostganger Jannen Cleren, uuyt het gemeyn volck, berooft zijnde van zinnen, heeft opgenomen. EEUWENTEMMER 20 Van 1622 dateert de vraag voor een amputatie. Adriaan Swolfs richtte zijn verzoek aan de drossaard Jerome Guyot want die moest eerst zijn toestemming geven. Dat kon pas als twee geneesheren groen licht gaven. Dan was het voor hem ook goed en mocht de operatie gebeuren. Swolfs was al vijftien jaar besmet met een kwaad been en vroeg nu “permissie tot het afzetten.” Christoffel Van Nieuwenhuysen, de stadsheelmeester van Beringen en Balthasar Van den Wimpe, de dorpschirurgijn van Tessenderlo stelden gelijk vast dat het been er zeer slecht uit zag, dat hij al veel beenderen kwijt was geraakt, er veel wonden had en het been besmet was geraakt ‘met een accident geheten den wolf’. Bovendien zat het koudvuur al aan de knie. Het been moest onmiddellijk afgezet worden. Anders zou de patiënt “met gezond hert moeten sterven.” Schoonvader Frans Van Gestel maakte dan een overeenkomst voor de som van zes ponden de operatie aan te vatten en achteraf de zieke te verzorgen.33 François Van Gehuchten 33 RAH. Tessenderlo, schepenregisters 64 (nieuw 433), fol. 81v-82r: Adriaen Swolffs die besmet was met een quaet been over XV jaeren geleden, also dat buyten hoep was van tselve te genesen, versuekende daerom permissie vanden officier om tselve been te moegen afsetten. Waerom eest dat den scoltes heeft doen convoceren twee geswore meesters ende chrirurgijns om tselve been te visiteren ende hon advyes te seggen oft nootsaeckelijck waere tot meerder conservatie vanden leven vanden voers persoon. Compareerde mr. Christoffel Van Nieuwenhuysen stadt meester van beringen ende chrirurgijn met mr. Balthasar vanden Wimpe chrirurgijn van tessenderlo, die welcke attesteeren het been van Adriaan Swolffs gevisiteert te hebben en bevonden hetselve been besmet met diverse wonden hem van selffs aengecomen, also dat hij veel beenderen quijt is geworden ende also besmet met een accident geheeten ‘den wolf’ bij also dat nodich is om voers. Been affgeset te worden. Anders soude de selve patient met gesonder herten daer aff moeten sterven ende tot morgen nyet te beyden overmits dat het vier aende jonctuer vande kniede is. Ende heeft scoltes Guyot so vele hem aengaet in desen geaccordeert. EEUWENTEMMER 21 Naar achter De wereld gaat er op achteruit. Vroeger konden wij op de boerderij bij manier van spreken met de fiets naar de wc. Dat is de moderne vertaling van benamingen die eertijds weliswaar een ietsje anders klonken, nl. “met de vlo nao ’t huyske”. Nu kan dat niet meer, doordat alles is afgebroken en omdat bouwkundige voorschriften en bestuurlijke maatregelen aangaande riolering dat nu onmogelijk hebben gemaakt. Het zij zo. Maar ik vindt het een van de meest ernstige inbreuken op onze gehechtheid aan waardevolle tradities en een betreurenswaardige breuk met de pijlers van de geschiedenis van onze voorvaderlijke beschaving. In Pompeji (bij de Romeinen Pompeii, met puntjes op de twee i’s) kan men nog de zware stenen wc-brillen zien, open en bloot en zonder tussenschotten in open lucht opgesteld, met eronder stromend water uit de aquaducten. Alles is mooi bewaard gebleven sinds de uitbarsting van de Vesuvius op 24 augustus in het jaar 79 na Chr. Het was een babbel- en ontmoetingsplaats voor heren die de kunst verstonden van de hoge nood een deugd te maken. Zakelijke dingen kwamen er tot stand: koop- en verkoopcontracten of afspraken om samen naar de circusspelen te gaan, want morgen wordt het leuk: dan bindt men enkele naakte gevangenen aan een paal en laat men er uitgehongerde wilde dieren op los. Weddenschappen toegelaten: welke leeuw of tijger is het eerste klaar. Maar in ons dierbaar Kempenland hield men zich traditiegetrouw vast aan de spreuk “Elk huisje heeft zijn huiske”. Zodat onze heimat versierd was met van die bouwsels die mij nog na aan het hart liggen en meestal gelegen waren naast de zwijnenstal. Op zijn Kempens: “varkenskot”. Met daarin van die gezellige beesten, allen in het bezit van een lichaamsdeel waarvan men zei: “Zo lomp als het achtereind van een varken”. Maar ik heb mij altijd de vraag gesteld: “Is dat wel waar? Menen ze dat?” Want waarom wordt dan bij een kaartwedstrijd als eerste prijs altijd dat vermaledijde achtereind meegesleurd? In de binnenlanden van India is er rond elk dorp een zone die als sanitaire stortplaats dient voor iedereen die zo hoognodig moet. Daar is het letterlijk “allen daar heen”. Met de fiets als er een gereed staat of anders te voet. Dan vind ik onze verre voorvaderen uit de Kempen nog zo de meest achterlijken niet. Een van mijn ooms, die van zijn eerste leugen niet is kromgegroeid, heeft me in mijn kinderjaren met de grootste stelligheid uitgelegd dat zijn overgrootvader, dus mijn bloedeigen betovergrootvader, de uitvinder is geweest van dat uitgezaagde hart in die deur van de bestekamer. Dat is er de oorzaak van dat ik altijd met familiale trots in Bokrijk heb rondgewandeld tussen al die goedvertegenwoordigde bewijzen van de vooruitziende blik van mijn geniale voorzaat. Het praktisch nut van dat uitgezaagde hart moet nog bewezen worden, maar mijn betovergrootvader, de hemel hebbe zijn ziel, heeft alleszins kunnen aantonen dat kunst van alle tijden is. In het rariteitenkabinet van Jan Hoet staan zijn deuren in de top tien, met stip. Frans Van Thienen EEUWENTEMMER 22 Een stiefvaderlijke behandeling in 1784 Bepaalde vormen van seksueel gedrag horen in de criminele sfeer thuis. Al in de middeleeuwen was ‘krachte van vrouwen’ een halszaak. De misdaad werd echter weinig bestraft. Een ander ernstig zedendelict was bloedschande. Daarover gaat het in volgende zaak. Bij nader toezien was er echter geen natuurlijke bloedband tussen mannelijke dader en vrouwelijk slachtoffer. De oudere man was getrouwd met een weduwe die een dochter had uit haar eerste huwelijk. In een dronken bui vergreep de stiefvader zich aan haar. Wat de gerechtelijke gevolgen in het 18de-eeuwse Tessenderlo waren, kan u hier lezen. Hendrik Van Waenroy was een boer van ‘Schuines’ of Schoonhees, het huidige Groot-Berg. In 1784 was hij 31 jaar en getrouwd met een oudere weduwe, die zelf een dochter van 17 had. Hendrik kreeg meer interesse in het jonge geitje dan in zijn oudere vrouw, bij wie ‘de goesting’ het liet afweten. Met Vastenavond 1784 was hij naar eigen zeggen “beginnen verkeren met de dochter die hem meer genegen was als zijn vrouw.” Hij had met haar toen die avond plezier gehad aan zijn huis en daarna nog een keer of zeven en dat altijd met haar vrije wil. Ze was in verwachting geraakt, maar blijkbaar had ze de identiteit van de vader voor haar moeder kunnen verborgen houden. De vader ging met zijn stiefdochter Christine Pinxt(en) mee naar Brussel om haar in het geheim te laten bevallen.1 Daar werd het pasgeboren kind in het vondelingenhuis afgestaan. De jonge moeder gaf het kind op aanraden van haar stiefvader in handen van den vindelinckmeester. Toen hij ongeveer een maand na die ‘bevalling in schande’ smoordronken thuiskwam, trok Van Waenroy haar weer op het bed, maar dit keer weigerde ze, nadat ze de pijnlijke gevolgen van de liefdeslust aan den lijve had ondervonden. Blijkbaar was ze nu ‘geleerd’. Haar stiefvader, door driften overmand, nam een mes en bracht haar een snede aan de hals toe. De stiefdochter schreeuwde het uit: ey ey vader. Daarop kwamen zijn vrouw en de knecht erbij. Van Waenroy kon niet ontkennen. Alleen de verzachtende omstandigheid van het dronken zijn, kon hij inbrengen, wat hij met volle teugen deed. Hij gaf toe voordien in de ‘brandewijnherberg’ van Antoon Huybrechts te veel van dat spul te hebben geconsummeerd… en deur en deur sat geweest te zijn. Voor zijn vrouw stortte de wereld in. Ze jaagde haar man het huis uit. Van Waenroy was op heterdaad betrapt en blijkbaar diende zijn vrouw dadelijk klacht in bij het gerecht, zodat hij op de markt werd gevangengezet. Kort nadien begon de zaak tegen Van Waenroy “in flagrant gevangen.” Het ergste was het mes dat hij had gebruikt op ‘Vergulden Woensdag’, toen de feiten zich hadden afgespeeld. De chronologie op een rijtje: eerste relatie op Vastenavond in februari; bevalling negen maand later in november en dan de poging tot aanranding op Vergulde Woensdag. Dat was één week tot twee weken voor Kerstmis.2 Op 21 december werd hij al ondervraagd. De 1 RAH. F.T. schepenbank, losse stukken, XX: Dat door dit overspel gesijde Christine Pinxt heeft een kint gebaert vanden saet vanden g’arresteerden nu ontrent de seven à acht weeken ten hooghsten geleden. Dat dit kint gebaert is tot Brussel in Brabant ende de moeder der selve aldaer gebracht is door den gevangen. 2 De Gulden Mis was op quatertemperwoensdag, na de derde zondag van de advent. Het was een feestdag opgedragen aan Maria vanwege haar blijde verwachting, in afwachting van Christus’ geboorte op Kerstmis. Die dag werd een dienst opgedragen aan het Onze-Lieve-Vrouwaltaar met een overvloed aan kaarsen, in een zee van licht. De Gulden Mis was een van de circa veertig bijkomende feestdagen. Onze voorouders maakten ervan gebruik om, zoals op zondag, na de kerkdienst op de ‘lappen te gaan’. EEUWENTEMMER 23 beschuldigde Van Waenroy had het vergrijp dus hoogstens enkele dagen voordien gepleegd. Het gerecht werkte toen snel. De zaak werd ernstig genomen. Hendrik Oris uit Herk was luitenant-drossaard van het graafschap Loon. Hij voerde het onderzoek en stelde de lijst op voor de ondervraging die op 21 december 1784 om halfvier begon. Hendrik Van Waenroy was de zoon van Francis en Gertrudis Anteunis. Hij was 31 jaar en geboren in Tessenderlo. Hij had altijd op Schoonhees gewoond, eerst in zijn ouderlijk huis, maar met bamis (1 oktober) drie jaar voordien was hij ingetrokken bij zijn vrouw en haar twee voorkinderen. Zij was acht jaar ouder. Van Waenroy kwam aan de kost met ‘labeur’, de toenmalige benaming voor het werk op het land. Hij was dronken op zijn bed gaan liggen en vroeg zijn 17-jarige stiefdochter Christina Pinxt “om bij hem te komen liggen om haar in overspel te leven.” Zij weigerde, waarna hij opsprong en haar met een mes aanraakte.3 Zij nam het mes af maar kwetste zich daarbij erg aan de vingers. Daarop riep ze hulp met een al’arme stemme. Toen kwam de knecht bij en liep Van Waenroy het huis uit. Dat was zijn versie. Klopte dat? Daarna kwamen andere opgeroepen personen getuigen voor vijf Looise schepenen. Daaruit bleek dat Van Waenroy al eerder in het dorp de naam en faam had met zijn voordochter overspel te hebben bedreven en ‘succes’ gehad. Marie Aelberghs, vrouw van Van Waenroy was op het geschreeuw binnengelopen en had gezien dat hij haar dochter gesneden had. Zij had horen zeggen dat haar man met haar dochter een verhouding had en een kind van haar man had, maar had het niet gezien! Een bedrogen vrouw wil ‘het’ meestal niet weten. De 17-jarige Christina Pinxt sprak voor haar stiefvader ten goede: Hij had niet de intentie gehad haar de keel over te snijden. Als hij dat wel zou gewild hebben, zou het ook gebeurd zijn, als sterker sijnde en daertoe tijt genoegh gehadt hebbende. Daarna verscheen de 25-jarige knecht des huizes. Gerard Schrijvers was geboortig van Zelem. Hij had van Christien gehoord wie de vader van het kind was. Ook drie buurmannen hadden het van horen zeggen. De schepenen hadden de kwetsuur aan de hals en handen van Christine Pinxt gezien. Die verwondingen had ze opgelopen omdat “zij aan zijn vuile sollicitaties niet wou gehoorzamen.” De Looise chirurgijn Jan Frans De Leeuw verzorgde de dochter, zag dat ze drie sneden in de linkerhand had en dat pezen waren afgesneden, “wat in kouden gekeerd was.” Ze had met haar blote hand het mes proberen af te houden. Op kerstdag, 25 december 1784 kwam het harde vonnis van Vliermaal. De beul moest Van Waenroy de rechterhand afkappen en op de staak nagelen. De beschuldigde moest voor altijd uit het graafschap Loon en land van Luik verbannen worden. Dat ging echter niet door. Van Waenroy liet een smeekschrift of genadeverzoek opstellen. Op 22 februari 1787 ging de prins-bisschop daarop in. Toen hij dat vonnis van genade in handen had, wou Van Waenroy zijn vrouw terug. Amper twee weken later, op 9 maart 1787 liet hij rechterlijk afvragen of zijn vrouw hem wou terugnemen. Dat was een officiële vraag, waarbij de schepenen werden betaald om het antwoord van een bepaalde persoon te gaan vragen en te noteren. 3 Idem: en haer hebbende gesneden op de stroote. EEUWENTEMMER 24 Het antwoord van de vrouw of ze hem weer bij haar in huis wou, was kort: Neen, nog voor geen drij duysent guldens. Daarop ging de Looise notaris Jan Frans Boni naar het huis op Schoonhees en schreef een inventaris op van de inboedel en de dieren. Hij verklaarde in iedere kamer van het huis te zijn geweest. Hij vroeg de vrouw ook haar geld te wijzen maar dat wou ze niet, waarop de notaris officieel protesteerde in bijzijn van getuigen. Die dreiging van boedelscheiding; inleveren van geld en uit het huis gezet worden, had meer succes. Op 30 mei 1787 kwam er toch een verzoening en een overeenkomst tussen Hendrik Van Waenroy en zijn vrouw. Ze gingen vanaf toen weer samenwonen. Een belangrijk motief was blijkbaar dat vader Van Waenroy zijn stiefkinderen toen bedacht met een milde schenking. Geld kon toen meer nog dan nu de liefde dwingen. “Gezien de trouwe dienst van de kinderen bij hun wonende”, namelijk Frans en Christina Pinx, besloot vader Van Waenroy uit vrije wil voor zijn stiefkinderen te voorzien in hun uitzet, in geval ze zouden trouwen.4 Hier werd een koppel weer bijeengebracht, waarbij de dorpsnotabelen traditiegetrouw een belangrijke rol speelden. Ondanks alle ‘zware feiten’ kwam er geen scheiding. De Franse Revolutie voerde enkele jaren later de burgerlijke scheiding in. Voordien, in de periode van Van Waenroy, kon de officialiteit of het kerkelijk hof, verbonden aan ieder bisdom een scheiding uitspreken, maar dat gebeurde uiterst zelden. De dorpspastoor had de morele plicht om alle getrouwde koppels bijeen te houden en tegenovergesteld daaraan seksuele betrekkingen voor het huwelijk zoveel mogelijk te voorkomen. Als het ‘ongeluk’ echter geschied was en de bruid moest trouwen, dan was het de taak van de pastoor de dader met morele dwang voor zijn verantwoordelijkheid te plaatsen. En Hendrik Van Waenroy? Hij leefde nog lang met zijn twee handen intact, als één van de betere boeren van ‘Schuinis’. François Van Gehuchten 4 Boerenbelang 8 en 15 mei 1982: artikel van Frans Van Thienen over deze zedenzaak. Broeder Max, blz. 135 sloeg de bal verkeerd want dit vonnis werd niet uitgevoerd: “Nadat Hendrik van Waenroye de hand in wellust naar zijn dochter had uitgestoken, werd hem op 27 december 1784 de rechterhand op de Markt afgehakt en die werd daarna vastgespijkerd aan de staecke of schandpaal. Een chirurgijn legde een noodverband en daarna werd hij voor altijd verbannen uit het land van Loon en Luik.” Vonnis in RAH. Vliermaal, criminele rollen, 1750-1795, nr. 86; RAH F.T. schepenbank, losse stukken, XX. EEUWENTEMMER 25 Over begijnen en gebroken stoelen Vele stamboomonderzoekers zijn al tevreden met enkel wat datums uit de registers van de burgerlijke stand of parochieregisters. Die gegevens zijn niet meer dan een geraamte van de familiestamboom. Andere bronnen om zich te verdiepen in de familiegeschiedenis zijn talrijk aanwezig in het archief van het LAD, zoals veetellingen, rotgezellen, Sint-Barbaragilde, kerkrekeningen, pastoorsgoederen, schepenregisters, soldaten van Napoleon, militielijsten, begijnen en priesters uit ons dorp, lijsten van borgemeesters, kosters, kerkmeesters en armenmeesters, enz... In meerdere families waren vroeger kinderen die intraden in seminaries, kloosterordes of begijnhoven. De familie Gilis Gilis en Maria Heselmans was goed vertegenwoordigd door niet minder dan drie begijnen (Margareta, Anna en Helena) onder hun elf kinderen. Begijnen legden geen gelofte van armoede af, d.w.z. zij mochten eigendommen hebben en konden uittreden wanneer zij dat wensten. De familie Clonen was vertegenwoordigd door twee begijnen, Dymphna Clonen, die begijnmoeder was in het begijnhof van Diest, en Elisabeth Clonen, begijn in het klein begijnhof van Leuven. Elisabeth Clonen werd gedoopt in Tessenderlo op 26 september 1672 als dochter van Jacobus Clonen en Anna Aertgeerts. Nergens in de parochieregisters is iets over haar te vinden, maar wel in de kerkrekeningen en de schepenregisters. Elisabeth had financiële steun nodig van haar ouders om in te treden als begijn in Leuven. Zij kon rekenen op haar moeder-weduwe Anna Aertgeerts die haar een bruidsschat meegaf die nodig was voor haar professie tot begijn. Op 28 augustus 1696 leende zij 50 gulden van de kerk van Tessenderlo. Op microfilm nr. 619.693 in de kerkrekeningen staat het volgende geschreven : Item 1696, 28 augusti heeft Joos Ghoris als kerckmeester noch gedaen 50 guldens cappitael luyckx gelt aende weduwe Anna Aertgeerts op het kinsgedeelte van hare dochter dewelcke begijntien wesende tot Loven dese penninge van node hedde tot haere professie met laudatie van haeren ousten soon (Jan °1663) gevende iaerlixs van dese 50 gls, 2 gls 10 stuivers ut patet ex registro scabinali de Tessenderloo de dato ut supra ende beschreven door den heer secretaris Verdonck. Stoel Op 3 juli 1711 is Elisabeth condividente in de erfenis van haar overleden ouders. Op pagina 62 recto van schepenregister nr. 77 is volgende passage neergeschreven : Elisabet Clonen begijnken condividente eenigh geldt hadde genoten als sij is gecomen tot staet op het begijnhof tot Loven, waer is verkocht wesen eenich goet tot Sichem dat den stoel van hunne ouders gebroken is. De kern van voorgaande tekst gaat er over dat begijn Elisabeth niet meer volledig meepaart in de verdeling van het erfgoed van haar ouders, want zij heeft een deel al meegekregen als bruidsschat toen zij eertijds in het begijnhof binnentrad. Maar wat komt die gebroken stoel hier doen? Laat ons even te rade gaan bij Kiliaan die in zijn Etymologisch Woordenboek van 1599 volgende verduidelijking geeft: EEUWENTEMMER 26 “Stoel – weduwelicken stoel = bona quae viduo vel viduae post coniugis mortem debentur” zijnde de goederen die aan een weduwnaar of weduwe toekomen na overlijden van echtgenoot/echtgenote. Een gebroken stoel van vader en moeder betekent dus dat een erfenis voor de kinderen is opengevallen na overlijden van de laatste van de ouders. Bovenstaande erfenisakte is van 3 juli 1711, de vader van Elisabeth werd op 12 oktober 1676 begraven, haar moeder op 27 januari 1711, bijgevolg de datum waarop de ouderlijke stoel voor altijd werd gebroken. Kortom, een stoel kan beschouwd worden als symbool voor de macht die men over iets heeft, in dit geval macht die voortvloeit uit het eigendomsrecht en het erfrecht. Die betekenis van machtsuitoefening zit ook in “Tessenderlo Chemie heeft haar hoofdzetel in Tessenderlo” en “met speciale toelating van de Heilige Stoel”. Nog iets over Elisabeth en Dymphna Clonen Een datum van overlijden van begijn Elisabeth Clonen is niet gekend omdat er geen begrafenisboeken werden bijgehouden in het begijnhof van Leuven. Maar toch weten we dat zij minimum de hoge leeftijd van 88 jaar bereikt heeft door informatie uit schepenregister nr. 81 van 9 september 1750. Op deze datum geeft zij uit “goede genegenheyt ” aan de weduwe van schepen Sr Henricus Mertens een bempt van 2 sillen gelegen in Tessenderlo. Ook van Dymphna Clonen, begijnmoeder in het begijnhof van Diest en kleindochter van de oudst bekende stamvader van het geslacht Clonen in Tessenderlo, nl. Lambrecht Clonen, is niet meer geweten dan haar begraafdatum. Zij werd in Tessenderlo gedoopt nog vooraleer de pastoors verplicht waren alle dopen te noteren. In enkele documenten uit notarisaktes en schepenregisters komen we meer te weten over haar. Zij verhuurt op 25 april 1630 volgens een akte van notaris Jan Steenberchs een heythoeve (= een onbewerkt stuk land) aan Hendrik Ridders gelegen op de Schoterheide in Tessenderlo. De huurder was gebonden aan een levering van “een mudde rogge leverbaer goet diestersche mate tot Diest“. Vervolgens laat Dymphna haar testament registreren voor de schepenbank van Tessenderlo, 16 jaar voor haar dood. Een belangrijke voorwaarde die zij stelt is fide commis d.w.z. de erfgenamen hebben alleen het vruchtgebruik, zij kunnen niet verkopen en dat tot in de derde generatie. Dymphna werd begraven in Diest op 18 april 1664. Louis Rutten EEUWENTEMMER 27 Inhoud Voorwoord1 Gluren bij de Looise buren (2) 2 Geft mij nen nieven noet7 Just is just, ook in 15138 Prille geneeskunde in Tessenderlo (12de - 18de eeuw)(1) Naar achter 9 22 Een stiefvaderlijke behandeling in 178423 Over begijnen en gebroken stoelen26 Rechtzetting Een vaar en een vaars of ne vaar en een vèjes. Het is maar een letter verschil maar het maakt veel uit. In het artikel ‘Gluren bij de Looise buren (1)’ in de vorige Eeuwentemmer was op bladzijde 4 sprake over dieren, meer bepaald over een ‘vaars’. Dat moest eigenlijk een ‘vaar ‘zijn. Een vaars is een bijna volwassen kalf of een jonge koe die nog geen of pas melk is beginnen geven, met andere woorden een koe omstreeks de eerste bevalling. Ne vaar zonder ‘s’ is de mannelijke tegenhanger, het is een jonge stier omstreeks zijn eerste geslachtsdaad. Het woord is ook bewaard in de uitdrukking: ‘hij heeft ne kop lijk ne vaar’. Dit staat voor een man met een imposant hoofd. Meestal stond daaronder een ‘stierennek’. Lees dan ook: een vaar (zonder s) was een stier.… En verderop in de tekst: ‘een vaar was nog jong en wilde wat...’ Nog over het woord ‘vaars’. In het Middelnederlands: veerse (1310), verwant met var(re): stier. in 1596: vaars. In het woordenboek van Kiliaan in 1599: varse. De Hollandse klassiekers schreven ‘vaars’ terwijl de statenbijbel onder invloed van het zuiden ‘veers’ gebruikte. De betekenis vandaag is nooit stierenkalf maar een tweejarige koe die voor de eerste keer gedekt is. Vergeet niet uw abonnement voor 2008 te vernieuwen. De prijs blijft 10 EURO voor drie nummers en een uitgebreid themanummer. Gebruik bij voorkeur bijgevoegd overschrijvingsformulier. En waarom geen abonnement cadeau doen als kerst- of nieuwjaarsgeschenk? EEUWENTEMMER 28 LAD LOOIS ARCHIEF en DOCUMENTATIECENTRUM Kalender opendeurdagen 2007 3 maart 15 maart 1ste zaterdag 3de donderdag 7 april 19 april 1ste zaterdag 3de donderdag 5 mei 24 mei 1ste zaterdag 4de donderdag 2 juni 14 juni 1ste zaterdag 3de donderdag 7 juli 19 juli 1ste zaterdag 3de donderdag ENKELE WEGWIJZERS NAAR ONZE VOOROUDERS IN TESSENDERLO 1. Periode 1597-1997 Gebruik driedelige lijst van geboorten 15971797 waar men bij elke geboorte het nummer van het familieblad vindt. 2. Periode 1797-1813 Gebruik bundel met de 4 zebrastrepen (uitvoering rood, groen of zwart) waar men een alfabetische familielijst vindt. (Sinds 2006 ook opgenomen in nieuwe lijst 1797-1900 voor °X+/ zie onderaan) 4 augustus 1ste zaterdag 16 augustus 3de donderdag 3. Periode 1797-1900 Gebruik vooral de huwelijkslijst met gele band en zwarte streep waarin ook geboortedatum en geboorteplaats van de partners zijn opgenomen. 1 september 1ste zaterdag 20 september3de donderdag Kijk ook eens bij de militieplichtigen uit de geboortejaren 1794 tot 1855. 6 oktober 1ste zaterdag 18 oktober 3de donderdag Vergeet zeker niet de volkstelling van 18471867: eerst de alfabetische lijst in 2 delen die verwijst naar de 2-delige lijst per wijk en huis met alle bewoners, inbegrepen verloop gedurende 20 jaar. LET OP! 3 november 1ste zaterdag 15 november3de donderdag 1 december 1ste zaterdag 20 december3de donderdag 4. Periode 1900-1930 Hiervoor wordt een klapper voorbereid. Periode 1900-1920 is reeds beschikbaar. LET OP!!! ZIJN NU OOK TER INZAGE DE VOLLEDIGE VERNIEUWDE KLAPPERS ° X + VAN DE VOLLEDIGE PERIODE 1797-1900 Openingsuren: 1ste zaterdag 3de donderdag van 9.00 tot 12.00 uur Archief van 19.00 tot 22.00 uur Archief Kelder gemeentehuis - volg wegwijzer achter de kerk