complete uitspraak

advertisement
Uitspraak
17 maart 2017
Eerste Kamer
16/05634
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1 Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in
de zaak C/16/420791 / FL RK 16-1592 van de rechtbank Midden-Nederland van 22 augustus 2016.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het
cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het
cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 13 januari 2017 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op
28 juli 2016 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot
opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij het verzoekschrift was een op 21 juli 2016 ondertekende geneeskundige verklaring gevoegd
van een niet bij de behandeling betrokken psychiater. In die verklaring is in antwoord op de vraag:
“Tot welke diagnose bent u gekomen op basis van uw onderzoek?” vermeld:
“Alcoholafhankelijkheid, en een sterk vermoeden van de ziekte van Korsakov” en “stoornissen door
gebruik van middelen”.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 22 augustus 2016. Zij heeft toen
onder meer betrokkene en haar advocaat gehoord alsmede de psychiater [betrokkene 2] . De
advocaat van betrokkene heeft aangevoerd dat geen sprake is van een alcoholverslaving en
evenmin van gevaar.
3.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe het volgende overwogen:
“De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en
verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat betrokkene gestoord is in haar
geestvermogens en dat de stoornis van de geestvermogens, te weten stoornissen door gebruik van
middelen, de betrokkene gevaar doet veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat het gevaar,
met name het gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen en zichzelf ernstig
lichamelijk letsel zal toebrengen, niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het
ziekenhuis kan worden afgewend.”
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt, onder verwijzing naar HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ
2007/230, dat het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent
het begrip ‘stoornis van de geestvermogens’ als bedoeld in art. 2 Wet Bopz.
Het onderdeel voert aan dat voor de vaststelling van een zodanige stoornis niet voldoende is dat
sprake is van verslaving aan of afhankelijkheid van alcohol. De rechtbank heeft een te ruime
maatstaf aangelegd door op grond van de geneeskundige verklaring en de ter zitting door de
psychiater [betrokkene 2] gegeven toelichting te concluderen tot een stoornis van de
geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken. De daarin aangegeven gevolgen van het
alcoholgebruik hebben geen betrekking op psychische aandoeningen, maar slechts op klachten en
risico’s van lichamelijke aard. Die kunnen toepassing van de Wet Bopz echter niet rechtvaardigen,
aldus het onderdeel.
3.3.2
In de hiervoor in 3.3.1 genoemde beschikking heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat
verslaving aan middelen als alcohol en drugs niet tot toepassing van de Wet Bopz kan leiden, tenzij
de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het
denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed
dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de
gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst (zie voorts onder meer HR 10 oktober
2014, ECLI:NL:HR:2014:2937, NJ 2014/439).
3.3.3
De rechtbank heeft haar oordeel onder meer gebaseerd op de geneeskundige verklaring en de door
de psychiater [betrokkene 2] ter zitting afgelegde verklaring.
De geneeskundige verklaring houdt onder meer in dat bij betrokkene sprake is van ernstige
alcoholafhankelijkheid en dat betrokkene ten gevolge daarvan een zenuwaandoening, een
evenwichtsaandoening en een slecht functionerende lever heeft opgelopen. Betrokkene blijft hulp
voor haar verslaving afwijzen, waardoor haar aandoeningen verslechteren. Dit betekent volgens de
geneeskundige verklaring “dat de verslaving betrokkene in haar macht heeft”. De ter zitting
gehoorde psychiater [betrokkene 2] heeft onder meer verklaard dat bij betrokkene sprake is van
ernstige lichamelijke schade, dat de cognitieve schade moet worden onderzocht en dat daarom een
opname noodzakelijk is.
De rechtbank heeft met haar oordeel dat de geneeskundige verklaring en de verklaring van de
psychiater ter zitting de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een psychische stoornis als
hiervoor in 3.3.2 vermeld, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
Die verklaringen houden concreet niet meer in dan dat bij betrokkene sprake is van lichamelijke
schade. De enkele passage in de geneeskundige verklaring “dat de verslaving betrokkene in haar
macht heeft” is in het licht van de overige inhoud van de geneeskundige verklaring en van de
verklaring van de psychiater ter zitting niet toereikend om het oordeel te rechtvaardigen dat sprake
is van een psychische stoornis als zojuist bedoeld.
Het onderdeel is dus gegrond.
3.4
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 augustus 2016;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A.
Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 17
maart 2017.
Download