Stotteren

advertisement
Wat is stotteren?
Stotteren is een neuronmusculaire timingstoornis. Deze stoornis treedt op
als een kind daar een erfelijke aanleg voor heeft. De aanleg kan leiden tot
stotteren door drie groepen factoren: spanningsfactoren, snelheidsfactoren
en belemmeringen. Als het stotteren zich manifesteert komt het naar voren
in de vorm van herhalingen van spraakuitingen of verlengingen van klanken.
Door sociale vergelijking treden al snel leereffecten op. Die kenmerken
zich door het ontstaan van meer spanning in het spreken (vechtgedrag),
vermijden van woorden, klanken of situaties (vermijdingsgedrag) of het
langdurig vast blijven zitten (bevriesgedrag).
Stotteren is een complex verschijnsel waarvan in zijn algemeenheid kan
worden gesteld dat het in nagenoeg alle gevallen geen lichamelijk gebrek
is, maar een aangeleerd en ingesleten 'verkeerd' spreekgedrag. Behalve uit
min of meer duidelijk herkenbare lichamelijke symptomen bestaat stotteren
veelal ook uit een hele reeks van psychische factoren.
Lichamelijke kenmerken
Stotteren is niet-vloeiend spreken. Dit kan bestaan uit het herhalen van
woorden, van lettergrepen en van letters, het verlengen van klinkers en
medeklinkers, het vast blijven zitten op bepaalde letters ('blokkades'),
het gebruik van aanloopjes, stopwoordjes en synoniemen, het produceren van
allerlei bijgeluiden als klikjes en snikken, het happen naar lucht en het
veelvuldig gebruik van pauzes, een snel en onregelmatig spreektempo of
plotselinge stijgingen in toonhoogte of luidheid van de stem. Stotteren kan
gepaard gaan met een onregelmatige ademhaling, gehijg, naar adem happen,
vastzetten van de borst en het middenrif, gespannen bewegingen van tong,
lippen, kaken en andere gezichtsspieren (neusvleugels, ogen) waardoor
‘gekke bekken’ ontstaan die bij veel luisteraars op de lachspieren kunnen
werken. Ook komen krampachtige bewegingen van de handen voor en geschuifel
en gestamp van de voeten.
Ook andere tekenen van opwinding kunnen het stotteren vergezellen, zoals
een verhoogd tempo van de hartslag, zweten, een rood hoofd krijgen,
spanning in allerlei spieren met name in de buik-, borst- en keelspieren,
trillende vingers of het ontbreken van oogcontact met de luisteraar(s).
Omdat iedere stotteraar zo zijn eigen manier van stotteren heeft
ontwikkeld, bestaan er zeer veel verschillende vormen van stotteren.
In het overzicht op de volgende bladzijde staan alle verstoringen van het
vloeiende spreken. Er zijn drie verschillende categorieën die elkaar
opvolgen.
Als er per 100 woorden 2 verschijnselen uit categorie II of 1 uit III
worden geteld, dan is dit reden voor oplettendheid. Komen deze
verschijnselen vaker voor, dan is bemiddeling gewenst.
Er zijn twee soorten van stotteren te onderscheiden:
 primair (beginnend) stotteren
 secundair (gevestigd) stotteren.
Er is geen duidelijke scheiding tussen de twee soorten te trekken, maar die
ligt ongeveer bij 9 jaar.
Kernbestanddelen van secundair stotteren zijn verschijnselen uit de
categorieën II en III.
Secundair stotteren is onder te verdelen in:
 Extravert stotteren:
- De stotteraar maakt gebruik van vaste starters. Dit zijn vaak
stopwoorden of betekenisloze geluiden, die worden gebruikt als men
dreigt een moeizaam begin van een zin uit te moeten spreken.
- Aanloopjes, persgeluiden, gesnuif, gesputter, snikachtig inademen en
willekeurige spraakklanken.
- Allerlei grimassen, armgebaren, hoofd- en rompbewegingen.
 Introvert stotteren:
- Starters en stereotiepe zinnetjes, soms ook wijdlopige
clichéuitdrukkingen.
- Synoniemen en omschrijvingen gebruiken.
- Zinnen omredigeren of niet afmaken.
- Verstard en expressieloos wachten.
Categorie I
Heel gewoon
1. geluidloze pauzes
2. interjectie van klanken, betekenisloze lettergrepen of stopwoorden
3. opnieuw formuleren van zinnen of zinsdelen
4. herhaling van éénlettergrepige woorden; ritme en accentuatie vrijwel
normaal; aantal herhalingen 3 of minder
5. herhaling van hele zinnen
6. herhaling van lettergrepen; ritme en accentuatie vrijwel normaal; aantal
herhalingen 3 of minder
Categorie II
7. herhaling van éénlettergrepige woorden, ritme en accentuatie vrijwel
normaal; aantal herhalingen 4 of meer
8. herhaling van lettergrepen, ritme en accentuatie vrijwel normaal, aantal
herhalingen 4 of meer
9. herhaling van éénlettergrepige woorden, ritme en accentuatie afwijkend,
aantal herhalingen 2 of meer
10. herhaling van lettergrepen ritme en accentuatie afwijkend, aantal
herhalingen 2 of meer
Categorie III
11. herhaling van lettergrepen, eindigend in aanhouden van klanken
12. aanhouden van klanken
13. aanhouden van klanken eindigend in blokkade
14. toenemende spanning bij het spreken, zichtbaar in b.v. tremor van
lippen of kaak, hoorbaar in geperste stem of wegvallen van geluid, algehele
verstarring
Heel ongewoon
Psychische kenmerken
Emoties en gedachten die aan het stotteren ten grondslag liggen zijn onder
meer:
 angst voor het stotteren; doordat een stotteraar vanuit zijn omgeving
afkeurende reacties op zijn spreken krijgt of wordt uitgelachen of omdat
anderen hem nadoen en bespottelijk maken, krijgt hij steeds meer angst
voor zijn stotteren (en voor zijn omgeving).
 schaamte-, schuld- en minderwaardigheidsgevoelens; de stotteraar voelt
zich door zijn handicap vaak minderwaardig aan welvloeiend sprekende
mensen. Hij schaamt zich voor zijn gebrekkige manier van praten.
 gevoelens van frustratie en agressie; deze ontstaan doordat de
stotteraar in voorkomende gevallen niet adequaat kan reageren zoals hij
wel gedaan zou hebben wanneer hij zich door zijn stotteren niet
gehandicapt zou hebben gevoeld.
Al deze gevoelens en gedachten kunnen ertoe leiden dat de stotteraar steeds
erger gaat stotteren.
De stottercirkel
Als we kijken naar een stottermoment dan zien we de verschillende kanten
van het stotteren daarin weer terug. Van tevoren zijn er de negatieve
gedachten en gevoelens (angst, schaamte) en de verwachting dat 'het weer
mis zal gaan'. Deze gevoelens en gedachten gaan gepaard met lichamelijke
onrust en spanning. Deze spanning heeft weer invloed op de adembeweging.
Een onrustige adembeweging en veel spierspanning leiden vanzelf tot
stotteren. Stotteren draagt verder weer bij aan de negatieve gedachten en
gevoelens en daarmee is de cirkel rond.
Wanneer wordt gestotterd?
Eén van de meest opvallende kenmerken van het stotteren is de
wisselvalligheid. Er zijn grote verschillen in mate van niet-vloeiend
spreken per spreeksituatie. De ene keer stottert iemand veel meer dan de
andere keer. Dit hangt nauw samen met de mate van spanning die in een
spreeksituatie wordt gevoeld. leder mens ervaart verschillen in
spreeksituaties. Een gezellig gesprek met bekenden is meer ontspannen dan
spreken voor een groep of verantwoording afleggen aan de baas of de
directeur. Zo geldt dat voor een stotteraar op dezelfde manier. In
spreeksituaties waarin de communicatie weinig spanning oproept (zoals
kletsen met bekenden, uitroepen tijdens het kijken naar de televisie e.d.)
zal een stotteraar dan ook weinig stotteren. Als een conflict moet worden
uitgepraat, als een leerkracht of een chef iets vraagt of als een
stotteraar duidelijk zijn mening moet zeggen, dan stottert hij
waarschijnlijk meer.
Verschillen in spreeksituaties
In een groep of in de klas spreken is daarom voor veel stotteraars een
moeilijke situatie. Juist het alléén aan het woord zijn, terwijl anderen
luisteren, verhoogt de spanning. Daarom is het geven van een antwoord, als
het eigenlijk niet hoeft en je ook je mond kan houden, gemakkelijker dan
antwoorden als er om gevraagd wordt. Als je voelt dat je iets moet, dat er
een prestatie (al is het maar het geven van een goed antwoord) van je
verwacht wordt, dan ontstaat er extra spanning.
Een vraag stellen in een winkel of aan een loket levert ook vaak meer
spanning op. Je kunt bepaalde woorden (de treinbestemming of het gewenste
artikel) immers niet vermijden.
Telefoneren tenslotte is ook een spreeksituatie waaraan veel stotteraars
een hekel hebben. Aan de telefoon is de stotteraar immers geheel op zijn
spreken aangewezen. Bovendien moet hij beginnen met het zeggen van zijn
naam en dat kan voor veel stotteraars problematisch zijn.
Verschillen in stotteren
Verschillende aspecten van het stotteren zoals de uiterlijke kenmerken, de
emoties, het negatieve zelfbeeld en het vermijdingsgedrag komen niet bij
iedere stotteraar in gelijke mate voor. Bij sommige stotteraars speelt
angst een zeer grote rol. Zij houden snel hun mond of praten op een
ingehouden, aarzelende manier. Bij anderen is het stotteren agressiever en
meer naar buiten gericht. Het is duidelijker hoorbaar, met velerlei
spanningen, trillingen en meebewegingen. Zij drukken vaker door en lijken
er minder door aangeslagen. Dergelijke verschillen hebben te maken met
verschillen in het ontstaan van het stotteren, de mate van stotteren en met
verschillen in gedrag in de omgang met mensen.
Stotteren bij kinderen
Kinderen (onder de circa 12 jaar) stotteren vaak weer anders dan jongeren
of volwassenen. De angst voor het stotteren en negatieve gedachten spelen
bij kinderen een veel geringere rol dan bij volwassenen. Erg jonge kinderen
zijn zich vaak zelfs niet van het stotteren bewust. Zij herhalen woorden en
lettergrepen zonder dat zij het zelf in de gaten hebben en stotteren er
zonder enige schroom lustig op los. Dit geldt echter niet voor alle
stotterende jonge kinderen.
Een kind leert veel door de ouders na te bootsen. Als de ouders zeer
snelsprekende mensen zijn, zal het kind ook snel willen praten. Stotteren
zelf ontstaat niet door imitatie van stottergedrag van een familielid of
een vriendje.
Spreken bestaat niet alleen uit het uitspreken van woorden maar dient ook
om gedachten en gevoelens te uiten. Aangezien spreken een zeer complexe
spierinspanning vergt zal voor een kind dat pas leert praten een hogere
spreeksnelheid van zijn ouders moeilijker zijn en hem eerder doen
stotteren. Behalve de snelheid van spreken kan ook een door de ouders of
onderwijzer gestelde eis naar perfectie sterk belastend voor het kind zijn
en het ontstaan van stotteren bevorderen. Vaak komt het ook voor dat
kinderen zelf een (te) hoog verwachtingspatroon hebben van hun prestaties
en daar ten koste van veel inspanning aan willen voldoen.
Complexiteit van stotteren
De laatste jaren doen zich tal van nieuwe ontwikkelingen voor op het gebied
van het behandelen van stotteraars. Steeds meer nieuwe methodes worden
gevonden om stotteraars te helpen bij hun handicap en bestaande
behandelingsmethodes worden verbeterd. Stotteren is een complex probleem
dat verschillende kanten heeft.
De spraakcomponent: verstoringen in het vloeiende verloop van de
spreekbewegingen. Bij deze verstoringen zijn te onderscheiden: verbale en
non-verbale symptomen en primaire en secondaire symptomen.
De emotionele component: dit betreft de spanningen en negatieve emoties in
spreeksituaties.
De cognitieve component: hierbij gaat het om wat de stotteraar over
zichzelf denkt en wat hij denkt dat anderen over hem denken.
Stotteren is dus niet één bepaald, strak gedefinieerd verschijnsel, maar is
een bonte verzameling van functiestoornissen, gedragingen en symptomen.
Stotteraars vormen dan ook niet een homogene groep van personen met één
bepaalde spraakafwijking. Iedere stotteraar heeft zijn eigen specifieke
verzameling spraakafwijkingen, die zelfs niet onder alle omstandigheden
gelijk is. Bij iedere stotteraar liggen de accenten weer anders.
Cijfers over stotteren
Ongeveer 1 % van de bevolking stottert.
De kans dat kinderen ooit stotteren bedraagt gemiddeld 4,2 %.
Stotteren komt drie keer meer voor in families van stotteraars.
Een mannelijke stotteraar wiens vader ook stottert heeft 35 % kans dat zijn
zoon zal stotteren en 9 % dat zijn dochter zal stotteren. Een man die
stottert en wiens ouders niet stotteren heeft 21 % kans dat zijn zoon zal
stotteren en 9 % dat zijn dochter zal stotteren.
Een vrouwelijke stotteraar wiens vader ook stottert heeft 71 % kans dat
haar zoon zal stotteren en 0 % dat haar dochter zal stotteren. Een vrouw
die stottert en wiens ouders niet stotteren heeft 33 % kans dat haar zoon
zal stotteren en 13 % kans dat haar dochter zal stotteren.
4 mannen op 1 vrouw stotteren.
In België stotteren ongeveer 100.000 volwassenen. In Engeland of Frankrijk
zijn er dat 570.000, in de USA 2.565.000, in Europa 3.600.000, in de hele
wereld ongeveer 50.000.000.
Oorzaken van stotteren
Spreken is een typisch menselijk gedrag. Het is een bijzonder complex
gedrag dat blijkbaar niet bij de geboorte aanwezig is. We doen er meer dan
7 jaar over vooraleer we de basisbeginselen onder de knie hebben. Meestal
lukt het leren spreken spontaan en probleemloos. Soms vertonen kinderen
allerlei stem-, spraak- en taalproblemen.
Lee Edward Travis bracht spreken voor het eerst in
verband met de werking van hersenactiviteiten.
Zijn werk situeert zich tussen 1920 en 1950. Lee
Edward Travis en Samuel Orton lanceerden één van
de eerste neurofysiologische theorieën over het
ontstaan van stotteren, namelijk de “cerebrale
dominantietheorie”. Deze theorie stelt dat
stotteren het gevolg is van een gebrekkige
dominantie van de ene hersenhelft over de andere.
De spieren die bij de spraak betrokken zijn worden
vanuit beide hersenhelften geënerveerd. Voor
vloeiende spraak moeten de activiteiten in deze
twee banen goed worden gesynchroniseerd. Een
dergelijke synchronisatie kan alleen tot stand
komen wanneer de ene hersenhelft dominant is over
de andere. Voor de meeste sprekers is dat de
linkerhersenhelft waar immers het taalvermogen zou
gelokaliseerd zijn. Bij de persoon die stottert zou er geen of onvoldoende
dominantie aanwezig zijn waardoor er geen goede synchronisatie plaatsvindt
van de signalen die naar de articulatiespieren gaan.
Oorspronkelijk ging deze theorie vooraf door de overtuiging dat mensen die
stotteren meer neiging vertoonden tot linkshandigheid en dat het stotteren
veroorzaakt werd doordat men hen verplichtte hun rechterhand te gaan
gebruiken. Nadien draaide men 180 graden en trachtte men de (vermeende)
voorkeur voor de linkerhand te herstellen bij rechtshandige stotterende
mensen. Deze vrij eenvoudige theorie heeft een tijd het denken over de
oorzaak van stotteren bepaald. In deze periode werd er massaal veel
onderzoek verricht naar de hand- en oogvoorkeur bij stotterende en nietstotterende mensen. Oudere generaties herinneren zich wellicht de
populariteit van het volksgeloof dat stotteren ontstaat als je een
linkshandige rechts laat schrijven…
Om verschillende fundamentele redenen is men de theorie gaan verlaten.
Aanvankelijk kwam dit door het uitblijven van resultaat met deze aanpak. De
staat van kennis over de werking van hersencellen, zenuwcellen en
spiercellen leert dat dit soort onderzoek beschrijvend is in plaats van
oorzakelijk. Onderzoeken die plaatsvinden bij oudere kinderen en
volwassenen zijn onzuiver. Ze meten de effecten mee van langdurend
stotteren. Een fundamentele moeilijkheid is dat theorieën over
hersenwerking niet kunnen beschrijven, noch verklaren waarom iemand die
stottert het de ene keer wel doet en de andere keer niet.
De kennis over onvloeiend spreken was toen echter nog beperkt. De laatste
decennia hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die
onze kennis over stotteren veranderden.
De verklaring of de oorzaak van stotteren is niet gekend. Het zoeken naar
een verklaring voor stotteren gaat nog steeds door. Er zijn echter redenen
om aan te nemen dat de oorzaak van stotteren niet gevonden zal worden.
Er is een toenemende evidentie dat stotteren te maken heeft met een minder
goed functioneren van de spraak- en taalproductie. Deze minder goed
functionerende spraak- en taalprocessen zorgen voor een zekere vatbaarheid.
Dit betekent niet dat ze rechtstreeks leiden tot stotteren. Ze kunnen ook
tot uiting komen in andere stem-, spraak- en taalstoornissen.
Over het al dan niet erfelijk zijn van stotteren bestaat onzekerheid.
Duidelijk is wel dat stotteren niet erfelijk is zoals bijvoorbeeld de kleur
van het haar of de kleur van de ogen. Wel kunnen bepaalde kenmerken geërfd
worden die bevorderlijk kunnen zijn voor het ontstaan en de ontwikkeling
van het stotteren. Als een kind zo'n kenmerk heeft en als het een aanleg
bezit voor een zwakkere timing van spraakbewegingen, dan heeft dit kind een
grotere kans om later te gaan stotteren. Vatbaarheid op zich blijkt niet
voldoende te zijn om beginnen te stotteren. Er is meer nodig!
Er zijn factoren die stotteren uitlokken bij iemand die vatbaar is. Deze
uitlokkende factoren hebben één gemeenschappelijke noemer: stressoren van
allerlei aard maar in het bijzonder rond spraak- en taalontwikkeling. Op
dat moment zouden er storingen in de programmering (o.a. de timing) van
specifieke articulatieprogramma's ontstaan. Deze verstoringen uiten zich in
kernverschijnselen van stotteren, met name herhalingen, verlengingen en
stemblokkeringen.
Tenslotte zorgt een derde reeks van factoren ervoor dat stotteren blijft
bestaan en uitgroeit tot een heus stotterprobleem.
Stotteren kan ontstaan door verschillende factoren. Men kan deze factoren
onderscheiden in: biologische, psychische en omgevingsfactoren. Biologische
factoren zijn de kenmerken die in een persoon al vanaf z'n geboorte heeft.
Tijdens een stotterblokkade is de rechter hersenhelft overmatig actief.
Volwassen stotteraars vertonen, ook wanneer zij voor het oor van geschoolde
luisteraars vloeiend spreken, een iets grotere tijd tussen impuls en
uitvoering van stembandbewegingen dan normale sprekers. Ook de coördinatie
van articulatiebewegingen kan afwijkende patronen laten zien. Bij kinderen
zijn deze verschillen niet duidelijk aantoonbaar gebleken. Het is namelijk
zo dat 110 spiergroepen gecoördineerd moeten worden om vloeiend te spreken.
Mogelijke organische verschillen tussen stotteraars en niet-stotteraars
geven tot nu toe aan die gevonden afwijkingen van de norm evengoed het
gevolg als de oorzaak van stotteren zouden kunnen zijn. Stotteren kan
tevens beïnvloed worden door de psychische gesteldheid op het moment van
spreken.
Ook zou het mogelijk zijn dat een stotteraar heftiger reageert op geluid.
Het zou dan zo zijn dat stotteraars lichamelijk sterker reageren op het
roepen van hun naam, of het rinkelen van de telefoon. Ze gaan dan sneller
ademhalen, ze zijn meer gespannen en struikelen over hun woorden. Toch is
het zo dat bij deze factoren het stotteren alleen zal ontstaan onder
invloed van omgevingsfactoren.
Mensen kunnen ook gaan stotteren door spanning of emotie die ze ervaren.
Veel kinderen die nog bezig zijn met het leren praten gaan door opwinding
herhalen of hakkelen. Doordat ze met hun kleine woordenschat veel willen
vertellen gaan ze door gehaastheid struikelen over hun woorden. Meestal
gaat dit gewoon weer over.
Gebeurt dit niet dan heeft dit vaak te maken met spanningen thuis (bijv.
ruzies), op school (bijv. het gaat niet zo goed), of met vriendjes (hij/zij
heeft moeite in de omgang). Dit geeft eigenlijk al aan dat stotteren
aangeeft dat het kind zich ergens niet prettig voelt.
Stotteren wordt ook wel gezien als geconditioneerde (geleerde) reactie die
te verdelen is in twee soorten leren:
- Emotioneel leren (autonome of klassieke conditionering),
- Instrumenteel leren (operante conditionering).
Autonome conditionering betreft reacties van het autonome zenuwstelsel.
Het blijkt dat wanneer een neutrale prikkel een aantal keren samenvalt met
een voor het organisme betekenisvolle prikkel, beide prikkels onwillekeurig
gekoppeld worden.
Bij operante conditionering gaat het om willekeurig te regelen gedrag.
Als het kind emotioneel heeft geleerd dat praten iets moeilijks is, iets
waar je je voor moet inspannen, zal het min of meer bewust gaan proberen
het beter te doen. Wat hij zichzelf op die manier aanleert heet
instrumenteel (operant) geconditioneerd gedrag. De ervaring wijst uit dat
elke willekeurige beweging, door het verplaatsen van de spanning, en soort
afleidingsmanoeuvre is en succes kan hebben.
Een extraverte stotteraar ontwikkelt zo, op grond van zijn eigen autonome
en operante conditioneringsgeschiedenis, een hoogstpersoonlijke verzameling
van hoorbare en zichtbare stotterverschijnselen. Bij de introverte
stotteraars ligt de eigenaardigheid vooral in het geconditioneerde
vermijdingsgedrag. Wanneer iets onaangenaams ophoudt is dat namelijk ook
belonend (negatieve bekrachtiging). De introverte stotteraar kan niet
anders meer; het omdraaien van zinnen en het omzeilen van ‘moeilijke’
woorden wordt een geconditioneerd gedrag.
Er zijn een aantal voorbereidende factoren in een kind zelf die door
omgevingsinvloeden tot stotteren kunnen leiden:
 Erfelijke aanleg,
 Vertraagde rijping van het immuunsysteem (Wanneer een organisme wordt
blootgesteld aan schadelijke prikkels waar het nog niet de juiste
afweerreacties tegen heeft ontwikkeld, zal een 'primitieve' reactie de
plaats van de juiste, maar nog niet voorhanden reactie innemen; de
ontwikkeling van stotteren is te vergelijken met de ontwikkeling van een
allergie: te vroege prikkeling van een zwak systeem levert inadequate
gewoontereacties op die moeilijk meer te ontkoppelen zijn.),
 Vertraagde neurologische rijping (kan een vertraagde spraak- en
taalontwikkeling tot gevolg hebben),
 Vertraagde ontwikkeling van de taal (Deze tekortkoming kan als meer
belastend gevoeld worden naarmate het kind ouder wordt en meer
gecompliceerde gedachten wil uiten.),
 Broddelen (Congenitale (aangeboren) taalzwakte: broddelen wordt
gekenmerkt door een chaotische, slordige en meestal gejaagde wijze van
spreken. De broddelaar heeft moeite zijn gedachten te ordenen en op
begrijpelijke wijze naar buiten te brengen.
Zowel erfelijke aanleg, atopie, vertraagde neurologische rijping, als
broddelverschijnselen, komen bij jongens significant vaker voor dan bij
meisjes. Tevens wordt wel een verklaring in omgevingsfactoren gezocht,
zoals de hogere eisen die aan jongens gesteld zouden worden in hun
optreden, ook op verbaal gebied; de grotere competitie waaraan ze worden
blootgesteld; de kleinere emotionele ondersteuning vanuit de omgeving of
het minder toelaten van gevoelsreacties bij jongens. Vooral in de
adolescentie kan dit tot uiting komen, omdat er dan veel van jongens wordt
verwacht.
Gevolgen van stotteren voor het onderwijs
Er zijn vele gevolgen van stotteren voor het onderwijs. Hier worden er
enkele genoemd. De eerste wordt hierna uitgelegd en de anderen worden later
nog uitgewerkt.
1. Het is mogelijk dat het kind niet geaccepteerd wordt in de klas,
waardoor er een gespannen sfeer in de klas ontstaat die de druk op het
kind kan vergroten. Het kind mag niet buitengesloten worden en geen
acceptatie kan ook tot gevolg hebben dat de stotteraar geplaagd of
gepest wordt en dan wordt de leerling het mikpunt van spot;
2. De motivatie van het kind om naar school toe te gaan is afhankelijk van
de sfeer in de klas en de medeleerlingen en de leerkracht;
3. De docent moet weten op welke manier hij het kind moet benaderen;
4. Het kind heeft een mogelijke achterstand op spraaktechnisch gebied waar
aandacht aan besteed moet worden.
5. De leerkracht kan (onbewust) invloed hebben op het kind waardoor de druk
vergroot wordt en het kind meer gaat stotteren.
Mikpunt van spot
Wie zelf niet zo heel stevig in zijn schoenen staat (dat geldt zeker voor
de meeste tieners en adolescenten), kan een ander niet bemoedigen. Hij
probeert dan eerder om zelf omhoog te komen door een ander naar beneden te
duwen.
Iemand die een heel geringe dunk van zichzelf heeft, wordt gemakkelijk naar
beneden geduwd. Dit verklaart waarom sommige leerlingen door ‘iedereen’
geplaagd worden. En ook waarom sommige stotterende leerlingen wel geplaagd
worden en andere niet, of veel minder. Dat ligt niet aan het stotteren maar
aan de mate van ontmoedigen. Wie vanwege het stotteren een grote hekel aan
zichzelf heeft, kan niet geloven dat een ander hem aardig vindt. Zo’n
leerling wijst toenaderingen af, hoewel hij er in stilte naar hunkert. Dit
wordt soms voor eigenwijze arrogantie aangezien en wekt dan ergernis.
Omgekeerd:
Wie zichzelf, om maar aardig gevonden te worden, tot voetveeg van anderen
laat maken, wekt na een poosje ook ergernis op. Zo’n sufferd, overal bang
voor, komt nooit eens voor zichzelf op. Deze stotterende kinderen worden
het meeste geplaagd en ze worden daardoor steeds meer ontmoedigd.
Het zou op de weg van de klassenleraar kunnen liggen om op deze situatie in
te gaan: de plagers niet terechtwijzen, maar ze zakelijk-belangstellend
vragen uit te leggen wat hen beweegt. Zo ook de geplaagde niet in
bescherming nemen, maar hem vragen wat hijzelf denkt dat de oorzaak is van
zijn ‘mikpunt’schap. Wanneer de leerlingen dat over en weer van elkaar
gehoord hebben kunnen ze, met een minimum aan leiding van de leerkracht,
elkaar waarschijnlijk beter begrijpen en dus gemakkelijker verdragen.
De introverte stotteraar die met zijn stotteren de mensen op een afstand
houdt, of door zijn omredigeren en vermijden nauwelijks echt contact maakt,
gaat er onbewust van uit dat als men hem echt zou leren kennen, men hem
zeker zou afwijzen. Het blokkeren en niet verder kunnen, of het steeds maar
omredigeren en synoniemen zoeken is ellendig en vermoeiend. Zich bloot
geven is voor zijn gevoel nog erger.
De extraverte stotteraar, die met zijn opvallende manier van stotteren
overal aandacht krijgt, heeft daar enerzijds een grote hekel aan,
anderzijds weet hij helemaal niet of hij zonder die aandacht wel kan
bestaan; of hij dan niet een naamloos nummer in de massa wordt. Terwijl nu
iedereen die hem ooit heeft meegemaakt weet wie hij is. Rationeel wil hij
‘van het stotteren af’, emotioneel kan hij het in veel gevallen niet
missen. Het is belangrijk dat de omgeving zich dat realiseert.
Hulpverlening aan stotterende leerlingen
Omgaan met stotterende leerlingen
Voor alle adolescenten, dus ook voor stotterende leerlingen, geldt dat zij
bereid zijn hun weerstand tegen bemoeienis op te geven, als zij serieus
worden genomen, met respect worden behandeld en belangstelling ervaren voor
hun persoon, los van schoolprestaties en los van eventueel ongewoon of
storend gedrag. Het valt telkens weer op dat er veel minder of niet wordt
gestotterd in situaties waarin de leerling zich veilig, zeker en op zijn
gemak voelt. Hoe groter het zelfvertrouwen, hoe meer veiligheid als het
ware is ingebouwd en hoe minder afhankelijk de leerling wordt van het
oordeel van anderen. Hoe vanzelfsprekender de leerkracht met het stotteren
van de leerling omgaat, hoe gemakkelijker deze de ‘uitgestoken hand’ zal
kunnen aannemen.
Als ouders en onderwijzend personeel zich aanpassen aan wat de leerling aan
kan, dan zal het gevoel van minderwaardigheid bij de leerling geleidelijk
verminderen. Er komt plaats voor een positiever zelfbeeld en een
realistischer kijk op de eigen mogelijkheden.
Je kunt op verschillende manieren met een stotterende leerling omgaan. Let
men er als leerkracht op, wat in de omgang met een stotterend kind
vloeiendheid bevorderende factoren zijn, dan kan men bewust datgene doen
wat de stotterende leerling helpt de weg naar spontane communicatie te
vinden. Enkele tips worden hieronder gegeven.
 Rustgevend is het als de leerkracht werkelijk ontspannen kan wachten tot
de stotterende leerling begint te antwoorden. Hij kan hier aan werken
door onder andere bewust rustig te ademen tijdens het stotteren van een
leerling.
 Wanneer de leerkracht niet meer goed weet waar de stotterende leerling
het over heeft, kan het helpen als hij telkens even samenvat wat hij tot
dan toe begrepen heeft.
 Als de leerkracht op de hoogte is van therapie die de stotteraar volgt
en merkt dat de leerling bewust iets toepast dat hij in de behandeling
geleerd heeft, dan kan een glimlach of een knikje, erkenning betekenen.
De leerkracht zou het doel voorbijschieten door er al te enthousiast op
te reageren of de rol van de therapeut te gaan overnemen.
 Bemoedigen is een ‘vloeiendheid bevorderende’ factor. Als wij iemand
bemoedigen, geven wij hem de moed om zichzelf te zijn en de eigen
onvolkomenheden te aanvaarden.
 De leerkracht zal er tegenover een stotterende leerling extra op moeten
letten niet heftig of impulsief te handelen. Een plotselinge vraag, een
ongeduldige opmerking, een onverwacht verwijt, kan een stotterend kind
totaal uit zijn evenwicht brengen en het spreken zwaar bemoeilijken. Die
ervaring zal ontmoedigend werken. De leerling ontzien werkt echter ook









averechts, want de leerling moet leren kritiek te ondergaan. Maar
kritiek kan ook rustig, vriendelijk gegeven worden.
Ouders en leraren moet er steeds op bedacht zijn, dat de stotterende
leerling geen voordeel trekt uit het stotteren. Stotteren zou anders een
prima excuus zijn om bij de hand te hebben als je van jezelf niet mag
falen.
Het werkt waarschijnlijk nog beter als men non-verbaal door de eigen
instelling, houding en gezichtsuitdrukking laat blijken dat men zich
door het stotteren niet laat storen en als men zelf ontspannen praat,
met pauzes op logische plaatsen.
Het is zeker niet gemakkelijk om iemand die stottert te blijven
aankijken, om met oprechte belangstelling aanwezig te blijven. Dit moet
je toch doen, want de stotteraar voelt zich anders afgewezen; het is
alsof wat hij verteld van geen belang is en of de ander er alleen maar
op wacht tot hij uitgesproken is.
Een directe vraag stellen is niet de beste manier om een gesprek te
beginnen. Het is gemakkelijker als de leerkracht eerst zelf iets vertelt
en naar aanleiding daarvan tot de vraag komt waar hij graag antwoord op
zou hebben. De leerling heeft dan even tijd om zich op het contact in te
stellen, hij ontvangt als het ware een stukje vertrouwen voordat hij
zelf tevoorschijn moet komen.
Het is moeilijk om een woord waar de stotterende leerling op vastzit
niet eventjes aan te vullen. Bij mensen die meteen klaar staan om aan te
vullen, om te helpen, voelt iemand die stottert zich extra onder druk
staan.
Je kunt een stotteraar de zin nog eens over laten zeggen. De lading is
immers van de mededeling af (men weet al wat er gaat komen) en de
leerling voelt geen spanning meer bij het uitspreken van de woorden die
hem even tevoren zoveel moeite hebben gekost. Niet elke stotteraar neemt
dit goed op. Hij kan ook denken dat men wil dat hij de zin goed
uitspreekt. Hij zal dit dus gaan vermijden en zegt liever niks meer.
Ook kan het helpen als je als leerkracht de leerling helpt in het
structuren van de gedachtegang. Doe dit niet door het kind aan te
vullen, maar bijvoorbeeld te zeggen: “Ik hoor dat je iets wilt vertellen
over je oma, je hond en over het weekend. Waar wil je mee beginnen?”
Zorg dat leerlingen in de klas weten wat er met de stotteraar aan de
hand is. Geef bij plaaggedrag een voorlichting en praat met de klas. Ga
hierbij uit van het kind, probeer het kind zelf te laten vertellen over
zijn stotteren. Het kind is nu de deskundige, de rollen worden
omgedraaid.
Ga ervan uit wat het kind wil. Spreek met het kind af wat het kind het
prettigst vindt, bijvoorbeeld aanvullen, beurten geven, afspreken hoe
lang een beurt duurt en wat te doen in moeilijke situaties.
In een kort overzicht worden deze voorbeelden samengevat:
Wel doen:
 Tijdens een gesprek zoveel mogelijk oogcontact houden,
 Zelf rustig doorademen,
 Wanneer het gesprokene moeilijk te volgen is, telkens even samenvatten
wat er wordt bedoeld; de leerling weet dan wat doorgekomen is en wat
niet, het gesprek blijft op gang, misverstand en machteloos ‘laat maar
zitten’ wordt voorkomen,
 De leerling even veel en even lange beurten geven als ieder ander; zo
nodig de mogelijkheid openen voor schriftelijke beantwoording; oppassen
voor voordeel halen uit het stotteren,
 De leerling onder alle omstandigheden serieus nemen en waar mogelijk
bemoedigen,
 De leerling zoveel mogelijk bij de schoolomgeving betrekken door hem
verantwoordelijkheden in klassen- of schoolverband te laten dragen,
 Help het kind de gedachtegang te structuren,
 Zorg dat de leerlingen weten wat er bij de stotteraar speelt,
 Spreek met het kind af, hoe de leerkracht met zijn stottergedrag omgaat.
Niet doen:
 Medelijden hebben,
 Haast hebben,
 Fronsen of de ogen afwenden,
 Impulsief of heftig handelen,
 Ironie of spot tonen,
 Uitdagen,
 Raad geven,
 Woorden voor de ander invullen,
 Vragen: ‘zeg het goed opnieuw’,
 Bang zijn voor het stotteren,
 Bang zijn erover te praten.
Wat is er aan het stotteren te doen, zodat het stopt of zeker minder wordt?
Vroeger werd er gebruik gemaakt van prothesen en
andere hulpmiddeltjes in de behandeling voor stotteren.
Allerlei vreemde voorwerpen zoals gouden of ivoren
vorken onder de tong, springveren die druk uitoefenen
op de adamsappel, of het dragen van een harnas rond de
nek bleven niet uit. Ook het zogenaamde “Freed
Stammerheck” (zie figuur) werd in de mond geplaatst
om tongbewegingen te hinderen en zo een vermindering
van stotterverschijnselen te betrachten.
Tegenwoordig denken we
daar anders over. Als
iemand stottert kan die persoon een therapie volgen, maar er is door de
omgeving ook veel aan te doen. De stotteraar zelf kan ook al veel aan het
stotteren doen, want het is geen gebrek, maar een verkeerde aangeleerde
manier van praten. Een stotteraar moet als eerste stoppen met het vermijden
van praten, hij moet contacten leggen en zeggen wat hij wil zeggen. Hij
moet ook erkennen dat hij stottert. Ook moet hij zorgen voor meer
ontspanning, omdat spanning ook een probleem is.
Maar ook de luisteraar moet helpen. Laat de stotteraar uitspreken, want als
je hem de hele tijd aanvult, voelt hij zich vaak opgelaten omdat dat hem
het gevoel geeft dat het sneller moet. Dit heeft als effect dat hij alleen
maar erger gaat stotteren.
Keuze van de therapie
Maar vaak is er daarnaast toch nog therapie nodig om van het stotteren af
te komen, of er in ieder geval mee leren om te gaan. Per persoon dient
bekeken te worden hoe zijn stotteren er precies uitziet en in welke
componenten van het spreken de stoornis optreedt. Afhankelijk van deze
analyse dient bepaald te worden welke therapiedoelstellingen voor deze
cliënt van belang zijn. Dit bepaalt de keuze van de therapie. Aan de
therapiekeuze moet dus een meer uitgebreide inventarisatie van het
'stotterprobleem' van de cliënt vooraf gaan. Voor dit onderzoek
(diagnosestelling) zijn de foniatrische afdelingen van de academische
ziekenhuizen en de stotterexpertisecentra dikwijls het beste uitgerust.
De keuze van de therapie dient gebaseerd te zijn op de aard van het
individuele stotterprobleem en dient primair te worden gericht op die
aspecten in de problematiek die het sterkst domineren. Omdat de
behandelcapaciteit binnen academische ziekenhuizen en de
stotterexpertisecentra meestal beperkt is, zal voor de feitelijke
behandeling veelal worden doorverwezen naar de stottertherapeut/
stottertherapie-instelling die hiervoor over de geëigende
behandelingsmogelijkheden beschikt.
Hieronder staan enkele instellingen die verschillende stottertherapieën
aanbieden. Maar er zijn nog veel meer therapieën te vinden, die weer op een
andere manier te werk gaan en zich richten op een andere oorzaak van het
stotterprobleem.
Vriendenkring Doetinchemse Methode
In de logopedie van een eeuw terug is men steeds de oplossing gaan zoeken
in het verbeteren van de ademfunctie. Soms lukte het door de verbetering
van de ademfunctie het stotteren te laten verdwijnen. In de meeste gevallen
was en is het niet de oplossing die men hoopte. Na een tijdelijke
verbetering kwam en komt dan onherroepelijk de terugslag. Door
teleurstelling en ontmoediging is terugval zelfs verslechtering het
resultaat van zo’n kortstondige, schijnbaar succesvolle, spreekverandering.
De Doetinchemse methode is van mening dat stotteren een gewoontevorming is,
die zich afspeelt op drie niveaus.
Op cognitief niveau gaan gewoonte- denkpatronen over op stotteren, die een
overbodige waakzaamheid en zelf gespannenheid veroorzaken. Op het
emotionele niveau worden angst- en schaamtegevoelens, onmacht en
frustraties e.d. opgeroepen, waardoor tijdens het spreken, op het gebied
van spreekmotoriek herhalingen, blokkades en verlengingen ontstaan, met
eventueel meebewegen van de gezichtsspieren, van arm-, been- en
rompspieren.
Het samengaan van verschillende gewoonten bij het spreken zelf en op het
gebied van gedachten en gevoelens leidt tot de volgende therapeutische
richtlijnen:
1. In het negatieve zelfbeeld veranderingen kunnen aanbrengen door andere
gedachtepatronen aan te bieden, tegengesteld aan die het stotteren in
stand houden of verergeren.
2. De emoties die stotteren in stand houden of verergeren en die in dit
negatieve zelfbeeld horen, veranderen door tegengestelde gevoelens over
het stotteren aan te brengen.
3. Het uiterlijke stottergedrag (zichtbare en hoorbare symptomen) vervangen
door een meer vloeiend spreekgedrag of door een stotterwijze die zich
tot vloeiend spreken ontwikkelt.
Conclusie: Therapie op alle fronten!
Wil de Doetinchemse Methode het stotteren op alle fronten bestrijden, dan
moet een therapie aan bepaalde voorwaarden voldoen:
 Zoals boven omschreven zal een therapie alle facetten van het stotteren
moeten aanpakken, dus breed van opzet zijn: een Breed-spectrum therapie.
Zowel het negatieve zelfbeeld als het spreekmotorische aspect van het
stotterprobleem zullen aangepakt moeten worden.
 Een therapie zal intensief moeten zijn en niet in incidentele sessies
worden gehouden. Ze verspreiden de therapieperioden van steeds enkele
dagen aaneen over een half tot driekwart jaar waarbij de tussenliggende
perioden als oefenperiode thuis worden benut. In deze tussenliggende
perioden thuis kan de aangeboden stof verwerkt en getraind worden.
 De therapie zal plaatsvinden in de vorm van een groepsproces. In een
proces met een groep lotgenoten verlopen veranderingen in het zelfbeeld
en op het gebied van het spreken zelf intensiever en effectiever.
Kwalitatief en kwantitatief levert een groepsbehandeling meer op. Er kan
een natuurlijker ontwikkelingsproces gevolgd worden, nodig om op lange
termijn effect te behalen.
 De therapie zal veel mogelijkheden tot transfer van het nieuwe gedrag
moeten bieden. Ook hiervoor is het noodzakelijk dat de therapie
intensief is, in een groep plaatsvindt en breed van opzet is. Op
emotioneel cognitief gebied kunnen de groepsleden elkaar enorm
ondersteunen en stimuleren. Maar ook veranderingen op spreekmotorisch

vlak in allerlei situaties, goed vergelijkbaar met de dagelijkse, kunnen
in groepsverband ingeoefend en toegepast worden.
Een goede transfer heeft op zijn beurt weer alles te maken met effecten
op lange termijn. De uitwerking van therapie op spreken en op de
persoonlijkheid van de stotteraar kan alleen blijvend zijn als een
natuurlijk groeiproces wordt gevolgd, waarbij alle veranderingen de tijd
krijgen om hun eigen plaatsje in te nemen in de persoonlijkheid van de
stotteraar en in zijn functioneren.
Behandeling van volwassenen, jongeren en kinderen
De therapie verschilt per leeftijdsgroep. Het zelfbeeld bij de
verschillende leeftijdscategorieën verschilt net zoals het automatisme
waarmee iemand stottert. Bij kinderen en jongeren is het stotteren zelf nog
niet zo geautomatiseerd. Dit houdt in:
 De spreekmotorische gedragingen (hoorbare en zichtbare symptomen)
wisselen nog sterk af per periode.
 Er is ook vaak een groter verschil tussen het praten in de ene situatie
en in de andere.
Kortom het stotteren is nog niet vastgelegd in een bepaald patroon;
veranderingen in het stotteren is nog goed mogelijk.
De verwachtingsangst speelt een steeds grotere rol als men ouder wordt. De
verwachting om bij bepaalde mensen, bij sommige onderwerpen en in bepaalde
situaties te stotteren levert angst op: situatievrees. Ook de verwachting
om bij bepaalde klanken of woorden te gaan stotteren roept weer een andere
verwachtingsangst op.
De methode wil deze angsten tegengaan en ondertussen zal er gewerkt worden
aan verandering van het stottergedrag, waarbij conditionering (intraining)
van het nieuwe spreekgedrag centraal staan. Deze verantwoordelijkheid
kunnen veel jongeren en kinderen nog niet aan en hebben hierbij hulp nodig
van de ouders om tot het gewenste resultaat te komen. Met behulp van
groepstherapie in intensieve vorm wil de Methode tot een goed resultaat
komen, waarbij de inbreng van de deelnemers net zo groot en net zo
belangrijk is als die van de begeleidende therapeuten.
Del Ferro Methode
Deze methode gaat ervan uit dat het stotteren voorkomt uit het
ongecontroleerde bewegen van de middenrifspier. De Del Ferro Methode denkt
dat met het aanpakken van de middenrifspier het stotteren over zal gaan.
De Methode berust op het gecontroleerd trainen van de middenrifspier,
waardoor stotteren onmogelijk wordt. Door wetenschappers wordt er
geconcludeerd dat de Del Ferro behandeling op medische gronden bij het
behandelen van stotteraars een goede methode is.
De Hausdörfer-methode
De Hausdörfer-methode baseert zich niet op verschillen tussen stotteraars
en natuurlijke sprekers, maar op aspecten waarmee een stotteraar van
zichzelf verschilt op verschillende momenten: wanneer hij wel en wanneer
hij niet stottert. Daardoor komt de kern van het probleem aan het licht; de
spreekrust is verstoord als het vertrouwen in het uitspreken van bepaalde
woorden of letters ontbreekt. De Hausdörfer-methode geeft een weg aan die
het de stotteraar mogelijk maakt om het vertrouwen in zijn spreken
(=spreekrust) te herstellen en te behouden. Er wordt ‘maatwerk’ geleverd in
die zin dat alles omtrent stotteren wordt uitgelegd op een logische,
begrijpelijke wijze: er blijft voor de stotteraar geen enkele vraag
onbeantwoord. Daarmee wordt hij zijn eigen therapeut, waardoor hij in staat
is zijn probleem te overwinnen.
Het enige werkelijke verschil tussen een stotteraar en een natuurlijke
spreker is een gevoel, dat voor de natuurlijke spreker vanzelfsprekend is.
Het gevoel van ‘spreekrust’ vindt zijn oorsprong in de ‘ik kan’-gedachte.
Het is er bijvoorbeeld wél als de stotteraar spreekt als hij niet wordt
gehoord of wanneer hij zingt. De Hausdörfer-methode stelt zich tot doel om
dit gevoel te allen tijden te kunnen bereiken en vasthouden. Dit noemen we
dan ‘natuurlijk spreken’.
De meeste stotteraars ondervinden geen problemen bij het zingen. Dit komt
omdat zij net als niet-stotteraars de overtuiging hebben hierbij geen
problemen te zullen ondervinden. Dit spreekrust maakt dat zij van nature
rustig blijven en dat houdt wederom in dat men de aandacht onbewust en op
natuurlijke wijze op het spraakgeluid richt. Hoewel spreken en zingen twee
gelijksoortige uitingen zijn (spraakgeluiden maken en sturen) is bij de
stotteraar de overtuiging gegroeid dat hij niet vloeiend kan spreken. Dit
werd vaak bevestigd door zijn ervaringen. Dit maakt hem onrustig en
angstig. Dit gebrek aan spreekrust noemt deze methode ‘spreekangst’.
Het gevolg is dat hij (bewust of onbewust) angstvallig gaat letten op
letters en woorden, met name woorden en letters waarvan hij zich herinnert
dat hij die eens niet uit heeft kunnen spreken. Hierdoor leert hij
tegennatuurlijk spreekgedrag aan. Het onbewust sturen van het spraakgeluid,
zoals bij het zingen, wordt ondermijnd. Zo heeft de stotteraar zich op dit
punt als het ware ‘verkeerd geprogrammeerd’.
Door de stotteraar bewust te laten worden van het feit dat de spraak
bestaat uit het hoorbaar maken van het spraakgeluid en door het
spraakgeluid bewust te sturen, wordt de aandacht afgeleid van de
aangeleerde en verkeerde opvatting, dat bij spreken woorden en letters een
belangrijke rol spelen.
Het aangeleerde, niet-natuurlijke automatisme wordt na verloop van tijd
omgevormd tot het oorspronkelijke, natuurlijke automatisme, dat bij de
meeste stotteraars bij het zingen ongeschonden is gebleven. Hierdoor wordt
het spreken even vanzelfsprekend als het zingen.
De wezenlijke omschakeling in het gedachtepatroon heeft tot gevolg dat de
verschijnselen, die bij stotteren horen (bijv. onregelmatige ademhaling,
onjuiste mondstanden, ongecontroleerde bewegingen en dergelijke)
verdwijnen. Vloeiend spreken is niet een doelstelling, maar slechts een
gevolg. Door training kan onverstoorbaarheid worden opgebouwd; negatieve
gevoelens en reacties uit de omgeving hoeven geen invloed meer uit te
oefenen.
De BOMA methode in het instituut de Pauw
Instituut De Pauw is opgericht door Jolanda Boonstra die zelf 24 jaar zwaar
gestotterd heeft. Zij weet dan ook als geen ander wat het betekent om als
stotteraar iedere dag geconfronteerd te worden met de gevolgen van een
spraakhandicap. Zij heeft als zo velen het stotteren niet willen accepteren
en daarom heeft zij veel energie gestoken in het volgen van therapieën en
het aanleren van methodes.
Met gebruikmaking van haar eigen kennis en ervaring en met hulp van een
arts en een psycholoog heeft ze een geheel nieuwe methode ontwikkeld, (die
door haar de BOMA-methode is genoemd) bewust omgaan met ademhaling en
gedrag, waarbij een balans gevonden wordt tussen de aandacht voor het
fysiek en voor het mentale stotterprobleem.
Het motto van Instituut De Pauw luidt:
Stotteren levenslang?
Kom nou!
De BOMA® methode dankt haar succes aan het feit dat het een totaaltherapie
is.
Enerzijds wordt er aandacht besteed aan de flankenademhaling in combinatie
met het 'handvat' en anderzijds wordt het emotionele aspect, het zogenaamde
stottergevoel, aangepakt. Tijdens de 10-daagse basistherapie met maximaal
10 deelnemers wordt naast de ademhalingtechniek aandacht besteed aan o.a.
telefoontraining, klanktraining, rollenspel, leesoefeningen, presentatie
training (m.b.v. video-opname), ontspanningsoefeningen, realiteitstraining,
en praktijkoefeningen buiten het Instituut.
Na deze 10-daagse training waarin veel gevergd zal worden van motivatie en
doorzettingsvermogen van de cursist, is de basis gelegd voor het
uiteindelijke doel.
Dat doel is stottervrij spreken. Daaronder verstaan wij dat de cursist
geleerd wordt om zonder angst en ontwijkingsgedrag naar wens te spreken.
Cursusinhoud
In week 1 wordt er veel aandacht besteed aan de spreektechniek en
praktijkoefeningen.
Op dinsdag gaat u onder begeleiding van een docente boodschappen bestellen
in winkels.
Donderdag wordt een begin gemaakt met de telefoontraining.
Dit zijn geen gespeelde situaties maar echte telefoontjes zowel naar
bekende personen als naar onbekende personen. U zult minimaal 20 keer
telefoneren tijdens de cursus.
In week 2 komt het stottergevoel aan bod en zult u leren hoe u negatieve
gedachten kunt omzetten in positieve gedachten.
Tevens leert u hoe u om kunt gaan met eventuele spanning tijdens het
spreken (angst en schaamte). Op donderdag geeft u een presentatie (zelf
gekozen onderwerp) van 15 minuten voor publiek en videocamera.
Ook deze dag mag u mensen uitnodigen om uw presentatie bij te wonen.
Nazorg
Een van de belangrijkste kwaliteitsaspecten van een stottertherapie is de
zorg die besteed wordt nadat de basistraining is afgelopen. En dat is
precies waarin Instituut De Pauw zich wil onderscheiden van andere
therapieën. Het is immers niet realistisch te denken dat spreekgedrag, dat
vaak over een periode van vele jaren is ingesleten, in twee weken afgeleerd
kan worden. Gedragsverandering is een zaak van lange adem.
Juist hieraan wordt in de begeleiding extra aandacht geschonken want de
ervaring leert dat er na elke therapie sprake kan zijn van een terugval.
Als daar niet adequaat op gereageerd wordt, kan het stotteren gemakkelijk
terug komen en is alle inspanning voor niets geweest. Daarom wordt direct
na de basis training de cursist niet losgelaten maar verder begeleid
bijvoorbeeld d.m.v. regelmatig telefonisch contact om zo ondersteuning te
bieden bij het in praktijk brengen van de BOMA®-methode.
Speciaal voor oud-cursisten worden ook regelmatig speciale "opfrisdagen"
georganiseerd waarin de oefeningen herhaald worden en ervaringen worden
besproken.
Methode van vzw Stotter
In 1995 richtten enkele ouders van stotterende kinderen samen met
logopedisten en psychologen de vzw Stotter op. De vereniging ijvert voor de
combinatie van individuele stottertherapie en intensieve groepstherapie,
een aanpak die werd ontwikkeld in Groot-Brittannië. Steeds meer Vlaamse
therapeuten en huisartsen zijn overtuigd van de doeltreffendheid. Stotteren
is geen zuiver spreektechnisch probleem en moet dus in een ruimere context
worden geplaatst. De therapie bestaat uit een langdurige individuele
begeleiding van het kind in combinatie met tien opeenvolgende dagen
groepswerk, waar ook ouders en andere gezinsleden bij het stotterprobleem
worden betrokken. Zo worden binnen het gezin onder meer
communicatievaardigheden en technieken van probleemoplossing getraind om de
invloed van factoren die stotteren uitlokken en in stand houden zoveel
mogelijk te reduceren en zelfs uit te schakelen. De vzw Stotter stelt de
wettelijke bepalingen rond logopedieverstrekkingen aan de kaak omdat die
grote beperkingen inhouden voor doeltreffende behandeling van stotteren. In
afwachting van een aanpassing van de verzekeringsvergoeding van het RIZIV
organiseert de vzw Stotter betaalbare stottertherapieën. De vereniging
haalt haar middelen bij betalende leden, maar doet vooral een beroep op
sponsoring.
Methode van Stichting Lösch
In de wirwar van stottertherapieën onderscheidt Stichting Lösch zich door:
 Erkende behandelmethoden gecombineerd met verrassende vernieuwingen
 Een gekwalificeerd team van zowel logopedisten als psychologen
 Degelijke diagnostiek en geïndividualiseerde behandelplannen
 Een gezellige sfeer en leren op basis van plezier
 Minder beloven, meer bereiken
Kinderen
Soms voelen ouders zich schuldig over het stotteren van hun kind. Ze denken
dat
ze iets fout hebben gedaan. Maar stotteren is een neurologische bepaalde
spreekzwakte en niet iets dat ontstaat door een verkeerde opvoeding. Het valt ons
juist
op hoe goed de meeste ouders met het stotteren van hun kind omgaan. Wij
willen
hen helpen een halve stottertherapeut te worden. Want 30 minuutjes
logopedie per
week is meestal niet voldoende.
Lösch geeft een stoomcursus voor ouders én kind van vijf sessies van drie
uur.
Er wordt gewerkt in groepjes van maximaal vijf kinderen. De ouders, de
logopediste en de psycholoog vormen een team. De ouders brengen specifieke
kennis in over hun
kind en de therapeuten leveren professionele deskundigheid en dragen die
geleidelijk over aan de ouders. Zo wordt er gewerkt om een goede begeleider te
maken van de ouders.
Jongerentherapie
In de Jongerentherapie is een belangrijk thema de ontwikkeling van de
identiteit
en de belemmering die het stotteren hierbij vormt. In een groep met
lotgenoten
ervaar je dat er anderen zijn die met hetzelfde tobben. Angst en schaamte
voor
het stotteren vallen van je af en je kan vrijuit praten. Tegelijkertijd
merk je dat
iedereen toch weer heel anders is. Stotteren bepaalt niet wat voor persoon
je bent.
Doordat je in de jongerentherapie vrijuit kan praten en doordat je er voor
een
moment niet in een uitzonderingspositie verkeert en het eenzijdige stempel
‘stotteraar’ wegvalt, wordt het mogelijk te experimenteren met allerlei
nieuwe
sociale rollen: gangmaker, versierder, leider, debater, verzoener. Door de
nieuwe
ervaringen ontdek je dingen die je kan en die bij je passen, maar die door
het stotteren tot dan toe verborgen waren gebleven. Zo worden identiteit en
zelfvertrouwen versterkt. Voor ouders is er op de therapiedagen een bijeenkomst met
één van de therapeuten. Ouders, jongeren en therapeuten overleggen of één
of beide ouders hier heen gaan of niet.
Volwassenen
Voor de volwassenen is er de Technische therapie. Hierin wordt de manier
van spreken ingrijpend veranderd. Het is bestemd voor mensen voor wie een
meer psychologische therapie minder geschikt is, óf omdat iemand zo heftig
stottert dat spreektechnische verbetering voorrang heeft, óf omdat iemands
stotteren betrekkelijk weinig met psychologische factoren te maken heeft,
óf omdat iemand niets voelt voor psychologie.
Ook is er voor volwassenen de Persoonsgerichte therapie. De persoonlijkheid
is van invloed op het stotteren. Omgekeerd belemmert het stotteren de
ontwikkeling van de persoon. Hierin wordt aan de persoonlijkheid gewerkt,
zodat die beter wordt.
Tenslotte is er de Angstgerichte therapie voor volwassenen. Sommige mensen
stotteren niet erg, althans niet hoor- of zichtbaar, maar ervaren door
dreigend stotteren wel veel angst. Ze verbergen hun klacht krampachtig,
bang om door de mand te vallen. Deze sociaal fobische mensen leren in de
Angstgerichte therapie vrijuit te praten en het stotteren maar te laten
komen zoals het komt. Zo kunnen ze aan den lijve ondervinden dat het
plafond niet bij de eerste de beste stotter naar beneden komt.
Diagnostisch onderzoek en behandelplan
Met iedereen die bij ons in therapie komt maken we een op de persoon
toegesneden
behandelplan. Hierin staat concreet omschreven wat de klachten zijn, wat je
daar aan
wilt veranderen, hoe we dit denken te bereiken en met welke therapie, en
hoe we
meten of het lukt. Het behandelplan is gebaseerd op een diagnostisch
onderzoek.
Groepsgewijs werken
We werken grotendeels in groepen. Het geeft steun om lotgenoten te
ontmoeten. Er doen zich in een groep uiteenlopende spreeksituaties voor. En
alleen in een groep kun je een aantal dagen achtereen therapie hebben.
In groepen komen verschillen tussen mensen naar voren. De verschillen
worden in een goede groepstherapie met geïndividualiseerde behandelplannen
en persoonlijke werkpunten vaak beter zichtbaar dan in individuele
therapie.
Individuele begeleiding
In de loop van een therapiedag verlaten de deelnemers om de beurt de groep
en
worden ze individueel begeleid door de logopediste of - voor wie hier
behoefte
aan heeft - door de psycholoog.
Basistraining
Al onze therapieën hebben vloeiender spreken tot doel. De basistraining is
hierbij
essentieel. De training begint er mee dat we bij onszelf kracht oproepen,
want wie
zich onzeker voelt zal niet snel vloeiender gaan praten. Dan werken we aan
de
lichaamshouding en vervolgens, omdat stotteren verband houdt met een
verkeerde
en te grote spierspanning, aan het loslaten van overbodige spierspanning.
Hierna
komt langzaam praten. Pas als je je krachtig voelt, een goede
lichaamshouding hebt, ontspannen bent, langzaam praat en van stotters niet
meer zo van slag raakt, gaan we werken aan de besturing van spieren die bij
het spreken betrokken zijn. Om te beginnen de rechte buikspier en het
middenrif om de ademhaling te reguleren. Maar dit is niet voldoende. We
pakken ook de spieren in keel, kaak, tong en lippen aan. Het geeft een kick
om aan het einde van de basistraining vloeiend te praten.
Vredeberg Manier
Een andere manier om van stotteren af te komen. Ga wandelen in de bergen en
organiseer dit zelf.
9 stappen uit het stotteren
s
stevig
t
taalgevoelig
o
onderzoekend
t
toegankelijk
t
to the point
e
energiek
r
realistisch
e
éénduidig
n
nauwgezet
Leren in de ervaring
Kwaliteit van werk, intervisie, een persoonlijke coach en supervisie vallen
onder het principe van gelijkwaardigheid.
Hier kunnen we aan toevoegen: leren in de ervaring en leren in de
praktische situatie. Dit thema wordt in een supervisiegesprek regelmatig
aan de orde gesteld.
Theoretisch leren en in een gespeelde situatie leren hebben minder
uitwerking.
In theoretisch leren ontbreekt zowel de realiteit als de beleving. In de
gespeelde situatie ontbreken de realiteit en de intensiteit van de
beleving.
De vraag blijft: ‘Wat doe ik werkelijk in de situatie?’
Reclamemakers zijn op zoek naar nieuwe vormen, de bestaande vormen voldoen
niet langer. Daar zijn mensen te zelfstandig voor geworden. Ze spreken nu
over ervaringsproducten. Dit is belevingsmarketing in een
belevingseconomie. In puur consumeren van het product is de klant niet meer
geïnteresseerd.
Wat betekent dit voor leren in de praktische situatie en leren in de
ervaring?
 alleen consumeren werkt niet, ook niet in therapie
 het mechanisch herhalen van een techniek zal verdwijnen uit een therapie
 het leren wordt verbonden met de ervaring, met de beleving van de
realiteit; dit is het doel van de supervisie
 leren in de ervaring is een trend op weg naar een gelijkwaardige
samenleving
Hoezo leren in de ervaring?
Het samenwerken in de activiteiten van de Vredebergstichting heeft inzicht
gegeven in de denkwijze van mensen die stotteren en die niet stotteren.
Interessant is welke denkwijze het leren in de weg zit.
 wat we doen voelen we niet
 en we weten er niets over te zeggen
 onze motieven zijn afgeleid van wat mensen in onze omgeving er van
vinden
 eenmaal in therapie zoeken we ook de gelegenheid onder het werk uit te
komen
 oefenen - ademoefeningen, spreekvaardigheid, lichaamsbewustzijn - doen
we niet of we doen maar alsof
 onze woorden zijn verbloemend, ook in gesprek met de therapeut; we doen
moeite onze beslissingen onduidelijk te houden en het niet-doen te
verhullen
 dan zeggen we tegen onszelf dat het allemaal wel meevalt, we zijn
tevreden met het resultaat en de therapeut moet dat ook zijn
 in een activiteit vermijden we inspanning en verantwoordelijkheid, het
initiatief moet van de ander komen

in plaats van onze denkwijze te onderzoeken bestrijden we de visie van
de therapeut
Conclusie: Een theoretische leersituatie in de praktijkruimte geeft weinig
verandering.
Wat wel?
 lichaamsbewustzijn, leren voelen wat je doet en leren ingaan op de ander
 samenwerken in projecten
 dagelijks thuis, op school en in het werk situaties aanpakken
Dit bereiken we met supervisie.
Centrum voor Stotteren (CvS)
Behandeling
Aan stotteren kan je wat doen. Stotteren vermindert meestal onder invloed
van gespecialiseerde therapie.
De behandelingen zijn sterk preventief gericht om te voorkomen dat
stotteren zich verder doorzet (secundaire preventie), of een handicap wordt
(tertiaire preventie).
Wanneer behandelen?
 als er sprake is van stotteren
 als de ernst van het stotteren hinder kan veroorzaken of reeds
veroorzaakt
 als er gegevens zijn dat stotteren zich negatief ontwikkelt
 als men aan de condities kan voldoen om met succes in te grijpen
 als de kansen op herstel zonder behandeling uitgesloten zijn
 leeftijd is geen hinderpaal
Wat zijn de doelstellingen van een behandeling?
 de ontwikkeling van stotterverschijnselen afremmen, tot stilstand
brengen
 de hinderlijke innerlijke verschijnselen van stotteren terugdrijven
 de hinderlijke uiterlijke verschijnselen van stotteren vereenvoudigen
 de vaardigheden met spreken opdrijven
 de omgang met spreeksituaties en luisteraars verbeteren
 de omgeving (ouders, grootouders, school, partner…) helpen met stotteren
Wat gebeurt er tijdens een behandeling?
 het beïnvloeden van stotteruitlokkende factoren buiten het kind
 het beïnvloeden van stotteruitlokkende factoren binnenin het kind
 inoefenen van neutrale en positieve emotionele verschijnselen tijdens
spreken
 inoefenen van een neutraal en gunstig zelfbeeld over spreken
 vaardigheidstrainingen met spreken
 aanleren van strategieën en gedragingen om wijzigingen in spreken
stabiel te houden
Hoe wordt een behandeling georganiseerd?
 individueel
 groep
 ouderprogramma
 grootouderbijeenkomst
 school
Hoe lang duurt een behandeling?
 de duur van een behandeling varieert tussen de 40 tot 320 sessies (ref.
30 min.)

de duur is afhankelijk van een aantal factoren
Wat zijn de effecten van een behandeling?
 de resultaten van een behandeling zijn van vele factoren afhankelijk
 de verwachte effecten worden vooraf aangegeven (voor jonge kinderen,
oudere kinderen, adolescenten, volwassen op basis van klinische gegevens
en effectstudies)
 bij jonge kinderen, kort na het ontstaan van stotteren zijn de effecten
het grootst
 bij ongeveer 50 % is drie jaar na het stopzetten van de therapie geen
stotteren gemeld
 bij ongeveer 25 % van deze kinderen is er sprake van licht stotteren,
zonder problemen
 bij ongeveer 25 % van deze kinderen is er geen stabiel spreekpatroon;
een tweede interventie is dikwijls noodzakelijk
 bij oudere kinderen en volwassenen zijn de resultaten dikwijls dat men
grote problemen (psychisch, sociaal) met stotteren beperkt of voorkomt
en afhankelijk van de ernst van stotteren ook uiterlijke verschijnselen
beperkt
Waarop is een behandeling gebaseerd?
 De behandelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk standvastige
inzichten over het ontstaan en het ontwikkelen van stotteren.
 De delen van stotterbehandelingen zijn gegroeid uit internationale
publicaties en contacten. Ze zijn ook dikwijls in eigen praktijk
ontwikkeld.
 De methodiek steunt op behandelingen voor cognitieve, emotionele en
vaardigheidscomponenten van spreekgedrag.
 De therapie steunt op een intensieve klinische ervaring.
Richtlijnen voor behandeling:
 richtlijnen worden vooraf mondeling en schriftelijk meegedeeld
 afspraken van behandeling worden gemaakt met de therapeut
 evaluatie van behandeling, besprekingen, beëindigen… worden onderling
afgesproken.
Download