Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:45 Pagina 1 Nr. 20 Maart 2012 MedischWetenschappelijk BIJLAGE VAN MS-LINK Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:45 Pagina 2 In dit nummer Editoriaal 3 Is er een link tussen het geven van borstvoeding en de kans op een nieuwe MS-opflakkering? Dr. A. VAN DYCKE – Prof. dr. J. DEBRUYNE – MS-kliniek Universitair Ziekenhuis Gent 4 De rol van stress in het ontwikkelen van multiple sclerose Dr. A. DE WAEGENEER – Prof. dr. J. DEBRUYNE – MS-kliniek Universitair Ziekenhuis Gent 6 Nieuwe ziekteactiviteit na stoppen met natalizumab-behandeling Dr. R. EL TARY – Prof. dr. J. DEBRUYNE – MS-kliniek Universitair Ziekenhuis Gent 8 Stand van zaken over CCSVI en multiple sclerose Prof. dr. J. DEBRUYNE – MS-kliniek Universitair Ziekenhuis Gent 10 Osteoporose in multiple sclerose Dr. M.B. D’HOOGHE – National MS Center Melsbroek 12 Het opsporen van JC-virus-antistoffen in het kader van een behandeling met natalizumab (Tysabri®) Dr. M.B. D’HOOGHE – National MS Center Melsbroek 14 Onderzoek naar de veiligheid van griepvaccins bij personen met MS K. HILVEN – Prof. dr. B. DUBOIS – Dienst Neurologie Universitaire Ziekenhuizen Leuven – KU Leuven 16 Gepersonaliseerde behandelingen in multiple sclerose (MS) I. PAUWELS – Prof. dr. B. DUBOIS – Dienst Neurologie Universitaire Ziekenhuizen Leuven – KU Leuven 18 Vitamine D tijdens de zwangerschap en het risico voor MS bij de kinderen Dr. R. MEDAER – Universiteit Hasselt – Centrum voor Neurologie – Hasselt 20 Zwangerschap en MS: effecten voor bevalling en kind Dr. R. MEDAER – Universiteit Hasselt – Centrum voor Neurologie – Hasselt 22 Levensverwachting bij personen met multiple sclerose Prof. dr. G. NAGELS – Nationaal MS-Centrum Melsbroek 24 Tau-proteïne als prognostische factor bij neuritis optica en multiple sclerose? 27 Dr. A. SYMONS – National MS Center Melsbroek, ZNA Middelheim Antwerpen Veiligheid en bijwerkingen op lange termijn van mitoxantrone Dr. B. WILLEKENS – MS-raadpleging UZ Antwerpen, De Mick Brasschaat 2 29 bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 3 Geachte lezers De uitgave die u hier openslaat, sluit de tiende jaargang af van WOMS-Info, een bijlage die wij u tweemaal per jaar aanbieden bij MS-Link, vroeger De Sleutel. We proberen telkens stil te staan bij wetenschappelijke artikels rond multiple sclerose waarvan we geloven dat de boodschap interessant kan zijn voor mensen die zelf of in hun omgeving geconfronteerd worden met deze ziekte. In deze uitgave wordt verder ingegaan op de rode draad in deze MS-Link: MS en het dagelijks leven. U zal in deze artikels gerustgesteld worden over de invloed van borstvoeding op het optreden van opflakkeringen, en geïnformeerd worden over het gebruik van vitamine D tijdens de zwangerschap en de kans op MS bij deze kinderen. Ook zal u lezen dat het hebben van MS geen invloed heeft op de bevalling en op de baby, tenzij de moeder zwaarlijvig is. Verder worden artikels besproken over het frequent voorkomen van osteoporose bij personen met MS, en over de invloed van stress op MS. Ten slotte blijkt dat vaccinaties niet leiden tot opflakkeringen, en dat de levensverwachting bij MS de laatste jaren gunstig evolueert. Ook behandeling maakt voor vele personen met MS of hun omgeving deel uit van het dagelijks leven: zijn deze behandelingen veilig? Hoe beslissen wie wanneer hoe behandeld moet worden (gepersonaliseerde therapie door middel van biomerkers)? Wat gebeurt er als de behandeling gestopt wordt? Hoe staat het nu met CCSVI (chronische cerebrospinale veneuze insufficiëntie), de sterk omstreden theorie die de oorzaak van MS legt in een verminderde bloedafvoer vanuit de hersenen? Over deze uiteenlopende onderwerpen vindt u in deze WOMS-Info een recent wetenschappelijk inzicht. Veel leesgenot! Prof. dr. Bénédicte Dubois bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 3 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 4 Is er een link tussen het geven van borstvoeding en de kans op een nieuwe MS-opflakkering? Het eerste jaar na een bevalling – en vooral de eerste drie maanden – lijkt er een verhoogd risico te bestaan op nieuwe MS-aanvallen. De beslissing tot het al dan niet snel herstarten van een behandeling is dus belangrijk. Een behandeling kan echter niet herstart worden wanneer borstvoeding wordt gegeven. Tot heden was de rol van borstvoeding op het verloop van MS onduidelijk. Recente literatuur wees eerder op een positieve invloed (zie WOMS-Info, maart 2010). In onderstaand artikel worden de resultaten van een nieuwe grote studie in MS-centra in Italië beschreven. Studiemethode Tussen 2002 en 2008 werden zwangere vrouwen met MS over 21 MS-centra in Italië opgevolgd. Na de bevalling werden deze vrouwen nog gedurende 1 jaar gevolgd. Specifiek werd de relatie onderzocht tussen het aantal nieuwe aanvallen en de mogelijke invloed van het al dan niet geven van borstvoeding. In totaal werden er 302 vrouwen opgevolgd na de bevalling. 104 vrouwen (34 %) gaven minstens 2 maanden borstvoeding (van wie 84 gedurende minstens 6 maanden) en de overige 198 vrouwen (66 %) gaven minder dan 2 maanden borstvoeding of helemaal niet. schap minder vaak behandeld in vergelijking met de vrouwen die geen of slechts kortdurend borstvoeding gaven. In beide groepen was er tijdens de zwangerschap een duidelijke daling van het aantal MS-aanvallen. Algemeen was er na de bevalling opnieuw een sterke toename in het aantal MS-opflakkeringen. Het aantal aanvallen voor, tijdens en na de zwangerschap, was lager in de groep die langdurig borstvoeding gaf. Het jaar na de bevalling zag men bij 112 patiënten 1 nieuwe aanval en bij 20 patiënten 2 nieuwe opflakkeringen. Deze vrouwen hadden ook een hogere aanvalsfrequentie voor en tijdens de zwangerschap. Deze vrouwen waren dan ook minder geneigd tot het geven van borstvoeding. Resultaten Algemeen zagen we al verschillen tussen beide groepen. De vrouwen die beslisten tot langdurige borstvoeding (> 2 maanden) hadden reeds voor de zwangerschap een lagere ziekteactiviteit en werden voor de zwanger- 4 Vrouwen die een aanval doormaakten tijdens hun tweede of derde maand borstvoeding, stopten met het geven van borstvoeding om een behandeling te kunnen starten. Statistische analyse van de resultaten gaf aan dat het risico op nieuwe aanvallen na de bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 5 Is er een link tussen het geven van borstvoeding en de kans op een nieuwe MS-opflakkering? bevalling vooral samenhing met het aantal opflakkeringen voor de zwangerschap en dus niet met het al dan niet geven van borstvoeding. Bespreking Deze studie toonde dat er geen verschil was in het risico op nieuwe aanvallen tussen vrouwen die wel of geen borstvoeding gaven. Wel was de ziekteactiviteit algemeen lager in de groep vrouwen die besliste tot het geven van borstvoeding. Vrouwen die weinig opflakkeringen doormaakten voor hun zwangerschap, hadden ook weinig kans op een aanval na de zwangerschap. Besluit Deze studie toont aan dat het geven van borstvoeding op zichzelf geen bescherming bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 biedt voor het doormaken van nieuwe opflakkeringen. Vrouwen die voor de zwangerschap weinig opflakkeringen doormaakten, zijn meer gemotiveerd tot het geven van borstvoeding. Vrouwen met een hoge ziekteactiviteit voor de zwangerschap, hebben een hoger risico om na de bevalling nieuwe aanvallen door te maken. Ze hebben ook spontaan de neiging om geen of slechts een korte tijd borstvoeding te geven. Deze vrouwen starten hun behandeling dus best na de bevalling, waardoor borstvoeding geven niet mogelijk is. Dr. A. VAN DYCKE Prof. dr. J. DEBRUYNE MS-kliniek UZ Gent Bron PORTACCIO, E., GHEZZI, A., HAKIKI, B. et al., ‘Breastfeeding is not related to postpartum relapses in multiple sclerosis’, Neurology, 2011; 77 (2): 145-50. 5 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 6 De rol van stress in het ontwikkelen van multiple sclerose Men kan vandaag nog steeds geen eenduidig antwoord geven op de vraag “Waarom krijg ik MS?”. De oorzaak is multifactorieel en omvat zowel genetische als omgevingsfactoren. Blootstelling aan stress zou één van de mogelijke omgevingsfactoren kunnen zijn. Inleiding Verschillende studies tonen een verband aan tussen stressvolle gebeurtenissen en een toegenomen risico voor MS-aanvallen gedurende de weken of maanden die volgen op blootstelling aan de stressfactor. Er is echter weinig gekend over de invloed van stress op het ontstaan van de ziekte zelf. Eén studie toonde aan dat een traumatische gebeurtenis, zoals het overlijden van een kind, het risico op het ontstaan van MS doet toenemen. Dit effect kwam het meest tot uiting bij personen die hun kind plots verloren, zoals bijvoorbeeld bij een verkeersongeval. Deze bevindingen suggereren dat stress niet enkel een invloed zou hebben op het ziekteproces, zoals het uitlokken van aanvallen, maar ook effect kan hebben op het ontwikkelen van de ziekte zelf. Studieopzet Naar aanleiding van bovengenoemde vraagstelling, heeft men een onderzoek opgezet om de invloed van stress op het ontwikkelen van de ziekte zelf na te gaan. Er werden twee verschillende types van stress geëvalueerd: chronische stress thuis en/of op de werkvloer enerzijds, en stress door fysiek en/of seksueel 6 misbruik in de kindertijd anderzijds. De studiepopulatie bestond uit twee grote groepen verpleegkundigen die deelnamen aan ‘The nurses health study’. In deze studie werden duizenden verpleegkundigen, die wonen en werken in de Verenigde Staten, gedurende een aantal jaren gevolgd en over bovenstaande stresservaringen bevraagd. Sommigen van deze verpleegkundigen ontwikkelden in een later stadium MS. Resultaten Er waren data voorhanden van 77 verpleegkundigen die MS ontwikkelden. Men kon geen verband vinden tussen chronische stress thuis en/of op de werkvloer en het ontwikkelen van MS. Er kon ook geen verhoogd risico gevonden worden bij verpleegkundigen die tijdens de kindertijd of de adolescentie geconfronteerd werden met fysiek of seksueel misbruik. De onderzoekers konden dus besluiten dat de verpleegkundigen die later MS ontwikkelden niet anders antwoordden op de stressgerelateerde vragen dan zij die de ziekte niet ontwikkelden. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 7 De rol van stress in het ontwikkelen van multiple sclerose Bespreking Besluit Deze bevindingen spreken eerder uitgevoerde studies tegen. Een mogelijke verklaring voor de contrasterende studieresultaten is het bestaan van een ‘artefact’. Hiermee wordt bedoeld dat het ervaren van stress een eerste symptoom kan zijn van de onderliggende ziekteactiviteit en geen omgevingsfactor is die voorafgaat aan de ziekte. Er moet echter ook rekening gehouden worden met beperkingen in de opzet van studies. Men is beperkt door de relatieve betrouwbaarheid van het menselijke geheugen. Het ‘verkeerd herinneren’ kan een invloed hebben op de eerder gevonden studieresultaten. Dit is natuurlijk niet het geval wanneer mensen een traumatische ervaring hebben meegemaakt, zoals wanneer men plots een kind verliest. Wel kunnen in dit geval andere omgevingsfactoren een rol spelen in het verhoogde risico. De resultaten van deze studie kunnen niet aantonen dat stress een rol speelt in het ontwikkelen van MS. Het is echter heel moeilijk om het effect van stress op een objectieve manier te meten. De auteurs pleiten voor verder onderzoek met meer rigoureus uitgevoerde onderzoeksmethoden om stress als risicofactor definitief te kunnen uitsluiten. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 A. DE WAEGENEER Prof. dr. J. DEBRUYNE MS-kliniek UZ Gent Bron RIISE, T., MOHR, D.C., MUNGER, K.L. et al., ‘Stress and the risk of multiple sclerosis’, Neurology, 2011; 76: 1866-1871. 7 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 8 Nieuwe ziekteactiviteit na stoppen met natalizumab-behandeling Sinds de introductie van natalizumab (Tysabri®) worden steeds meer en meer gegevens beschikbaar over het oordeelkundig hanteren van deze behandeling. In een recente studie werden de effecten van het stopzetten van natalizumab op de evolutie van het MS-ziektebeeld bestudeerd. Inleiding Natalizumab is een tweedelijnsbehandeling voor MS. Deze behandeling wordt voorgeschreven bij personen met MS die onvoldoende reageren op beta-interferonbehandeling en een grote ziekteactiviteit ontwikkelen. Natalizumab onderdrukt het afweersysteem, waardoor een grotere kans bestaat op opportunistische infecties veroorzaakt door bacteriën, virussen en schimmels. Deze infecties ontstaan door een verlaagde weerstand en kunnen tot levensbedreigende situaties leiden. Een gekende infectie is progressieve multifocale leukencefalopathie (PML), een potentieel gevaarlijke hersenontsteking die ontstaat door activatie van een sluimerend virus, namelijk het JC-virus. Studiemethode en resultaten Data van verschillende klinische studies met natalizumab, met name de AFFIRM-, SENTINEL- en GLANCE-studie en hun respectieve extensiestudies, werden geanalyseerd. Het verband tussen het opnieuw ontstaan van klinische opflakkeringen en het ontstaan van nieuwe contrastopnemende letsels op de MRI-beeldvorming enerzijds en het stopzetten van de behandeling anderzijds, werden in kaart gebracht. 8 In deze analyse werden 1 866 patiënten met klinische opflakkeringen alsook 341 patiënten met nieuwe contrastopnemende letsels op de MRI-beeldvorming geïncludeerd. Er werd een duidelijke toename van de ziekteactiviteit aangetoond na het stopzetten van natalizumab, met een piek tussen de 4e en 7e maand na het stoppen van de behandeling. Deze heropflakkering was onafhankelijk van de duur van de behandeling met natalizumab vooraf en ook van of de patiënt na het stopzetten van natalizumab al dan niet behandeld werd met een andere MS-therapie. Hoe ernstiger de MS-activiteit vóór het opstarten van natalizumab, hoe meer opflakkeringen en nieuwe letsels op beeldvorming werden vastgesteld. Belangrijk te vermelden is het feit dat er tijdens de natalizumab-stop geen duidelijk verschil is tussen de toename van de ziekteernst t.o.v. een vergelijkbare placebo-behandelde groep MS-patiënten. Dit geeft aan dat het hier gaat om het hernemen van de ziekteactiviteit die aanwezig was voordat de natalizumab-behandeling bij de patiënt werd gestart. Het effect van het stopzetten van natalizumab kan worden verklaard doordat de lymfocyten, die voorheen door natalizumab werden geblokkeerd in de bloedbaan, langzaam hun ziekteactiviteit hernemen en opnieuw doorheen de bloedvatwand in de herbijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 9 Nieuwe ziekteactiviteit na stoppen met natalizumab-behandeling senen doordringen om nieuwe ontstekingen te veroorzaken. Besluit worden meegenomen in de beslissing tot het opstarten van een behandeling met natalizumab bij een persoon met MS. Dr. R. EL TARY Prof. dr. J. DEBRUYNE Deze studie toont aan dat het staken van een behandeling met natalizumab goed dient te worden overwogen, gezien de kans op hernemen van de eerdere ziekteactiviteit. Dit kan zich voordoen in het geval van zwangerschapswens en ernstige bijwerkingen zoals PML. Deze en andere bedenkingen dienen te MS-kliniek UZ Gent Bron O’CONNOR, P.W., ‘Disease activity return during natalizumab treatment interruption in patients with MS’, Neurology, 2011; 76: 1858-1865. A: Ziekteactiviteit op de MRI bij een MS-patiënte voor het opstarten van natalizumab B: Verdwijnen van de ziekteactiviteit tijdens de natalizumab-behandeling C: Hernemen van de ziekteactiviteit 4 maanden na het stoppen van natalizumab-behandeling bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 9 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 10 Stand van zaken over CCSVI en multiple sclerose Alhoewel de oorzaak van MS niet gekend is, neemt men algemeen aan dat een genetische aanleg en andere factoren een rol spelen, leidend tot een immunologische inflammatoire aandoening in de hersenen en het ruggenmerg. Welke deze factoren precies zijn is de bron van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Recent werd een hypothese geformuleerd waarbij bloedvaten een belangrijke rol zouden spelen: de chronische cerebrospinale veneuze insufficiëntie (CCSVI). Inleiding Paolo Zamboni, een Italiaanse vaatchirurg, postuleerde 2 jaar geleden een nieuwe oorzaak van MS, namelijk de chronische cerebrospinale veneuze insufficiëntie (CCSVI). Deze hypothese baseerde hij op echografisch onderzoek van de veneuze halsvaten. Uit zijn bevindingen concludeerde hij dat bij alle personen met MS een onvoldoende veneuze bloedafvoer in de hersenen aanwezig is. Dit resulteert dan in een opstapeling van ijzer in het hersenweefsel met hersenontsteking tot gevolg. Als gevolg daarvan worden er bij MS-patiënten invasieve ingrepen in de hals uitgevoerd om de veneuze afwijkingen te corrigeren. Daarbij werden reeds enkele rampzalige resultaten verkregen, zoals een hersenstambloeding en een loskomen van een stent naar het hart met een openhartoperatie tot gevolg. Resultaten Vele onderzoekers met erkende expertise voor vasculaire echografie zijn er evenwel niet in geslaagd om de bevindingen van Zamboni 10 te reproduceren. In een studie van Doepp werden 56 MS-patiënten en 20 gezonde controlepersonen onderzocht. Hij gebruikte daarvoor dezelfde echografische technieken als Zamboni, maar kon geen vernauwingen op de halsbloedvaten aantonen. De bloedstroom in de hersenen was normaal, behalve bij 1 persoon. Een andere studie van Baracchini slaagde er eveneens niet in om een relatie te vinden tussen CCSVI en MS-patiënten die een eerste klinische aanval vertoonden. De grootste studie komt van Zivadinov met 499 MS-patiënten en normale controles. Slechts 56 % van de MS-patiënten, maar ook 23 % van de normale personen, voldeden aan de Zambonicriteria. Daaruit werd besloten dat CCSVI waarschijnlijk geen oorzakelijke rol speelt in MS. In de nieuwe studie van Barreto bij 42 personen met MS en 43 controles werd gebruik gemaakt van 2 echoscopisten die dezelfde personen volgens dezelfde criteria op dezelfde dag onderzochten. De techniek bleek dermate moeilijk dat bij nauwelijks 47 % van de personen bloedvaten in de hersenen konden worden opgespoord, laat staan vernauwingen werden gezien. Daarnaast bleken de resultabijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 11 Stand van zaken over CCSVI en multiple sclerose ten bij de 2 onderzoekers meestal verschillend en bijgevolg niet betrouwbaar. Besluit duceerbaar, noch ondersteund door andere beeldvormingonderzoeken. Sinds juni 2010 worden studies uitgevoerd in 7 centra, gefinancierd door de Amerikaanse en de Canadese MS-vereniging. Zolang de resultaten van deze studies nog niet bekend zijn, is het onverantwoord dat patiënten met MS vasculaire ingrepen ondergaan buiten de grenzen van klinische studies. De observaties van deze nieuwe studies contrasteren telkens met de oorspronkelijke bevindingen van Zamboni. Verklaring hiervoor zijn de technische uitvoering van de echografie en de interpretatie van de resultaten. Er wordt sterk getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de Doppler-echografie om de veneuze vernauwingen te ontdekken en zo CCSVI vast te stellen. Het spreekt vanzelf dat de methode om vernauwingen op te sporen streng wetenschappelijk moet vastliggen en overal op dezelfde wijze moet worden uitgevoerd. Ze moet steeds opnieuw kunnen worden gereproduceerd. Deze condities moeten vaststaan alvorens nieuwe patiënten onderworpen worden aan schadelijke operatieprocedures. Tot nu toe zijn de resultaten van Zamboni niet repro- Bronnen DOEPP, F., PAUL, F., VALDUEZA, J.M., et al., ‘No cerebrocervical venous congestion in patients with multiple sclerosis’, Ann Neurol., 2010; 68: 173-183. BARACCHINI, C., GALLO, P., ‘No evidence of chronic cerebrospinal venous insufficiency at multiple sclerosis onset’, Ann Neurol., 2011; 69: 90-99. ZIVADINOV, R., MARR, K., CUTTER, G., et al., ‘Prevalence, sensitivity and specificity of chronic cerebrospinal venous insufficiency in MS’, Neurology, 2011; 77: 138-144. BARRETO, A.D., ‘Time to reevaluate the role of venous hemodynamics in MS pathophysiology?’, Neurology, 2011; 77: 1218-1219. Figuur: echografie van de halsbloedvaten Figuur: onderzoek van de bloedvaten die het bloed uit de hersenen afvoeren bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Prof. dr. J. DEBRUYNE MS-kliniek UZ Gent 11 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 12 Osteoporose in multiple sclerose MS is een ziekte van het centraal zenuwstelsel en leidt vaak tot beperkingen in de mobiliteit. Er is relatief weinig gekend over de mechanismen die aan de oorsprong liggen van de verminderde botdichtheid en het optreden van breuken bij MS. Er wordt weinig aandacht gegeven aan de vele risicofactoren voor osteoporose of breuken bij MS. Dit artikel biedt een overzicht van de beschikbare gegevens. Inleiding Personen met MS hebben meerdere risicofactoren voor osteoporose. Osteoporose wordt gekenmerkt door een lage botmassa en een verlies van de microarchitectuur van het beenderweefsel. Als gevolg daarvan is er een verhoogde botkwetsbaarheid en treden er makkelijker botbreuken of fracturen op. MS kent een erg wisselend verloop met een variabele aantasting van de mogelijkheden om te stappen, recht te staan of zich te verplaatsen. Als gevolg van krachtvermindering, spasticiteit (verhoogde spiertonus) en evenwichtslast kan het risico om te vallen toenemen. Verschillende factoren dragen bij tot een verhoogd risico op osteoporose: de verminderde mobiliteit tengevolge van MS, het toedienen van cortisone en de menopauze bij vrouwen. mannen had breuken doorgemaakt ter hoogte van ribben, wervels of ledematen. Een hogere score met de Kurtzkeschaal (EDSS), wijzend op een zwaardere neurologische aantasting, betekende een risicofactor voor het verlies aan botmassa, zowel ter hoogte van de heup als ter hoogte van de wervels. Een hogere BMI (Body Mass Index = gewicht gedeeld door het kwadraat van de lengte) gaf een zekere bescherming tegen botverlies ter hoogte van de heup. In een andere studie bij MS rapporteerde meer dan 25 % van de 9 346 deelnemers ofwel osteopenie, ofwel osteoporose. Bij 15 % van de deelnemers trad er minstens één botbreuk op na de leeftijd van 13 jaar. Bij bijna de helft van hen betrof het multipele botbreuken. Behalve de leeftijd, had 15 % van deze personen met MS 1 andere risicofactor, 25 % had er 2 en 58 % had 3 of meer risicofactoren. Epidemiologie Fysiopathologie In een studie van 40 mannen met MS en een gemiddelde leeftijd van 51 jaar, bleek 80 % een lage botmassa te vertonen, zoals gemeten met een DEXA-scan. Ongeveer de helft van hen had een lichte graad van botverlies (osteopenie). De andere helft had duidelijk botverlies (osteoporose). Een vijfde van de 12 De fysiopathologie van botverlies bij verminderde validiteit wordt door meerdere factoren bepaald. Het feit dat de ledematen minder of niet gebruikt kunnen worden (‘disuse’) speelt een rol, maar is wellicht niet het belangrijkste. De botintegriteit wordt in aanzienlijke mate bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 13 Osteoporose in multiple sclerose bepaald door mechanische stimuli, waarbij een activatie van de botstructuren optreedt door het dragen van een gewicht. Het verlies van de normale mechanische druk in het bot bij het rechtstaan, samen met het verminderen van de spierbewegingen, lijkt een rol te spelen in het ontstaan van ‘disuse’ osteoporose. Gezien het hoge percentage aan botverlies bij ambulante personen met MS, zijn er wellicht ook niet-mechanische factoren die een rol spelen. Spasticiteit en spierspasmen kunnen een beschermende rol spelen. Personen met MS zonder spasticiteit hebben vaker fracturen. Anderzijds kan een overdreven spasticiteit ook aanleiding geven tot fracturen. Personen met MS hebben vaak een vitamine D-tekort. Deze deficiëntie wordt bepaald via een bloedonderzoek (bloedspiegel 25 OH vitamine D). Het zonvermijdend gedrag dat vele personen met MS vertonen, aangezien zij de warmte niet verdragen, is wellicht een belangrijke reden voor een verminderde omzetting van vitamine D in de huid. Ook de beperkte inname van vitamine D via de voeding (vis) kan een rol spelen. Dit kan opgevangen worden door een vitamine D-supplement. De mechanismen die aan de grond liggen van de osteoporose bij MS zijn niet goed gekend. Er zijn aanwijzingen voor een interactie tussen het botstelsel en het immuunstelsel. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Osteoporose kan ook het gevolg zijn van cortisonebehandelingen. Bij de dagelijkse inname van orale cortisone treedt vrij snel botverlies op. Dit is meetbaar binnen de 3 maanden. Het toedienen van korte behandelingen met hoge dosissen zou minder risico geven op osteoporose. Sommige medicamenten voor MS of MSsymptomen worden geassocieerd met een verbetering van de botmassa (interferonbeta), andere met een vermindering (anti-epileptica, bepaalde klasse (SSRI) antidepressiva). Besluit Personen met MS lopen een verhoogd risico op botverlies. Enerzijds is het belangrijk preventief calciumrijke voeding en vitamine Dsupplementen in te nemen, evenals medicatie om de osteoporose af te remmen, indien nodig. Anderzijds wordt best grote aandacht besteed aan het zich veilig verplaatsen om botbreuken te voorkomen. Dr. M.B. D’HOOGHE National MS Center Melsbroek Bron DIONYSSIOTIS, Y.I., ‘Bone loss and fractures in multiple sclerosis: focus on epidemiologic and physiopathological features’, Int. J. Gen Medicine, 2011; 4: 505-509, Multiple Sclerosis, 2004; 10: 170-175, Neurology, 2009; 73: 1394-1398. 13 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 14 Het opsporen van JC-virus-antistoffen in het kader van een behandeling met natalizumab (Tysabri®) Het opsporen van antistoffen tegen het John Cunningham (JC)-virus helpt om het risico in te schatten op progressieve multifocale leucoencefalopathie (PML), een zeldzaam optredende herseninfectie bij de behandeling met Tysabri®. Aangezien de diagnose van deze virale infectie moeilijk is, er geen specifieke behandeling mogelijk is, en het verloop ernstig kan zijn met de dood tot gevolg, is het belangrijk om de diagnose van PML zo vroeg mogelijk te stellen. Bij de eerste tekenen van deze infectie dient de behandeling met Tysabri® stopgezet te worden, zodat het immuunsysteem in de hersenen opnieuw actief kan worden. Tysabri®, een tweedelijnsbehandeling voor relapsing-remitting vormen van MS, is geassocieerd met een verhoogd risico op een virale herseninfectie met het John Cunningham (JC) -virus. Dit virus is op zich niet gerelateerd aan multiple sclerose. Zoals blijkt uit metingen van de antistoffen tegen dit virus, is 30 tot 80 % van de normale populatie in contact gekomen met dit virus. Het virus kan wellicht verborgen aanwezig blijven in de nieren of het beenmerg van ons lichaam. In normale omstandigheden reageert ons immuunstelsel adequaat en treedt er geen herseninfectie of progressieve multifocale leucoencefalopathie (PML) op. Behandeling met Tysabri® kan deze bewaking echter verminderen, waardoor er wel een herseninfectie kan optreden. De diagnose van PML werd tot op heden enkel vastgesteld bij personen met antistoffen tegen dit JC-virus. Hoewel ongeveer de helft van de onderzochte personen antistoffen heeft tegen het JC-virus, ontwikkelt slechts een fractie van hen PML. Welke 14 personen met JC-virus-antistoffen echt een verhoogd risico lopen, is niet gekend. Andere, onafhankelijke factoren zoals de duur van de behandeling met Tysabri®, een eerdere behandeling met chemotherapie of immunosuppressie of een afwijkende immuniteit, verhogen ook het risico op deze complicatie. Hoewel de afwezigheid van JC-virus-antistoffen een bescherming lijkt te bieden tegen PML, is dit geen absoluut gegeven. We moeten rekening houden met de mogelijkheid van een vals negatief resultaat in 2,7 % van de gevallen. Uiteraard kan een persoon met een negatieve JC-virusserologie onder behandeling met Tysabri® ook positief worden na verloop van maanden of jaren. Om die reden wordt voorgesteld een jaarlijkse controle van seronegatieve personen in te schakelen om zo eventuele seroconversie op te sporen. Deze JC-virusinfectie is gewoonlijk banaal en kan zonder specifieke symptomen optreden. Of deze banale infectie kan gepaard gaan met een verhoogd risico op een herseninfectie bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 15 Het opsporen van JC-virus-antistoffen in het kader van een behandeling met natalizumab (Tysabri®) (PML) bij personen onder behandeling met Tysabri®, is niet gekend. zaamheid is aangewezen, zeker na 1 tot 2 jaar behandeling. Dr. M.B. D’HOOGHE Besluit Het opsporen van antistoffen tegen het JCvirus laat toe om het risico op PML preciezer in te schatten. Een positieve test bij het starten van een behandeling met Tysabri® betekent een verhoogd risico op PML. Dit betekent niet dat het niet mogelijk is te starten. Deze beslissing zal afhangen van andere risicofactoren en het mogelijk voordeel dat Tysabri® kan bieden als behandeling voor relapsing-remitting MS. Een verhoogde waak- bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Nationaal MS Centrum Melsbroek Bron Informations utiles sur l’utilisation de la sérologie JCV chez les patients traités par natalizumab. Indications, interprétation, conduite à tenir: ‘Recommendations du Groupe Expert Tysabri de l’ Agence Française de Sécurité Sanitaire des Produits de Santé (AFSSAPS) sur la sérologie JCV’. EDMUS website, december 2011. Annals of Neurology, 2011; 70: 742-750. Practical Neurology 2012; 12: 25-35. 15 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 16 Onderzoek naar de veiligheid van griepvaccins bij personen met MS Tot op heden blijft er soms onzekerheid omtrent de veiligheid van vaccins bij personen met MS, aangezien vaccinaties door activatie van het immuunsysteem aanvallen zouden kunnen uitlokken. Jaarlijks worden er grote campagnes opgezet om risicogroepen (zwangere vrouwen, chronisch zieken, 65-plussers en personen werkzaam in de zorgsector) te sensibiliseren om zich te laten inenten tegen de griep (influenza). Een logische vraag is dan ook of dit vaccin veilig is voor personen met MS. De hieronder beschreven studie biedt nieuwe inzichten. Inleiding In het verleden werden er reeds enkele studies uitgevoerd die geen verhoogd risico voor aanvallen vonden wanneer MS-patiënten gevaccineerd werden tegen het griepvirus. Omdat het aantal studies beperkt was en er nog niet werd gekeken naar het effect van vaccins tegen de zogenaamde ‘Mexicaanse’ griep (veroorzaakt door het H1N1-griepvirus), werd er een nieuwe studie opgesteld. Hierin werd het effect van vaccinatie tegen seizoensgriep en/of ‘Mexicaanse’ griep onderzocht op het verloop van MS. Methoden 101 MS-patiënten van de Neuroimmunology Clinic in het Tel Aviv Sourasky Medical Center werden gedurende enkele maanden opgevolgd. Door middel van vragenlijsten werd geïnformeerd of ze gevaccineerd waren tegen griep (seizoensgriep of ‘Mexicaanse’ griep). Indien dit niet het geval was, werd gevraagd wat de onderliggende reden was. De patiënten die wel een inenting tegen griep hadden 16 gehad, werd gevraagd om neveneffecten te rapporteren die ze hadden ondervonden als gevolg van de vaccinatie. Resultaten 14 patiënten hadden enkel het vaccin tegen seizoensgriep gekregen, 11 enkel het vaccin tegen het H1N1-griepvirus en 24 kregen beide vaccins. 5 van deze 49 patiënten rapporteerden neveneffecten, zoals koorts of griepachtige symptomen. Er waren geen ernstige complicaties, en hospitalisatie was in geen van de gevallen nodig. Geen enkele patiënt vertoonde nieuwe neurologische symptomen en er waren geen veranderingen in de EDSS-score na de inenting. De patiënten die vaccinatie hadden geweigerd, deden dit voornamelijk omwille van twee redenen. De meesten hadden schrik van de algemene, niet-neurologische neveneffecten die geassocieerd zijn met de inenting, of waren niet gevaccineerd omdat hun arts het had afgeraden omwille van hun MS. Men zag dat vooral vrouwen en oudere patiënten ervoor opteerden om zich te laten vaccineren. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 17 Onderzoek naar de veiligheid van griepvaccins bij personen met MS Discussie K. HILVEN Prof. dr. B. DUBOIS Geen enkele van de personen met MS vertoonde opflakkeringen van MS na vaccinatie. Er werden ook geen belangrijke neveneffecten gerapporteerd. Hoewel dit slechts een kleine studie betreft, zijn de resultaten in overeenstemming met eerder uitgevoerde studies. De onderzoekers concluderen dat MS-patiënten die tot de risicogroepen behoren (zwangere vrouwen, 65-plussers, chronisch zieken en gezondheidsmedewerkers) aangemoedigd moeten worden om zich te laten vaccineren tegen griep. Dienst Neurologie Universitaire Ziekenhuizen Leuven KU Leuven Bronnen AURIEL, E., GADOTH, A., REGEV, K., KARNI, A., ‘Seasonal and H1N1v influenza vaccines in MS: Safety and compliance’, J Neurol Sci., 2011; Nov 4. CONFAVREUX, C., SUISSA, S., SADDIER, P. et al., ‘Vaccinations and the risk of relapse in multiple sclerosis, ‘Vaccines in Multiple Sclerosis Study Group.’, N Engl J Med,. 2001; 344 (5): 319-26. Figuur: het H1N1-virus onder de microscoop bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 17 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 18 Gepersonaliseerde behandelingen in multiple sclerose (MS) De laatste jaren is er enorme vooruitgang in de ontwikkeling van nieuwe behandelingen voor personen met relapsing-remitting MS. Momenteel is een eerste behandeling in tabletvorm beschikbaar (fingolimod, Gilenya®) en worden er nog andere medicijnen uitgetest. Dit leidt tot de vraag welke behandeling het meest geschikt is voor een bepaalde patiënt. De hier beschreven studie onderzoekt of op basis van een bloedtest besloten kan worden welke patiënten geschikt zijn om met de nieuwe behandeling alemtuzumab te starten. Inleiding Multiple sclerose (MS) vormt één van de belangrijkste oorzaken van neurologische functiebeperkingen bij jongvolwassenen. De momenteel beschikbare eerstelijnsbehandelingen voor relapsing-remitting MS, interferon-beta en glatimeeracetaat, verminderen de opflakkeringen met slechts 30 %. Dit betekent dat er ondanks behandeling meestal nog opflakkeringen voorkomen. Alemtuzumab, een nieuwe injecteerbare therapie die momenteel getest wordt voor de behandeling van relapsing-remitting MS, zal 70 % van de opflakkeringen onderdrukken. Deze behandeling gaat echter gepaard met een ernstig neveneffect, namelijk 30 % van de patiënten zal een tweede auto-immuunziekte ontwikkelen (dit is een ziekte waarbij het immuunsysteem het eigen lichaam aanvalt). Studiemethode Er werd gebruik gemaakt van bloedstalen van personen met relapsing-remitting MS die deelnemen aan een studie waar de behandeling met alemtuzumab uitgetest wordt. Men 18 zag dat 30 % van de MS-patiënten een tweede auto-immuunziekte ontwikkelde na enkele maanden of jaren. In de meeste gevallen was de aanval van het immuunsysteem gericht tegen de schildklier, wat ook wel de ziekte van Graves of Hashimoto genoemd wordt. Er werd besloten om verder te onderzoeken waarom slechts een deel van de behandelde MS-patiënten dit neveneffect vertoont. Resultaten Na uitvoeren van verschillende testen op de bloedstalen blijkt dat al voor de behandeling toegediend wordt, kan besloten worden welke MS-patiënten genetisch voorbeschikt zijn om een tweede auto-immuunziekte te ontwikkelen. In het bloed van deze MS-patiënten werd namelijk tweemaal zoveel interleukine-21 (IL-21) waargenomen als in het bloed van degenen die geen auto-immuunziekte ontwikkelden. IL-21 speelt een belangrijke rol in de immuniteit (verdediging van het lichaam tegen invloeden van buitenaf). De hoeveelheid IL-21 kan dus gebruikt worden als een merker om te voorspellen hoeveel kans een persoon met MS heeft op een tweebijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 19 Gepersonaliseerde behandelingen in multiple sclerose (MS) de auto-immuunziekte wanneer hij een behandeling start met alemtuzumab. Patiënten die overwegen om te starten met alemtuzumab kunnen dus best op voorhand een bloedtest laten doen om het niveau IL-21 te bepalen. Indien de IL-21-waarden hoog zijn, is het risico op een tweede autoimmuunziekte ook hoog, en kan er beter gekozen worden voor een andere behandeling. er slechts weinig merkers gekend. Een van de uitdagingen voor toekomstig onderzoek is dan ook merkers te vinden die helpen bij de keuze van de behandeling met de beste effecten en zo weinig mogelijk neveneffecten voor een bepaalde patiënt. I. PAUWELS Prof. dr. B. DUBOIS Dienst Neurologie Universitaire Ziekenhuizen Leuven KU Leuven Besluit Deze studie toont hoe kennis over merkers in het bloed van personen met MS gebruikt kan worden om een keuze te maken tussen de verschillende behandelingen. Momenteel zijn Bron JONES, J.L., PHUAH, C.L., COX, A.L. et al., ‘IL-21 drives secondary autoimmunity in patients with multiple sclerosis, following therapeutic lymphocyte depletion with alemtuzumab (Campath-1H)’, J Clin Invest., 2009; 119 (7): 2052-61. Figuur: alemtuzumab, een experimentele behandeling die via een ader in jaarlijkse cycli wordt toegediend bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 19 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 20 Vitamine D tijdens de zwangerschap en het risico voor MS bij de kinderen Uit een zeer grondige studie aan de Harvard school for Public Health te Boston blijkt dat moeders die tijdens hun zwangerschap veel melk en/of vitamine D innemen, een lager risico voor MS aan hun nakomelingen doorgeven. De vorige jaren hebben heel wat studies aangetoond dat vitamine D een protectieve rol zou hebben bij het ontstaan van MS. Deze studie tracht nu een antwoord te geven op de vraag of vitamine D tijdens de zwangerschap ingenomen, ook een beschermend effect heeft voor de kinderen. Methode In 1976 begon de Nurses Health Study waarbij prospectief 121 701 verpleegkundigen opgevolgd werden op medisch gebied. Vanaf 2001 werden ook hun dochters hierbij betrokken, en moeders en dochters werden ondervraagd over MS en omgevingsfactoren tijdens zwangerschap en vroege kinderjaren. 39 904 moeders deden mee aan de enquête. Er bleken 199 dochters te zijn met MS. Vitamine D-inname bij moeders werd op 3 verschillende manieren gemeten: ■ Drinken van melk tijdens de zwangerschap: de groep die veel melk dronk (2 à 3 glazen per dag), werd vergeleken met de groep die weinig melk dronk (minder dan 3 glazen per maand). ■ Inname van Vitamine D via de voeding: voeding rijk aan vitamine D, zoals melk, vis, margarine en eieren werd in detail geïnventariseerd. Vitamine D-supplementen konden alleen geregistreerd worden via ‘Ja’ of ‘Neen’. 20 ■ Geschatte concentratie aan Vitamine D: via een theoretisch predictiemodel kon voor elke vrouw geschat worden welke de concentratie aan vitamine D was tijdens haar zwangerschap. Dit model is ook nuttig gebleken bij eerdere studies rond borstkanker en dikkedarmkanker. Resultaten en discussie In dit onderzoek bij meer dan 35 000 moeders en bij hun 199 dochters met MS bleek het risico om MS te krijgen 38 % lager in de groep waarvan de moeder 2 à 3 glazen melk per dag dronk, vergeleken met de groep moeders die zeer weinig of geen melk dronk. Ook wanneer er veel vitamine D in de voeding zat of wanneer de theoretische vitamine Dserumconcentratie hoog geweest was tijdens de zwangerschap, was het voorkomen van MS bij de dochters significant minder. Te noteren valt dat melk in de Verenigde Staten in de periode 1945-1965 aangevuld werd met vitamine D. De mogelijkheid dat bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 21 Vitamine D tijdens de zwangerschap en het risico voor MS bij de kinderen andere voedingsstoffen in de melk ook een rol speelden, blijft open. Feit is wel dat de menselijke foetus helemaal van de moeder afhangt voor zijn vitamine Daanvoer. Lage vitamine D-spiegels bij de moeder betekent automatisch lage vitamine D-toevoer bij de ontwikkeling van de foetus. Het is gekend dat vitamine D-tekort tijdens de ontwikkeling van het brein negatieve gevolgen heeft op de structuur en de functie van de hersenen. Of vitamine D-tekort tijdens de ontwikkeling een rol speelt bij het ontstaan van MS, is tot nu toe niet zeker. Alleszins geeft deze studie steun aan het advies om tijdens de zwangerschap voldoende melk te drinken en de vitamine D-spiegel bij de zwangere op peil te houden. Je zou bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 kunnen stellen dat wanneer moeders tijdens hun zwangerschap meer dan 2 glazen melk per dag zouden drinken, wij MS zouden kunnen terugdringen met 33 % in de groep die nu bijna geen melk drinkt. In ieder geval is het op peil houden van vitamine D tijdens de zwangerschap erg zinvol. Dr. R. MEDAER Universiteit Hasselt Centrum voor Neurologie - Hasselt Bron MIRZAEI, F., MICHELS, K.B., MUNGER K. et al., ‘Gestational Vitamin D and the risk of MS in offspring’, Ann Neurol., 2011; 70: 30-40. 21 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 22 Zwangerschap en MS: effecten voor bevalling en kind Baby’s van moeders met MS verschillen niet van andere baby’s wat betreft duur van de zwangerschap, geboortegewicht en de manier van geboren worden (vaginaal of keizersnede). Duur van de MS en beginleeftijd van de MS hadden geen invloed op verwikkelingen, wel waren er aanwijzingen dat er bij hogere invaliditeit en bij overgewicht van de moeder iets meer risico’s waren. Methode Ongeveer 75 % van de personen met MS zijn vrouwen en hiervan krijgt ongeveer 1/3 kinderen na het stellen van de diagnose. De Universiteit van British Columbia, Vancouver heeft een grote faam wat betreft opbouwen van een MS-databank sinds 1980. Door de gegevens van deze databank te koppelen aan de gegevens van de perinatale (periode rond de geboorte) databank van hetzelfde centrum, kon bestudeerd worden of MS bij de moeder invloed had op de baby en op de bevalling. Risico’s werden bestudeerd in functie van beginleeftijd van de MS, duur van de ziekte en een aantal invaliditeitscriteria. Gegevens van 550 vrouwen met MS met in het totaal 762 geboortes werden vergeleken met 3 048 geboortes uit een controlegroep. Ook hadden moeders met hogere invaliditeit iets meer assistentie (zuiger/verlostang) nodig bij vaginale verlossing. Deze verschillen waren echter niet significant, d.w.z. dat het gaat om verschillen die niet helemaal zeker zijn. Resultaten wat betreft de baby Er waren geen gewichtsverschillen tussen de baby’s in de MS-groep en de controlegroep. Wel waren baby’s van MS-moeders die ook suikerziekte hadden, 232 gram zwaarder dan de baby’s van vergelijkbare moeders uit de controlegroep. Na correctie van gewicht (BMI) waren er geen verschillen meer. Ook de zwangerschapsduur was gelijk voor MS-moeders en controles. Aanvullende resultaten Resultaten wat betreft de bevalling Het aantal vaginale bevallingen en keizersneden was gelijk in de MS-groep en in de controlegroep. Bij MS-moeders met hogere invaliditeit gebeurden iets meer keizersneden. 22 De duur van de bevalling was gelijk in beide groepen. De Apgar-score (schaal om de ademhaling bij pasgeborenen te meten) was gelijk bij de baby’s uit de MS-groep en de controlegroep. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 23 Zwangerschap en MS: effecten voor bevalling en kind Ook leeftijd waarop MS begon, ziekteduur en invaliditeit (EDSS-score) hadden geen invloed op de Apgar-score. In de toekomst moet misschien aan vrouwen met MS worden geadviseerd hun gewicht te optimaliseren voor zij zwanger willen worden. Verder onderzoek is nodig in de groep MSvrouwen met hogere invaliditeit. Conclusie Dr. R. MEDAER Vrouwen met MS kunnen met een gerust gemoed starten met een familie. MS levert geen bijkomende risico’s op wat betreft zwangerschap en gezondheid van de baby. Wel blijken zwangere vrouwen met MS én een hoge BMI (overgewicht) toch wel iets meer risico te lopen, zowel wat betreft de zwangerschap zelf als wat betreft de baby. Ook hogere invaliditeit door MS levert iets meer risico’s op. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Universiteit Hasselt Centrum voor Neurologie – Hasselt. Bron VAN DER KOP, M.L., PEARCE, M.S., DAHLGREN et al., ‘Neonatal and delivery outcomes in women with MS.’, Ann Neurol., 2011; 70: 41-51. 23 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 24 Levensverwachting bij personen met multiple sclerose Heeft MS een invloed op de levensverwachting? Hierover zijn verschillende interessante gegevens terug te vinden in de literatuur. Studies In een studie van Hader werden 150 personen met een klinisch definitieve MS-diagnose vanaf 1977 gedurende dertig jaar opgevolgd. Het ging om een zogenaamde population based studie, wat betekent dat de onderzoekers toegang hadden tot een register van alle personen met MS uit hun Canadese provincie, en daaruit dus een willekeurig getrokken groep personen met MS konden samenstellen. Op basis hiervan werd onder meer een inschatting van de levensverwachting gemaakt. De mediane levensverwachting was 68,9 jaar voor mannen en 69,5 jaar voor vrouwen, wat neerkwam op een vermindering tegenover een gezonde groep van 7,7 jaar voor mannen en 12,8 jaar voor vrouwen. Dit komt ongeveer overeen met schattingen in acht oudere studies. Figuur 1 toont overlevingscurves. De onderste curve toont het percentage van vrouwen Figuur 1 24 bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 25 Levensverwachting bij personen met multiple sclerose met MS uit de studie die nog in leven waren in functie van de tijd. Tijd staat aangegeven op de horizontale as, uitgedrukt in jaar vanaf de MS-diagnose, en percentage staat aangegeven op de verticale as. Na 30-35 jaar is dat ongeveer 50 %. De lijn daarboven geeft het aantal vrouwen uit de algemene Canadese bevolking weer. Deze lijn ligt hoger, wat dus betekent dat vrouwen zonder MS minder snel overleden dan vrouwen met MS. Dit soort figuur wordt ook wel Kaplan-Meyer-curve genoemd. In een grote Deense studie met 9 881 personen met MS leek er een gunstige evolutie te zijn, waarbij mensen met een recentere diagnose van MS een betere levensverwachting leken te hebben dan mensen die dertig of vijftig jaar geleden een MS-diagnose kregen. Dat staat geïllustreerd in figuur 2. Langere overleving is ook wel een trend in de algemene bevolking, maar statistisch gezien bleek er toch een grotere gunstige evolutie te zijn dan verwacht voor de MS-patiënten. Eén van de mogelijke oorzaken voor deze gunstige evolutie is de verbetering in behandelingsmogelijkheden voor complicaties, zoals long- infecties. De cijfers in deze studie hielden geen rekening met patiënten die met interferon-beta of andere ziektebeïnvloedende medicatie werden behandeld. In een ander artikel werd een eventueel verband tussen overleving in MS, en behandeling met interferon-beta-1b onderzocht. Het ging om een opvolging gedurende 16 jaar van patiënten die aan één van de eerste studies met interferon-beta-1b hadden meegedaan. In totaal konden er nog gegevens worden verkregen over 88,2 procent van deze patiënten. In de patiënten die in de oorspronkelijke studie placebo kregen toegediend, was er een mortaliteit van 18,3 % na 16 jaar. Dit is lager dan verwacht uit de literatuur. In de groep die al van in de oorspronkelijke studie werd behandeld met interferon-beta-1b, was het aantal overlijdens echter nog lager, met 6,8 %. Dit zou kunnen betekenen dat ook de behandeling met ziektebeïnvloedende medicatie, waarvan interferon-beta-1b een voorbeeld is, een gunstig effect zou kunnen hebben op de levensduur van personen met MS. Om hierover met meer zekerheid een uitspraak te kunnen doen, wordt er momenteel gewerkt aan een studie over de resultaten na Figuur 2 bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 25 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 26 Levensverwachting bij personen met multiple sclerose 20 jaar, waarin de onderzoekers informatie hebben kunnen terugvinden over 98,4 % van de oorspronkelijke patiënten. Publicatie van deze studie wordt binnenkort verwacht. Besluit MS veroorzaakt een beperkte vermindering in levensduur. De laatste jaren is dit effect aan het verminderen, waarschijnlijk door verbeteringen in behandelingsmogelijkheden van complicaties, en mogelijk ook door ziektebeïnvloedende medicatie zoals interferonbeta. Bronnen HURWITZ, B.J., ‘Analysis of current multiple sclerosis registries’, Neurology, 2011; 76 (Suppl 1): S7–S13. HADER, W.J., ‘Disability and survival of multiple sclerosis in Saskatoon, Saskatchewa’, Can. J. Neurol. Sci., 2010; 37: 28-35. BRØNNUM HANSEN, H., KOCH HENRIKSEN, N., STENAGER, E., ‘Trends in survival and cause of death in Danish patients with multiple sclerosis’ Brain, 2004; 127: 844-850. REDER, A.T., EBERS, G.C., TRABOULSEE A. et al., ‘Cross-sectional study assessing long-term safety of interferon-beta-1b for relapsing-remitting MS’, Neurology, 2010; 74; 1877-1885. Prof. dr. G. NAGELS National MS Center Melsbroek Figuur 3 26 bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 27 Tau-proteïne als prognostische factor bij neuritis optica en multiple sclerose? De evolutie in de behandeling van multiple sclerose heeft tot gevolg dat er meer aandacht gaat naar het identificeren van bepaalde subgroepen patiënten. Er is specifieke aandacht voor personen met een clinically isolated syndrome, een eerste klinische opflakkering zonder diagnose van MS, maar met een verhoogd risico op ontwikkeling van een manifeste MS. Bij 20 % van de patiënten is deze eerste opflakkering een neuritis optica, een ontsteking van de oogzenuw. Ook voor de monitoring van de effecten van de huidige MS-behandelingen is er veel interesse. Hiervoor gaat men op zoek naar ‘biomerkers’ die meer informatie kunnen verschaffen over één of meerdere van deze aspecten. Inleiding Er zijn verschillende studies die suggereren dat tau-proteïne en proteïne 14-3-3 (beide zijn eiwitten) mogelijke biomerkers zijn voor axonale schade (schade aan de zenuwuitlopers) en dus voor blijvende neurologische schade. De concentratie van deze eiwitten in het cerebrospinaal vocht (hersenvocht) zou misschien nuttig kunnen zijn om het risico te bepalen van de evolutie van een eerste opflakkering, zoals een neuritis optica naar multiple sclerose. Studie Figuur: MRI-scanner van de regio van de beide oogzenuwen. De linkeroogzenuw vertoont een duidelijke aankleuring (witte verkleuring), wijzend op ontsteking, zoals wordt gezien bij een neuritis optica. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Er werd een studie opgezet om tau-proteïne en proteïne 14-3-3 te onderzoeken als biomerker om een monosymptomatische neuritis optica (eenmalige aanval zonder verdere evolutie) te kunnen onderscheiden van een neuritis optica die evolueert naar multiple sclerose. De studie betrof 66 patiënten waarvan 16 met 27 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 28 Tau-proteïne als prognostische factor bij neuritis optica en multiple sclerose? een monosymptomatische neuritis optica, 18 patiënten die van een neuritis optica evolueerden naar een multiple sclerose en 27 met een relapsing-remitting multiple sclerose. Er gebeurde een bepaling van beide eiwitten in het hersenvocht waarbij er bij niemand 14-3-3 kon worden gedetecteerd. Voor het tau-proteïne zagen we een verhoogde concentratie tau-proteïne in het hersenvocht in de groep van personen met een neuritis optica die tijdens de opvolging naar een multiple sclerose evolueerde en bij de personen met een relapsing-remitting MS. Het verschil in concentratie in de beide groepen was significant verschillend van deze die een neuritis optica deden, maar niet verder evolueerden naar multiple sclerose. Er kon geen verschil worden gevonden tussen de beide groepen met een verhoogde concentratie tau-proteïne. Er werd ook gezocht naar een mogelijke correlatie met andere traditionele merkers, zoals aantal MRI-letsels, EDSS-score (graad van neurologische aantasting), waarbij in de groep van neuritis optica met evolutie naar multiple sclerose de beste overeenkomst werd gevonden met de EDSS-score. van een clinically isolated syndrome een aanwijzing vormt voor een verhoogd risico op ontwikkeling van multiple sclerose in de toekomst. Naar het vroeg starten van een behandeling zou dit zeer waardevol kunnen zijn. Anderzijds moet een biomerker een hoge sensitiviteit (laag risico op vals negatieve resultaten) en een hoge specificiteit hebben (laag risico op vals positieve resultaten) om in de praktijk gebruikt te kunnen worden. Gezien het hoge percentage van patiënten in de groep met een relapsing-remitting MS en in de groep met een neuritis optica die evolueert naar een MS met een normale concentratie tau-proteïne, is de sensitiviteit van het tauproteïne als merker waarschijnlijk (te) laag! Misschien dat de combinatie van tau-proteïne als biomerker in combinatie met andere diagnostische hulpmiddelen zoals MRI, bruikbaarder zullen zijn in de kliniek. De huidige studie oppert alvast dat het de moeite is om tau-proteïne verder te onderzoeken als biomerker bij de diagnose van CIS met verhoogd risico op ontwikkeling van MS. Dr. A. SYMONS National MS Center Melsbroek ZNA Middelheim Antwerpen Besluit De concentratie van tau-proteïne is verhoogd in bepaalde subgroepen van patiënten. Dit zou erop kunnen wijzen dat een verhoogde concentratie van tau-proteïne bij de diagnose 28 Bron FREDERIKSEN, J., KRISTENSEN, K., BAHL, J., CHRISTIANSEN, M., ‘Tau protein: a possible prognostic factor in optic neuritis and multiple sclerosis’, Multiple sclerosis journal, 2011, epub. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 29 Veiligheid en bijwerkingen op lange termijn van mitoxantrone Mitoxantrone is een vorm van chemotherapie die werd en wordt gebruikt bij agressieve vormen van multiple sclerose (MS). Aangezien er recent meer behandelingsmogelijkheden zijn, zoals natalizumab (Tysabri®) en fingolimod (Gilenya®) voor agressieve vormen van MS, wordt mitoxantrone nu minder frequent gebruikt dan enkele jaren geleden. Inleiding We weten dat behandeling met mitoxantrone gepaard kan gaan met bijwerkingen op korte termijn (bv. verhoogd risico op infecties), maar ook op lange termijn (bv. schade aan het hart, onvruchtbaarheid, leukemie). Dit was reeds geweten uit oncologische (kanker) studies: het risico op therapiegerelateerde acute myeloide leukemie (AML) werd uit deze studies geschat op ongeveer 1 % binnen 4 jaar na behandeling. Deze langetermijnbijwerkingen bij personen met MS werden verder onderzocht in 2 grote patiëntengroepen. De tweede studie werd gepubliceerd in Neurology en kwam tot stand door samenwerking tussen Italiaanse MS-centra. Dit was een dossieronderzoek van patiënten die tussen 1998 en 2008 met mitoxantrone behandeld werden in een aantal Italiaanse MS-centra. Enkel centra die minimaal 10 patiënten met mitoxantrone behandeld hadden, konden deelnemen. 40 centra namen deel aan het onderzoek. Deze centra staan in voor behandeling van 85-90 % van de MS-patiënten die in Italië gedurende die periode behandeld werden. Op deze manier werden gegevens van 3 220 patiënten verzameld. De dosis en het schema van toedienen was in beide studies wisselend. De gemiddelde totale dosis was 65-78 mg/m2. Studiemethode De eerste studie werd gepubliceerd in Multiple Sclerosis Journal door de Franse Mitoxantrone Safety Group, een groep Franse neurologen die veiligheidsgegevens rond gebruik van mitoxantrone bij MS verzamelen. Gedurende minstens 5 jaar na de start van mitoxantrone werden behandelde patiënten uit 12 Franse MS-centra gevolgd. Bijna 91 % van de 802 MS-patiënten werden gedurende 5 jaar gevolgd. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Studieresultaten Bij bijna 5 % van de patiënten werd een asymptomatische vermindering van de hartfunctie teruggevonden. In de Franse studie werden 2 gevallen van therapiegerelateerde acute myeloide leukemie (AML) gemeld: dit komt overeen met 1 op 400 patiënten (incidentie van 0,25 %). 29 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 30 Veiligheid en bijwerkingen op lange termijn van mitoxantrone 1 patiënt overleed, de andere patiënt is na behandeling, 8 jaar na de diagnose van AML, nog in remissie. In de Italiaanse studie rapporteerde men 30 gevallen van AML: 1 op 107 patiënten (incidentie van 0,93 %). De kans op overlijden door AML bedroeg ruim 35 %. 20 % van de patiënten overleden echter vooraleer er diagnostisch onderzoek en behandeling plaats hadden kunnen vinden. De frequentie van mitoxantrone-geïnduceerde amenorroe is leeftijdsafhankelijk en hangt samen met de cumulatieve dosis, wat ook uit andere studies is gebleken. Bij 27 % van de vrouwen was er een tijdelijke amenorroe (uitblijven van maandstonden), bij 17,3 % een blijvende amenorroe. Hoe ouder de patiënt was als de behandeling met mitoxantrone gestart werd, hoe groter het risico op blijvende amenorroe. Onder de leeftijd van 35 jaar is het risico ruim 5 %, boven de leeftijd van 35 jaar stijgt dit naar ruim 30 %. Zowel de Fransen als Italianen stellen een dosisbeperking voor (30-72 mg/m2 maximaal). Dit is mogelijk wanneer de behandeling met mitoxantrone als kortetermijninductietherapie (een agressieve behandeling in het begin om nadien naar een standaardbehandeling over te schakelen) gebruikt wordt. Bespreking Conclusie Het risico op AML in oncologische studies varieerde rondom de 1 %. De kans op overlijden door AML werd in deze studies geschat op 36 %. Dit komt ongeveer overeen met de resultaten van de Italiaanse studie. In de Franse studie kwam AML minder frequent voor (0,25 %). Zowel voorkomen van AML als lange intervallen tussen behandeling met mitoxantrone en ontwikkelen van AML, zijn wellicht frequenter dan voorheen gedacht. Mogelijk staat het risico op ontwikkelen van AML deels in verband met de cumulatieve dosis (meer dan 60 mg/m2). Maar we moeten ook rekening houden met mogelijk verhoogde genetische gevoeligheid voor het ontwikkelen van therapiegerelateerde AML bij verschillende populaties: dit kan een gedeeltelijke verklaring zijn voor de verschillen tussen de Franse en Italiaanse studie. Er konden geen patiëntgerelateerde factoren (zoals leeftijd of geslacht bv.) aangetoond worden die het risico verhogen. Levensstijlfactoren werden niet onderzocht, terwijl bv. roken een risicofactor is voor het ontwikkelen van AML (30 % risicoverhoging). 30 Het risico op hartfalen is gerelateerd aan de cumulatieve dosis. In verschillende studies varieert dit risico tussen 0,1 % en 2 %. Bij ongeveer 5 % van de patiënten wordt er een asymptomatische daling van de hartfunctie teruggevonden. Symptomatisch hartfalen is zeldzaam, asymptomatisch verminderde hartfunctie komt frequenter voor. Bij vrouwen moet rekening gehouden worden met mogelijke gevolgen voor de vruchtbaarheid, zeker als ze ouder zijn dan 35 jaar. Regelmatig navragen van symptomen die kunnen wijzen op een verslechterde hartfunctie en verrichten van echocardiografie, ook wanneer de behandeling gestopt is, zijn aangewezen. Het is belangrijk tijdens en ook na de behandeling met mitoxantrone regelmatig bloed te laten controleren voor telling van de witte bloedcellen. Bij een vroegtijdige diagnose en behandeling van AML is de prognose beter, maar het blijft hoe dan ook een zeer ernstige aandoening. bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 31 Veiligheid en bijwerkingen op lange termijn van mitoxantrone Gezien de mogelijk ernstige bijwerkingen, is mitoxantrone een behandeling die enkel voorbehouden is voor agressief verlopende vormen van MS, en wellicht best alleen als inductietherapie. de potentieel ernstige bijwerkingen op langere termijn goed te documenteren en te evalueren. Dr. B. WILLEKENS MS-raadpleging UZ Antwerpen Hoewel mitoxantrone nu al lange tijd op de markt is voor behandeling van agressieve vormen van MS, en voordien al enkele jaren in studies onderzocht werd, kunnen we nu pas de werkelijke risico’s van deze behandeling op lange termijn inschatten. Hieruit moeten we zeker lessen trekken i.v.m. de nieuwe behandelingen voor MS, waarbij langdurige opvolging na het op de markt komen van deze behandelingen zeker noodzakelijk is, om bijvoegsel MS-LINK nr. 20, 2012 De Mick Brasschaat LE PAGE, E., LERAY, E., EDAN, G., et al, ‘Long term safety profile of mitoxantrone in a French cohort of 802 multiple sclerosis patients: a 5-year prospective study’, Multiple Sclerosis Journal, 2011; 17 (7): 867-875. MARTINELLI, V., COCCO, E., CAPRA, R. et al., ‘Acute myeloid leukemia in Italian patients with multiple sclerosis treated with mitoxantrone’, Neurology, 2011; 77 (21): 1887-1895. 31 Woms-info nr. 20_Woms-info 8/03/12 08:46 Pagina 32 Deze editie werd gerealiseerd dankzij de steun van Bayer Schering - Biogen Idec - Novartis en Teva.