STAPPEN IN HET VAARDIGHEIDSONDERWIJS Gebaseerd op bovengenoemde uitgangspunten, doorloopt de student de volgende 8 stappen; stappen die in principe nodig zijn om de vaardigheden te kunnen beheersen, maar die niet bij elke vaardigheid in alle volledigheid moeten of kunnen doorlopen worden. De allereerste stap is de motivatiefase waarbij de student “lekker” gemaakt wordt voor de desbetreffende vaardigheden. Door geconfronteerd te worden met bv. praktijksituaties (via videoregistraties van patiënt problemen, via live-patiëntendemonstraties, via papieren problemen etc.) ontdekt de student wat er zoal in zijn toekomstig beroep van hem verwacht wordt en welke kennis en vaardigheden hij hiervoor nodig heeft. Deze praktijk confrontatie motiveren hen niet alleen om zich met deze vaardigheden intensief bezig te houden, maar plaatsen deze vaardigheden ook meteen al in een reële context. Na deze stap is hij rijp voor de voorbereidingsfase. Tijdens de voorbereiding ontwikkelt de student een cognitief schema. De student leert kennis die van belang is voor het met inzicht uitvoeren van de vaardigheid. Bovendien moet hij een beeld krijgen van de vaardigheid zonder deze op dat moment zelf te hebben uitgevoerd. Hij kan in dit stadium taken uitvoeren, zich oriënteren op de protocollen en audiovisueel materiaal benutten om een correct handelingsschema aan te leren. Het gaat er om dat de student zich een voorstelling kan maken van een correct uitgevoerde handeling en deze kan plaatsen in een breed theoretisch kader. Om de opgedane kennis te evalueren kan een theoretische (zelf)toets worden gemaakt. Deze stap kan grotendeels docentonafhankelijk plaatsvinden. Het oefenen zelf start met een trainingsbijeenkomst waarin de vaardigheid plenair begeleid wordt geoefend. Deze fase heeft als doel de student een correct motorisch handelingsschema aan te leren, waarna zelfstandig verder geoefend kan worden. Deze training wordt geleid door een expert en begint met het plaatsen van de vaardigheid in z’n context en organiseren van de voorkennis van de student. Vervolgens wordt door een expert de vaardigheid gedemonstreerd (in evt eerst een stille versie en vervolgens in een verbaal ondersteunde versie). Laat de studenten kennismaken met het materiaal. Gekozen kan worden om daarna onder verbale begeleiding de studenten zelf te laten oefenen. Als de handeling is gecorrigeerd kan men besluiten de studenten zelfstandig verder te laten oefenen. Facultatief wordt gekozen voor een afsluitende demonstratie door de docent of door een student. Belangrijk is naast het aanreiken van een correct motorisch schema (extrinsieke feedback), dat studenten worden gestimuleerd kritisch te zijn naar het eigen handelen, zodat de toepassing c.q. uitvoering kan worden bijgestuurd op grond van signalen (gaat goed/gaat fout) die de student heeft leren onderscheiden (intrinsieke feedback). Vervolgens gaan studenten docentonafhankelijk oefenen, zodat een stabiel motorisch schema wordt ontwikkeld. Herhaald oefenen staat in deze stap centraal. Dit leidt ertoe dat de vaardigheid snel en accuraat kan worden uitgevoerd. Aan de hand van oefenopdrachten wordt de student geactiveerd de vaardigheid toe te passen in wisselende omstandigheden. Hierdoor wordt het motorische schema flexibel, en kan het in verschillende situaties worden toegepast. In de volgende stap worden simulatiepatiënten ingezet. Dit zijn proefpersonen die getraind zijn om een bepaalde aandoening te simuleren. Het belang van de inzet van simulatiepatiënten is dat veel patiëntvariabelen onder controle kunnen worden gehouden door een rol die door de opleiding wordt gestuurd. Het essentiële aspect van deze stap is dat de psychomotorische en communicatieve vaardigheden worden geïntegreerd met elkaar èn met kennis en attitude aspecten. De simulatiepatiënten zijn getraind in het geven van feedback aan de student na afloop van de bijeenkomst, zodat de student een reflectie krijgt op het eigen handelen. Het simulatiepatiëntencontact wordt bij voorkeur op video opgenomen en plenair nabesproken in het bijzijn van een docent. Deze contacten worden door studenten als zeer positief ervaren, met name gezien de nauwe relatie met het uiteindelijke beroepsmatige handelen. Na het zelfstandig oefenen en na het inbrengen van de vaardigheden in een simulatiepatiëntencontact vindt toetsing plaats door middel van een stationsexamen. Daarin volgt een student een circuit, van station naar station, en demonstreert op elk station een vaardigheid of een set van vaardigheden. Een (of meer) observator(en) scoort(scoren) op een vooraf ontwikkelde observatielijst of de student voldoet aan de criteria die voor de uitvoering van de vaardigheid gelden. Voorafgaand aan de vaardigheidstoets kan een theoretische toets worden afgenomen, waarin de kennis met betrekking tot de vaardigheden wordt gemeten. Toetsing kan een selecterende rol hebben of een evaluerende rol. Een voorbeeld van een toets als selectie-instrument is de bepaling aan de hand van een cijfer of de student door mag gaan naar de volgende fase. De toets kan ook worden gebruikt als feedbackinstrument waarbij kan worden gedacht aan feedback geven over hiaten in de kennis van de student waar hij aan moet werken. Anderzijds kan de toets ook een indruk geven over de kwaliteit van het onderwijs. Na het met goed resultaat afleggen van deze toets is de student zo goed mogelijk binnenschools voorbereid op buitenschoolse contacten met echte patiënten. De overgang van het gestructureerd leren op school naar het beginnend participeren in de praktijk van alledag blijft een kwetsbaar moment in de opleiding van studenten. Wanneer men op de stageplaats bijvoorbeeld onvoldoende op de hoogte is van inhouden en methodiek van het vaardigheidsonderwijs op school en/of wanneer men binnen de onderwijsinstelling onvoldoende op de hoogte is van de context van het leren in de praktijk kan makkelijk een breuk ontstaan in het leerproces van de student, in die zin dat het leren van vaardigheden tijdens praktijkperiodes niet ‘in-het-verlengde-van’, maar ‘in-plaats-van’ het leren binnen de onderwijsinstelling zal plaatsvinden. In praktijkperiodes ligt het accent allereerstop het zorgvuldig en vloeiend, onder begeleiding, leren uitvoeren van vaardigheden (de “automatiserings”stap) vervolgens is het leren rekening te houden met situationele factoren erg belangrijk, met andere woorden weten wanneer, wat, op welke wijze te doen. Daarom is het belangrijk dat het leren plannen van vaardigheden aandacht krijgt (de planningsstap). Ten slot wordt de gehele cyclus afgesloten met een praktijktoets.