EXTRA proefjes momentenwet Proef A Probeer eens met 2 vingers de deur open te duwen bij de deurkruk (de deur staat op een kier). Probeer dezelfde deur met 2 vingers open te duwen bij de scharnieren. Wat neem je waar? Proef B Probeer op plaats A en vervolgens op plaats B (zie plaatje) met 2 vingers een deurkruk naar beneden te duwen. A B Wat neem je waar? Proef C Probeer met een krachtmeter te meten hoeveel kracht je in beide situatie moet gebruiken om de deurkruk naar beneden te trekken. Proef D Om een bout los te draaien, heb je een grote kracht nodig. Met alleen je vingers lukt dit vaak niet. Je kunt bijvoorbeeld een steeksleutel gebruiken. De spierkracht werkt dan door de steeksleutel op een grotere afstand op de bout en je kan een grotere kracht uitoefenen waardoor de bout wel los te draaien is. Mocht het nog niet lukken dan neem je een langere steeksleutel. De steeksleutel is een voorbeeld van een hefboom. Met een hefboom kun je met een kleine kracht een grote kracht maken. Het aangrijpingspunt van een kracht is de plaats waar de kracht werkt. De hefboom draait om een punt, het draaipunt. Het draaipunt zit nu bij de bout. Op een grotere afstand van het draaipunt is de kracht die je maakt groter. Wat je aan kracht wint, verlies je aan afstand. Dat verlies aan afstand is niet erg want voor veel mensen is het moeilijker een grote kracht te leveren dan deze over een grotere afstand te laten werken. Voorbeelden van hefbomen: - - tang schaar breekijzer steekwagen steek-/ringsleutel notenkraker Reken voorbeeld moersleutel (aan de hand van dit voorbeeld zijn vele vragen te bedenken): Je trekt met een kracht van 300 N naar beneden aan de moersleutel. De lengte van de arm is 15 cm. Lengte arm is dus 0,15 m M = 300 N . 0,15 m M = 45 Nm (newtonmeter) De moersleutel wordt naar links gedraaid (tegen de wijzers van de klok in) dus je zegt dan: het moment is 45 Nm linksdraaiend. Schematisch: arm = 15 cm F = 300 N