1914-1918 Nederlandse socialisten in de Eerste

advertisement
1914-1918
Nederlandse socialisten in de Eerste Wereldoorlog
Ron Blom 1
Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 betekende meteen al een
nederlaag voor de internationale socialistische arbeidersbeweging. De sociaaldemocraten steunden de oorlog overal. Ron Blom gaat in op de wijze waarop radicale
socialisten in Nederland op de Eerste Wereldoorlog reageerden.
Nederland nam als kleine imperialistische mogendheid met koloniën (Indië/Indonesië,
Suriname en Antillen) een bijzondere positie in. Ingeklemd tussen oorlogvoerende naties, wist
Nederland buiten het krijgsgewoel te blijven. Door massale mobilisatie wilde de regering deze
neutraliteit gewapenderhand verdedigen.
Alle plechtige afspraken op internationale congressen ten spijt, namen de verschillende
leidingen van de sociaal-democratie bijna plichtsgetrouw hun plaats in binnen het eigen
nationalistische en oorlogszuchtige koor. Geen internationale boycot van de oorlog, maar
enthousiaste samenwerking met de eigen bourgeoisie om de arbeidersklasse naar de
slachtbank te leiden. Het vraagstuk voor radicale socialisten werd hoe ze het beste de
neutraliteit konden verdedigen.
Sociaal-democraten en de oorlog
Pieter Jelles Troelstra en het overgrote deel van de leiding van de Sociaal-Democratische
Arbeiderspartij (SDAP) waren altijd sterk beïnvloed door de Sozialdemokratische Partei
Deutschlands (SPD) onder leiding van Karl Kautsky, die werd gezien als ‘paus van de
Tweede Internationale’. Kautsky was in de internationale socialistische beweging een baken
bij belangrijke vraagstukken, zoals oorlog en de socialistische strategie.
Maar vanaf ongeveer 1910 was hij langzamerhand opgeschoven van een revolutionair
naar een ‘centristisch’ standpunt: laverend tussen revolutionair en gematigd. Ook in andere
landen schoven de socialistische partijen en bleken de functionarissen van de uitdijende partijen bondsbureaucratie, door hun ingroei in de burgerlijke maatschappij, veel meer te verliezen
te hebben dan de spreekwoordelijke ketenen van de arbeidersklasse.
Kautsky steunde, na aanvankelijke aarzelingen, de opstelling van de SPD-fractie in de
Reichstag die besloot in te stemmen met de Duitse oorlogsinspanningen. Dit leidde tot
ongeloof bij andere sociaal-democraten in het buitenland. De Russische socialist Vladimir
Iljitsj Lenin ging aanvankelijk zelfs uit van bewuste mediamisleiding door de Duitse politieautoriteiten om verwarring te zaaien binnen de internationale arbeidersbeweging.
De Duitse aanval tegen Frankrijk, via het binnenvallen en bezetten van het neutrale
België, leidde tot grote onrust. De Nederlandse sociaaldemocraten – op dat moment verdeeld
1
Ron Blom promoveerde samen met Theunis Stelling op Niet voor god en niet voor het vaderland: linkse
soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van ’14-’18 (Uitgeverij Aspekt, 2004). Een
interview met hen beiden staat op Socialisme.nu: 1914-1918 - Toen de soldaten revolutie wilden.
1
in twee partijen (SDAP en de linksere Sociaal-Democratische Partij/SDP) – moesten hun
positie ten opzichte van de gewapende neutraliteit bepalen. De SDAP besloot in navolging
van de Duitse partijgenoten van de SPD en de Franse socialisten de mobilisatie te steunen en
voor de duur van de oorlog de klassenstrijd te staken, de zogeheten godsvrede (Duits
Burgfrieden). Het overleven van de natie prevaleerde boven de arbeidersklasse.
Communisten
De radicalere SDP, die later zou uitgroeien tot de Communistische Partij, sprak van verraad.
Deze kleine marxistische partij had zich vijf jaar eerder juist afgesplitst van de SDAP uit
onvrede over het gematigde beleid. Bovendien sprak de SDP zich consequent uit voor de
onafhankelijkheid van Nederlands-Indië. In overeenstemming met de eerder aangenomen
resoluties van de Tweede Internationale stelde de SDP dat de mobilisatie en eventueel daaropvolgende oorlogsvoering niet ondersteund kon worden.
Bovendien was Nederland met zijn koloniën een imperialistische mogendheid, zoals
Herman Gorter uiteenzette in zijn invloedrijke brochure Het imperialisme, de wereldoorlog en
de sociaal-democraten uit 1914. Gorter had samen met een andere radicale sociaaldemocraat, Anton Pannekoek, al eerder een uitgebreide kritiek ontwikkeld op wat zij zagen
als de rechtervleugel van de internationale sociaal-democratie. Beiden stonden in contact met
de kopstukken van de linkervleugel van de Duitse SPD en ook met bijvoorbeeld de
bolsjewieken van Lenin en de zijnen.
Terwijl Troelstra zijn zoon begeleidde naar de Haagse kazerne waar deze zich in de
eerste dagen van augustus 1914 aanmeldde als vrijwilliger, ageerde de SDP juist fel tegen de
mobilisatie ongeacht of deze nu ter verdediging van de neutraliteit was of niet. Een deel van
de SDAP-leiding was overigens nogal onthutst over de opstelling van de Duitse zusterpartij,
tenslotte een belangrijk voorbeeld. Bezetting van vreemd grondgebied, en dus het de facto
vertrappen van het zelfbeschikkingsrecht, resulteerde in enige sympathie van de SDAP (op
Troelstra na) voor de geallieerden rond Engeland, Frankrijk en als logische consequentie het
autocratische Rusland.
Zelfs bij de revolutionair-socialistische SDP bleek men hier niet immuun voor te zijn.
Kopstukken als Gorter en Pannekoek ageerden tegen het partij kiezen en spaarden daarbij ook
hun eigen pro-Ententepartijleiders David Wijnkoop en Willem van Ravesteyn niet. In de SDP
brak bovendien een discussie uit over de interpretatie van de leus van het volksleger:
onderdeel van de hervormingsagenda of instrument voor gewapende arbeidersmacht?
Volksleger of demobilisatie
De socialistische Tweede Internationale was van het begin af aan voorstander van de
invoering van de dienstplicht (militie) en tegen het staande leger. Deze opvatting was sterk
beïnvloed door de ervaringen van de Franse Revolutie,een belangrijk referentiepunt voor de
socialisten. Geen aristocratische legerleiding, maar een min of meer gedemocratiseerd leger
van en voor het volk door middel van de introductie van de (korte) dienstplicht. Hiermee kon
het repressieve staatsapparaat enigszins bedwongen worden en in revolutionaire situaties en
bij stakingen had de arbeidersklasse reeds de beschikking over de middelen tot zelfverdediging en/of machtsovername.
Een volksleger zou ook een progressieve rol kunnen spelen in een conflict met een
reactionaire mogendheid. Afhankelijk van de sociale dynamiek beschouwde de Tweede
2
Internationale sommige gewapende conflicten als progressief waarbij socialisten moesten
kiezen voor een van de partijen. Dit vormde ook de motivatie voor de steun van de Duitse
socialisten aan de oorlog. Het achterlijke autocratische Russische tsarenrijk was een gevaar
voor alles wat progressief was in Europa, en Frankrijk was hier bondgenoot van.
Evenzeer geïnspireerd door de Franse Revolutie, maar vanuit een andere ideologie,
waren ook de links-liberalen aanhanger van het volkslegerconcept. Zij wensten de
krijgsmacht, waarbinnen de landadel over het algemeen sterk vertegenwoordigd was, te
ontdoen van zijn conservatieve karakter. Tolstojanen, christen-socialisten en andere pacifisten
voelden hier niet veel voor en kwamen op voor dienstweigering. De anarchisten, die zich
enkele decennia eerder hadden afgescheiden van de Eerste Internationale, wilden de oorlog
beantwoorden met massale dienstweigering en de algemene werkstaking: ‘Geen man en geen
cent voor het leger’.
Ook de dichteres Henriette Roland Holst, die in 1911 de SDAP had verlaten, hing het
standpunt van demobilisatie en ontwapening aan. Net als Gorter was zij van mening dat
Nederland een koloniale mogendheid was en daarmee hadden het Nederlandse leger en de
vloot een imperialistisch karakter. Van progressieve verdedigingsoorlogen was volgens haar
bij imperialistische mogendheden geen sprake meer. Dus moest ook Nederland afzien van de
landsverdediging. Ze richtte met andere SDAP-oppositionelen het Revolutionair Socialistisch
Verbond (RSV) op en zette zich in voor dienstweigeraars.
Als enige Nederlandse afgevaardigde was zij in 1915 aanwezig op de internationale
socialistische conferentie in het Zwitserse Zimmerwald, waar ze samen met Leon Trotski en
Lenin de basis legde voor een alternatief voor de failliete Tweede Internationale in de vorm
van de in 1919 opgerichte Derde Internationale (Komintern). De overgebleven marxisten in
de SDAP ondersteunden nog steeds het standpunt van het volksleger.
Volgens de geestelijk vader van die partij, Frank van der Goes, had ieder volk in de
kapitalistische maatschappij (uitzonderingen daargelaten), recht op zijn zelfstandigheid en
zelfbeschikking. De arbeidersklasse moest aan het behoud van de zelfstandigheid meewerken,
want ‘inlijving bij een vreemd land zou de vorming van een nieuwe, nationale, antithese
betekenen, die de klassenstrijd zou bemoeilijken’.
Van der Goes bleef daarbij oog houden voor doorbraken richting het socialisme, maar
vele anderen binnen de leiding van de SDAP probeerden door hun patriottische opstelling als
waarlijke ‘nationale socialisten’ druk uit te oefenen op de liberalen om zo samenwerking en
hervormingen af te dwingen. Samen met het begraven van de klassenstrijdbijl en het falen van
de verscheurde Tweede Internationale zorgde dit voor een versterking van de rechtervleugel.
Het is duidelijk dat in het tijdperk van het moderne imperialisme de klassieke eisen van
de internationale sociaal-democratie, zoals het volksleger en het recht op zelfbeschikking,
verschillend konden worden uitgelegd. Daarbij kwam nog eens het probleem van het
kolonialisme, waarbij delen van de (internationale) sociaaldemocratie waaronder de SDAP,
overtuigd waren van de ‘civiliserende werking’ ervan. De ‘onderontwikkelde’ volkeren waren
nog niet toe aan onafhankelijkheid. De inheemsen moesten eerst de snelkookpan van het
moderne kapitalisme ondergaan, waarna de eenmaal tot wasdom gekomen arbeidersklasse de
overgang zou kunnen voltrekken richting het socialisme.
Dit soort racistische Opvattingen werden net als deze geleidelijke fasetheorie en het
reformisme bekritiseerd door een kleine, maar snel groeiende minderheid van revolutionaire
socialisten. Het optimistische ‘we zijn voor kerst thuis’ en de normalisering van de
3
vooroorlogse omstandigheden (inclusief herstel van de Tweede Internationale) bleven
voorlopig uit. De arbeidersklasse en de arme boerenbevolking in uniform in de loopgraven, en
de burgerbevolking in het achterland betaalden de rekening.
Linkse frontvorming
De grootschalige mobilisatie in Nederland werd ondersteund door de SDAP en door de
meerderheid van de Nederlandse bevolking, maar leidde tot grote problemen. Een groot deel
van de mannelijke bevolking (400.000 op een bevolking van zes miljoen) moest voor langere
tijd huis en haard verlaten om bijvoorbeeld aan de grenzen gelegerd te worden. Gebrekkige
inkomsten, voedseltekorten, verveling en gebrek aan verlof zorgden voor toenemende
onvrede. De bijna een miljoen (!) Belgische vluchtelingen in ons land en de via de kranten
verspreide informatie over de oorlogsverschrikkingen gaven bij velen de doorslag in hun
ondersteuning van de mobilisatie.
Net als in het leger en op de vloot, nam ook in rest van de maatschappij de onvrede toe.
De sociaal-economische omstandigheden verslechterden zienderogen voor een grote
meerderheid van de bevolking. Dit zorgde voor nieuwe uitdagingen, debatten en organisatievormen. Doordat het sociaal-democratische Nederlands Verbond van Vakverenigingen
(NVV) de godsvredepolitiek van de SDAP ondersteunde, nam de invloed van het radicalere
Nederlands Arbeids-Secretariaat (NAS) toe.
De evenzeer tot de sociaal-democratische familie behorende SDP besloot haar voorkeur
voor het NVV los te laten en kwam steeds intensiever in contact met het ‘onafhankelijke’
NAS, dat niet aan een politieke partij was gebonden en van origine meer sociaal-anarchistisch, syndicalistisch en revolutionair was. Grote overeenkomst vormde de afkeer van de
gematigde SDAP. Al snel na het uitbreken van de oorlog ontstond dan ook een samenwerkingsverband onder de naam van Samenwerkende Arbeidersverenigingen (SAV) ‘tegen
de oorlog en zijn gevolgen’. Naast NAS en SDP maakten de Internationaal Anti-Militaristische Vereniging (IAMV) en de Federatie van Revolutionaire Socialisten (FRS) deel uit van
dit samenwerkingsverband van radicale socialisten. Deze laatste sociaal-anarchistische
organisatie was in december 1915 door vrije socialisten opgericht om een tegenwicht te
vormen tegen de sociaal- democratische en ‘parlementaire’ SDP.
In 1916 ontstond uit de SAV het Landelijk Revolutionair-Socialistische Comité (RSC)
met over het hele land verspreid plaatselijke afdelingen. De SAV en later RSC maakten zich
sterk voor kwesties als de demobilisatie en een betere voedselvoorziening, maar ze ageerden
ook tegen de militarisering van de maatschappij.
Zo bestonden er regeringsplannen om naast de dienstplicht, mensen die daar niet voor in
aanmerking kwamen, in de burgermaatschappij verplichte werkzaamheden te laten verrichten.
Vooral door verzet vanuit radicaal links kwam van deze plannen tot een ‘burgerdienstplicht’
niets terecht. Wel kreeg de dienstweigeringsbeweging een impuls met het lanceren door
vooral christen-socialisten van het dienstweigermanifest.
Toenemende mobilisatiemoeheid in Nederland
Na de aanvankelijke nederlaag van de socialistische arbeidersbeweging om het uitbreken van
de Eerste Wereldoorlog te verhinderen, braken er betere tijden aan. Vanaf 1916 nam het
aantal stakingen sterk toe en net als in de rest van Europa werd de Nederlandse arbeidersbeweging als gevolg van de Russische Revolutie zelfbewuster en strijdbaarder. In Amsterdam
4
brak in juli 1917 onder aanvoering van vrouwen het aardappeloproer uit en er waren
verschillende stakingen in het staatsmunitiebedrijf de Hembrug.
Diverse linkse Organisaties wisten hiervan te profiteren. Het NAS leefde op, de SDP
groeide sterk en de wil tot eenheid tussen de verschillende radicaal linkse krachten nam toe.
Bij de verkiezingen van 1917 kreeg de SDP (die een Samenwerking aangegaan was met de
Bond van Christen-Socialisten/BvCS) 17.288 stemmen. In het district Amsterdam III verwierf
SDP-leider Wijnkoop deze keer 1289 stemmen, meer dan zevenmaal zoveel als in 1913.
Hiermee was duidelijk het potentieel aangegeven voor een revolutionair-socialistische partij
links van de SDAP. Niet weinig van de extra stemmen zullen vanuit de NAS-hoek gekomen
zijn. Dit zal ook de ‘politieke krachten’ in het NAS en onder de vrije socialisten in de FRS
niet ontgaan zijn.
Hoewel ze konden samenwerken met de linkse sociaal-democratenvan de SDP, waren
ze afkerig van aansluiting bij die partij. Wel schreven kopstukken voor haar partijblad De
Tribune. Een deel van de sociaalanarchisten begon zelfs na te denken over de oprichting van
een nieuwe partij, die er ook zou komen in de vorm van de Socialistische Partij (SP).
Wijnkoop stoorde zich nogal aan de invloed van anarchisten en antimilitaristen binnen
de partij en in de kolommen van het partijorgaan. Maar het was een logisch gevolg van het in
1915 loslaten van de oriëntering van de SDP op het NVV, die voortkwam uit haar sociaaldemocratische achtergrond. Het vervolgens omarmen van het NAS kon beschouwd worden
als ‘een beloning’ voor het toetreden van een groeiend aantal NAS-leden met een sociaalanarchistische achtergrond tot de partij. Tegelijkertijd werd de SDP verder versterkt door de
aansluiting van de linkse sociaal-democraat Henriette Roland Holst met haar RSV.
In het vierde mobilisatiejaar groeide de onvrede. Bovendien nam de roep om uitbreiding
van het kiesrecht en introductie van diverse sociale hervormingen toe. Onder de troepen en op
de vloot was men steeds minder bereid om genoegen te nemen met karig voedsel, slechte
huisvesting en de steeds maar voortdurende mobilisatie. Het intrekken van de verloven in
oktober 1918 resulteerde in de zogenaamde Harskamprellen.
De sociaal-democraten onder leiding van Troelstra voelden de groeiende populariteit
van de links-radicale groepen en van de revolutionaire vakbeweging. Bij de laatste
verkiezingen wonnen de revolutionairen vier van de honderd zetels in de Kamer! De SDP
behaalde twee zetels, de BvCS een zetel en de voormalig NAS-leider Harm Kolthek nam voor
de nieuwe libertair- socialistische SP zitting in het parlement.
Troelstra’s revolutiepoging
Wat niemand verwachtte, gebeurde toch. Nota bene SDAP-leider Troelstra deed in november
1918 een poging tot machtsovername. Deze was ingegeven door de Russische Revolutie en de
revolutionaire ontwikkelingen in Duitsland, dat op het punt stond in elkaar te storten. Mede
door initiatieven als Zimmerwald was de aanvankelijk zeer kleine revolutionaire linkerzijde
van de sociaal-democratie zich aan het hergroeperen. Het centrum en de rechterzijde slaagden
er niet in een einde te maken aan de oorlog en de Tweede Internationale te herstellen.
Organisatorische en ideologische problemen, maar natuurlijk ook vijandigheid (de
Belgische socialisten wilden niets te maken hebben met hun Duitse ‘partijgenoten’) waren
hier verantwoordelijk voor. Troelstra had nog tevergeefs getracht de partijen in Stockholm
aan tafel te krijgen. Zijn frustratie hierover kan ook zeer goed een rol hebben gespeeld in zijn
gedachten over een revolutie.
5
Maar Troelstra’s fameuze revolutiepoging verschilde in meer dan een opzicht van het
Russische voorbeeld. Zijn machtsgreep was slecht voorbereid en aangekondigd. Het establishment had zich na de ‘revolutionaire woelingen’ dan ook vrij snel herpakt. Ontevreden
soldaten werden naar huis gestuurd en betrouwbare troepen en vaderlandsgetrouwe
organisaties werden in stelling gebracht. De revolutie ging voorbij, voor die goed en wel
begonnen was. Wat wel bleef was de snelle introductie van de uitbreiding van het kiesrecht,
de achturige werkdag en andere hervormingen.
Radicaal links in Nederland kwam door samenwerking versterkt uit de oorlog
tevoorschijn. De schrik zat er goed in bij de autoriteiten en de katholieke en protestantse zuil.
De Centrale Inlichtingendienst (CID), die al enige tijd bestond, verlegde haar aandacht van
het in de gaten houden van buitenlandse inlichtingendiensten naar het bestuderen van de
groeiende invloed van radicale linkse organisaties.
*
*
6
*
Download