Vroeger, als ik een boom kon zijn, wilde ik in jouw tuin staan en telkens als ik je zag zou ik rillen jij zou misschien het windstil ruisen van mijn bladeren horen en je verwonderen … nu wij samen gaan schitteren onze bladeren speelt de wind met zonnestralen duizend maal opnieuw in morgendauw trots en liefdevol om jou, om jou, om jou De wind speelt zachtjes met de laatste bladeren, legt ze teder neer. laat mij vanavond liefste, wind zijn aan al je zijden. Ach, hoe onverdroten speurt mijn hart naar tekens van jou en vindt geen sporen dan fel brandende groeven mijn handen graven in de krul van je lenden honger en dorst noodt mijn mond de felbegeerde nectar te zoeken drinken als een woeste uit dorre tuinen gevluchte de oase eindelijk zo nabij, mijn tong proeft al het woord waar liefde woont : jij. Wanneer je zacht, niets in mijn oor fluistert dan een ademstoot een kreun of net op je lippen een woord onhoorbaar geboren wordt in de plooi van je lach een nieuw woord voor liefde, schoonheid, verlangen, en pijn de zoete pijn van minnen. Hoor hoe de wind huilt vannacht zal het gebeuren dan lopen op zachte poten zeven draken door het bos hun groene ogen loeren de oren spits, beducht om ieder geritsel op te nemen hun tong zoekt de einder af wanneer ik naar de bron kom liefste zullen zij waken hun klauwen gescherpt en klaar kom en fluister in mijn oor jouw diepste geheimen breken de muren om ons heen geen leger blijft bestaan en enkel bloemen zullen dromen. als ik jou niet had rimpelde alles naakt voorbij maar dan zonder kleren niet dat dit veel zou maken maar de kleur werd dan als rozen zonder geur als jij niet plots voorbij was gekomen rinkelden alle bellen niet langer was er geen vogel meer om de morgen in te luiden geen gekwetter of geschetter nee je weet wel, ik overdrijf zoals altijd, zo doen mannen dat ik ben niet alleen, gelukkig maar. Als het nu vandaag eens nieuwjaar was, zo geheel onverwacht zomaar nieuwjaar, zou het buiten dan minder grijs zijn? zou er iets tintelend in de lucht hangen, de geur van cadeautjes, het ritselen van feestkleren, en, en, ? Zie, de lente kruipt al in de plooien van dit blad, de vlinders in mijn buik ontpoppen, hun trillende vleugels drogen in de bloemengeur van morgen ik voel jouw hand al, jouw warmte vindt de mijne ze dansen samen de salsa, rood, geel, oranje, groen, violet en blauw doen vrolijk mee. Als ik aan jou denk schijnt plots de zon weer. Een palet van kleuren en geuren waait zomaar binnen als stond het venster open op een mooie lentedag. Zoals jij naar me kijkt wordt aarde vruchtbaar krijgen dorre takken bloemen. In jouw handen leg ik mijn zijde aan alle kanten neer. Jouw woorden openen deuren die lang gesloten bleven nieuwe kamers van mezelf krijgen kleur, vullen zich met de geur van een trage ochtend. Zie, zelfs morgen trekt de ogen open en lacht ons toe … Lieveling Ik fluister je naam voor me uit hoor het steels schuifelen van de wind die de letters vormt, onbezorgd dansen ze om ons heen maken capriolen, lokken ons mee voor ik het weet bloeien alle krullen in de werveling van je naam lieveling steels zoeken je lippen me de adem te benemen; proeven hoe ze (teer) me (innig) kunnen omhelzen, stout en onbevreesd gaan ze op pad met de mijne draaien een tango en een wals fluisteren uitdagend erop los zie, je geur mengt zich in de strijd lieveling op voorhand verloren, geef ik me over, neem je mee op de klop van mijn hart in de diepte roept een zee in je armen opent een woud en in je aarde roept de zon, breekt open koestert ons eens te meer lieveling al zit ik hier in mijn tuin te dromen van jou, je ogen, je handen, je huid, je lippen, je woorden, je geur, je adem, je haren, je stem, je benen, je plooien, je oren, alle plekjes, alle beetjes van jou en voert dit alles, je ogen, je handen, je huid, je lippen, je woorden, de klank van je huid, je geur, je tanden, je adem, de glans van je haar, je nagels, je benen, alles, dat alles van jou, voert me naar de hoogste toppen zwevend kijk ik om me heen alle kleuren en geuren worden nog mooier het regent bloemblaadjes het zonlicht straalt in duizend tinten, alle vogels zingen een lied een lied voor jou in duizend talen, in duizend tonen lieveling; lieveling; lieveling; lieveling; altijd door Telkens ik je zie barst de dag open enkele kussen later gloeit jouw huid in mijn handen zoeken jouw lippen de brand van mijn lenden te verzengen, even lijkt de wereld te vergaan jouw hartslag danst met de mijne, steeds wilder tot je mij leidt naar de valei waar we samen liggen en stapsgewijs in wolken verdwijnen. Het gedicht van de eeuw zal over jou gaan daarvoor zal, onvermijdelijk, de dichter(es) van de eeuw jou leren kennen en liefhebben, wat zij/hij (vanzelfsprekend) op slag zal doen zodra zij/hij jou vindt. Zij/hij zal in haar (zijn) liefde voor jou branden als geen ander mens, de onvervulbare pijn ook, doorstaan niet in staat zijn te verwoorden wat zij/hij voelt. Tot dan, ik weet het, het is schamel vergeleken met wat jou te wachten staat, waar jij als enige recht op hebt, tot dan, povere ik, kan ik niet méér dichten dan Jij bent zo mooi, zo mooi Jij bent zo mooi, zo mooi Jij bent zo mooi, zo mooi ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, Jij bent zo mooi, zo mooi Jij bent zo mooi, zo mooi Jij bent zo mooi, zo mooi Jij bent zo mooi, zo mooi. . als ik jou zie verbleekt de zon, venus, in al zijn morgenschittering aarzelt bij de glans van je ogen en jij wandelt daar onwetend, lijkt het, van wat je teweegbrengt, zo onschuldig lach je naar me zou je geen moord doen voor zo'n vrouw? toch is je droefheid voelbaar je tranen aarzelen, vatten moed, zoeken de schouder die je vertrouwt laat me de zon zijn die je verwarmt al verbleek ik dan, en de maan die je troost, de bleke maan die stil is en luisteren kan. Toen je vanmorgen uit bed stapte, een wolk van jouw geur achterlatend, nipte ik drup na drup van halfwakkere blikken, (droombeelden misschien?) Jouw hemd over je huid glijdend, als een strelende vinger, de stof zacht over je borsten, een laatste knoop sluit het doek. Je billen in je broek wroeten om plaats met je slip Je rits geeft me een laatste knipoog, op de valreep, voor je weggaat krullen jouw lippen zich nog eens, net, in een laatste halfuitgesproken zoen. De zachte klik van de deur. Een krakende tree, roept om de geur van brood, beleg en dampende koffie. Ik trek je kussen dichterbij speur naar resten, vluchtig verlangen doezel wat langer - tot straks- . Je vluchtige zoen Fladderende rokken Een laatste verstolen blik over je schouder In de hal hangt een vleugje geur van je Vergeten, speels achtergelaten Net als in de kast waar je jasje hing Een kop met een restje thee De bloemen die je bracht Woorden, flarden gesprekken dwarrelen om me heen In de tuin hangt een beeld Hoe je verwonderd rondkeek Je lach verscholen tussen de bloemen klinkt nog na.