Fysische barrière Epitheel Huid slijmvliezen

advertisement
ANTWOORDEN AFWEER
ENKELE ANTWOORDEN BIJ DEEL “ACTIVEER JE VOORKENNIS”
1. B)
Fysische
barrière
Epitheel
Fysiologische pH/maagzuur
Huid
slijmvliezen
Natuurlijke Secreten?
flora
Melkzuur,
slijm
darmen en
luchtwegen
barrière
gal/glycogeen in
vaginamelkzuur
Humorale
factoren
Complementfactore lactoferrine lysozym
n
Cellen
Macrofagen,
NK cellen
trilhaarbewegingen
interferonen
granulocyten monocyten
6. B-lymfocyten.
7. Om lichaamsvreemde structuren onschadelijk te maken.
8. Wanneer ze een binding kunnen aangaan met een lichaamsvreemde structuur (antigenen) en
wanneer ze tegelijkertijd geactiveerd worden door de helper-T-cellen.
9. Ze gaan een binding aan met die lichaamsvreemde structuur.
10. Aan de buitenkant van die lichaamsvreemde structuur (antigenen).
11. Antigenen zijn structuren op de buitenkant van een ziekteverwekker(of een lichaamsvreemde
cel) of lichaamsvreemde stoffen die passen op een antistof of beter op een receptor van een
lymfocyt.
ANTWOORDEN HUID
1. De huid vormt een barrière tegen schadelijke stoffen, micro-organismen en ziektekiemen. De huid
beschermt tegen bepaalde UV-straling en tot op zekere hoogte tegen mechanische beschadigingen.
2. Histamine is een weefselhormoon dat na weefselbeschadiging ter plekke vrijkomt. Het hormoon
veroorzaakt daar bloedvatverwijding en een grotere bloeddoorstroming en stimuleert
celdelingactiviteit in de kiemlaag van de huid.
3. De mens koelt onder andere af door transpiratie via de huid. Bij vochtige warmte is de
luchtvochtigheid zo hoog dat er nauwelijks zweet van de huid verdampt en we geen warmte kwijt
kunnen.
4. Van buiten naar binnen: de hoornlaag, de slijmlaag (beide onderdeel van de opperhuid) en (een
gedeelte van) de lederhuid (waarin zich o.a. bloedvaatjes bevinden).
5. Bij een blaar zit er vocht tussen de opperhuid en de lederhuid. Het velletje kun je er pijnloos
aftrekken omdat de opperhuid geen zenuwen bevat. Eelt is verdikte hoornlaag op plaatsen die aan
druk- of wrijvingskrachten blootstaan.
6. Een donkere huid beschermt tegen zonlicht (met name tegen de UV-stralen). In de kiemlaag zitten
melanocyten die melanine (= pigment) bevatten. Melanine absorbeert UV-B stralen.
7. Bij, kruisspin en spanrups hebben een stevige en/of taaie huid waar weinig water door verdampt.
Ook de egel en de muis hebben een beschermende huid. Naaktslak, huisjesslak, regenworm en pad
hebben een hele dunne, blote huid waardoor ze snel zouden uitdrogen. De huisjesslak is slijmerig en
wordt door zijn huisje beschermd, de anderen zijn slijmerig en zorgen ervoor dat ze op koele,
vochtige plekken zitten.
8. Het grootste gevaar is dat ze uitdrogen, door het ontbreken van grote delen van de huid en het
ontstaan van veel (liters) wondvocht. De zouten- en waterbalansen raken ontregeld, waardoor de
osmotische waarde van het lichaamsvocht veel te hoog dreigt te worden.
9. Isolatie, stootkussen, vetreserve
10. Vitamine D is noodzakelijk voor de kalkaanmaak in de botten. In de huid wordt provitamine
gemaakt onder invloed van UV-B straling.
11. Bij kinderen moeten alle botten nog verbenen (deze bestaan bij de geboorte uit kraakbeen), en
kinderen maken veel extra botweefsel aan vanwege de groei.
12. In de lederhuid
13. Als warmte-isolatie en als bescherming tegen de druk onder water
14. Bij opkomend koorts reageert het lichaam alsof het te koud is. Daardoor gaan o.a. de
bloedvaatjes in de huid vernauwen (om ze min mogelijk warmte te verliezen) en ziet men bleek.
ANTWOORDEN HLA INTRODUCTIE
1. Een gen dat andere genen tegenwerkt.
2. Antigeen.
3. Nee.
4. Rode bloedcellen
5. Structuren die de productie van antistoffen aanwakkeren.
6. Aan de buitenkant.
7. Ja, aan de buitenkant. op het celmembraan.
8. HLA-antigenen.
9. Bij mensen die transplantatie hebben ondergaan en een orgaan of weefsel geïmplanteerd hebben
gekregen en bij mensen die lijden aan een auto-immuunziekte.
10. In de chromosomen, in het DNA.
11.Genen zijn codes die bepalen welke eiwitten er gemaakt worden.
12. HLA-genen bepalen welke HLA-antigenen gemaakt worden.
verder bespreken met elkaar en docent!
OPDRACHTEN SERIE B
1.
antistof p wordt omgezet (door de lever)
de productie van de antistof neemt af / de lymfocyten vormen geen antistof p meer
2. voorbeeld van een goed antwoord:
Na de eerste immunisatie zijn in het lichaam van de proefpersoon geheugencellen gevormd.
Immunisatie NU sneller op gang en wordt een grotere hoeveelheid antistof gevormd.
3. B
4. C
5. Normaal wordt antigeen toegdiend en bij deze vorm wordt antigeen door de cellen zelf gemaakt
6. A
7. C
8. D
9. C
10. C
11. B
12. Juist.
13. Onjuist. Virussen kunnen zich schuil houden in het DNA van hun gastheer. Het virus-DNA bevindt
zich dan in het gastheer DNA. Door een nog onbekende oorzaak kan opeens het virus-DNA in de
gastheer actief worden en worden er virusdeeltjes gemaakt. Alleen tegen 'echte' virusdeeltjes
worden antistoffen gemaakt.
14. Onjuist. Griepvirussen zijn van eenden via varkens naar de mens overgesprongen. Bijvoorbeeld in
1968 (Hong Kong griep) toen 700.000 mensen hieraan stierven.
15. Onjuist. Het stukje menselijk DNA codeert voor menselijke antigenen en niet voor menselijke
antistoffen.
16. Onjuist. Alleen in zygotestadium of in morulastadium. In morula stadium zijn de cellen nog
embryonaal. Je kunt de cellen uit elkaar halen en elke cel gebruiken om menselijke genen in te
spuiten. Uit elk van deze cellen kan een volledig varken met enkele menselijke antigenen ontstaan.
SERIE C
Biologisch verband en andere kunsthuid
1. De notie dat door de tweedegraads verbranding
• een deel van de melanocyten/pigmentcellen uit de opperhuid
verdwenen is, waardoor de huid er bleker uitziet / doorzichtiger is
• het bindweefsel van de lederhuid beschadigd is en ter vervanging
minder elastische/rekbare vezels werden gevormd
2
De notie dat de beschadigde opperhuid door delingen in de kiemlaag met
hetzelfde weefsel hersteld wordt / dat vervanging van (verhoornde) cellen
van de opperhuid voortdurend (ook zonder verwonding) plaatsvindt vanuit
de kiemlaag/basale cellaag.
3
voorbeelden van een juist antwoord:
tegen waterverlies/uitdroging
tegen (mechanische) beschadiging
tegen UV straling
4
voorbeelden van een juiste verklaring:
De aanwezigheid van (afvalstoffen van) de bacteriën in de biofilm
verhindert de fibroblasten het bindweefselnetwerk te herstellen.
Medicijnen (antibiotica) / ontsmettingsmiddelen (jodium, alcohol)
kunnen door de biofilm de bacteriën niet bereiken.
De opperhuidcellen aan de wondranden kunnen de wond niet dichten
door (de bacteriën in) de biofilm heen.
De bacteriën produceren gifstoffen die de cellen doden.
5B
6 HLA / MHC
7A
8
Doordat de T-(helper)cellen niet geactiveerd kunnen worden, vindt de
(contact)activatie/vermeerdering/klonering van B-lymfocyten ook niet
plaats.
9B
10
Het vogelgriepvirus heeft andere bindingseiwitten/glycoproteïnen/
hemagglutininen / heeft soms een ander type neuraminidase / heeft ander
RNA.
Opmerking
Voor het antwoord: ‘Het vogelgriepvirus heeft andere membraaneiwitten’
wordt één punt gegeven.
11
• celtypen: NK-cellen/fagocyten/macrofagen 1
• stoffen: interferon/cytokinen/lysozymen/complementeiwitten/
mediatoren 1
12
voorbeelden van belangrijke verschillen:
− Tamiflu heeft een tijdelijke effect en de griepprik werkt langdurig /
Tamiflu werkt alleen indien regelmatig ingenomen en de griepprik werkt
door na de eenmalige injectie.
− Tamiflu werkt onmiddellijk en de griepprik pas na een tijdje / Tamiflu
werkt meteen, maar na vaccinatie moet de antistofproductie eerst op
gang komen.
− Tamiflu werkt tegen een groot aantal virussen, de griepprik slechts
tegen de in het vaccin aanwezige (bewerkte) griepvarianten.
− Tamiflu voorkomt dat nieuw gevormde virusdeeltjes in het bloed
terechtkomen; de griepprik zorgt voor antistoffen die de virusdeeltjes in
het bloed wegvangen.
13
De notie dat
• door willekeurige mutatie in het erfelijk materiaal van het
vogelgriepvirus een resistente variant kan ontstaan
• die zich kan verspreiden in een milieu waar de concurrentie van de
niet-resistente virussen wegvalt door overmatig Tamiflu-gebruik
14.
voorbeeld van twee juist aangevulde tekeningen:
Legenda: 2 membraaneiwitten benoemen
• vóór behandeling zijn er twee verschillend gevormde oppervlakteeiwitten
(N en H)
• na behandeling is ten minste één type van de oppervlakte-eiwitten, het
hemagglutinine, van vorm veranderd / verdwenen
• de oppervlakte-eiwitten zijn benoemd in een legenda: neuraminidase
en hemagglutinine
15
• de notie dat een snelle reactie mogelijk is doordat de HSVgeheugencellen
(T- en B-cellen) worden geactiveerd 1
• waarna de (cytotoxische) T-cellen virusgeïnfecteerde cellen doden 1
• en B-lymfocyten immunoglobulinen/antistoffen produceren 1
16
voorbeelden van een juist antwoord:
− door injectie van het HSV-1716 virus ontstaat bij deze groep geen
nieuwe besmetting
− de groep die deelneemt aan het experiment is homogeen (met
betrekking tot de HSV-voorgeschiedenis)
− het HSV-1716 zou zich kunnen verplaatsen (van de tumor naar een
zenuw) en daar een levenslang risico vormen
17 C
18
voorbeelden van aspecifieke afweer in het maagdarmkanaal:
− lysozymen in speeksel tasten bacteriën aan
− de slijmlaag in de maag beschermt tegen bacteriën
− enzymen in de maag verteren bacteriën
− de lage pH / de zoutzuurproductie doodt bacteriën
per juist voorbeeld 1
19 B
20
voorbeelden van een juiste route:
− De bacterie uit de faeces kan bij onvoldoende hygiëne / na
toiletbezoek via de handen terechtkomen in de mond / in het
darmkanaal van een ander.
− Bacteriën uit de maag komen bij hoesten in de mond en worden
overgedragen door zoenen / op een (gemeenschappelijk) drinkglas.
21
uit het antwoord moet blijken dat:
• eppine zich normaal gesproken alleen in de testiskanaaltjes / aan het
oppervlak van spermacellen bevindt en niet in het bloed
• na injectie (in het bloed) het immuunsysteem op eppine reageert als op
een lichaamsvreemde stof en antistoffen produceert
Een kreupel herpesvirus
22
• pigmentcellen in de huid aan zonlicht / aan UV-licht worden blootgesteld 1
• waardoor er kans is op beschadiging van het DNA / op mutatie (met als gevolg kanker)
23 B
24 (op de aanwezigheid van) HSV-antistoffen in het bloed
25IgM passeert de placenta niet.
26B
27 antilichamen/IgG-immunoglobulinen van de moeder worden door de zuigeling
afgebroken/verwijderd 1
• en de eigen productie antilichamen (IgG, IgM en IgA) is nog niet zo hoog
Download