Pest en Lepra in de zestiende eeuw J.P. Tricot Alhoewel de laatste pestpandemie in 1500 reeds ongeveer anderhalve eeuw achter de rug lag en ofschoon lepra eerder als een middeleeuwse dan als een renaissanceziekte dient beschouwd te worden, was de angst voor beide kwalen in de bevolking van het Spaanse keizerrijk nog diep ingeworteld. Bovendien had op het einde van de XV° eeuw een nieuwe infectieziekte, de syfilis, vanuit de Nieuwe Wereld haar intrede in Europa gedaan. In 1500 was het oude continent praktisch volledig besmet. Pest Tussen de XIV° en de XVIII° eeuw was er geen enkele ziekte die zodanig de menselijke verbeelding tartte als de Zwarte Dood en heeft geen andere kwaal dan de bubonische pest dergelijke verschrikking bij de algehele bevolking teweeggebracht. De laatste pestpandemie (= wereldepidemie) was in 1344 in China uitgebroken en verspreidde zich via de karavaanroutes naar het Midden-Oosten en naar de havenstad Constantinopel. Het zijn twaalf Genuaanse galeien die in 1347 de ziekte vanuit deze stad naar het Europeese vasteland overbrachten, meer bepaald naar het Siciliaanse Messina. De bevolking aldaar verdreef de galeien uit de haven en zij spoelden aan in Genua, van waaruit gans Italië en nadien de rest van Europa aangetast werden. Guy de Chauliac (1300-1368), lijfarts van paus Clemens VI die te Avignon in ballingschap vertoefde, gaf een uitstekende klinische beschrijving van de ziekte en onderscheidde de gevallen die alleen “karbunkels” veroorzaakten (de bubonenpest) van die waarbij de koortsige patiënten bloed ophoestten (longpest). Het aantal dodelijke slachtoffers van de XIV° eeuwse pandemie was enorm. Men schat tussen één derde à de helft van de Europeese bevolking. Tussen 1348 en 1720 zijn er een tiental veralgemeende pestopflakkeringen geweest waarvan men het aantal slachtoffers op 25 miljoen inschat. Gedurende de XVI° eeuw zouden er nog grote epidemiën voorkomen zowel te Bazel (1539-1611) als te Londen (15631565). De pest lag mede aan de oorsprong van de definitieve ondergang van het feodale systeem. Vele grondbezittingen kwamen immers zonder eigenaar te liggen. De kwaal werd beschouwd als een goddelijke straf voor de misdaden en zonden van de mens, en vluchten leek voor de meesten het enige redmiddel, alhoewel hierdoor in feite de verspreiding van de ziekte in de hand werd gewerkt. Daar de plaag als “gesel Gods” beschouwd werd, zochten de mensen bovendien hun toevlucht tot de zogeheten “pestheiligen” waaronder Sint Sebastianus en Sint Rochus een voorname plaats bekleedden. Sebastianus was een Romeinse officier van de pretoriaanse wacht die weigerde zijn geloof af te zweren voor zijn keizer Diocletianus. Hij werd veroordeeld om door pijlschoten te worden gedood doch overleefde dit en werd uiteindelijk in een circus doodgeknuppeld. De legende dat Apollo bij de Grieken de pest met een pijlschot zou hebben verdreven was de aanleiding dat Sebastianus tot pestheilige werd verheven. Sint Rochus leefde in het begin van de XIII° eeuw te Rome en verzorgde aldaar pestlijders. Hij werd zelf ziek, sleepte zich naar een eenzame plaats waar zijn hond hem brood bracht en een engel zijn wonden verzorgde. Hij wordt practisch steeds afgebeeld met een pestkarbunkel op de ontblote linker dij. Beide heiligen werden in de XV° en in de XVI° eeuw nog veelvuldig door talrijke schilders afgebeeld. Ook werden de verzorgingsinstellingen waar de pestlijders verzorgd en geïsoleerd werden, dikwijls naar hun naam genoemd. De stoeten flagellanten en mystici, de heksenbrandstapels uit de XIV° en de XV° eeuw behoorden toen echter tot het verleden. Reeds in 1377 had de republiek Venetië in de havenstad Ragussa isolatiemaatregelen getroffen voor reizigers die uit een besmette streek kwamen. In de XIV° eeuw was men immers tot de bevinding gekomen dat pest verspreid werd door de ratten aanwezig in de schepen, ratten die ook een belangrijke mortaliteit vertoonden. De afzonderingsperiode van 40 dagen (quarantaine) zou toepasbaar blijven tot in de vorige eeuw. Bij elke pestepidemie werden er door de magistraten der verschillende steden bijzondere ordonnanties uitgevaardigd, afgedrukt op “plakkaten”, overal verspreid. Verschillende medicaties werden uitgeprobeerd. Vooral de theriaca, universeel panaceum samengesteld uit tientallen stoffen uit de vegetarische, minerale en dierlijke wereld. Ook de zogeheten “pillen van Rufus”, met als componenten aloës, ammonium, thym en kamfer. Paracelsus bracht uitgedroogde padden aan op de lesies, met het idee dat zij het gif uit het lichaam zouden drijven. Alle mogelijke planten werden uitgeprobeerd. Aderlatingen werden toegepast, zonder succes. De kwakzalverij en het charlatinisme vierden echter hoogtij en reeds in 1540 had keizer Karel een Edict uitgevaardigd om te trachten hieraan te verhelpen, doch zonder politionele uitvoeringsbesluiten. Pas in het begin van de XVII° eeuw zou het medisch beroep zich beter organiseren en beschermen door de oprichting van de “Collegia Medica”. Lepra Gedurende een half millennium, met name ongeveer van de helft van de XIII° eeuw tot aan het Franse Bewind werden de lepralijders in onze contreien geïnterneerd in verschillende godshuizen. Slechts enkele rijke melaatsen konden in de XIII° en in de XIV° eeuw van de stadsmagistraat de toelating bekomen om in hun eigen huis verzorgd te worden, maar dat was uitzonderlijk. Practisch altijd lagen de lepragodshuizen buiten de stadsmuren, zoals bijvoorbeeld het eerste Ter Siecken klooster in Antwerpen, niet ver van het Galgenveld. De zorg voor de melaatsen werd toevertrouwd aan kloosterzusters, meestal Augustinessen en ook aan enkele broeders van dezelfde orde. In de oude teksten staat het volgende vermeld : “Indien één der voormelde lepralijders aan of rond de geheime organen, welke een maagd niet past te beschouwen of te betasten, lijdt, moet er een knecht of meid voor zijn dienst worden aangesteld. Ofter iemand van voormelde zieken in ziekte ligt die geneeslijke ware ende hij een medicijnmeester begeerde, zo zal men hem die bezorgen ende lonen ter redelijkheid naar de macht des huys.” Een zwangere melaatse mocht niet opgenomen worden vóór haar bevalling. Uit de processen-verbalen van visitaties rond 1500 door gezworene geneesheren en chirurgijnen gehouden kunnen wij opmaken wat over lepra bekend was, wie men als lepralijder ten onrechte beschouwde en wie men dan ook ten onrechte interneerde. Het consult of de visitatie, dag van de officiële geneeskundige onderzoeken, vond jaarlijks plaats rond Pinksteren. Zo lezen wij in een procesverbaal van een Antwerpse visitatie dat van de 100 kandidaten voor opname in het godshuis er 45 ziek bevonden werden, 24 in observatie genomen en 31 vrij waren van ziekte. Het is opmerkelijk hoe sommige kandidaten toch melaats werden verklaard maar met toevoeging van een specificatie, die hen onderscheidde van de echte melaatsen : “ex morbo gallico” (syfilis) bij voorbeeld. Ook mensen met veralgemeende schurft, met verspreide abcessen en met allerlei afschuwelijke huidaandoeningen werden op dezelfde manier als melaats bestempeld. De jury van de visitatie realiseerde zich dus goed dat alle geïnterneerden niet behept waren met lepra. De talrijke oorlogsperikelen van de XVI° eeuw veroorzaakten grote schade aan de leprozerijen, doch telkens werden zij heropgebouwd, soms zelfs intra muros indien defensieve overwegingen de bovenhand haalden op de contagiositeit, waaraan meer en meer mensen begonnen te twijfelen. In het begin van de XVI° eeuw waren er buiten de isolatie geen therapeutische maatregelen voorhanden tegen de melaatsen. Het valt trouwens op dat bij de studie van de archieven van de lepra te Antwerpen nergens gewag gemaakt wordt van enige besmetting bij de religieuzen of bij het personeel van “Ter Siecken”. De Collegia Medica van alle steden werden steeds zeer bereidwillig bevonden om lepra “in stand te houden”. Iedereen vond er trouwens baat bij : de examinerende doctoren en chirurgen ontvingen een ereloon per te visiteren patiënt; de kloostergemeenschap vaarde er wel bij, omdat de verzorging van de melaatsen hun reden van bestaan was; de centrale overheid kon belastingen innen en de bedelaars kregen dank zij hun officieel statuut van melaatse een geïnstitutionaliseerde erkenning. Van in het begin werden in sommige leprozerijen ook gezonde personen opgenomen zoals prebendarissen of houders van een prebende, een geestelijke titel waaraan inkomsten verbonden waren, en die in ruil voor het uitvoeren van allerlei karweien zoals het onderhouden van de hof, deel mochten nemen aan de voedsel- en gelduitkeringen. Anderzijds werden er allerlei spitsvondigheden gebruikt om toch maar als melaats beschouwd te worden en opgenomen. Zo lezen wij in sommige visitatieprotocols dat er geen zichtbare tekenen van de ziekte konden vastgesteld worden, maar dat dan toch niet kon uitgesloten worden dat er inwendige tekenen waren, daar de visiterende arts de zieke had onderzocht in een seizoen waarin de huidziekten binnenwaarts trokken. Naast de melaatsen opgesloten in een leprozerij, waren er nog verder de veldleprozen die “met de cleppe ommegaan”. Deze zieken waren vrij en bedelden terwijl zij zich met een ratel verplaatsten. Meestal woonden veldleprozen vlak buiten de wallen van de steden, tegen de ingangspoorten. Het zou tot aan de Franse overheersing duren alvorens alle melaatsen en vooral alle pseudomelaatsen overgebracht werden naar de gasthuizen. Epiloog Pest en lepra werden van de aardbol nog niet volledig uitgeroeid. Hun verschrikkingseffect grotendeels, maar dit werd vervangen enerzijds door de angst voor recent opgekomen dodelijke infectieziekten zoals AIDS, BSE, enz... en anderzijds door de toenemende afkeer voor de “beschavingsgebonden” intoxicaties van het milieu. Literatuur 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Forrier M. (Ed.), Lepra in de Nederlanden (12e-18e eeuw), Algemeen Rijksarchief, Brussel, 1990, 141 p. Lindenboom G.A., Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde (3edruk), Rodopi, Amsterdam, 1979, 327 p. Mac Neill W.H., Plagues and people., Pinguin Books, Middlesex, 1979, 330 p. Schreiber W., Mathys K., Infectio, Roche, Basle, 1987, 232 p. Sondervorst F.A. Geschiedenis van de Geneeskunde in België., Elsevier, Brussel, 1982, 316 p. Tricot J.-P., De Geneeskunde te Antwerpen rond 1585., p.23-25 in Leefgewoonten van de Antwerpse Poorters in de 16e eeuw., Den Crans, Antwerpen, 1985 Tricot J.-P., Lepra te Antwerpen : Terzieken en Dambrugge, Annales Kon. Gen. Kring van Antwerpen, 1995, n° 953 (juni 95) : 26-28.