Hoofdstuk 6: Het ISO/OSI-referentiemodel

advertisement
Hoofdstuk 6: Het ISO/OSI-referentiemodel
6.1. Inleiding
6.2. ISO/OSI basisbegrippen
-
Systeem van leverancier A kan communiceren met dat van leverancier B
Open systemen : kunne communiceren met andere systemen op basis van afspraken,
protocollen, standaarden.
Primair gericht op datacommunicatie
!!! onder systeem kan hier worden verstaan:
hard- en/of software (eventueel met randapparatuur), apparatuur voor netwerken en
datacommunicatie(switch, router, modem)
ISO/OSI-referentiemodel bestaat uit 7 lagen. In elk van deze lagen zijn functies vastgesteld die
onderdeel uitmaken van het transport van gegevens.
Elke laag  unieke eenheidverleent diensten aan laag erboven.
Tussen Z en O communiceert elke laag bij Z met overeenstemmende laag bij O. (7 met 7 enz..)
Bij primaire vorm staat Z en O centraal:
Gegevensuitwisseling d.m.v. bijvoorbeeld een netwerk.
Bits worden omgezet naar analoge signalen en op scherm/printer weergegeven.
Belangrijkste datacomm. Functies hebben betrekking op:
- opbouwen van verbindingen en leggen van netwerkcircuits
- besturen van communicatiepaden
- gegevenstransport
- versleutelen + comprimeren van gegevens
- foutcontrole en herstellen van gegevens
Deze functies worden in ISO/OSI ondergebracht in een laag van het model.(Soms meerdere lagen).
Nummering van de lagen van ISO/OSI gaat van beneden naar boven, beginnend bij 1.
2 soorten lagen: - communicatiegeoriënteerde lagen
- applicatiegeoriënteerde lagen
1 : fysieke laag
2: datalinklaag
3: netwerklaag
4: transportlaag
5: sessielaag
6: presentatielaag
7: applicatielaag
Z en O worden eindsystemen genoemd. Ze communiceren via netwerken.
Eindsystemen omvatten alle 7 lagen, bij de netwerken moet dit niet.
Aantal belangrijke begrippen in de lagen:
Service
-
Verzameling datacommunicatiefuncties in een bepaalde laag.
Verleend aan bovenliggende laag, gevraagd aan onderliggende laag
Niet alleen uitgevoerd in eindsystemen, maar ook in de tussensystemen.
Entiteit
-
bestaat uit hard- en/of software
bevind zich in lagen van elk eindsysteem of netwerkknooppunt
entiteiten in beide eindsystemen zullen dezelfde functies gaan uitvoeren(peer-entiteiten)
Interface
Vormt samenwerking tussen de verschillende lagen en beschrijft interactie ertussen.
Vormt de scheiding tussen onderlinge lagen. Via de interfaces worden de services verleend. SAP:
punt op de interface waar de service beschikbaar is.
Protocol
Voor samenwerking tussen de aangesloten systemen  regels voor communicatie noodzakelijk. 
protocol vormt het geheel van deze afspraken/regels(voor indeling en betekenis van berichten,
frames en pakketten die tussen gelijkwaardige entiteiten in een laag worden uitgewisseld)
Peerprotocollen genoemd.
Serviceprimitieven
-
request:uitgaand verzoek
indication: binnenkomend verzoek
response: antwoord op ontvangen verzoek
confirmation: binnengekomen antwoord
In bijna alle lagen beschikbaar
Vb pag 155-156 lezen
6.3. De OSI-lagen
Fysieke laag
-
zorgt voor mechanische, elektrische, optische en signaleringsfuncties om fysieke
verbindingen tussen Z en O tot stand te brengen.
Data-eenheid = bit
Datalinklaag
Hoofdtaak: tot stand brengen, onderhouden en afbreken v/d verbinding
Belangrijke functie = foutcontrole (detecteren + herstellen van transmissiefouten)
CRC: cyclic redundancy check (voor detecteren van fouten)
HDLC: High-Level Data Link Control (herstellen d.m.v. hertransmissie)
Aantal andere afspraken vastgelegd:
- flow control: reguleren van berichtenstroom als snelle Z de buffers van een trage O doet
overlopen
- formatteren van gegevensblokken: opmaken van berichten om ze te verzenden
-
sequence control: nummeren van berichten om controle te houden over verloren gegane of
dubbel verzonden berichten.
Transparency: versturen van alle codecombinaties die mogelijk als data worden aanzien
i.p.v. als besturingstekens.
Netwerklaag
Speelt belangrijke rol als er sprake is van een netwerk.
Houdt zich bezig met transport van gegevens van begin van het netwerk tot op het einde.
Berichten in een netwerk noemt men packets, of pakketten.
Het doorsturen van pakketten in de knooppunten gebeurt met adressen.
Als het doorsturen gebeurt op basis van fysieke adressen  schakelen
Als het doorsturen gebeurt op basis van logische adressen  routeren
Te volgen weg wordt bepaald door adres, drukte op de verbindingen,en netwerkstructuur.
Verbindingsmethoden in een netwerk
- connectiegeoriënteerde verbinding (bv. telefoonverbinding) (direct contact tussen Z en O)
- connectieloze verbinding (bv. Brievenpost) (geen direct contact tussen Z en O)
Transportlaag
-
Zorgt voor end-to-end besturing.
Verantwoordelijk voor een betrouwbare overdracht van gegevens
Draagt verantwoordelijkheid naar niveau van gebruiker
Zorgt voor logische verbinding tussen de eindsystemen v/h netwerk
Verantwoordelijk voor wensen van hogere lagen( Quality of Service: QoS)
Er wordt een foutloos datatransport gerealiseerd, waarbij de gegevens in goede volgorde aankomen
bij de ontvanger.
De kwaliteit kan betrekking hebben op de max. tijd dat gegevens onderweg zijn, de minimalisering
van transmissiefouten of een prioriteitstelling van gegevens die verstuurd moeten worden.
Sessielaag
-
Eerste applicatiegerichte laag
Zorgt voor communicatiesessie tussen communicerende systemen via logische verbinding
De logische verbinding heeft als basis een fysieke verbinding maar op deze fysieke verbinding
kunne meerdere logische verbindingen actief zijn.
-
verantwoordelijk voor opzetten, onderhouden en verbreken van dialoog tussen beide
communicerende partijen
bestuurt de dialoog en zorgt ervoor dat knelpunten en problemen met andere dialogen
worden opgelost.
Beheert de toegang door de gebruikers om beurt aan bod te laten komen.
Zorgt ervoor dat communicerende partijen zich aan het afgesproken type dialoog houden
Uitgewisselde gegevens worden in delen gesplitst en elk deel krijgt een checkpoint.
Als verbinding niet juist werd afgesloten kan het transport terug plaatsvinden vanaf het laatst
correct verzonden checkpoint.
Presentatielaag
Zorgt ervoor dat representatie van data aan overeengekomen regels voldoet. Juiste gebruik van
de regels = syntaxis
Entiteiten in presentatielaag: als taak ≠ in syntaxis van de aangesloten systemen op te heffen.
De laag maakt dus mogelijk om niet-compatibele systemen toch op een netwerk aan te sluiten
en met elkaar te laten communiceren.
Functies van presentatielaag:
- conversie van tekencode: bijvoorbeeld als een applicatie werkt met EBCDIC en de terminal
met ASCII
- datacompressie: Online datacompressie: gegevens worden gecomprimeerd op het ogenblik
dat ze gestuurd gaan worden
- encryptie van gegevens: codering volgens een bepaald algoritme. Bij de ontvanger worden
de gegevens gedecodeerd door middel van de sleutelcode.
Symmetrische encryptie: 1 geheime sleutel waarmee bij Z wordt versleuteld en bij O ontcijferd.
Private Key System
Asymmetrische encryptie: 2 sleutels gebruikt, 1 geheime en 1 openbare sleutel.
Public Key System
Applicatielaag
Geeft ondersteuning aan de applicaties en de gebruikers en vormt de bron van alle gegevens die
uiteindelijk verzonden gaan worden.
De entiteiten in deze laag hebben als taak bestanden en processen te benaderen op andere
computers.
Enkele standaarden die van toep. zijn op de applicatielaag:
- FTAM (File Transfer and Access Management) : overbrengen van gestructureerde
bestanden van de ene PC naar de andere.
- JTP (Job Transfer and Manipulation) : overbrengen en behandelen van jobs via netwerk
- X.400-standaard : standaard voor elektronisch berichtenverkeer
- X.500-standaard : adressenboek voor elektronische berichten of directory services.
6.4. Circuit-, message- en packet-switching
Drie methoden om verbinding tussen Z en O tot stand te kunnen brengen:
- circuit-switching
- message-switching
- packet-switching
1. Circuit-switching
Verbinding gelegd tussen Z en O  gegevensuitwisseling tussen Z en O
Netwerk bestaat uit schakelcentrales en verbindingen, circuits genoemd.
Schakelcentrales schakelen zendende gebruiker via circuits door naar ontvanger.
Er is sprake van een connectiegeoriënteerde verbinding.
Nadeel: Het zijn fysieke circuits dus niemand anders kan ervan gebruik maken zolang de
verbinding er is. Bij message- en packet-switching is dit wel zo.
Vb : analoge telefoonlijn, ISDN…
2. Message-switching
Principe hiervan rust op store-and-forward techniek. Een bericht in het netwerk wordt naar een
knooppunt doorgestuurd. Het ontvangende knooppunt neemt de verantwoordelijkheid van de
zender over door het bericht te analyseren en door te sturen naar het volgende knooppunt of naar de
ontvanger. Bij elk knooppunt is er dus een buffer aanwezig.
Er is sprake van een connectieloze verbinding.
Deze methode wordt niet meer veel gebruikt.
3. Packet-switching
Het bericht in het netwerk wordt verzonden op basis van pakketten. Het wordt door de DTE
verdeeld in pakketten en vervolgens verstuurd over het netwerk.
De pakketten gaan door knooppunten die ze tijdelijk opslaan, analyseren en verder sturen.
Voordelen:
Er is interactieve communicatie mogelijk omdat er nauwelijks wachttijden optreden in de
knooppunten.
Terminals met beperkte snelheid kunnen via een packet-switching netwerk worden aangesloten op
een centrale server.
De toeganssnelheid van Z en O moeten niet gelijk zijn dankzij de buffers.
Packet-switching netwerken op basis van datagrammethode
- in het netwerk connectieloze verbindingen gebruikt
- bericht in pakketten verdeeld door DTE en naar knooppunt gestuurd dat het pakket
onderzoekt.
- Maasvormig van structuur
- Knooppunten zoeken uit welke weg het pakket het best volgt.
Aan de eindbestemming kunnen de pakketten niet in de juiste volgorde aankomen omdat ze in
principe elk een andere weg kunnen gevolgd hebben. Daarom worden ze voorzien van een
volgnummer.
Packet-switching netwerken op basis van virtuele circuits
-
gebaseerd op X.25-specificatie
connectiegeoriënteerde verbindingen
Er worden virtuele circuits opgezet voordat er pakketten gaan verstuurd worden tss Z en O
Het opzetten van zo een virtueel circuit gebeurt door de netwerklaag en wordt aangevraagd door de
transportlaag.
Schakelmethode
Communicatie Gebruik elementen Verwerking Eenheid Connectie…
Circuit-switching
Snel
Inefficiënt
Batch
Blok
Georiënteerd
Message-switching Traag
Efficiënt
Batch
Bericht Loos
Packet-switching
Snel
Efficiënt
Interactief
Packet
Loos
Datagram
Packet-switching
Snel
Efficiënt
Interactief
Packet
Georiënteerd
Virtuele circuits
6.5. High-level Data Link Control (HDLC)
Bitgeoriënteerd protocol voor uitwisselen van gegevens. Het is van toepassing op laag 2 van het
ISO/OSI referentiemodel.
Bitgeoriënteerd: er worden geen vaste pakketten of bytes gehanteerd, maar de gegevens worden
als 1 stroom bits geïnterpreteerd.
Het is ontwikkeld voor synchroon transport.
Eenheid = frame
Stations en configuraties
Via HDLC kan een aantal soorten logische stations met elkaar communiceren over een synchrone
datalink.
Drie soorten logische stations:
- primary stations 1
- secondary stations 2
- combined stations 3
Onderscheid heeft te maken met de hiërarchie van het station in de verbinding.
De uitgewisselde berichten in de stations zijn commando- of response-frames
1: verantwoordelijk voor besturing datalink
Kan commando-frames verzenden naar secondary stations & response-frames ontvangen
2: kan enkel response-frames verzenden naar primary station
3: kan zowel frames verzenden naar als ontvangen van een ander combined station.
Twee soorten configuraties:
° ongebalanceerde configuratie: 1 primary station + secondary station(s)
- Niet in balans wat betreft richting van verkeersstromen
- Point-to-point of multipoint
- Half- of full-duplex
- Permanent of geschakeld
- Primary station zorgt voor logische verbinding met secondary stations
- Secondary stations voorzien van adres (en frames voorzien van adres van station)
° gebalanceerde configuratie: 2 combined stations
- 2 combined stations point-to-point verbonden
- Half-of full-duplex
- Permanent of geschakeld
- Gelijkwaardige stations met eigen adres en zelfde mogelijkheden voor besturing datalink en
gegevensoverdracht
- Commando-frames bevatten adres van bestemmingsstation & response-frames dat van het
verzendstation
Onderdelen van een HDLC frame
Begin flag & eind flag
Ze bestaan uit 8-bits (patroon: 01111110)
Flags zorgen ervoor dat het frame wordt afgebakend en uniek is. Als het bitpatroon(begin of end)
bij de eindbestemming aankomt  beschouwd als end flag.
In het frame zelf mag NIET dezelfde bitcombinatie voorkomen.
Bitstuffing: nagaan of dit patroon in het frame voorkomt (gebeurt na foutberekening)
Na elke vijfde 1-bit  toevoeging 0-bit  0-bit verwijderd bij aankomst  oorspronkelijke
bitcombinatie komt tevoorschijn = Bitstuffing
Adres
8 bits, bevat adres van secondary station, enkel betekenis bij ongebalanceerde
multipointverbindingen.
Control
8 of 16 bits lang, bevat info i.v.m. besturing datalink
Drie soorten control-frames:
- I-frame: informatieframe  gebruikt voor gegevensuitwisseling
 bevat zendvolgnrs en ontvangstvolgnrs [N(S) & N(R)]
-
S-frame: supervisory frame  gebruikt voor datalinkfuncties
 bevestingen van correcte aankomst v/e frame, verzoek voor
hertransmissie v/e frame en flow control
U-frame: unnumbered frame:  gebruikt voor ongenummerde functies v/d datalinkbesturingsfuncties (algemene besturingsfuncties)
Informatie
-
Geen vaste lengte, bevat gegevens die moeten verzonden worden
Afhankelijk van componenten die geg. uitwisselen
Frame Check Sequence
16 bits, verantwoordelijk voor foutcontrole op datalink, enkel betrekking op
adresveld;informatieveld;controleveld (zonder de 0-bits van bitstuffing)
Modes
Mode = toestand waarin datalink zich bevind tijdens gegevenstransport
Twee modes in ongebalanceerde config. :
- NRM(Normal Response Mode) : sec station kan enkel respone-frames zenden als prim.
station dat vraagt
- ARM(Asynchronous Response Mode): Het voorgaande kan nu zonder toestemming van
prim. station. Info-frames & frames waarmee
statusveranderingen worden aangegeven = mogelijk
In gebalanceerde config.:
ABM (Asynchronous Balanced Mode): v. toep. op combined stations. Beiden mogen command- en
response-frames zenden zonder toestemming van de ander
Bevestingingstechnieken
Aantal technieken voor bevestinging van correcte onvangst of aangeven van fouten:
- aparte bevestinging per bericht of frame 1
- piggy backing 2
- sliding window 3
1: per bericht of frame wordt bevestinging teruggestuurd en indien nodig hertransmissie
Kost veel overhead en tijd
2: bevestiging meegestuurd met uitgaande bericht v/d ontvanger
Voordeel: minder berichten gestuurd dus minder onderbrekingen in communicatie
Nadeel: Foute berichten moeten op andere manier worden herhaald = complex
3: elk frame volgnr tss 0 en N  Z heeft overzicht van opeenvolgende nrs van frames die gezonden
mogen worden = sending windows  O houdt overzicht bij van frames die mogen ontvangen
worden = receiving window  venster bij Z en O moeten niet zelfde onder-+bovengrens hebben
Volgnrs in window v zender staan voor niet-bevestigde frames
Frames kunnen verloren gaan  tijdelijk in geheugen van Z gezet tijdens transmissie.  Z moet
grote buffercapaciteit hebben
als window max. grote bereikt Z mag geen frames meer zenden tot 1 of meer frames zijn
bevestigd.
Alle frames krijgen nr via modulo-telling bijhouden welk frame al dan niet is bevestigd.
Modulo begint na bereiken van max. telkens terug bij begin.
Indien transmissiefout transmissie gaat door  ontvanger vraagt voor hertransmissie vanaf
foutieve frame
2 methoden:
- Go back n: O gooit alles na foutieve frame weg en Z moet alles vanaf daar opnieuw zenden
- Selective repeat: Correcte frames in buffer opgeslagen en foutieve frame ẅ opnieuw gestuurd
Tabel pag. 170
6.6 Routering
Statische routering
Bij vaste of fixed routering  gebruik van vooraf vastgestelde routeringstabellen die reeds zijn
gevuld en waarvan niet kan worden afgeweken.
Nadeel: bij uitvallen v/d verbinding tss de knooppunten moet andere route worden geselecteerd
Bij gedistribueerde routebepaling elk knooppunt berekent beste route en geeft dat door aan
andere knooppunten informatie over route opgeslagen in routeringstabellen
Adaptieve routering
Routeringstabellen worden gevuld op het moment dat het pakket aankomt.
Op basis hiervan wordt de route van het vervolgtraject bepaald.
De informatie kan zich aanpassen aan de situatie doordat de prog’s die de tabel vullen rekening
houden met de topologie en de verkeersdrukte v elk moment.
 vereist speciale hard- en software
Hiërarchische routering
Pakketten en knooppunten zijn v adres voorzien.
Adres: netwerkgedeelte en host-gedeelte
Bij heel grote netwerken  moeilijk werken met tabellen want tabellen zijn te groot voor de
routers  Hiërarchische routering  routers verdeeld in deelgebieden elke router weet hoe
pakketten moeten gerouteerd worden in deelgebied
Routering = van toep. Op laag 3 van ISO/OSI.
IP-adressen = prima basis voor routering
Internet = netwerk waarin routering veel wordt toegepast
6.7. X.25-netwerken Niet Kennen
Gebruik neemt laatste jaren af door gebruik van bv. frame-relay (hoofstuk 9)
Afname door sterk verbeterde kwaliteit van digitale verbindingen(met hogere snelheid en minder
foutcontroles nodig)
Functionaliteit van X.25 = beperkt tot e onderste 3 lagen van ISO/OSI:
1. fysieke laag bij X.25
2. datalinklaag bij X.25
3. netwerklaag bij X.25
1: X.21 of X.21bis v toepassing.
analoge variant v X.25 (mogelijk om componenten met V.24-interface aan te sluiten op X.25netwerk)
2: Link Access Protocol Balanced (LAP-B) = subset van HDLC
3: X.25 = toegansprotocol voor netwerk op basis van packet-switching
Maakt mogelijk alle aangesloten systemen indirect te laten communiceren
Bij X.25 kunnen op 1 fysiek netwerk meerdere logische netwerken tegelijk actief zijn.
Geboden transportdiensten:
1. Virtual Call (VC) : geschakeld circuit dat in stand gehouden wordt voor de duur v/e sessie.
2. Permantent Virtual Circuit (PVC) : permanente virtuele verbinding die tussen Z en O continu
beschikbaar is
Gebruiker toegang vragen tot netwerk aan DTE logisch kanaal gereserveerd op fysieke
verbinding tss DTE en netwerk.  per DTE 1 logisch kanaal (voor goede communicatie)
X.25 protocol stack
X.25-interface bestaat uit:
- laag 1: X.21 of X.21bis
- laag 2: LAP-B
- laag 3: X.25- packetprotocol
Komen overeen met lagen van ISO/OSI
Logische kanalen
Per DTE  1 logisch kanaalnr toegewezen
Alvorens berichtuitwisseling beide DTE’s reserveren kanaal
 netwerklaag bouwt op verzoek van transportlaag een virtueel circuit op alle pakketten gaan
via dit circuit
Het virtuele circuit
= Logische verbinding tussen 2 punten in een netwerk(over een fysieke verbinding).
1 Fysieke verbinding heeft meerdere logische verbindingen
Zie pag 173 voor geïllustreerd voorbeeld.
Opzetten van virtuele circuit  op niveau van netwerklaag.
Netwerkprotocol vraagt bij zendende DTE een logisch kanaalnr aan.  kanaalnr wordt in X.25pakket naar ontvangende DTE gezonden. = Call request
Indien gelukt netwerk stuurt Incoming call naar O.
Indien gelukt Call accepted gegenereerd en verstuurd met logisch kanaalnr van O.
Als retourroute kan worden opgezet bevestigd aan Z door Call confirm
 virtuele circuit opgezet
Route virtuele circuit = route X.25-pakket
Virtueel circuit = voorbeeld van verbindingsgerichte communicatie(circuit opgezet alvorens
transport plaatsvond en Z en O direct met elkaar verbonden)
X.25 Pakket
Pakketten van laag 3 bestaan uit 1 data en 1 header(met logisch-kanaalnr, grootte en type pakket)
Datalinklaag beschouwt hele X.25 pakket als data.
Aansluiting op het netwerk
Als een apparaat op een X.25 netwerk gaat worden aangesloten moet het beschikken over een X.25
protocol stack.
Bij een privé-netwerk op basis van X.25 worden er X.25-nodes geplaatst die ondrling worden
verbonden d.m.v. vaste verbindingen.
Voor asynchrone terminals is een interface ontwikkeld, de PAD (Packet Assembler Disassembler)
Deze heeft 3 X-aanbevelingen:
- X.3: hierin zijn instellingen opgenomen om geg. van asynchrone terminals om te zetten
naar X.25-pakket.  pakketten worden vervolgens aangeboden aan X.25-netwerk.
PAD bevindt zich in node of bij de gebruiker (maar blijft deel uitmaken van X.25 netwerk)
-
X.28 en X.29: X.28 beschrijft protocolinterface tss asynchrone terminal en PAD
Gaat ook over instellingen en procedures v/d PAD die nodig zijn
voor het uitwisselen v gegevens en besturingsinformatie v/d specifieke
terminals.
Voor de andere zijde v/d verbinding tss PAD en X.25 is X.29 opgesteld
X.29 veresit X.25 .
Terminal
Asynchroon
Telefoonnet
X.28
PAD
X.3
X.3
X.25
netwerk
X.25
term
X.29
Koppelingen tss X.25-netwerken komen tot stand via een X.75-aanbeveling.
Unidata Datanet 1
Ondersteunt:
- transport van gegevens op basis van X.25
- toegang tot internet
- onderlinge koppelingen van LAN’s
- virtuele privé-netwerken
- ISDN-aansluitingen
Allerhande diensten zoals elektronische betalingen via ISDN, beveiliging van gebouwen..
Ondersteunt volgende soorten aansluitingen:
- volwaardige datanet 1 aansluiting, max 4095 logische kanalen
VC en PVC met alle X.25 faciliteiten
- Unidata deelaansluiting met 1 logisch kanaal, biedt uitsluited SVC’s aan.
Bedoeld voor weinig verkeer (bv creditcardverificatie)
- multi-access aansluiting: mogelijkheid om meerdere terminals op een locatie via 1
aansluiting op Datanet 1 toegang tot het netwerk te geven.
- Transactieaansluiting met 1 logisch kanaal(max 20 segmenten) per oproep bij nationaal
verkeer
6.8. Message Handling System (MHS)
Message handling: het op elektronische wijze overdragen van berichten, waarbij er geen directe
interactie nodig is tss Z en O.
ISO en ITU hebben samen de X.400-400 standaard, de MHS gerealiseerd.
Een MHS transporteert berichten adhv adressen, onafhankelijk v/d inhoud.
MHS is van toepassing op de applicatielaag(laag 7) van ISO/OSI
Elke gebruiker heeft postbuskan post ophalen vanaf eender welke locatie paswoordbeveiliging
Probleem: er zijn verschillende MHS-systemen die onderling niet kunnen samenwerken 
gebruikers kunnen geen berichten uitwisselen  X.400-aanbevelingen lossen dit probleem op
Dmv hanteren van X.400 aanbevelingen en protocollen:
- gebruiker heeft met 1 aansluiting op 1 berichtendienst toegang tot alle aangesloten
berichtendiensten
- transport van verschillende soorten berichten is mogelijk
- berichten tussen PC’s kunnen worden uitgewisseld
MHS-model
3 onderdelen:
- User Agent(UA): direct aan gebruiker gekoppeld, behandelt post
- Message Transfer Agent (MTA): doorsturen van berichten naar andere MTA’s
- Message Store (MS): slaat post op en stelt deze ter beschikking via Access Units (AU)
Meerdere MTA’s samen vormen MTS(Message Transfer System)
Zie schema pag 177
Protocollen
Verschillende protocollen tussen onderdelen van een MHS:
- P1: zorgt voor berichten uitwisseling tussen MTA’s
- P2: beschrijft inhoud v/h bericht tussen de UA’s
- P3: zorgt voor koppeling van UA of combinatie van UA en MS met MTS(incl.
communicatie met MTA’s)
- P7: beschrijft hoe gebruiker zijn MS kan benaderen als deze op een ander systeem staat als
de UA. P7 zorgt ook voor communicatie tussen MS en UA.
Dmv P7 kan vanuit UA verbinding worden gelegd met MS voor ophalen van en zenden van
de berichten uit de MS
Het domein
In MHS zijn MTA’s aanwezig die berichten routeren op basis van unieke adressen v/d afzenders
In X.400-aanbevelingen zijn domeinen voor uniciteit te garanderen. :
- PRMD( Private Management Domains) : bestaan uit 1 of meer MTA’s, is domein binnen
bedrijf
- AMD(Administrator Management Domains): bestaan uit 1 of meer MTA’s in bep. land.
Hebben regelgevende taak voor naamgeving PRMD
Kunnen eigen netwerk opzetteniedereen kan via uniek adres worden geadresseerd
X.500 Directory Services
Vormen databank met naam- en adresgegevens v/d aangesloten gebruikers en eenheden.
Vertalen namen van gebruikers en eenheden naar bestemmingsadressen
Werking: gebaseerd op client/server-model client(DUA) server(DSA)
DSA  via protocol  DUA
DAP(Directory Access Protocol)
Regelt geg uitwisseling tussen de DSA’s
6.9 Electronic Data Intercharge
Elektronische uitwisseling van gestandaardiseerde berichten tss PC’s zonder directe menselijke
tussenkomst.
Gebaseerd op standaarden en inhoudelijk gestructureerde berichten. = Electronic Data Intercharge
For Administration, Commerce and Transport.= EDIFACT
Voordelen:
- Snelheid: actuele informatie
- Tijdsonafhankelijkheid: automatische gegevensverwerking
- Betrouwbaarheid: menselijke fouten uitgesloten
- Efficiency: computers staan centraal en EDI-communicatie en door gebruik van MHSdiensten is er een minimum aan vertraging
 EDI is succesvolle oplossing voor gegevensuitwisseling tussen bedrijven
6.10. Systems Network Architecture
SNA is een set regels en protocollen om een netwerk te bouwen en te onderhouden.
Gebaseerd op homogeen netwerk eindgebruikers hebben end-to-end controle.
End user
Fysieke of logische deelnemer aan het communicatieproces (pc-gebruikers, randapparaten,…)
Logical Unit (LU)
Eindgebruikers krijgen toegang tot netwerk via LU. (1 LU per gebruiker)
LU = vergelijkbaar met een poort in het netwerk met een netwerkadres
2 LU’s kunnen met elkaar communiceren als ze met hetzelfde sessietype werken.
Zie LU-types pag. 180-181
Physical Unit (PU)
SNA-architectuur definieert een aantal netwerkcomponenten = nodes
Functies v/e node worden gerepresenteerd door PU’s.
Zie PU-types pag 181.
System Service Control Point
SNA-architectur kent een hiërarchische structuur centraal punt nodig dat controle heeft over alle
activiteiten in dit netwerk.  SSCP
Elk SSCP beheert het bijhorende netwerk dat behoort tot de host waarin de SSCP wordt uitgevoerd.
(incl. alle PA en LA)
SNA-domein = gedeelte van het netwerk dat onder verantwoordelijkheid van SSCP valt.
Domein bestaat uit eenheden die op basis van SNA berichten kunnen verzenden & ontvangen =
Network Adressable Units(NAU)
Verbinding in netwerk = sessie (enkel mogelijk tussen <> NAU’s
3 soorten NAU’s:
- LU: netwerkpoort voor eindgebruikers
- PU: node met netwerkfuncties
- SSCP: netwerkmanager (communiceert met alle NAU’s)
Sessies tussen NAU’s zijn mogelijk tussen:
- 2 SSCP’s
- SSCP en LU of PU
- PU’s onderling
- 2 LU’s
Peer-to-peer communicatie met PU-type 2.1 en LU-type 6.2
Hierdoor wordt communicatie tussen 2 cluster-controllers wel mogelijk (zie PU-types pag 181)
Door deze doorbraak ontstond APPN (Avanced Peer-To-Peer Networking)
 communicatie nog meer onafhankelijk van centrale en hiërarchische oplossingen
Download