Tentamenvragen bij BZ 5

advertisement
Hertentamen
Structuur en Adaptatie
van Cel en Weefsel
8W240
12 augustus 2013
14.00-17.00
Faculteit Biomedische Technologie
Verantwoordelijk docent: C. Bouten
Mededocent: A. Driessen-Mol

Dit tentamen bestaat uit 20 meerkeuze vragen en 20 open-eind vragen.

Voor elke meerkeuzevraag kunt u 1 punt scoren. Voor de open-eind
vragen kunt u gemiddeld 4 punten per vraag scoren; dus in totaal 80
punten voor alle open-eind vragen tezamen. De uitgebreidere vragen
zullen zwaarder wegen dan de korte vragen.

U kunt de antwoorden met het nummer van de bijbehorende vraag
noteren op de uitgereikte blanco tentamen formulieren. Zet de
antwoorden op de meerkeuze vragen op een afzonderlijk
formulier. Dus: zet de antwoorden op de open-eind vragen op een
ander formulier.

Noteer op elk
studentnummer.

Veel succes!
formulier
uw
naam,
het
vaknummer
en
uw
1
Meerkeuze vragen
1.
Bij een gezond individu neemt de gemiddelde massa van het hart in de
periode van geboorte tot volwassen leeftijd toe met een factor:
a. 10
b. 20
c. 30
d. 40
2.
Onderhoud en herstel van het darmepitheel vindt plaats via:
a. Proliferatie van gedifferentieerde epitheelcellen
b. Multipotente stamcellen in het epitheel
c. Multipotente
weefsels
stamcellen
die
aangetrokken
worden
uit
omliggende
d. Transit amplificatie van Paneth cellen
3.
Wat is de rol van tumorsupressoreiwitten?
a. Het uitschakelen van telomerase activiteit
b. Telomerase activiteit stimuleren
c. Kunnen versnelde verkorting van de telomeren bewerkstelligen
d. Kunnen na binding aan het DNA de celcyclus stopzetten
4.
De vorming van granulatieweefsel bij wondgenezing in het hart start na
ongeveer:
a. 4 uur
b. 4 dagen
c. 4 weken
d. 4 maanden
2
5.
Macrofagen kunnen geclassificeerd worden als M1 of M2 macrofaag. Een M2
macrofaag is een:
a. Macrofaag die verantwoordelijk is voor de vernietiging van parasieten
b. Macrofaag die geassocieerd wordt met een chronische ontsteking
c. Macrofaag die geassocieerd wordt met regeneratie
d. Macrofaag
die
verantwoordelijk
lichaamsvreemde materialen
6.
is
voor
het
opruimen
van
Wat gebeurt er met het aantal rode bloedcellen en de hoeveelheid
bloedplasma bij relatieve polycythemia?
a. Het aantal rode bloedcellen blijft gelijk en de hoeveelheid bloedplasma
neemt af
b. Het aantal rode bloedcellen neemt toe en de hoeveelheid bloedplasma
blijft gelijk
c. Het aantal rode bloedcellen neemt af en de hoeveelheid bloedplasma
blijft gelijk
d. De hoeveelheid rode
bloedplasma neemt af
7.
bloedcellen
neemt
toe
en
de
hoeveelheid
Een satellietcel is een:
a. Unipotente stamcel
b. Totipotente stamcel
c. Multipotente stamcel
d. Pluripotente stamcel
8.
Een dierlijke cel heeft een typische afmeting in de grootheid:
a. nm
b. mm
c. μm
d. pm
9.
In welk van onderstaande processen zal littekenweefselvorming optreden?
a. Regeneratie
b. Ontsteking
c. Heling
d. Veroudering
3
10. Een donorhartklep is een voorbeeld van een:
a. Xenograft
b. Autograft
c. Cytograft
d. Allograft
11. Wat is de definitie van metaplasie?
a. Toename van het aantal cellen
b. Ongeorganiseerde groei en maturatie van cellen
c. Reversibele transformatie van een gedifferentieerd celtype naar een
ander gedifferentieerd celtype
d. Afname in grootte en functie van cellen
12. Welk celtype is niet betrokken bij het herstel na een hartinfarct?
a. Lymfocyt
b. Macrofaag
c. Hartspiercel
d. Polymorfonucleaire neutrofiel (PMN)
13. Geef een voorbeeld van een toepassing
geneeskunde op moleculaire schaal.
binnen
de
regeneratieve
a. In-vitro tissue engineering van een implantaat
b. In-situ inductie van weefselvorming middels implantatie van een
bioactieve scaffold
c. Stamceltherapie
d. In-vitro tissue engineering van een klein stukje weefsel
14. Polycythemia is een conditie waarin:
a. De rode bloedcellen minder zuurstof kunnen vervoeren
b. Er een toename in de massa rode bloedcellen wordt gezien
c. Er een afname in de massa witte bloedcellen wordt gezien
d. De aanmaak van witte bloedcellen wordt gestimuleerd
4
15. De verschuiving van de productie van collageen type III naar type I vindt
plaats tijdens:
a. Maturatie van collageen bindweefsel
b. Vorming van collageen bindweefsel
c. Afbraak van collageen bindweefsel
d. Ontsteking van het collageen bindweefsel
16. Wat wordt in celkweek bedoeld met de term confluentie en in welke eenheid
wordt deze uitgedrukt?
a. Een maat voor hoeveel cellen er nog in een kweekbakje bij kunnen,
uitgedrukt in aantallen
b. Een maat voor hoe vol een kweekbakje is, uitgedrukt in een percentage
c. Een maat voor hoe actief de cellen in een kweekbakje zijn, uitgedrukt in
een percentage
d. Een maat voor hoeveel cellen in een kweekbakje gezaaid kunnen worden,
uitgedrukt in aantallen
17. Welke stap in het conventionele tissue engineering paradigma wordt altijd
overgeslagen bij in-situ tissue engineering?
a. Cellen
b. Scaffold
c. Conditionering
d. Implantatie
18. Welke van onderstaande uitspraken is waar?
a. Apoptose is geprogrammeerde celdood
b. Apoptose veroorzaakt geen ontstekingsreactie
c. Bij apoptose blijft het plasmamembraan intact
d. Alle bovenstaande uitspraken zijn waar
19. In welke fase van de wondgenezing is geen fibrine in het wondbed aanwezig?
a. Tijdens de hemostase
b. Tijdens de wondcontractie
c. Tijdens de vorming van granulatieweefsel
d. Tijdens al deze fasen is er fibrine in het wondbed aanwezig
5
20. Hoe vindt onderhoud en herstel van de skeletspier plaats?
a. Spiercellen kunnen niet meer delen en het weefsel zal dus niet herstellen.
b. Via proliferatie van myofibrillen.
c. Via hypertrofie van myoblasten.
d. Met behulp van satelliet cellen
6
Open-eind vragen
1.
a) Wat wordt in celkweek bedoeld met de term contactinhibitie?
b) Hoe kun je kankercellen herkennen in een kweekschaaltje als je weet dat
normale cellen contactinhibitie vertonen?
2.
Binnen de regeneratieve geneeskunde kan gebruik gemaakt worden van een
bioactieve scaffold.
a) Omschrijf een methode voor ‘passieve’ afgifte van bioactieve moleculen
uit een scaffold.
b) Omschrijf een methode voor ‘gestuurde’ (ook wel ‘intelligent’ of ‘smart’)
afgifte van bioactieve moleculen uit een scaffold.
3.
a) Geef de omschrijving van tissue engineering
b) Teken/beschrijf het conventionele tissue engineering paradigma.
4.
Bij elke celdeling worden de DNA strengen korter.
a) Beschrijf en/of teken waarom de DNA strengen bij elke celdeling korter
worden.
b) Beschrijf en/of teken de werking van telomerase bij de verdubbeling van
het DNA voor een celdeling.
c) Worden bij activiteit van telomerase de DNA strengen ook korter bij elke
celdeling?
5.
Asymmetrische deling van volwassen stamcellen is een manier om de juiste
hoeveelheid gedifferentieerde en prolifererende stamcellen te verkrijgen
voor weefselherstel.
a. Noem de twee vormen van asymmetrische stamceldeling en beschrijf
daarbij hoe die gereguleerd worden.
b. Beschrijf, of teken, drie manieren om vanuit een stamcelpool via
asymmetrische
deling
twee
gelijke
populaties
gedifferentieerde
dochtercellen en zelf-vernieuwende stamcellen te verkrijgen.
6.
a) Geef de definitie van het cellulaire adaptatie mechanisme hypertrofie.
b) Geef twee voorbeelden van functionele hypertrofie.
7
7.
Atherosclerose is een excessieve reactie op schade aan de endotheellaag
van middelgrote en grote arteriën. Omschrijf de verschillende fases van het
proces van atherosclerose vanaf de endotheelschade tot het ontstaan van
een instabiele plaque.
8.
Het cytoskelet bestaat uit verschillende fibrillaire eiwitten.
a) Zet de volgende fibrillaire eiwitten in volgorde van oplopende diameter:
intermediaire filamenten, microtubuli en microfilamenten.
b) Omschrijf kort de belangrijkste functie van de bij a) genoemde
cytoskeletaire eiwitten.
9.
Geef een definitie van de term ‘remodellering’.
10. Witte bloedcellen zijn van belang in onze afweer tegen pathogenen. Wat is
er aan de hand wanneer er:
a) een verhoogde concentratie neutrofielen in ons bloedbeeld wordt
aangetroffen?
b) een verhoogde concentratie eosinofielen in ons bloedbeeld wordt
aangetroffen?
11. Stamceltherapie wordt binnen de regeneratieve geneeskunde gebruikt als
strategie om bijvoorbeeld hartregeneratie te stimuleren.
a) Geef twee voorbeelden van stamcellen die gebruikt kunnen worden voor
hartregeneratie en omschrijf de voordelen van elk.
b) Geef twee mogelijke toedieningsvormen van deze stamcellen voor
hartregeneratie en omschrijf kort de voor- en nadelen van elk.
12. Omschrijf de ontwikkeling van een rode bloedcel vanaf de vorming van de
erythroblast in het beenmerg tot de volwassen erythrocyt in the bloedbaan.
13. Geef een voorbeeld van appositionele groei.
14. Beschrijf stapsgewijs de verschillende fasen van wondgenezing in de huid,
startend met celdood. Geef daarbij de typische tijdsduur van deze fasen aan.
8
15. a) Een stamcelpool in volwassen weefsels kan goed van pas komen bij
onderhoud en regeneratie van het weefsel. Een ander voordeel is dat door
het inzetten van stamcellen het risico op mutaties afneemt. Welke drie
mechanismen kent de stamceldeling voor versnelling van herstel en
inperking van risico’s op mutatie?
b) Leg uit waarom het inzetten van stamcellen het risico op mutaties
vermindert.
16. In angiogenese speelt VEGF een belangrijke rol.
a) Welke cellen zijn met name verantwoordelijk voor de productie van VEGF
en waarom produceren ze dit?
b) Omschrijf de rol van VEGF in angiogenese. Welke processen zet dit in
gang?
17. Levende cellen transplanteren gaat niet zomaar ongestraft. Toch wil men
binnen de regeneratieve geneeskunde graag de rol van humane cellen in
regeneratie bestuderen en maakt men daarvoor gebruik van diermodellen.
a) Waarom kunnen levende humane cellen niet zomaar getransplanteerd
worden in een dier – wat is het risico?
b) Hoe kan toch de rol/functie van humane cellen in een diermodel
bestudeerd worden?
18. Benoem 4 veranderingen die optreden in de extracellulaire matrix bij
veroudering.
19. Wat is het algemene kenmerk waarmee je functionele adaptatie van
pathologische adaptatie kunt onderscheiden?
20. a) Geef de definitie van een stamcel.
b) Wat zijn iPS cellen en omschrijf hoe deze verkregen kunnen worden.
9
Download