Wat is stotteren? Stotteren is een neuronmusculaire timingstoornis. Deze stoornis treedt op als een kind daar een erfelijke aanleg voor heeft. De aanleg kan leiden tot stotteren door drie groepen factoren: spanningsfactoren, snelheidsfactoren en belemmeringen. Als het stotteren zich manifesteert komt het naar voren in de vorm van herhalingen van spraakuitingen of verlengingen van klanken. Door sociale vergelijking treden al snel leereffecten op. Die kenmerken zich door het ontstaan van meer spanning in het spreken (vechtgedrag), vermijden van woorden, klanken of situaties (vermijdingsgedrag) of het langdurig vast blijven zitten (bevriesgedrag). Stotteren is een complex verschijnsel waarvan in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het in nagenoeg alle gevallen geen lichamelijk gebrek is, maar een aangeleerd en ingesleten 'verkeerd' spreekgedrag. Behalve uit min of meer duidelijk herkenbare lichamelijke symptomen bestaat stotteren veelal ook uit een hele reeks van psychische factoren. Lichamelijke kenmerken Stotteren is niet-vloeiend spreken. Dit kan bestaan uit het herhalen van woorden, van lettergrepen en van letters, het verlengen van klinkers en medeklinkers, het vast blijven zitten op bepaalde letters ('blokkades'), het gebruik van aanloopjes, stopwoordjes en synoniemen, het produceren van allerlei bijgeluiden als klikjes en snikken, het happen naar lucht en het veelvuldig gebruik van pauzes, een snel en onregelmatig spreektempo of plotselinge stijgingen in toonhoogte of luidheid van de stem. Stotteren kan gepaard gaan met een onregelmatige ademhaling, gehijg, naar adem happen, vastzetten van de borst en het middenrif, gespannen bewegingen van tong, lippen, kaken en andere gezichtsspieren (neusvleugels, ogen) waardoor ‘gekke bekken’ ontstaan die bij veel luisteraars op de lachspieren kunnen werken. Ook komen krampachtige bewegingen van de handen voor en geschuifel en gestamp van de voeten. Ook andere tekenen van opwinding kunnen het stotteren vergezellen, zoals een verhoogd tempo van de hartslag, zweten, een rood hoofd krijgen, spanning in allerlei spieren met name in de buik-, borst- en keelspieren, trillende vingers of het ontbreken van oogcontact met de luisteraar(s). Omdat iedere stotteraar zo zijn eigen manier van stotteren heeft ontwikkeld, bestaan er zeer veel verschillende vormen van stotteren. In het overzicht op de volgende bladzijde staan alle verstoringen van het vloeiende spreken. Er zijn drie verschillende categorieën die elkaar opvolgen. Als er per 100 woorden 2 verschijnselen uit categorie II of 1 uit III worden geteld, dan is dit reden voor oplettendheid. Komen deze verschijnselen vaker voor, dan is bemiddeling gewenst. Er zijn twee soorten van stotteren te onderscheiden: primair (beginnend) stotteren secundair (gevestigd) stotteren. Er is geen duidelijke scheiding tussen de twee soorten te trekken, maar die ligt ongeveer bij 9 jaar. Kernbestanddelen van secundair stotteren zijn verschijnselen uit de categorieën II en III. Secundair stotteren is onder te verdelen in: Extravert stotteren: - De stotteraar maakt gebruik van vaste starters. Dit zijn vaak stopwoorden of betekenisloze geluiden, die worden gebruikt als men dreigt een moeizaam begin van een zin uit te moeten spreken. - Aanloopjes, persgeluiden, gesnuif, gesputter, snikachtig inademen en willekeurige spraakklanken. - Allerlei grimassen, armgebaren, hoofd- en rompbewegingen. Introvert stotteren: - Starters en stereotiepe zinnetjes, soms ook wijdlopige clichéuitdrukkingen. - Synoniemen en omschrijvingen gebruiken. - Zinnen omredigeren of niet afmaken. - Verstard en expressieloos wachten. Categorie I Heel gewoon 1. geluidloze pauzes 2. interjectie van klanken, betekenisloze lettergrepen of stopwoorden 3. opnieuw formuleren van zinnen of zinsdelen 4. herhaling van éénlettergrepige woorden; ritme en accentuatie vrijwel normaal; aantal herhalingen 3 of minder 5. herhaling van hele zinnen 6. herhaling van lettergrepen; ritme en accentuatie vrijwel normaal; aantal herhalingen 3 of minder Categorie II 7. herhaling van éénlettergrepige woorden, ritme en accentuatie vrijwel normaal; aantal herhalingen 4 of meer 8. herhaling van lettergrepen, ritme en accentuatie vrijwel normaal, aantal herhalingen 4 of meer 9. herhaling van éénlettergrepige woorden, ritme en accentuatie afwijkend, aantal herhalingen 2 of meer 10. herhaling van lettergrepen ritme en accentuatie afwijkend, aantal herhalingen 2 of meer Categorie III 11. herhaling van lettergrepen, eindigend in aanhouden van klanken 12. aanhouden van klanken 13. aanhouden van klanken eindigend in blokkade 14. toenemende spanning bij het spreken, zichtbaar in b.v. tremor van lippen of kaak, hoorbaar in geperste stem of wegvallen van geluid, algehele verstarring Heel ongewoon Psychische kenmerken Emoties en gedachten die aan het stotteren ten grondslag liggen zijn onder meer: angst voor het stotteren; doordat een stotteraar vanuit zijn omgeving afkeurende reacties op zijn spreken krijgt of wordt uitgelachen of omdat anderen hem nadoen en bespottelijk maken, krijgt hij steeds meer angst voor zijn stotteren (en voor zijn omgeving). schaamte-, schuld- en minderwaardigheidsgevoelens; de stotteraar voelt zich door zijn handicap vaak minderwaardig aan welvloeiend sprekende mensen. Hij schaamt zich voor zijn gebrekkige manier van praten. gevoelens van frustratie en agressie; deze ontstaan doordat de stotteraar in voorkomende gevallen niet adequaat kan reageren zoals hij wel gedaan zou hebben wanneer hij zich door zijn stotteren niet gehandicapt zou hebben gevoeld. Al deze gevoelens en gedachten kunnen ertoe leiden dat de stotteraar steeds erger gaat stotteren. De stottercirkel Als we kijken naar een stottermoment dan zien we de verschillende kanten van het stotteren daarin weer terug. Van tevoren zijn er de negatieve gedachten en gevoelens (angst, schaamte) en de verwachting dat 'het weer mis zal gaan'. Deze gevoelens en gedachten gaan gepaard met lichamelijke onrust en spanning. Deze spanning heeft weer invloed op de adembeweging. Een onrustige adembeweging en veel spierspanning leiden vanzelf tot stotteren. Stotteren draagt verder weer bij aan de negatieve gedachten en gevoelens en daarmee is de cirkel rond. Wanneer wordt gestotterd? Eén van de meest opvallende kenmerken van het stotteren is de wisselvalligheid. Er zijn grote verschillen in mate van niet-vloeiend spreken per spreeksituatie. De ene keer stottert iemand veel meer dan de andere keer. Dit hangt nauw samen met de mate van spanning die in een spreeksituatie wordt gevoeld. leder mens ervaart verschillen in spreeksituaties. Een gezellig gesprek met bekenden is meer ontspannen dan spreken voor een groep of verantwoording afleggen aan de baas of de directeur. Zo geldt dat voor een stotteraar op dezelfde manier. In spreeksituaties waarin de communicatie weinig spanning oproept (zoals kletsen met bekenden, uitroepen tijdens het kijken naar de televisie e.d.) zal een stotteraar dan ook weinig stotteren. Als een conflict moet worden uitgepraat, als een leerkracht of een chef iets vraagt of als een stotteraar duidelijk zijn mening moet zeggen, dan stottert hij waarschijnlijk meer. Verschillen in spreeksituaties In een groep of in de klas spreken is daarom voor veel stotteraars een moeilijke situatie. Juist het alléén aan het woord zijn, terwijl anderen luisteren, verhoogt de spanning. Daarom is het geven van een antwoord, als het eigenlijk niet hoeft en je ook je mond kan houden, gemakkelijker dan antwoorden als er om gevraagd wordt. Als je voelt dat je iets moet, dat er een prestatie (al is het maar het geven van een goed antwoord) van je verwacht wordt, dan ontstaat er extra spanning. Een vraag stellen in een winkel of aan een loket levert ook vaak meer spanning op. Je kunt bepaalde woorden (de treinbestemming of het gewenste artikel) immers niet vermijden. Telefoneren tenslotte is ook een spreeksituatie waaraan veel stotteraars een hekel hebben. Aan de telefoon is de stotteraar immers geheel op zijn spreken aangewezen. Bovendien moet hij beginnen met het zeggen van zijn naam en dat kan voor veel stotteraars problematisch zijn. Verschillen in stotteren Verschillende aspecten van het stotteren zoals de uiterlijke kenmerken, de emoties, het negatieve zelfbeeld en het vermijdingsgedrag komen niet bij iedere stotteraar in gelijke mate voor. Bij sommige stotteraars speelt angst een zeer grote rol. Zij houden snel hun mond of praten op een ingehouden, aarzelende manier. Bij anderen is het stotteren agressiever en meer naar buiten gericht. Het is duidelijker hoorbaar, met velerlei spanningen, trillingen en meebewegingen. Zij drukken vaker door en lijken er minder door aangeslagen. Dergelijke verschillen hebben te maken met verschillen in het ontstaan van het stotteren, de mate van stotteren en met verschillen in gedrag in de omgang met mensen. Stotteren bij kinderen Kinderen (onder de circa 12 jaar) stotteren vaak weer anders dan jongeren of volwassenen. De angst voor het stotteren en negatieve gedachten spelen bij kinderen een veel geringere rol dan bij volwassenen. Erg jonge kinderen zijn zich vaak zelfs niet van het stotteren bewust. Zij herhalen woorden en lettergrepen zonder dat zij het zelf in de gaten hebben en stotteren er zonder enige schroom lustig op los. Dit geldt echter niet voor alle stotterende jonge kinderen. Een kind leert veel door de ouders na te bootsen. Als de ouders zeer snelsprekende mensen zijn, zal het kind ook snel willen praten. Stotteren zelf ontstaat niet door imitatie van stottergedrag van een familielid of een vriendje. Spreken bestaat niet alleen uit het uitspreken van woorden maar dient ook om gedachten en gevoelens te uiten. Aangezien spreken een zeer complexe spierinspanning vergt zal voor een kind dat pas leert praten een hogere spreeksnelheid van zijn ouders moeilijker zijn en hem eerder doen stotteren. Behalve de snelheid van spreken kan ook een door de ouders of onderwijzer gestelde eis naar perfectie sterk belastend voor het kind zijn en het ontstaan van stotteren bevorderen. Vaak komt het ook voor dat kinderen zelf een (te) hoog verwachtingspatroon hebben van hun prestaties en daar ten koste van veel inspanning aan willen voldoen. Complexiteit van stotteren De laatste jaren doen zich tal van nieuwe ontwikkelingen voor op het gebied van het behandelen van stotteraars. Steeds meer nieuwe methodes worden gevonden om stotteraars te helpen bij hun handicap en bestaande behandelingsmethodes worden verbeterd. Stotteren is een complex probleem dat verschillende kanten heeft. De spraakcomponent: verstoringen in het vloeiende verloop van de spreekbewegingen. Bij deze verstoringen zijn te onderscheiden: verbale en non-verbale symptomen en primaire en secondaire symptomen. De emotionele component: dit betreft de spanningen en negatieve emoties in spreeksituaties. De cognitieve component: hierbij gaat het om wat de stotteraar over zichzelf denkt en wat hij denkt dat anderen over hem denken. Stotteren is dus niet één bepaald, strak gedefinieerd verschijnsel, maar is een bonte verzameling van functiestoornissen, gedragingen en symptomen. Stotteraars vormen dan ook niet een homogene groep van personen met één bepaalde spraakafwijking. Iedere stotteraar heeft zijn eigen specifieke verzameling spraakafwijkingen, die zelfs niet onder alle omstandigheden gelijk is. Bij iedere stotteraar liggen de accenten weer anders. Cijfers over stotteren Ongeveer 1 % van de bevolking stottert. De kans dat kinderen ooit stotteren bedraagt gemiddeld 4,2 %. Stotteren komt drie keer meer voor in families van stotteraars. Een mannelijke stotteraar wiens vader ook stottert heeft 35 % kans dat zijn zoon zal stotteren en 9 % dat zijn dochter zal stotteren. Een man die stottert en wiens ouders niet stotteren heeft 21 % kans dat zijn zoon zal stotteren en 9 % dat zijn dochter zal stotteren. Een vrouwelijke stotteraar wiens vader ook stottert heeft 71 % kans dat haar zoon zal stotteren en 0 % dat haar dochter zal stotteren. Een vrouw die stottert en wiens ouders niet stotteren heeft 33 % kans dat haar zoon zal stotteren en 13 % kans dat haar dochter zal stotteren. 4 mannen op 1 vrouw stotteren. In België stotteren ongeveer 100.000 volwassenen. In Engeland of Frankrijk zijn er dat 570.000, in de USA 2.565.000, in Europa 3.600.000, in de hele wereld ongeveer 50.000.000. Oorzaken van stotteren Spreken is een typisch menselijk gedrag. Het is een bijzonder complex gedrag dat blijkbaar niet bij de geboorte aanwezig is. We doen er meer dan 7 jaar over vooraleer we de basisbeginselen onder de knie hebben. Meestal lukt het leren spreken spontaan en probleemloos. Soms vertonen kinderen allerlei stem-, spraak- en taalproblemen. Lee Edward Travis bracht spreken voor het eerst in verband met de werking van hersenactiviteiten. Zijn werk situeert zich tussen 1920 en 1950. Lee Edward Travis en Samuel Orton lanceerden één van de eerste neurofysiologische theorieën over het ontstaan van stotteren, namelijk de “cerebrale dominantietheorie”. Deze theorie stelt dat stotteren het gevolg is van een gebrekkige dominantie van de ene hersenhelft over de andere. De spieren die bij de spraak betrokken zijn worden vanuit beide hersenhelften geënerveerd. Voor vloeiende spraak moeten de activiteiten in deze twee banen goed worden gesynchroniseerd. Een dergelijke synchronisatie kan alleen tot stand komen wanneer de ene hersenhelft dominant is over de andere. Voor de meeste sprekers is dat de linkerhersenhelft waar immers het taalvermogen zou gelokaliseerd zijn. Bij de persoon die stottert zou er geen of onvoldoende dominantie aanwezig zijn waardoor er geen goede synchronisatie plaatsvindt van de signalen die naar de articulatiespieren gaan. Oorspronkelijk ging deze theorie vooraf door de overtuiging dat mensen die stotteren meer neiging vertoonden tot linkshandigheid en dat het stotteren veroorzaakt werd doordat men hen verplichtte hun rechterhand te gaan gebruiken. Nadien draaide men 180 graden en trachtte men de (vermeende) voorkeur voor de linkerhand te herstellen bij rechtshandige stotterende mensen. Deze vrij eenvoudige theorie heeft een tijd het denken over de oorzaak van stotteren bepaald. In deze periode werd er massaal veel onderzoek verricht naar de hand- en oogvoorkeur bij stotterende en nietstotterende mensen. Oudere generaties herinneren zich wellicht de populariteit van het volksgeloof dat stotteren ontstaat als je een linkshandige rechts laat schrijven… Om verschillende fundamentele redenen is men de theorie gaan verlaten. Aanvankelijk kwam dit door het uitblijven van resultaat met deze aanpak. De staat van kennis over de werking van hersencellen, zenuwcellen en spiercellen leert dat dit soort onderzoek beschrijvend is in plaats van oorzakelijk. Onderzoeken die plaatsvinden bij oudere kinderen en volwassenen zijn onzuiver. Ze meten de effecten mee van langdurend stotteren. Een fundamentele moeilijkheid is dat theorieën over hersenwerking niet kunnen beschrijven, noch verklaren waarom iemand die stottert het de ene keer wel doet en de andere keer niet. De kennis over onvloeiend spreken was toen echter nog beperkt. De laatste decennia hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die onze kennis over stotteren veranderden. De verklaring of de oorzaak van stotteren is niet gekend. Het zoeken naar een verklaring voor stotteren gaat nog steeds door. Er zijn echter redenen om aan te nemen dat de oorzaak van stotteren niet gevonden zal worden. Er is een toenemende evidentie dat stotteren te maken heeft met een minder goed functioneren van de spraak- en taalproductie. Deze minder goed functionerende spraak- en taalprocessen zorgen voor een zekere vatbaarheid. Dit betekent niet dat ze rechtstreeks leiden tot stotteren. Ze kunnen ook tot uiting komen in andere stem-, spraak- en taalstoornissen. Over het al dan niet erfelijk zijn van stotteren bestaat onzekerheid. Duidelijk is wel dat stotteren niet erfelijk is zoals bijvoorbeeld de kleur van het haar of de kleur van de ogen. Wel kunnen bepaalde kenmerken geërfd worden die bevorderlijk kunnen zijn voor het ontstaan en de ontwikkeling van het stotteren. Als een kind zo'n kenmerk heeft en als het een aanleg bezit voor een zwakkere timing van spraakbewegingen, dan heeft dit kind een grotere kans om later te gaan stotteren. Vatbaarheid op zich blijkt niet voldoende te zijn om beginnen te stotteren. Er is meer nodig! Er zijn factoren die stotteren uitlokken bij iemand die vatbaar is. Deze uitlokkende factoren hebben één gemeenschappelijke noemer: stressoren van allerlei aard maar in het bijzonder rond spraak- en taalontwikkeling. Op dat moment zouden er storingen in de programmering (o.a. de timing) van specifieke articulatieprogramma's ontstaan. Deze verstoringen uiten zich in kernverschijnselen van stotteren, met name herhalingen, verlengingen en stemblokkeringen. Tenslotte zorgt een derde reeks van factoren ervoor dat stotteren blijft bestaan en uitgroeit tot een heus stotterprobleem. Stotteren kan ontstaan door verschillende factoren. Men kan deze factoren onderscheiden in: biologische, psychische en omgevingsfactoren. Biologische factoren zijn de kenmerken die in een persoon al vanaf z'n geboorte heeft. Tijdens een stotterblokkade is de rechter hersenhelft overmatig actief. Volwassen stotteraars vertonen, ook wanneer zij voor het oor van geschoolde luisteraars vloeiend spreken, een iets grotere tijd tussen impuls en uitvoering van stembandbewegingen dan normale sprekers. Ook de coördinatie van articulatiebewegingen kan afwijkende patronen laten zien. Bij kinderen zijn deze verschillen niet duidelijk aantoonbaar gebleken. Het is namelijk zo dat 110 spiergroepen gecoördineerd moeten worden om vloeiend te spreken. Mogelijke organische verschillen tussen stotteraars en niet-stotteraars geven tot nu toe aan die gevonden afwijkingen van de norm evengoed het gevolg als de oorzaak van stotteren zouden kunnen zijn. Stotteren kan tevens beïnvloed worden door de psychische gesteldheid op het moment van spreken. Ook zou het mogelijk zijn dat een stotteraar heftiger reageert op geluid. Het zou dan zo zijn dat stotteraars lichamelijk sterker reageren op het roepen van hun naam, of het rinkelen van de telefoon. Ze gaan dan sneller ademhalen, ze zijn meer gespannen en struikelen over hun woorden. Toch is het zo dat bij deze factoren het stotteren alleen zal ontstaan onder invloed van omgevingsfactoren. Mensen kunnen ook gaan stotteren door spanning of emotie die ze ervaren. Veel kinderen die nog bezig zijn met het leren praten gaan door opwinding herhalen of hakkelen. Doordat ze met hun kleine woordenschat veel willen vertellen gaan ze door gehaastheid struikelen over hun woorden. Meestal gaat dit gewoon weer over. Gebeurt dit niet dan heeft dit vaak te maken met spanningen thuis (bijv. ruzies), op school (bijv. het gaat niet zo goed), of met vriendjes (hij/zij heeft moeite in de omgang). Dit geeft eigenlijk al aan dat stotteren aangeeft dat het kind zich ergens niet prettig voelt. Stotteren wordt ook wel gezien als geconditioneerde (geleerde) reactie die te verdelen is in twee soorten leren: - Emotioneel leren (autonome of klassieke conditionering), - Instrumenteel leren (operante conditionering). Autonome conditionering betreft reacties van het autonome zenuwstelsel. Het blijkt dat wanneer een neutrale prikkel een aantal keren samenvalt met een voor het organisme betekenisvolle prikkel, beide prikkels onwillekeurig gekoppeld worden. Bij operante conditionering gaat het om willekeurig te regelen gedrag. Als het kind emotioneel heeft geleerd dat praten iets moeilijks is, iets waar je je voor moet inspannen, zal het min of meer bewust gaan proberen het beter te doen. Wat hij zichzelf op die manier aanleert heet instrumenteel (operant) geconditioneerd gedrag. De ervaring wijst uit dat elke willekeurige beweging, door het verplaatsen van de spanning, en soort afleidingsmanoeuvre is en succes kan hebben. Een extraverte stotteraar ontwikkelt zo, op grond van zijn eigen autonome en operante conditioneringsgeschiedenis, een hoogstpersoonlijke verzameling van hoorbare en zichtbare stotterverschijnselen. Bij de introverte stotteraars ligt de eigenaardigheid vooral in het geconditioneerde vermijdingsgedrag. Wanneer iets onaangenaams ophoudt is dat namelijk ook belonend (negatieve bekrachtiging). De introverte stotteraar kan niet anders meer; het omdraaien van zinnen en het omzeilen van ‘moeilijke’ woorden wordt een geconditioneerd gedrag. Er zijn een aantal voorbereidende factoren in een kind zelf die door omgevingsinvloeden tot stotteren kunnen leiden: Erfelijke aanleg, Vertraagde rijping van het immuunsysteem (Wanneer een organisme wordt blootgesteld aan schadelijke prikkels waar het nog niet de juiste afweerreacties tegen heeft ontwikkeld, zal een 'primitieve' reactie de plaats van de juiste, maar nog niet voorhanden reactie innemen; de ontwikkeling van stotteren is te vergelijken met de ontwikkeling van een allergie: te vroege prikkeling van een zwak systeem levert inadequate gewoontereacties op die moeilijk meer te ontkoppelen zijn.), Vertraagde neurologische rijping (kan een vertraagde spraak- en taalontwikkeling tot gevolg hebben), Vertraagde ontwikkeling van de taal (Deze tekortkoming kan als meer belastend gevoeld worden naarmate het kind ouder wordt en meer gecompliceerde gedachten wil uiten.), Broddelen (Congenitale (aangeboren) taalzwakte: broddelen wordt gekenmerkt door een chaotische, slordige en meestal gejaagde wijze van spreken. De broddelaar heeft moeite zijn gedachten te ordenen en op begrijpelijke wijze naar buiten te brengen. Zowel erfelijke aanleg, atopie, vertraagde neurologische rijping, als broddelverschijnselen, komen bij jongens significant vaker voor dan bij meisjes. Tevens wordt wel een verklaring in omgevingsfactoren gezocht, zoals de hogere eisen die aan jongens gesteld zouden worden in hun optreden, ook op verbaal gebied; de grotere competitie waaraan ze worden blootgesteld; de kleinere emotionele ondersteuning vanuit de omgeving of het minder toelaten van gevoelsreacties bij jongens. Vooral in de adolescentie kan dit tot uiting komen, omdat er dan veel van jongens wordt verwacht. Gevolgen van stotteren voor het onderwijs Er zijn vele gevolgen van stotteren voor het onderwijs. Hier worden er enkele genoemd. De eerste wordt hierna uitgelegd en de anderen worden later nog uitgewerkt. 1. Het is mogelijk dat het kind niet geaccepteerd wordt in de klas, waardoor er een gespannen sfeer in de klas ontstaat die de druk op het kind kan vergroten. Het kind mag niet buitengesloten worden en geen acceptatie kan ook tot gevolg hebben dat de stotteraar geplaagd of gepest wordt en dan wordt de leerling het mikpunt van spot; 2. De motivatie van het kind om naar school toe te gaan is afhankelijk van de sfeer in de klas en de medeleerlingen en de leerkracht; 3. De docent moet weten op welke manier hij het kind moet benaderen; 4. Het kind heeft een mogelijke achterstand op spraaktechnisch gebied waar aandacht aan besteed moet worden. 5. De leerkracht kan (onbewust) invloed hebben op het kind waardoor de druk vergroot wordt en het kind meer gaat stotteren. Mikpunt van spot Wie zelf niet zo heel stevig in zijn schoenen staat (dat geldt zeker voor de meeste tieners en adolescenten), kan een ander niet bemoedigen. Hij probeert dan eerder om zelf omhoog te komen door een ander naar beneden te duwen. Iemand die een heel geringe dunk van zichzelf heeft, wordt gemakkelijk naar beneden geduwd. Dit verklaart waarom sommige leerlingen door ‘iedereen’ geplaagd worden. En ook waarom sommige stotterende leerlingen wel geplaagd worden en andere niet, of veel minder. Dat ligt niet aan het stotteren maar aan de mate van ontmoedigen. Wie vanwege het stotteren een grote hekel aan zichzelf heeft, kan niet geloven dat een ander hem aardig vindt. Zo’n leerling wijst toenaderingen af, hoewel hij er in stilte naar hunkert. Dit wordt soms voor eigenwijze arrogantie aangezien en wekt dan ergernis. Omgekeerd: Wie zichzelf, om maar aardig gevonden te worden, tot voetveeg van anderen laat maken, wekt na een poosje ook ergernis op. Zo’n sufferd, overal bang voor, komt nooit eens voor zichzelf op. Deze stotterende kinderen worden het meeste geplaagd en ze worden daardoor steeds meer ontmoedigd. Het zou op de weg van de klassenleraar kunnen liggen om op deze situatie in te gaan: de plagers niet terechtwijzen, maar ze zakelijk-belangstellend vragen uit te leggen wat hen beweegt. Zo ook de geplaagde niet in bescherming nemen, maar hem vragen wat hijzelf denkt dat de oorzaak is van zijn ‘mikpunt’schap. Wanneer de leerlingen dat over en weer van elkaar gehoord hebben kunnen ze, met een minimum aan leiding van de leerkracht, elkaar waarschijnlijk beter begrijpen en dus gemakkelijker verdragen. De introverte stotteraar die met zijn stotteren de mensen op een afstand houdt, of door zijn omredigeren en vermijden nauwelijks echt contact maakt, gaat er onbewust van uit dat als men hem echt zou leren kennen, men hem zeker zou afwijzen. Het blokkeren en niet verder kunnen, of het steeds maar omredigeren en synoniemen zoeken is ellendig en vermoeiend. Zich bloot geven is voor zijn gevoel nog erger. De extraverte stotteraar, die met zijn opvallende manier van stotteren overal aandacht krijgt, heeft daar enerzijds een grote hekel aan, anderzijds weet hij helemaal niet of hij zonder die aandacht wel kan bestaan; of hij dan niet een naamloos nummer in de massa wordt. Terwijl nu iedereen die hem ooit heeft meegemaakt weet wie hij is. Rationeel wil hij ‘van het stotteren af’, emotioneel kan hij het in veel gevallen niet missen. Het is belangrijk dat de omgeving zich dat realiseert. Hulpverlening aan stotterende leerlingen Omgaan met stotterende leerlingen Voor alle adolescenten, dus ook voor stotterende leerlingen, geldt dat zij bereid zijn hun weerstand tegen bemoeienis op te geven, als zij serieus worden genomen, met respect worden behandeld en belangstelling ervaren voor hun persoon, los van schoolprestaties en los van eventueel ongewoon of storend gedrag. Het valt telkens weer op dat er veel minder of niet wordt gestotterd in situaties waarin de leerling zich veilig, zeker en op zijn gemak voelt. Hoe groter het zelfvertrouwen, hoe meer veiligheid als het ware is ingebouwd en hoe minder afhankelijk de leerling wordt van het oordeel van anderen. Hoe vanzelfsprekender de leerkracht met het stotteren van de leerling omgaat, hoe gemakkelijker deze de ‘uitgestoken hand’ zal kunnen aannemen. Als ouders en onderwijzend personeel zich aanpassen aan wat de leerling aan kan, dan zal het gevoel van minderwaardigheid bij de leerling geleidelijk verminderen. Er komt plaats voor een positiever zelfbeeld en een realistischer kijk op de eigen mogelijkheden. Je kunt op verschillende manieren met een stotterende leerling omgaan. Let men er als leerkracht op, wat in de omgang met een stotterend kind vloeiendheid bevorderende factoren zijn, dan kan men bewust datgene doen wat de stotterende leerling helpt de weg naar spontane communicatie te vinden. Enkele tips worden hieronder gegeven. Rustgevend is het als de leerkracht werkelijk ontspannen kan wachten tot de stotterende leerling begint te antwoorden. Hij kan hier aan werken door onder andere bewust rustig te ademen tijdens het stotteren van een leerling. Wanneer de leerkracht niet meer goed weet waar de stotterende leerling het over heeft, kan het helpen als hij telkens even samenvat wat hij tot dan toe begrepen heeft. Als de leerkracht op de hoogte is van therapie die de stotteraar volgt en merkt dat de leerling bewust iets toepast dat hij in de behandeling geleerd heeft, dan kan een glimlach of een knikje, erkenning betekenen. De leerkracht zou het doel voorbijschieten door er al te enthousiast op te reageren of de rol van de therapeut te gaan overnemen. Bemoedigen is een ‘vloeiendheid bevorderende’ factor. Als wij iemand bemoedigen, geven wij hem de moed om zichzelf te zijn en de eigen onvolkomenheden te aanvaarden. De leerkracht zal er tegenover een stotterende leerling extra op moeten letten niet heftig of impulsief te handelen. Een plotselinge vraag, een ongeduldige opmerking, een onverwacht verwijt, kan een stotterend kind totaal uit zijn evenwicht brengen en het spreken zwaar bemoeilijken. Die ervaring zal ontmoedigend werken. De leerling ontzien werkt echter ook averechts, want de leerling moet leren kritiek te ondergaan. Maar kritiek kan ook rustig, vriendelijk gegeven worden. Ouders en leraren moet er steeds op bedacht zijn, dat de stotterende leerling geen voordeel trekt uit het stotteren. Stotteren zou anders een prima excuus zijn om bij de hand te hebben als je van jezelf niet mag falen. Het werkt waarschijnlijk nog beter als men non-verbaal door de eigen instelling, houding en gezichtsuitdrukking laat blijken dat men zich door het stotteren niet laat storen en als men zelf ontspannen praat, met pauzes op logische plaatsen. Het is zeker niet gemakkelijk om iemand die stottert te blijven aankijken, om met oprechte belangstelling aanwezig te blijven. Dit moet je toch doen, want de stotteraar voelt zich anders afgewezen; het is alsof wat hij verteld van geen belang is en of de ander er alleen maar op wacht tot hij uitgesproken is. Een directe vraag stellen is niet de beste manier om een gesprek te beginnen. Het is gemakkelijker als de leerkracht eerst zelf iets vertelt en naar aanleiding daarvan tot de vraag komt waar hij graag antwoord op zou hebben. De leerling heeft dan even tijd om zich op het contact in te stellen, hij ontvangt als het ware een stukje vertrouwen voordat hij zelf tevoorschijn moet komen. Het is moeilijk om een woord waar de stotterende leerling op vastzit niet eventjes aan te vullen. Bij mensen die meteen klaar staan om aan te vullen, om te helpen, voelt iemand die stottert zich extra onder druk staan. Je kunt een stotteraar de zin nog eens over laten zeggen. De lading is immers van de mededeling af (men weet al wat er gaat komen) en de leerling voelt geen spanning meer bij het uitspreken van de woorden die hem even tevoren zoveel moeite hebben gekost. Niet elke stotteraar neemt dit goed op. Hij kan ook denken dat men wil dat hij de zin goed uitspreekt. Hij zal dit dus gaan vermijden en zegt liever niks meer. Ook kan het helpen als je als leerkracht de leerling helpt in het structuren van de gedachtegang. Doe dit niet door het kind aan te vullen, maar bijvoorbeeld te zeggen: “Ik hoor dat je iets wilt vertellen over je oma, je hond en over het weekend. Waar wil je mee beginnen?” Zorg dat leerlingen in de klas weten wat er met de stotteraar aan de hand is. Geef bij plaaggedrag een voorlichting en praat met de klas. Ga hierbij uit van het kind, probeer het kind zelf te laten vertellen over zijn stotteren. Het kind is nu de deskundige, de rollen worden omgedraaid. Ga ervan uit wat het kind wil. Spreek met het kind af wat het kind het prettigst vindt, bijvoorbeeld aanvullen, beurten geven, afspreken hoe lang een beurt duurt en wat te doen in moeilijke situaties. In een kort overzicht worden deze voorbeelden samengevat: Wel doen: Tijdens een gesprek zoveel mogelijk oogcontact houden, Zelf rustig doorademen, Wanneer het gesprokene moeilijk te volgen is, telkens even samenvatten wat er wordt bedoeld; de leerling weet dan wat doorgekomen is en wat niet, het gesprek blijft op gang, misverstand en machteloos ‘laat maar zitten’ wordt voorkomen, De leerling even veel en even lange beurten geven als ieder ander; zo nodig de mogelijkheid openen voor schriftelijke beantwoording; oppassen voor voordeel halen uit het stotteren, De leerling onder alle omstandigheden serieus nemen en waar mogelijk bemoedigen, De leerling zoveel mogelijk bij de schoolomgeving betrekken door hem verantwoordelijkheden in klassen- of schoolverband te laten dragen, Help het kind de gedachtegang te structuren, Zorg dat de leerlingen weten wat er bij de stotteraar speelt, Spreek met het kind af, hoe de leerkracht met zijn stottergedrag omgaat. Niet doen: Medelijden hebben, Haast hebben, Fronsen of de ogen afwenden, Impulsief of heftig handelen, Ironie of spot tonen, Uitdagen, Raad geven, Woorden voor de ander invullen, Vragen: ‘zeg het goed opnieuw’, Bang zijn voor het stotteren, Bang zijn erover te praten. Wat is er aan het stotteren te doen, zodat het stopt of zeker minder wordt? Vroeger werd er gebruik gemaakt van prothesen en andere hulpmiddeltjes in de behandeling voor stotteren. Allerlei vreemde voorwerpen zoals gouden of ivoren vorken onder de tong, springveren die druk uitoefenen op de adamsappel, of het dragen van een harnas rond de nek bleven niet uit. Ook het zogenaamde “Freed Stammerheck” (zie figuur) werd in de mond geplaatst om tongbewegingen te hinderen en zo een vermindering van stotterverschijnselen te betrachten. Tegenwoordig denken we daar anders over. Als iemand stottert kan die persoon een therapie volgen, maar er is door de omgeving ook veel aan te doen. De stotteraar zelf kan ook al veel aan het stotteren doen, want het is geen gebrek, maar een verkeerde aangeleerde manier van praten. Een stotteraar moet als eerste stoppen met het vermijden van praten, hij moet contacten leggen en zeggen wat hij wil zeggen. Hij moet ook erkennen dat hij stottert. Ook moet hij zorgen voor meer ontspanning, omdat spanning ook een probleem is. Maar ook de luisteraar moet helpen. Laat de stotteraar uitspreken, want als je hem de hele tijd aanvult, voelt hij zich vaak opgelaten omdat dat hem het gevoel geeft dat het sneller moet. Dit heeft als effect dat hij alleen maar erger gaat stotteren. Keuze van de therapie Maar vaak is er daarnaast toch nog therapie nodig om van het stotteren af te komen, of er in ieder geval mee leren om te gaan. Per persoon dient bekeken te worden hoe zijn stotteren er precies uitziet en in welke componenten van het spreken de stoornis optreedt. Afhankelijk van deze analyse dient bepaald te worden welke therapiedoelstellingen voor deze cliënt van belang zijn. Dit bepaalt de keuze van de therapie. Aan de therapiekeuze moet dus een meer uitgebreide inventarisatie van het 'stotterprobleem' van de cliënt vooraf gaan. Voor dit onderzoek (diagnosestelling) zijn de foniatrische afdelingen van de academische ziekenhuizen en de stotterexpertisecentra dikwijls het beste uitgerust. De keuze van de therapie dient gebaseerd te zijn op de aard van het individuele stotterprobleem en dient primair te worden gericht op die aspecten in de problematiek die het sterkst domineren. Omdat de behandelcapaciteit binnen academische ziekenhuizen en de stotterexpertisecentra meestal beperkt is, zal voor de feitelijke behandeling veelal worden doorverwezen naar de stottertherapeut/ stottertherapie-instelling die hiervoor over de geëigende behandelingsmogelijkheden beschikt. Hieronder staan enkele instellingen die verschillende stottertherapieën aanbieden. Maar er zijn nog veel meer therapieën te vinden, die weer op een andere manier te werk gaan en zich richten op een andere oorzaak van het stotterprobleem. Vriendenkring Doetinchemse Methode In de logopedie van een eeuw terug is men steeds de oplossing gaan zoeken in het verbeteren van de ademfunctie. Soms lukte het door de verbetering van de ademfunctie het stotteren te laten verdwijnen. In de meeste gevallen was en is het niet de oplossing die men hoopte. Na een tijdelijke verbetering kwam en komt dan onherroepelijk de terugslag. Door teleurstelling en ontmoediging is terugval zelfs verslechtering het resultaat van zo’n kortstondige, schijnbaar succesvolle, spreekverandering. De Doetinchemse methode is van mening dat stotteren een gewoontevorming is, die zich afspeelt op drie niveaus. Op cognitief niveau gaan gewoonte- denkpatronen over op stotteren, die een overbodige waakzaamheid en zelf gespannenheid veroorzaken. Op het emotionele niveau worden angst- en schaamtegevoelens, onmacht en frustraties e.d. opgeroepen, waardoor tijdens het spreken, op het gebied van spreekmotoriek herhalingen, blokkades en verlengingen ontstaan, met eventueel meebewegen van de gezichtsspieren, van arm-, been- en rompspieren. Het samengaan van verschillende gewoonten bij het spreken zelf en op het gebied van gedachten en gevoelens leidt tot de volgende therapeutische richtlijnen: 1. In het negatieve zelfbeeld veranderingen kunnen aanbrengen door andere gedachtepatronen aan te bieden, tegengesteld aan die het stotteren in stand houden of verergeren. 2. De emoties die stotteren in stand houden of verergeren en die in dit negatieve zelfbeeld horen, veranderen door tegengestelde gevoelens over het stotteren aan te brengen. 3. Het uiterlijke stottergedrag (zichtbare en hoorbare symptomen) vervangen door een meer vloeiend spreekgedrag of door een stotterwijze die zich tot vloeiend spreken ontwikkelt. Conclusie: Therapie op alle fronten! Wil de Doetinchemse Methode het stotteren op alle fronten bestrijden, dan moet een therapie aan bepaalde voorwaarden voldoen: Zoals boven omschreven zal een therapie alle facetten van het stotteren moeten aanpakken, dus breed van opzet zijn: een Breed-spectrum therapie. Zowel het negatieve zelfbeeld als het spreekmotorische aspect van het stotterprobleem zullen aangepakt moeten worden. Een therapie zal intensief moeten zijn en niet in incidentele sessies worden gehouden. Ze verspreiden de therapieperioden van steeds enkele dagen aaneen over een half tot driekwart jaar waarbij de tussenliggende perioden als oefenperiode thuis worden benut. In deze tussenliggende perioden thuis kan de aangeboden stof verwerkt en getraind worden. De therapie zal plaatsvinden in de vorm van een groepsproces. In een proces met een groep lotgenoten verlopen veranderingen in het zelfbeeld en op het gebied van het spreken zelf intensiever en effectiever. Kwalitatief en kwantitatief levert een groepsbehandeling meer op. Er kan een natuurlijker ontwikkelingsproces gevolgd worden, nodig om op lange termijn effect te behalen. De therapie zal veel mogelijkheden tot transfer van het nieuwe gedrag moeten bieden. Ook hiervoor is het noodzakelijk dat de therapie intensief is, in een groep plaatsvindt en breed van opzet is. Op emotioneel cognitief gebied kunnen de groepsleden elkaar enorm ondersteunen en stimuleren. Maar ook veranderingen op spreekmotorisch vlak in allerlei situaties, goed vergelijkbaar met de dagelijkse, kunnen in groepsverband ingeoefend en toegepast worden. Een goede transfer heeft op zijn beurt weer alles te maken met effecten op lange termijn. De uitwerking van therapie op spreken en op de persoonlijkheid van de stotteraar kan alleen blijvend zijn als een natuurlijk groeiproces wordt gevolgd, waarbij alle veranderingen de tijd krijgen om hun eigen plaatsje in te nemen in de persoonlijkheid van de stotteraar en in zijn functioneren. Behandeling van volwassenen, jongeren en kinderen De therapie verschilt per leeftijdsgroep. Het zelfbeeld bij de verschillende leeftijdscategorieën verschilt net zoals het automatisme waarmee iemand stottert. Bij kinderen en jongeren is het stotteren zelf nog niet zo geautomatiseerd. Dit houdt in: De spreekmotorische gedragingen (hoorbare en zichtbare symptomen) wisselen nog sterk af per periode. Er is ook vaak een groter verschil tussen het praten in de ene situatie en in de andere. Kortom het stotteren is nog niet vastgelegd in een bepaald patroon; veranderingen in het stotteren is nog goed mogelijk. De verwachtingsangst speelt een steeds grotere rol als men ouder wordt. De verwachting om bij bepaalde mensen, bij sommige onderwerpen en in bepaalde situaties te stotteren levert angst op: situatievrees. Ook de verwachting om bij bepaalde klanken of woorden te gaan stotteren roept weer een andere verwachtingsangst op. De methode wil deze angsten tegengaan en ondertussen zal er gewerkt worden aan verandering van het stottergedrag, waarbij conditionering (intraining) van het nieuwe spreekgedrag centraal staan. Deze verantwoordelijkheid kunnen veel jongeren en kinderen nog niet aan en hebben hierbij hulp nodig van de ouders om tot het gewenste resultaat te komen. Met behulp van groepstherapie in intensieve vorm wil de Methode tot een goed resultaat komen, waarbij de inbreng van de deelnemers net zo groot en net zo belangrijk is als die van de begeleidende therapeuten. Del Ferro Methode Deze methode gaat ervan uit dat het stotteren voorkomt uit het ongecontroleerde bewegen van de middenrifspier. De Del Ferro Methode denkt dat met het aanpakken van de middenrifspier het stotteren over zal gaan. De Methode berust op het gecontroleerd trainen van de middenrifspier, waardoor stotteren onmogelijk wordt. Door wetenschappers wordt er geconcludeerd dat de Del Ferro behandeling op medische gronden bij het behandelen van stotteraars een goede methode is. De Hausdörfer-methode De Hausdörfer-methode baseert zich niet op verschillen tussen stotteraars en natuurlijke sprekers, maar op aspecten waarmee een stotteraar van zichzelf verschilt op verschillende momenten: wanneer hij wel en wanneer hij niet stottert. Daardoor komt de kern van het probleem aan het licht; de spreekrust is verstoord als het vertrouwen in het uitspreken van bepaalde woorden of letters ontbreekt. De Hausdörfer-methode geeft een weg aan die het de stotteraar mogelijk maakt om het vertrouwen in zijn spreken (=spreekrust) te herstellen en te behouden. Er wordt ‘maatwerk’ geleverd in die zin dat alles omtrent stotteren wordt uitgelegd op een logische, begrijpelijke wijze: er blijft voor de stotteraar geen enkele vraag onbeantwoord. Daarmee wordt hij zijn eigen therapeut, waardoor hij in staat is zijn probleem te overwinnen. Het enige werkelijke verschil tussen een stotteraar en een natuurlijke spreker is een gevoel, dat voor de natuurlijke spreker vanzelfsprekend is. Het gevoel van ‘spreekrust’ vindt zijn oorsprong in de ‘ik kan’-gedachte. Het is er bijvoorbeeld wél als de stotteraar spreekt als hij niet wordt gehoord of wanneer hij zingt. De Hausdörfer-methode stelt zich tot doel om dit gevoel te allen tijden te kunnen bereiken en vasthouden. Dit noemen we dan ‘natuurlijk spreken’. De meeste stotteraars ondervinden geen problemen bij het zingen. Dit komt omdat zij net als niet-stotteraars de overtuiging hebben hierbij geen problemen te zullen ondervinden. Dit spreekrust maakt dat zij van nature rustig blijven en dat houdt wederom in dat men de aandacht onbewust en op natuurlijke wijze op het spraakgeluid richt. Hoewel spreken en zingen twee gelijksoortige uitingen zijn (spraakgeluiden maken en sturen) is bij de stotteraar de overtuiging gegroeid dat hij niet vloeiend kan spreken. Dit werd vaak bevestigd door zijn ervaringen. Dit maakt hem onrustig en angstig. Dit gebrek aan spreekrust noemt deze methode ‘spreekangst’. Het gevolg is dat hij (bewust of onbewust) angstvallig gaat letten op letters en woorden, met name woorden en letters waarvan hij zich herinnert dat hij die eens niet uit heeft kunnen spreken. Hierdoor leert hij tegennatuurlijk spreekgedrag aan. Het onbewust sturen van het spraakgeluid, zoals bij het zingen, wordt ondermijnd. Zo heeft de stotteraar zich op dit punt als het ware ‘verkeerd geprogrammeerd’. Door de stotteraar bewust te laten worden van het feit dat de spraak bestaat uit het hoorbaar maken van het spraakgeluid en door het spraakgeluid bewust te sturen, wordt de aandacht afgeleid van de aangeleerde en verkeerde opvatting, dat bij spreken woorden en letters een belangrijke rol spelen. Het aangeleerde, niet-natuurlijke automatisme wordt na verloop van tijd omgevormd tot het oorspronkelijke, natuurlijke automatisme, dat bij de meeste stotteraars bij het zingen ongeschonden is gebleven. Hierdoor wordt het spreken even vanzelfsprekend als het zingen. De wezenlijke omschakeling in het gedachtepatroon heeft tot gevolg dat de verschijnselen, die bij stotteren horen (bijv. onregelmatige ademhaling, onjuiste mondstanden, ongecontroleerde bewegingen en dergelijke) verdwijnen. Vloeiend spreken is niet een doelstelling, maar slechts een gevolg. Door training kan onverstoorbaarheid worden opgebouwd; negatieve gevoelens en reacties uit de omgeving hoeven geen invloed meer uit te oefenen. De BOMA methode in het instituut de Pauw Instituut De Pauw is opgericht door Jolanda Boonstra die zelf 24 jaar zwaar gestotterd heeft. Zij weet dan ook als geen ander wat het betekent om als stotteraar iedere dag geconfronteerd te worden met de gevolgen van een spraakhandicap. Zij heeft als zo velen het stotteren niet willen accepteren en daarom heeft zij veel energie gestoken in het volgen van therapieën en het aanleren van methodes. Met gebruikmaking van haar eigen kennis en ervaring en met hulp van een arts en een psycholoog heeft ze een geheel nieuwe methode ontwikkeld, (die door haar de BOMA-methode is genoemd) bewust omgaan met ademhaling en gedrag, waarbij een balans gevonden wordt tussen de aandacht voor het fysiek en voor het mentale stotterprobleem. Het motto van Instituut De Pauw luidt: Stotteren levenslang? Kom nou! De BOMA® methode dankt haar succes aan het feit dat het een totaaltherapie is. Enerzijds wordt er aandacht besteed aan de flankenademhaling in combinatie met het 'handvat' en anderzijds wordt het emotionele aspect, het zogenaamde stottergevoel, aangepakt. Tijdens de 10-daagse basistherapie met maximaal 10 deelnemers wordt naast de ademhalingtechniek aandacht besteed aan o.a. telefoontraining, klanktraining, rollenspel, leesoefeningen, presentatie training (m.b.v. video-opname), ontspanningsoefeningen, realiteitstraining, en praktijkoefeningen buiten het Instituut. Na deze 10-daagse training waarin veel gevergd zal worden van motivatie en doorzettingsvermogen van de cursist, is de basis gelegd voor het uiteindelijke doel. Dat doel is stottervrij spreken. Daaronder verstaan wij dat de cursist geleerd wordt om zonder angst en ontwijkingsgedrag naar wens te spreken. Cursusinhoud In week 1 wordt er veel aandacht besteed aan de spreektechniek en praktijkoefeningen. Op dinsdag gaat u onder begeleiding van een docente boodschappen bestellen in winkels. Donderdag wordt een begin gemaakt met de telefoontraining. Dit zijn geen gespeelde situaties maar echte telefoontjes zowel naar bekende personen als naar onbekende personen. U zult minimaal 20 keer telefoneren tijdens de cursus. In week 2 komt het stottergevoel aan bod en zult u leren hoe u negatieve gedachten kunt omzetten in positieve gedachten. Tevens leert u hoe u om kunt gaan met eventuele spanning tijdens het spreken (angst en schaamte). Op donderdag geeft u een presentatie (zelf gekozen onderwerp) van 15 minuten voor publiek en videocamera. Ook deze dag mag u mensen uitnodigen om uw presentatie bij te wonen. Nazorg Een van de belangrijkste kwaliteitsaspecten van een stottertherapie is de zorg die besteed wordt nadat de basistraining is afgelopen. En dat is precies waarin Instituut De Pauw zich wil onderscheiden van andere therapieën. Het is immers niet realistisch te denken dat spreekgedrag, dat vaak over een periode van vele jaren is ingesleten, in twee weken afgeleerd kan worden. Gedragsverandering is een zaak van lange adem. Juist hieraan wordt in de begeleiding extra aandacht geschonken want de ervaring leert dat er na elke therapie sprake kan zijn van een terugval. Als daar niet adequaat op gereageerd wordt, kan het stotteren gemakkelijk terug komen en is alle inspanning voor niets geweest. Daarom wordt direct na de basis training de cursist niet losgelaten maar verder begeleid bijvoorbeeld d.m.v. regelmatig telefonisch contact om zo ondersteuning te bieden bij het in praktijk brengen van de BOMA®-methode. Speciaal voor oud-cursisten worden ook regelmatig speciale "opfrisdagen" georganiseerd waarin de oefeningen herhaald worden en ervaringen worden besproken. Methode van vzw Stotter In 1995 richtten enkele ouders van stotterende kinderen samen met logopedisten en psychologen de vzw Stotter op. De vereniging ijvert voor de combinatie van individuele stottertherapie en intensieve groepstherapie, een aanpak die werd ontwikkeld in Groot-Brittannië. Steeds meer Vlaamse therapeuten en huisartsen zijn overtuigd van de doeltreffendheid. Stotteren is geen zuiver spreektechnisch probleem en moet dus in een ruimere context worden geplaatst. De therapie bestaat uit een langdurige individuele begeleiding van het kind in combinatie met tien opeenvolgende dagen groepswerk, waar ook ouders en andere gezinsleden bij het stotterprobleem worden betrokken. Zo worden binnen het gezin onder meer communicatievaardigheden en technieken van probleemoplossing getraind om de invloed van factoren die stotteren uitlokken en in stand houden zoveel mogelijk te reduceren en zelfs uit te schakelen. De vzw Stotter stelt de wettelijke bepalingen rond logopedieverstrekkingen aan de kaak omdat die grote beperkingen inhouden voor doeltreffende behandeling van stotteren. In afwachting van een aanpassing van de verzekeringsvergoeding van het RIZIV organiseert de vzw Stotter betaalbare stottertherapieën. De vereniging haalt haar middelen bij betalende leden, maar doet vooral een beroep op sponsoring. Methode van Stichting Lösch In de wirwar van stottertherapieën onderscheidt Stichting Lösch zich door: Erkende behandelmethoden gecombineerd met verrassende vernieuwingen Een gekwalificeerd team van zowel logopedisten als psychologen Degelijke diagnostiek en geïndividualiseerde behandelplannen Een gezellige sfeer en leren op basis van plezier Minder beloven, meer bereiken Kinderen Soms voelen ouders zich schuldig over het stotteren van hun kind. Ze denken dat ze iets fout hebben gedaan. Maar stotteren is een neurologische bepaalde spreekzwakte en niet iets dat ontstaat door een verkeerde opvoeding. Het valt ons juist op hoe goed de meeste ouders met het stotteren van hun kind omgaan. Wij willen hen helpen een halve stottertherapeut te worden. Want 30 minuutjes logopedie per week is meestal niet voldoende. Lösch geeft een stoomcursus voor ouders én kind van vijf sessies van drie uur. Er wordt gewerkt in groepjes van maximaal vijf kinderen. De ouders, de logopediste en de psycholoog vormen een team. De ouders brengen specifieke kennis in over hun kind en de therapeuten leveren professionele deskundigheid en dragen die geleidelijk over aan de ouders. Zo wordt er gewerkt om een goede begeleider te maken van de ouders. Jongerentherapie In de Jongerentherapie is een belangrijk thema de ontwikkeling van de identiteit en de belemmering die het stotteren hierbij vormt. In een groep met lotgenoten ervaar je dat er anderen zijn die met hetzelfde tobben. Angst en schaamte voor het stotteren vallen van je af en je kan vrijuit praten. Tegelijkertijd merk je dat iedereen toch weer heel anders is. Stotteren bepaalt niet wat voor persoon je bent. Doordat je in de jongerentherapie vrijuit kan praten en doordat je er voor een moment niet in een uitzonderingspositie verkeert en het eenzijdige stempel ‘stotteraar’ wegvalt, wordt het mogelijk te experimenteren met allerlei nieuwe sociale rollen: gangmaker, versierder, leider, debater, verzoener. Door de nieuwe ervaringen ontdek je dingen die je kan en die bij je passen, maar die door het stotteren tot dan toe verborgen waren gebleven. Zo worden identiteit en zelfvertrouwen versterkt. Voor ouders is er op de therapiedagen een bijeenkomst met één van de therapeuten. Ouders, jongeren en therapeuten overleggen of één of beide ouders hier heen gaan of niet. Volwassenen Voor de volwassenen is er de Technische therapie. Hierin wordt de manier van spreken ingrijpend veranderd. Het is bestemd voor mensen voor wie een meer psychologische therapie minder geschikt is, óf omdat iemand zo heftig stottert dat spreektechnische verbetering voorrang heeft, óf omdat iemands stotteren betrekkelijk weinig met psychologische factoren te maken heeft, óf omdat iemand niets voelt voor psychologie. Ook is er voor volwassenen de Persoonsgerichte therapie. De persoonlijkheid is van invloed op het stotteren. Omgekeerd belemmert het stotteren de ontwikkeling van de persoon. Hierin wordt aan de persoonlijkheid gewerkt, zodat die beter wordt. Tenslotte is er de Angstgerichte therapie voor volwassenen. Sommige mensen stotteren niet erg, althans niet hoor- of zichtbaar, maar ervaren door dreigend stotteren wel veel angst. Ze verbergen hun klacht krampachtig, bang om door de mand te vallen. Deze sociaal fobische mensen leren in de Angstgerichte therapie vrijuit te praten en het stotteren maar te laten komen zoals het komt. Zo kunnen ze aan den lijve ondervinden dat het plafond niet bij de eerste de beste stotter naar beneden komt. Diagnostisch onderzoek en behandelplan Met iedereen die bij ons in therapie komt maken we een op de persoon toegesneden behandelplan. Hierin staat concreet omschreven wat de klachten zijn, wat je daar aan wilt veranderen, hoe we dit denken te bereiken en met welke therapie, en hoe we meten of het lukt. Het behandelplan is gebaseerd op een diagnostisch onderzoek. Groepsgewijs werken We werken grotendeels in groepen. Het geeft steun om lotgenoten te ontmoeten. Er doen zich in een groep uiteenlopende spreeksituaties voor. En alleen in een groep kun je een aantal dagen achtereen therapie hebben. In groepen komen verschillen tussen mensen naar voren. De verschillen worden in een goede groepstherapie met geïndividualiseerde behandelplannen en persoonlijke werkpunten vaak beter zichtbaar dan in individuele therapie. Individuele begeleiding In de loop van een therapiedag verlaten de deelnemers om de beurt de groep en worden ze individueel begeleid door de logopediste of - voor wie hier behoefte aan heeft - door de psycholoog. Basistraining Al onze therapieën hebben vloeiender spreken tot doel. De basistraining is hierbij essentieel. De training begint er mee dat we bij onszelf kracht oproepen, want wie zich onzeker voelt zal niet snel vloeiender gaan praten. Dan werken we aan de lichaamshouding en vervolgens, omdat stotteren verband houdt met een verkeerde en te grote spierspanning, aan het loslaten van overbodige spierspanning. Hierna komt langzaam praten. Pas als je je krachtig voelt, een goede lichaamshouding hebt, ontspannen bent, langzaam praat en van stotters niet meer zo van slag raakt, gaan we werken aan de besturing van spieren die bij het spreken betrokken zijn. Om te beginnen de rechte buikspier en het middenrif om de ademhaling te reguleren. Maar dit is niet voldoende. We pakken ook de spieren in keel, kaak, tong en lippen aan. Het geeft een kick om aan het einde van de basistraining vloeiend te praten. Vredeberg Manier Een andere manier om van stotteren af te komen. Ga wandelen in de bergen en organiseer dit zelf. 9 stappen uit het stotteren s stevig t taalgevoelig o onderzoekend t toegankelijk t to the point e energiek r realistisch e éénduidig n nauwgezet Leren in de ervaring Kwaliteit van werk, intervisie, een persoonlijke coach en supervisie vallen onder het principe van gelijkwaardigheid. Hier kunnen we aan toevoegen: leren in de ervaring en leren in de praktische situatie. Dit thema wordt in een supervisiegesprek regelmatig aan de orde gesteld. Theoretisch leren en in een gespeelde situatie leren hebben minder uitwerking. In theoretisch leren ontbreekt zowel de realiteit als de beleving. In de gespeelde situatie ontbreken de realiteit en de intensiteit van de beleving. De vraag blijft: ‘Wat doe ik werkelijk in de situatie?’ Reclamemakers zijn op zoek naar nieuwe vormen, de bestaande vormen voldoen niet langer. Daar zijn mensen te zelfstandig voor geworden. Ze spreken nu over ervaringsproducten. Dit is belevingsmarketing in een belevingseconomie. In puur consumeren van het product is de klant niet meer geïnteresseerd. Wat betekent dit voor leren in de praktische situatie en leren in de ervaring? alleen consumeren werkt niet, ook niet in therapie het mechanisch herhalen van een techniek zal verdwijnen uit een therapie het leren wordt verbonden met de ervaring, met de beleving van de realiteit; dit is het doel van de supervisie leren in de ervaring is een trend op weg naar een gelijkwaardige samenleving Hoezo leren in de ervaring? Het samenwerken in de activiteiten van de Vredebergstichting heeft inzicht gegeven in de denkwijze van mensen die stotteren en die niet stotteren. Interessant is welke denkwijze het leren in de weg zit. wat we doen voelen we niet en we weten er niets over te zeggen onze motieven zijn afgeleid van wat mensen in onze omgeving er van vinden eenmaal in therapie zoeken we ook de gelegenheid onder het werk uit te komen oefenen - ademoefeningen, spreekvaardigheid, lichaamsbewustzijn - doen we niet of we doen maar alsof onze woorden zijn verbloemend, ook in gesprek met de therapeut; we doen moeite onze beslissingen onduidelijk te houden en het niet-doen te verhullen dan zeggen we tegen onszelf dat het allemaal wel meevalt, we zijn tevreden met het resultaat en de therapeut moet dat ook zijn in een activiteit vermijden we inspanning en verantwoordelijkheid, het initiatief moet van de ander komen in plaats van onze denkwijze te onderzoeken bestrijden we de visie van de therapeut Conclusie: Een theoretische leersituatie in de praktijkruimte geeft weinig verandering. Wat wel? lichaamsbewustzijn, leren voelen wat je doet en leren ingaan op de ander samenwerken in projecten dagelijks thuis, op school en in het werk situaties aanpakken Dit bereiken we met supervisie. Centrum voor Stotteren (CvS) Behandeling Aan stotteren kan je wat doen. Stotteren vermindert meestal onder invloed van gespecialiseerde therapie. De behandelingen zijn sterk preventief gericht om te voorkomen dat stotteren zich verder doorzet (secundaire preventie), of een handicap wordt (tertiaire preventie). Wanneer behandelen? als er sprake is van stotteren als de ernst van het stotteren hinder kan veroorzaken of reeds veroorzaakt als er gegevens zijn dat stotteren zich negatief ontwikkelt als men aan de condities kan voldoen om met succes in te grijpen als de kansen op herstel zonder behandeling uitgesloten zijn leeftijd is geen hinderpaal Wat zijn de doelstellingen van een behandeling? de ontwikkeling van stotterverschijnselen afremmen, tot stilstand brengen de hinderlijke innerlijke verschijnselen van stotteren terugdrijven de hinderlijke uiterlijke verschijnselen van stotteren vereenvoudigen de vaardigheden met spreken opdrijven de omgang met spreeksituaties en luisteraars verbeteren de omgeving (ouders, grootouders, school, partner…) helpen met stotteren Wat gebeurt er tijdens een behandeling? het beïnvloeden van stotteruitlokkende factoren buiten het kind het beïnvloeden van stotteruitlokkende factoren binnenin het kind inoefenen van neutrale en positieve emotionele verschijnselen tijdens spreken inoefenen van een neutraal en gunstig zelfbeeld over spreken vaardigheidstrainingen met spreken aanleren van strategieën en gedragingen om wijzigingen in spreken stabiel te houden Hoe wordt een behandeling georganiseerd? individueel groep ouderprogramma grootouderbijeenkomst school Hoe lang duurt een behandeling? de duur van een behandeling varieert tussen de 40 tot 320 sessies (ref. 30 min.) de duur is afhankelijk van een aantal factoren Wat zijn de effecten van een behandeling? de resultaten van een behandeling zijn van vele factoren afhankelijk de verwachte effecten worden vooraf aangegeven (voor jonge kinderen, oudere kinderen, adolescenten, volwassen op basis van klinische gegevens en effectstudies) bij jonge kinderen, kort na het ontstaan van stotteren zijn de effecten het grootst bij ongeveer 50 % is drie jaar na het stopzetten van de therapie geen stotteren gemeld bij ongeveer 25 % van deze kinderen is er sprake van licht stotteren, zonder problemen bij ongeveer 25 % van deze kinderen is er geen stabiel spreekpatroon; een tweede interventie is dikwijls noodzakelijk bij oudere kinderen en volwassenen zijn de resultaten dikwijls dat men grote problemen (psychisch, sociaal) met stotteren beperkt of voorkomt en afhankelijk van de ernst van stotteren ook uiterlijke verschijnselen beperkt Waarop is een behandeling gebaseerd? De behandelingen zijn gebaseerd op wetenschappelijk standvastige inzichten over het ontstaan en het ontwikkelen van stotteren. De delen van stotterbehandelingen zijn gegroeid uit internationale publicaties en contacten. Ze zijn ook dikwijls in eigen praktijk ontwikkeld. De methodiek steunt op behandelingen voor cognitieve, emotionele en vaardigheidscomponenten van spreekgedrag. De therapie steunt op een intensieve klinische ervaring. Richtlijnen voor behandeling: richtlijnen worden vooraf mondeling en schriftelijk meegedeeld afspraken van behandeling worden gemaakt met de therapeut evaluatie van behandeling, besprekingen, beëindigen… worden onderling afgesproken.