liber floridus - Buren van de Abdij

advertisement
LIBER FLORIDUS
Het meesterlijke levenswerk van
Lambertus van Sint-Omaars
Lambertus: schrijvende kanunnik in een Zuid-Vlaamse stad
Lambertus van Sint-Omaars (het huidige Saint-Omer) was, evenals zijn vader
Onulphus (+ 1077), als seculier kanunnik verbonden aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk van
Sint-Omaars, in de 12de eeuw een van de zeven belangrijkste steden van het graafschap
Vlaanderen. Hij past in een lange traditie van seculiere kanunniken voor en na hem die, omdat
ze een regelmatig inkomen hadden zonder dat er zware en tijdrovende verplichtingen
tegenover stonden, flink wat tijd hadden om zich aan hun (wetenschappelijke) hobby te
wijden. (Pierre Abélard in de 12de en Copernicus in de 16de eeuw zijn hiervan twee bekende
voorbeelden.) Voor Lambertus was die hobby het schrijven van zijn levenswerk, waarvoor hij
zich alle moeite van de wereld heeft getroost. Hij begon met het eigenlijke schrijfwerk ca.
1112 en werkte er praktisch onafgebroken tien jaar aan verder. Op het einde was hij minstens
44 jaar, maar wellicht al (een stuk) ouder. Maar voor hij ook maar één letter of plaatje schreef
of tekende, had hij al jaren besteed aan het vinden, doornemen en excerperen van ruim
honderd bronnen.
Zeker vanaf de elfde eeuw onderhield de versterkte handelsstad Sint-Omaars
intensieve contacten met Engeland, Duitsland, Catalonië en uiteraard de rest van Frankrijk.
Naast de collegiale kerk (met bibliotheek en school) herbergde de stad ook een
benedictijnerabdij (toegewijd aan Sint-Bertinus) met een scriptorium en een vermaarde
bibliotheek. Lambertus had waarschijnlijk goede contacten met Lantbertus, de erudiete abt
van Sint-Bertijns, die een persoonlijke vriend was van de Italiaan Anselmus van Canterbury
(1033-1109), de Europees vermaarde geleerde, abt en latere aartsbisschop. Een van de vroege
samenvattingen van Anselmus’ traktaat Cur homo Deus vinden we in het Liber Floridus
terug. Alhoewel de kanunniken van Sint-Omaars sympathie hadden voor de Gregoriaanse
hervormingsbeweging - in 1076 ontving de gemeenschap al een charter met privileges van
paus Gregorius VII - bleven ze samenleven als een traditionele, seculiere gemeenschap,
waarop de graaf van Vlaanderen een stevige greep behield, bijvoorbeeld bij de proostkeuze.
Inhoud, vorm en bronnen van het Liber Floridus
Lambertus behoorde tot de eerste geleerden die tijdens de twaalfde-eeuwse
renaissance - een periode waarin een grote hoeveelheid net ontdekte en in het Latijn vertaalde
‘wetenschappelijke’ geschriften uit de antieke Griekse en islamitische wereld West-Europa
overspoelde - een nieuwe encyclopedie samenstelde naar het voorbeeld van de Etymologiae
van Isidorus van Sevilla (560-636) en het werk van Beda Venerabilis (673-735). Pas in de
twaalfde eeuw kende het encyclopedische genre een opvallend heropleving. Lambertus’
encyclopedie is niet een lange lijst van alfabetisch gerangschikte trefwoorden, maar een
verzameling gekopieerde, gecompileerde of ‘aangepaste’ fragmenten, die samen een soort
religieuze, kosmografische wereldgeschiedenis brengen vanaf de schepping tot het
toekomstige einde der tijden. (In de middeleeuwen was de geschiedenis het voornaamste
kader om de werkelijkheid te begrijpen.) Zelf noteerde Lambertus in zijn inhoudstafel 161
capitula (hoofdstukken).
Volgens de auteur vatte zijn werk de geschriften samen van christelijke schrijvers die
door de tijdgenoten niet meer gelezen werden en die hij voor de toekomst wilde vrijwaren.
Verder putte Lambertus uit werken van antieke auteurs, eerdere encyclopedieën, juridische
teksten en bijdragen van tijdgenoten. Via verteerbare brokken kennis - teveel aanbod
beneemt de intellectuele eetlust - wilde hij bij de lezer de kennis van de schepping vergroten
en meteen ook de liefde voor haar Schepper. De “bloemen van de literatuur” kunnen met hun
zoetheid gelovige lezers aantrekken, vandaar de titel van zijn werk.
In tegenstelling met verscheidene geleerden van de 12de-eeuwse renaissance, ventileert
hij in zijn tekst zelden eigen ideeën of bouwt hij een eigen redenering op. Hij citeert liever uit
de vaste canon van geleerde voorgangers uit de antieke wereld (Plato) of van de kerkvaders
(Augustinus). Dat betekent niet dat hij onbekend was met de intellectuele tendenzen van zijn
tijd, integendeel. Hij had naar alle waarschijnlijkheid toegang tot het werk van geleerden uit
de 10de-12de eeuw, die zich bezighielden met (natuur)filosofie, theologie, geschiedenis,
tijdrekening, astronomie, astrologie, geografie, genealogie et cetera. Met sommige had hij
misschien ook persoonlijk contact.
Belangrijk is ook de vorm waarin Lambertus zijn kennis verpakte. Hij gebruikte de
codexvorm, de boekvorm dus die wij vandaag nog altijd het best kennen. Het L.F. bestaat uit
37 kleine katernen, die zeer onregelmatig van opbouw zijn. Het handschrift kwam duidelijk
niet in één keer tot stand, maar met verwijderingen, toevoegingen, supplementen en
herzieningen. De kennis die hij aanbood illustreerde hij overvloedig en daarmee sloot zijn
werk aan bij een genre dat pas in de 12de eeuw ontstond: de beeldencyclopedie. Het beeld is
niet zomaar een illustratie bij de tekst, maar geeft zelf zowel feitelijke als theoretische kennis.
Het beeld, vooral van de wereldkaarten, een specialiteit van Lambertus, spreekt voor zichzelf.
Zijn mappae mundi zijn moraliserend en didactisch van aard: ze geven een beeld van de
(bijbelse) geschiedenis, terwijl hij er tegelijk zijn (neoplatonisch) wereldbeeld in verwerkt. Hij
tekende de eerste zelfstandige kaart die van Europa bekend is.
Het boek is dan ook de eerste doorlopend in kleur geïllustreerde encyclopedie ter
wereld. Bijna op elke bladzijde treffen we decoratie aan: van versierde kapitalen tot grote,
bladvullende illustraties met planten en dieren, uiteraard kaarten en nog veel meer. Hier was
een meesterhand aan het werk, gestuurd door een geest vol smaak en fantasie. Volgens
sommige onderzoekers is het niet uitgesloten dat de schilder-dichter Petrus Pictor, een
stadgenoot van Lambertus, zijn vriend hier of daar een handje heeft geholpen. In het L.F.
vinden we een grote diversiteit aan versieringen: vergrote letters aan het begin van een
paragraaf, kaders rond tekst en (sommige) tekeningen, miniaturen in alle maten, nietingekleurde eenvoudige pentekeningen.
Moeilijke werkomstandigheden
De collegiale Onze-Lieve-Vrouwkerk had naar alle waarschijnlijkheid geen
scriptorium, wat niet uitzonderlijk was. Scriptoria hoorden vooral thuis in abdijen. Zo
ontstond in Sint-Bertijns een bloeiend scriptorium dankzij de kunstzinnige abt Odbert (9681007), die zelf een gerenommeerd boekverluchter was. Na de brand van de abdij (1033) werd
pas op het einde van de elfde eeuw de scriptoriumactiviteit hervat, zonder nog het oude
niveau te evenaren. Ook andere abdijen in de omgeving van Sint-Omaars (Sint-Vaast, Corbie,
Sint-Amands, Marchiennes) beschikten over bloeiende scriptoria. Ze legden, samen met
andere centra, de basis voor het ontstaan van de Romaanse miniatuurkunst, een laatelfdeeeuwse synthese van diverse stromingen. Bekende iconografische themata waren: de heilige
stad (Jeruzalem), de Majestas Domini, fabelwezens, de kosmos. Al deze onderwerpen vinden
we in het L.F. terug.
Door het ontbreken van een scriptorium in zijn instelling was het voor Lambertus
moeilijk(er) om de vrij schaarse en dure grondstoffen voor de aanmaak van zijn codex in
handen te krijgen: perkament, inkten, pigmenten. Het perkament (waarschijnlijk van
schapenhuiden) voor het L.F. lijkt wel uit alle hoeken en gaten bijeengegaard. Vaak is het van
inferieure kwaliteit, letterlijk lapwerk met gehechte reepjes, gerepareerde gaten, aangenaaide
stukjes et cetera. Er zijn rasuren (weggekrabde woorden), bijgeprutste toevoegingen en
palimpsesten (tekst over een afgebleekte andere tekst heen). De meeste palimpsestbladen
bevatten enkel herschreven teksten van Lambertus zelf. Soms herschreef hij op
‘gerecycleerde’ bladen van zijn eigen encyclopedie, een enkele keer op ‘oud’ perkament,
bijvoorbeeld van de Vlaamse kanselarij. Zo is in het L.F. de oudste getuige van een Vlaamse
grafelijke rekening verwerkt. Soms waren de bladen perkament die Lambertus in handen
kreeg niet van hetzelfde formaat als de andere bladen. Dan knipte en naaide hij tot de bladen
toch ongeveer dezelfde afmetingen hadden. Al dat kunst- en vliegwerk doet vermoeden dat
Lambertus voortdurend een schrijnend tekort had aan perkament. Pas vanaf de twaalfde eeuw
werd perkament geleidelijk meer, later vrijwel exclusief door gespecialiseerde leken buiten de
abdijmuren gemaakt, zodat het beter beschikbaar kwam. Daarvoor was de vervaardiging
ervan bijna uitsluitend in handen van de abdijen.
Om tekst en illustraties op het perkament aan te brengen, hadden kopiisten en
miniaturisten inkten en pigmenten nodig. Deze laatste zijn de kleurstoffen (van plantaardige
oorsprong of op basis van mineralen of gesteenten) in de verf. Zowel inkten als pigmenten
waren ook niet zomaar beschikbaar en de preparatie ervan vergde heel wat kennis en kunde.
(Kreeg Lambertus hiervoor hulp uit de naburige abdij of net niet?) Hij beschikte in ieder geval
niet over alle kleuren tegelijk. Geel en groen had hij het eerst (meestal deed het blanco
perkament dienst als witte partij). Pas later kon hij de rode en blauwe kleuren toevoegen.
Soms gebeurden deze toevoegingen (door een andere hand af en toe ?) vrij slordig. Kanunnik
zijn was voor Lambertus misschien een sinecure, maar zijn beroep (‘hobby’) van kopiistillustrator was dat allesbehalve.
Onopgeloste vragen
Hoe geraakte het L.F. van Sint-Omaars in de Sint-Baafsabdij van Gent verzeild ? We
weten het niet. Het oorspronkelijke handschrift van Lambertus (de autograaf) berustte vanaf
de dertiende eeuw in Sint-Baafs. Na de opheffing van die benedictijnerabdij in 1536, kwam
het prestigieuze handschrift in het bezit van het Sint-Baafskapittel om uiteindelijk in de
bibliotheek van de jongen Gentse universiteit te belanden. Daar wordt het nog steeds bewaard.
In de loop van de eeuwen was het L.F. in diverse milieus in trek. Het werk was geliefd
bij kartuizers, (reguliere) kanunniken, bibliofielen uit de kring van de Bourgondische hertogen
et cetera. Door die interesse bleven negen kopieën van het origineel bewaard, daterend van de
12de tot de 16de eeuw. Geen enkele ervan is identiek aan het L.F. en ze zijn duidelijk van
mindere kwaliteit dan de autograaf, vooral wat de illustraties betreft. Tot op vandaag wekt het
internationaal vermaarde handschrift de aandacht van de onderzoekers. De publicaties erover
behandelen diverse aspecten van het middeleeuwse boek, dat nog vele vragen oproept inzake
ontstaansgeschiedenis, bronnenanalyse, iconografie, cartografie, inkt- en kleurgebruik et
cetera. Over de oorspronkelijke band van het L.F. zijn we niet ingelicht. Dat in een zeer
vroege periode diverse katernen van de autograaf verdwenen zijn, zou erop kunnen wijzen dat
het manuscript in de beginfase niet ingebonden was. In de negentiende eeuw kreeg de codex
een strakke band, die rond 1980 vervangen werd door een band in zwijnsleer op houten
platen.
Download