Eva in de gnostiek Vooral in de latere gnostische teksten vinden we een soms duizelingwekkende vloed van visioenen en mythische vertellingen. Om tot de betekenis daarvan te kunnen doordringen, moeten we werkelijk bereid zijn alle bestaande christelijke noties over God, Jezus en de Christus los te laten, of althans tijdelijk tussen haakjes te zetten. Zolang we die teksten met traditioneel-christelijke ogen lezen, zal het niet mogelijk zijn ze goed te verstaan. De gnostische mythologie is werkelijk radicaal anders dan de traditioneel-christelijke. Veel van die visioenen en mythen zijn geïnspireerd door de opstand tegen Jahweh. Die wordt daarin gewoonlijk voorgesteld als de Heer van het Kwaad, en krijgt dan als bijnaam ‘de Demiurg’. Hoe Jahweh door de gnostici als Heer van het Kwaad kon worden bestempeld, zien we uitgebeeld in hun volstrekt originele uitleg van het paradijsverhaal. Ze gaven daaraan een volkomen andere betekenis dan de schrijvers van het Oude Testament oorspronkelijk zullen hebben bedoeld. Het paradijsverhaal kunnen wij lezen in Genesis, het eerste boek van het Oude Testament. Volgens dat verhaal leven Adam en Eva, de eerste mensen, aanvankelijk in een gelukzalige staat, het paradijs. Er is hun echter door Jahweh het verbod opgelegd om te eten van de boom van kennis van Goed en Kwaad. Jahweh waarschuwt de mens: Want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven. Maar dan komt de slang. Die zegt tegen Eva: Gij zult geenszins sterven, maar God weet dat ten dage dat gij daarvan eet uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende Goed en Kwaad. Eva eet van de boom, en: Zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. Toen werden beider ogen geopend, en zij bemerkten dat zij naakt waren. Jahweh ontsteekt daarover in grote woede en vervloekt Adam en Eva. Hij roept hen toe: Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren. En bij zichzelf overleggende besluit hij: Zie, de mens is geworden als één onzer, door de kennis van Goed en Kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des Levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. Vervolgens verdrijft hij de mens uit het paradijs, en stelt een engel aan met een flakkerend zwaard om de weg tot de boom des levens voor hen af te sluiten. Hij maakt kleren van dierenhuiden voor hen en stuurt ze zo gekleed de wereld in. Dit alles nu is voor de gnostici duidelijke taal: Jahweh wilde de mens bewust onwetend houden! Door hen te doen geloven dat zij slechts stof zijn, heeft hij hen, nadat zij van de boom van kennis van Goed en Kwaad hadden gegeten, opnieuw in onwetendheid gedompeld. Hij heeft hen met die bezwering tot ‘stoffelijke’ mensen gemaakt. Die staat van zijn als ‘stoffelijke’ mensen wordt gehandhaafd door de slaafse onderworpenheid aan 2 de wet van Mozes. Gnostici zeggen dat Adam en Eva door toedoen van Jahweh een spirituele dood stierven, en met hen alle mensen na hen. En in de slang zien de gnostici een boodschapper die de mens de gnosis wil brengen over zijn goddelijke aard. In de traditioneel-christelijke visie wordt de overtreding van het verbod op het eten van de boom van kennis van goed en kwaad door Eva en Adam gezien als de zondeval waar sedertdien alle mensen onder gebukt gaan. Voor Tertullianus, een fel bestrijder van de gnostiek, was Eva de oorzaak van die zondeval. Hij schreef aan de vrouwen uit zijn gemeente: Weten jullie dat elk van jullie een Eva is? De toorn Gods rust op jullie geslacht tot op deze dag; en jullie schuld zal noodzakelijk blijven voortbestaan. Jullie zijn de poorten van de duivel. Jullie hebben zelf de vloek van die boom over je uitgeroepen. Jullie waren de eersten die de wet van Mozes overtraden. En jullie waren het die hem hebben verleid toen de duivel dat zelf niet durfde; jullie hebben Adam, het beeld van God vernietigd. Om wat jullie zelf verdienen, de dood, moest de Zoon van God sterven. (Tertullianus, De Cultu Feminarum, I.I - 2) Maar de gnostiek geeft aan Eva een geheel andere rol. Zij is degene die Adam uit de diepe slaap van de onwetendheid wekte en hem daarmee de gnosis bracht. In het Gemeime Boek van Johannes een tekst uit de Nag Hammadi-gechriften, zegt Eva tegen Adam nadat ze van de boom van kennis van Goed en Kwaad gegeten heeft: Sta op en herinner jezelf. Volg mij, je eigen wortel. In Oorsprong van de Wereld, een andere tekst uit Nag Hammadi, wordt verteld hoe Eva ziet dat Adam slaapt. Ze wordt daardoor met medelijden bewogen en ze zegt: Adam, leef! Sta op! Adam wordt wakker en als hij Eva ziet zegt hij: Jij zult de moeder van de levenden genoemd worden, omdat jij degene bent die mij het leven schonk. Hier zien we dus een uiterst positieve waardering voor Eva. Eva wordt in de gnostische teksten zelfs vaak beschreven als superieur aan Adam. De vrouwen speelden een navenant positieve rol in de gnostische gemeenschappen, tot aan de Katharen toe. Zij konden gelijkwaardig aan mannen alle sacramentele functies vervullen. De hierboven al geciteerde kerkvader Tertullianus schrijft verontwaardigd over de gelijkwaardige rol van de vrouwen onder de gnostici: De ketterse vrouwen zijn zelfs brutaal genoeg - met onbedekt hoofd! - om anderen te onderwijzen, om deel te nemen aan discussies. ((Tertullianus, Recepten tegen ketterij, 41) Vrouwen spelen ook een opmerkelijk positieve rol in het gnostische Evangelie van Thomas. Die tekst bestaan uit 114 uitspraken van Jezus gewoonlijk in de vorm van vraag en antwoord. De meeste vragen worden gesteld door ‘de leerlingen’, die verder niet bij naam genoemd worden. Maar in twee logions is het een bij haar naam genoemde vrouw die een vraag aan Jezus stelt, Maria Magdalena in logion 21 en Sakomé in logion 61. Van enige vrouwvijandigheid is hier zeker geen sprake. Anders van toon lijkt logion 114. Daar vraagt Petrus aan Jezus om Maria Magdalena weg te sturen ‘want vrouwen zijn het 3 leven niet waard’. Jezus wijst Petrus echter terecht en zegt dat hij haar ‘tot man zal maken', dat wil zeggen dat hij haar een status zal geven die gelijkwaardig is aan mannen. Eenzelf polemiek met Petrus treffen we aan in het gnostische Evangelie van Maria Magdalena. Maria Magdalena vertelt daarin dat ze Jezus ontmoet heeft in een visioen. Petrus zegt daarop: 'Hij heeft toch niet gesproken met een vrouw, verborgen voor ons en niet in het openbaar, opdat we onszelf omkeren en allemaal naar haar luisteren? Heeft Hij haar verkozen boven ons?' Toen huilde Maria, ze zei tot Petrus: 'Mijn broeder Petrus, wat denk je dus? Denk je dat ik, alleen, ze bedacht heb in mijn hart of dat ik de Verlosser bedrieg? Levi antwoordde, hij zei tot Petrus: 'Petrus, sinds eeuwigheid ben je driftig. Ik zie je nu terwijl je redeneert tot de vrouw zoals die tegenstanders. Als de Verlosser haar waardig heeft gemaakt, wie ben jij zelf dan om haar te verwerpen? Ongetwijfeld, de Verlosser kent haar grondig. Daarom heeft Hij haar meer liefgehad dan ons.' Petrus is in deze teksten de representant van de zich dan vormende kerk van Rome, die vrouwen niet tot het priesterambt toelaat. De rol van de vrouw is bij de institutionalisering van de kerk van Rome een voortdurend twistpunt geweest met de gnostici. Daarin nemen de gnostici en Rome tegengestelde standpunten in. Voor gnostici is het lichamelijke verschil tussen mannen en vrouwen van geen betekenis. Het gaat hen om de ziel. En die is voor mannen en vrouwen van dezelfde geestelijke substantie en dus niet alleen onderling gelijkwaardig maar ook gelijk in wezen.