I.V.N. afd. Hengelo Werkgroep schoolactiviteiten Tel: 074 -2770390 1 Deze lesbrief is gemaakt voor alle leerkrachten van Hengelose basisscholen, die met hun groep deelnemen aan het project "beestjes" van de werkgroep schoolactiviteiten van het I.V.N. afd. Hengelo. Wij hopen dat u met veel interesse deze lesbrief zult lezen en als voorbereiding op uw bezoek aan de heemtuin zult gebruiken. Hengelo, maart 1993, bijgewerkt, februari 2005 INSECTEN EN ANDERE DIERTJES. Veel van de dieren, die we in deze lesbrief behandelen behoren tot de geleedpotigen. Geleedpotigen hebben een geleed lichaam en gelede poten. Het skelet is uitwendig. Geleedpotigen behoren tot de ongewervelde dieren. Ook de ringwormen en de weekdieren (bijv. slakken) horen tot de ongewervelde dieren. Gewervelde dieren hebben een skelet met een wervelkolom (ruggengraat) binnen in het lichaam. kreeftachtigen duizendpoten Geleedpotigen spinachtigen gevleugeld insecten Ongevleugeld Kreeftachtigen: Hebben een groot aantal gelede aanhangsels.Twee paar antennen en meer dan vier paar poten. Ademhaling door kieuwen. Duizendpoten: landdieren met een groot aantal poten. Ademhaling door tracheeën. Onderverdeeld in duizendpoten (één paar poten per segment) en miljoen poten (twee paar poten per segment). Spinachtigen: Hebben vier paar gelede poten. Ademhaling door bijzondere tracheeën of boeklongen. Kop en borststuk zijn samengegroeid. Insecten: Hebben drie paar gelede poten. Ademhaling door tracheeën. Bestaan meestal uit drie delen (kop, borststuk en achterlijf). 2 A.INSECTEN. Het enorme aantal insecten is opgedeeld in ongeveer dertig verschillende groepen, die orden worden genoemd. Deze indeling berust grotendeels op verschillen in levenswijze en vleugelbouw, waarbij opgemerkt dient te worden dat veel insecten helemaal geen vleugels hebben.Enkele orden binnen de gevleugelde insecten zijn: lopers -----------------------------rechtvleugeligen springers ------------------------- kakkerlakken krekels, sprinkhanen huidvleugeligen ----------------------------------- oorwormen halfvleugeligen ------------------------------------ wantsen, cicaden, plantenluizen netvleugeligen ------------------------------------ gaasvliegen waternimfen-schorpioenvliegen ------------------ libellen schubvleugeligen ----------------------------------- motten, dagvlinders schildvleugeligen ----------------------------------- kevers vliesvleugeligen ----------------------------------tweevleugeligen wespen, bijen, hommels, mieren ----------------------------------- muggen , vliegen Een typisch insectenlijf bestaat uit drie delen: kop - borststuk – achterlijf De kop bevat een stel voelsprieten (antennen), monddelen, die stekend, zuigend, bijtend of likkend kunnen zijn, (bijv. roltong bij vlinder en zuigbuis bij luizen) en een paar ogen. Het borststuk zit in het midden. Hieraan zitten drie paar poten en bij gevleugelde soorten een of twee paar vleugels. Alleen volwassen insecten kunnen met hun vleugels vliegen. Het achterlijf heeft aan het einde vaak wel een soort staart, maar (bij volwassen insecten) nooit poten.Veel wijfjes zijn uitgerust met een legboor, voor het leggen van eieren. Insecten kunnen eierleggend of levendbarend zijn. De meeste insecten leggen eieren. Een ei kan zich op verschillende manieren tot een volgroeid insect ontwikkelen: met onvolledige gedaanteverwisseling of met volledige gedaanteverwisseling. Een insect met volledige gedaanteverwisseling maakt vier verschillende stadia door; ei - larve - pop - volgroeid insect Dit zien we o.a. bij vlinders, vliegen, kevers, bijen, wespen en hommels. 3 Bij onvolledige gedaanteverwisseling zien we geen popstadium. Zo kennen libellen, oorwormen, sprinkhanen, wandelende takken, bladluizen en wantsen geen popstadium. Bij hen gaat het jonge insect, dat nymfe wordt genoemd, bij elke vervelling langzaam over in een volwassen dier. INSECTEN IN EN OM HET HUIS. Zilvervisjes. Tot de primitiefste insecten behoort het zilvervisje.Het behoort tot de ongevleugelde insecten. Dit diertje verandert weinig tijdens zijn leven behalve dat het groter wordt Zijn ontwikkeling kost drie jaar. Het leeft in de directe nabijheid van mensen, van wie de huizen ideale omstandigheden leveren. 's Nachts scharrelt het rond in badkamers, toiletten en keukens, op zoek naar organisch afval en materiaal met cellulose. Als plotseling het licht aangaat, maakt het zilvervisje zich uit de voeten naar een donker hoekje. Kakkerlakken. Kakkerlakken leven overal waar de mens leeft, mits het niet te koud is. In Nederland kwamen ze vroeger vooral in bakkerijen voor. Overigens behoren de kakkerlakken niet tot de kevers, hetgeen te zien is aan de afwezigheid van dekschilden.Het mannetje is van het vrouwtje te onderscheiden door zijn lange vleugels en twee extra uitsteeksels aan het uiteinde van zijn achterlijf. Het vrouwtje heeft heel korte stompachtige vleugels. De laatste jaren is de kakkerlak weer in opmars in ons land, ondanks de moderne bestrijdingsmiddelen. Dit komt door de toename van de centrale verwarmingsinstallaties. Kakkerlakken voeden zich met alles wat eetbaar is, waarbij ze veel meer bemorsen en vervuilen dan ze opeten. Kakkerlakken zijn zelf niet giftig of anderszins gevaarlijk voor de mens. Wel zijn het bekende overbrengers van ziektekiemen. 4 Luizen. Mens en dier zijn sinds mensenheugenis geteisterd door luizen. De hondenluis is een algemeen voorkomende hondenparasiet. Bij mensen kennen we de schaamluis en de hoofdluis. De luizen hebben altijd een parasitaire leefwijze, waarbij ze uitsluitend leven van het bloed van hun gastheer. Hun beet injecteert speeksel in de wond en veroorzaakt hardnekkige jeuk. De eitjes zijn bekend als neten. Behalve dat ze hinderlijk zijn, kunnen luizen de ziektekiemen van gevaarlijke ziekten overbrengen, wat tot ernstige epidemieën kan leiden. , , , , , Bladluizen. Bladluizen leven parasitair bij planten net zoals de echte luizen bij zoogdieren. Ze eten met behulp van hun zuigsnavel. Er zijn enkele honderden soorten bladluizen in ons land. Ze vormen meestal kolonies, die grote hoeveelheden suiker- en eiwithoudend sap uit de planten zuigen. Zo vormt de koolbladluis een bijzonder schadelijke vorm van ongedierte, die de plant beschadigt door niet alleen haar sappen op te zuigen, maar ook een kleverige honingdauw over de hele plant af te scheiden. Mieren profiteren hiervan, zij likken niet alleen de door de luizen geproduceerde honing op, maar prikkelen de luizen tot afscheiding van druppeltjes zoetigheid. Dit noemen we het melken van de luizen. In ruil voor de suiker verdedigen de mieren de luizen tegen vijanden als lieveheersbeestjes en gaasvliegen. Vliegen en muggen. Vliegen en muggen behoren tot de tweevleugeligen, die zo genoemd worden omdat ze maar één paar vleugels hebben, in tegenstelling tot alle andere vliegende insecten die twee paar vleugels hebben. Er zijn ongeveer 85.000 soorten bekend, waarvan de huisvlieg en de steekmug wel de bekendste soorten zijn. Als je door een mug gestoken wordt, kun je er zeker van zijn dat het een vrouwtje is. Zij moet bloed zuigen om eitjes aan te kunnen maken. Als een mug bloed zuigt spuit ze spuug in, zodat het bloed niet kan stollen. Het muggespuug veroorzaakt de jeuk. Mannetjes steken niet, zij zuigen alleen maar verschillende soorten plantensappen op.Voor zover bekend brengt de gewone steekmug geen ziekte over. Vele andere soorten zijn echter zeer gevreesd om de ziekte die zij overbrengen, bijv. de malariamug. Het vrouwtje legt haar eitjes op het wateroppervlak. De larven en de poppen van de steekmuggen leven in het water. Muggen komen uit op het wateroppervlak. Sommige steekmuggen overwinteren als volwassen vrouwtjes, terwijl andere als ei overwinteren. In tegenstelling tot de steekmug zijn de vliegen gewone dagdieren. De huisvlieg leeft bij voorkeur van zoete vloeibare voedingsstoffen. Zoals de meeste insecten zijn ook de vliegen zelf niet schadelijk. Ze kunnen echter ziektekiemen overbrengen, doordat ze op ons voedsel verteringssappen met veel bacteriën aanbrengen, nadat ze eerst mest of rottend vlees bezocht hebben. Tien generaties huisvliegen in één zomer is normaal. Een huisvlieg leeft zelden langer dan een paar weken. 5 Kevers. Met ruim 300.000 soorten vormen de kevers veruit de grootste groep binnen de insectenwereld. Echte kevers zijn van de overige insecten te onderscheiden doordat het eerste paar vleugels is veranderd in harde dekschilden, waaronder het tweede paar vleugels in rust verborgen is. Kevers hebben volledige gedaanteverwisseling. De larven van de meeste kevers leven in de grond, vaak ook in dood hout. Sommige kevers en kever1arven leven van plantaardig voedsel, andere van aas en insecten. Er bestaan echter ook geduchte rovers, zoals de geelgerande watertor. Zowel de larven als de volwassen dieren zijn vraatzuchtige roofdieren. De grootste kever in Nederland is het vliegend hert. Deze is in ons land zeldzaam geworden en tot een beschermde diersoort verklaard. Ben beruchte keversoort is de coloradokever. Deze leeft van het aardappelloof en brengt geweldige schade toe aan de oogst. Een voor ons heel bekend kevertje is het lieveheersbeestje. Er bestaan vele soorten lieveheersbeestjes. Bijna allemaal zijn ze fel rood, geel of oranje met zwart gekleurd. Ze hebben niet allemaal evenveel stippen. Het zevenstippeIige lieveheersbeestje komt het meeste voor. We kennen ook nog het twee-, vijf-, tien-, en.tweeëntwintigstippelig lieveheersbeestje. Er wordt vaak gezegd dat je aan het aantal stippen kunt zien hoe oud een lieveheersbeestje is. Dit is met waar. De meeste soorten zijn roofdieren. Zowel de larven als de volwassen kevers eten enorm veel bladluizen. Hierdoor worden lieveheersbeestjes ook wel in plantenkwekerijen, maar ook in huiskamers gebruikt Oorwormen. Oorwormen herken je aan de ‘ tang ‘ die ze aan hun achterlijf hebben. De tang van het mannetje is krommer dan die van het vrouwtje. Oorwormen zijn nachtdieren. ‘s Nachts zijn ze op jacht naar voedsel. Ze eten van alles: planten, afval en dierenresten. Overdag verbergen ze zich onder stenen of in donkere hoekjes. Ze hebben een onvolledige gedaanteverwisseling. Het bijgeloof dat oorwormen bij iemand in het oor kunnen kruipen en een gaatje in het trommelvlies kunnen bijten, komt van heel vroeger. Toen mensen nog op stro sliepen, kan het wel eens gebeurd zijn. . 6 Vlinders. Vlinders worden gekenmerkt door de grote, geschubde, vaak schitterend gekleurde vleugels en ( behalve bij de motten ) de opgerolde zuigsnuit, waarmee ze de nectar uit de bloemen opzuigen. We kennen nacht- en dagvlinders. Volgens de moderne opvattingen is deze indeling onjuist, maar gemakshalve houden we deze indeling wel aan. We kennen ong. 120.000 soorten nachtvlinders en ong. 25.000 soorten dagvlinders. In Nederland leven ongeveer 60 soorten dagvlinders en ongeveer 2000 soorten nachtvlinders. Het verschil tussen dag- en nachtvlinders: Dagvlinders Nachtvlinders - ze vliegen overdag -ze hebben meestal felle kleuren - ze klappen beide vleugels meestal omhoog tijdens het rusten - het is net alsof er aan het einde van de voelsprieten een knopje zit - ze vliegen meestal's nachts - ze hebben meestal onopvallendekleuren - ze spreiden beide vleugels plat langs het lichaam tijdens het rusten - aan het einde van de voelsprieten zit geen knopje Vlinders bewegen zich bijna uitsluitend vliegend voort. In tegenstelling tot de larven van kevers zijn de vlinderlarven ( rupsen ) welhaast even bekend als de vlinder zelf. Rupsen leven bijna allemaal van bladeren en kunnen enorme schade aanrichten. Opvallend is dat veel soorten vaak op bepaalde planten voorkomen. Goede voorbeelden hiervan zijn: Koolwitje---------------------------koolplanten Dagpauwoog en kleine vos------brandnetels Oranjetip----------------------------pinksterbloem . Verreweg de bekendste vlinders zijn vaak ook de mooi gekleurde vlinders, zoals het koolwitje, de atalanta en de dagpauwoog. De enige vlinderachtigen die als volwassen dier de mens schade kunnen berokkenen zijn de motten, zoals de kleermot en de tapijtmot. Landkaartje dagpauwoog kleine vos 7 STATENVORMENDE INSECTEN. Veel bijen, wespen, hommels, mieren en termieten zijn sociale insecten. Ze leven in kleine of grote kolonies en werken niet zoals de meeste insecten alleen voor zichzelf, maar voor het welzijn van de hele gemeenschap en kennen binnen deze gemeenschap ook een duidelijke taakverdeling. De statenvormende insecten vormen de hoogst ontwikkelde ongewervelde dieren. AI deze insecten behoren tot de deelorde der vliesvleugeligen. De vier bekendste families in deze deelorde zijn: de wespen, de bijen, de hommels en de mieren. Wespen. De wespenstaten zijn in tegenstelling tot de bijenstaten éénjarig. Aan het einde van de zomer worden de mannetjes en de nieuwe koninginnen geboren. Na de bruidsvlucht overwinteren de bevruchte koninginnen op vorstvrije plaatsen. De oude kolonie sterft uit met de vorst. Vroeg in het voorjaar begint de koningin met de opbouw van een nieuwe staat. Deze bestaat aanvankelijk eerst uit enkele cellen aan een steeltje met omhulsel. In deze cellen worden de eerste eieren gelegd. De koningin voedt de larven met gedode insecten. Als de larven uitkomen vormen zij de eerste werksters van de nieuwe kolonie. Deze wespen ziet men gewoonlijk rondvliegen, zij bouwen verder aan het nest en voeden de larven, terwijl de koningin zich nu alleen bezighoudt met het leggen van eieren. De koningin verlaat het nest nooit. In het najaar komen er weer mannetjes en wijfjes uit. De mannetjes sterven na de paring. Het nest wordt van houtknaagsel gemaakt dat de wespen met speeksel tot papier kauwen. Wespen kunnen meerdere keren steken, vooral in de nazomer. De wesp is agressiever dan de hommel en de bij. Bijen De bijen zijn de enige ongewervelde soort die het tot " huisdier " hebben gebracht. Ze spelen een belangrijke rol bij de kruisbestuiving in de land- en tuinbouw en ze maken lekkere honing. Er zijn ruim 20.000 bijensoorten bekend. De honingbij stamt oorspronkelijk uit Z.O. Azië, maar is nu over de gehele wereld verspreid. Een bijenvolk bestaat uit: - een koningin, zij alleen legt de eitjes. In de zomer zijn dat er wel 1500 per dag. In de winter legt ze geen eitjes. Ze kan zo’n 4 - 5 jaar lang bevruchte eitjes leggen. - ± 50.000 werksters zij voeden de koningin en de larven, halen nectar, verzamelen stuifmeel en bouwen raten. Ze leven ‘s zomers maar zes weken. ‘s Winters tot zes maanden. -enkele honderden darren, dat zijn de mannetjes. Hun enige taak is jonge koninginnen te bevruchten. De darren leven van begin mei tot half augustus. De werksters doden de darren voordat de winter begint. 8 Bijenvolken vermeerderen zich door het zgn. "zwermen ". Kort voordat in het voorjaar de nieuwe koninginnen uit hun verpopping komen, verlaat de oude koningin met medeneming van ongeveer de helft van de werksters het nest om een nieuw onderkomen te zoeken. Als de eerste jonge koningin is uitgekomen vliegt deze uit voor de bruidsvlucht. Na de bevruchting keert zij terug naar haar oude nest, waar zij de overige jonge koninginnen doodsteekt. Ook de mannetjes vergaat het slecht. Zij worden door de werksters verdreven en doodgestoken, de zgn. "darrenmoord ". Grotere kolonies kunnen onder gunstige omstandigheden tot een kilo honing per dag produceren. De werksters " vertellen " met een dansje aan de andere bijen waar de nectar of het stuifmeel te vinden is. De koningin en de werkster kunnen een mens maar één keer steken. Ze verliezen dan hun angel, waardoor ze sterven. Darren kunnen niet steken. Hommels. De meeste van onze hommels leven in kleine gemeenschappen met één koningin, een paar mannetjes en zo'n honderd werksters. Een hommelkoningin overwintert en in het voorjaar begint ze een nest te bouwen. Dat kan zijn in oude muizenholen, tussen gras en mos op de grond, in boomholtes of nestkastjes, in een spouwmuur of in een composthoop. Ze bouwt een potje van was dat ze vult met nectar en stuifmeel. Hierin legt ze de eerste eieren. Als de larven uitkomen voeden zij zich met de stuifmeelmassa. De larven spinnen zich in een cocon voordat ze zich verpoppen. Daar komen na twee weken de eerste werksters uit. Die zorgen nu verder voor het nest, ze maken nieuwe potjes en verzamelen voedsel voor de larven, terwijl de koningin vooral eieren legt. Aan het eind van de zomer komen er mannetjes en vrouwtjes uit die met elkaar paren. Voor de winter zijn de koningin, de mannetjes en alle werksters dood. Alleen de bevruchte vrouwtjes zoeken een geschikt plekje om te overwinteren. Het nest vervalt. Schimmel en afvaleters ruimen de was, eventuele poppen en larven op. Op honingbijen na zijn hommels de belangrijkste bestuivers. Er zijn verschillende plantensoorten die ( bijna ) uitsluitend door hommels bezocht worden, zoals monnikskap, akelei, leeuwebeksoorten en saliesoorten. Hommels verzamelen het stuifmeel in speciale " stuifmeelkorfjes " van stijve haren op hun achterpoten. Enkele bekende hommelsoorten zijn: de tuinhommel, de steenhommel, de akkerhommel, de aardhommel en de boomhommel. Hommels steken in uiterste nood. Een hommel met een klompje stuifmeel aan de achterste poot. Mieren. Mieren leven overal ter wereld met uitzondering van de heel koude streken in de Noord- en Zuidpoolgebieden. Het zijn de meest ontwikkelde insecten. Er bestaan zo’n 10.000 soorten. Ze zijn nuttig omdat ze andere insecten eten en zo plagen helpen voorkomen. Ook beluchten ze de grond door het graven van gangen. Mieren zijn sociale insecten. Dat betekent dat ze in gemeenschappen leven waar ze elk hun eigen taak hebben. Als twee mieren uit hetzelfde nest elkaar ontmoeten bestrijken ze elkaar met de tasters en geven elkaar d.m.v. een druppeltje vloeistof een boodschap door. Belangrijk voor mieren is hun geur. Daarmee markeren ze hun paden. 9 Alle mierengemeenschappen bestaan uit drie kasten: koninginnen zij stichten nieuwe staten en leggen eieren. ze kunnen 15 - 18 jaar oud worden en zijn in verhouding groot. - gevleugelde mannetjes zij maken éénmaal een paringsvlucht met de koningin, waarna ze sterven. - steriele wijfjes zij hebben als werksters een druk leven. Ze leven 5 - 7 jaar. - Hoe ontstaat een nieuwe staat? Bij het juiste weer vliegen jonge koninginnen en mannetjes de mierenhoop uit, het zgn. uitzwermen. Ze paren in de lucht. De koningin wordt bevrucht voor haar hele leven. Na de paring sterven de mannetjes. De koningin zoekt de grond weer op, bijt haar vleugels af en maakt een klein kamertje in de grond. Daarin legt ze ongeveer zes eieren. Als de larven uitkomen, voedt ze die met nieuw gelegde eieren. Als de eerste kleine werksters uit de pop komen , nemen die haar taak over. De koningin legt alleen nog maar eieren, de werksters zorgen voor de jongen, het nest en vechten tegen de vijanden. Nesten: De meeste mierensoorten graven enorme en ingewikkeld georganiseerde ondergrondse steden uit. Er heerst een gelijkmatige temperatuur en luchtvochtigheid. De werksters houden het klimaat in stand door nestuitgangen te openen of te sluiten. Bosmieren zorgen voor extra isolatie door een grote hoop takjes en blaadjes over het nest uit te spreiden: de bekende mierenhoop. In de zomer wonen de mieren bovenin en als het kouder wordt, trekken ze zich naar beneden terug. Een mierenhoop kan jaren bestaan en soms wel 2,5m hoog worden. Voedselvoorziening: de meeste mieren leven van suikers en eiwitten. Suikers uit plantensappen, fruit, jam of uit de suikerpot. In de tuin halen mieren suiker weg bij bladluizen, het zgn. "melken ". Bladluizen zuigen sappen uit planten en scheiden daarbij overtollig sap uit. Dit noemt mee " honingdauw ". De mieren strelen de bladluizen en worden hiervoor beloond door afscheiding van honingdauw. Dit slaan ze op in hun achterlijf In ruil voor de suiker verdedigen ze de luizen tegen vijanden als lieveheersbeestjes en gaasvliegen. Eiwitten krijgen de mieren door kleine dieren te bejagen. Rupsen, spinnen en wormpjes worden gebeten en met mierenzuur vergiftigd. Gok aas wordt gegeten. 's Winters teren de mieren op aangelegde reservevoorraden. 10 B. ANDERE BEESTJES. zoals:spinachtigen pissebedden regenwormen slakken De spinachtigen. Hiertoe behoren: schorpioenen, spinnen, hooiwagens, teken, mijten en enkele andere kleine beestjes. Van alle dieren worden spinnen het vaakst met insecten verward. Toch is het onderscheid tussen beide groepen heel duidelijk. Insecten hebben altijd drie paar poten, terwijl spinachtigen vier paar poten bezitten. Bovendien houden spinachtigen er geen antenne op na en is er geen sprake van de driedeling. Vleugels hebben deze spinachtigen ook al niet, net zo min als elk ander ongewerveld dier. Een spin heeft spintepels, meestal zes. In die spintepel zitten honderd buisjes. Daaruit komt het vocht dat door de spinklieren wordt gemaakt. In de open lucht wordt dit vocht een stevige draad. Pissebedden. Pissebedden worden ook wel keldermotten genoemd, maar je komt ze niet alleen in kelders tegen. Waar zijn naam vandaan komt is niet zo duidelijk. Waarschijnlijk komt het omdat de pissebedden vroeger gedroogd werden. Daarna werden ze vermalen tot poeder. Het was bedoeld als vochtafdrijvend middel. De naam kan ook ontstaan zijn uit het feit dat klam vochtige stromatrassen hoogst interessant zijn voor pissebedden als voedsel- en schuilplaats. Zeker is wel dat een pissebed van een vochtige omgeving houdt. Het mag met te droog, licht of warm zijn, want dan is hij gauw verdwenen. Een plaats waar je hem tegen zult komen is onder een steen in de tuin. Jonge exemplaren zijn lichtgrijs, omdat ze steeds een nieuw vel krijgen. De ouderen zijn donkergrijs. Het lijf van een pissebed bestaat uit drie delen: kop, borststuk en achterlijf. Aan de kop zitten twee paar antennen, waarvan één paar goed zichtbaar is. De monddelen zitten verstopt aan de onderzijde van de kop. Ze hebben zeven paar looppoten. Kleine pissebedden komen uit eitjes, die de moeder ruim een maand in een buidel met zich heeft meegedragen. De eerste dagen zijn de kleintjes nog van de moeder afhankelijk en krabbelen daarbij weer regelmatig onder haar platte lijf. Na twee jaar zijn ze volwassen. In Nederland kennen we meer dan dertig soorten pissebedden. De hele pissebeddenfamilie leeft van rottende plantendelen. Daardoor helpen ze mee aan het maken van voedsel voor de planten. Zelden of nooit zorgen ze voor schade. Kikkers, padden en kippen zijn dol op pissebedden. 11 Regenwormen. De afwezigheid van poten maakt wel duidelijk dat regenwormen niet tot de groep van de insecten behoren. Ze behoren tot de gelede wormen. Hiertoe rekenen we ook de zeepier en de bloedzuiger. In Nederland kennen we ongeveer 26 soorten regenwormen. Er zijn soorten die in zandgrond leven en soorten die in kleigrond leven. De vlijtigste is de compostworm. Men zegt dat er onder een vierkante meter grasveld wel 300 500 wormen kunnen leven. Ze bevorderen de beluchting van het wortelstelsel. - Kenmerken: Hij is rolrond en langwerpig. Het lichaam is opgebouwd uit een groot aantal ringen of geledingen ( segmenten ), zo'n 100 - 200. De kopzijde is spits en de achterzijde stomp. De mond is een weinig overdekt door een mondlapje, een soort lip of kap die hij vol bloed kan persen en waarmee hij met kracht in de grond kan boren. Wormen hebben geen ogen, maar wellichtgevoelige zintuigcellen, die in de huid liggen en waarmee ze op lichtverschillen reageren. Van belang is verder dat door een aantal huidklieren slijm wordt gevormd, dat de opperhuid glad en vochtig houdt Dit voorkomt uitdroging en is nuttig bij het voortbewegen. Ademhalingsorganen ontbreken. Huid en darmen zorgen voor zuurstofopname. Een worm heeft vijf paar harten, die zich in het voorste deel van het lichaam bevinden. Het zijn geen echte harten, maar samentrekbare bloedvaten. Aan weerszijden van het lichaam liggen twee overlangse rijen van telkens twee korte, gekromde, door spieren beweegbare borstels. Dat is in elk segment vier paar. Deze zijn naar achteren gericht. Bij de borstels liggen tastorganen, waarmee ze bijvoorbeeld op trillingen in de grond reageren. Oren hebben ze niet. De voortbeweging geschiedt door afwisselend samentrekken van de lengtespieren en kringspieren. Om zich te verplaatsen is het glijvocht op z'n huid ook van belang. Voortplanting geschiedt door eieren. De geslachtsorganen bevinden zich in zes segmenten van het lichaam. Regenwormen zijn hermafrodiet, dat wil zeggen dat elk dier zowel mannetje als vrouwtje is. Alle geslachtsrijpe exemplaren hebben een zadel. Regenwormen worden 1 tot 2 jaar oud. Slakken. Een andere belangrijke groep ongewervelden wordt gevormd door de weekdieren. Hiertoe behoren de slakken. Ze hebben een zacht lichaam, dat meestal door één of andere schelp wordt beschermd. Bij de naaktslakken is de schelp weer geheel of gedeeltelijk verloren gegaan. Zowel naaktslakken als huisjesslakken glijden voort op een plat vlezig orgaan. Uit klieren onder de kop wordt slijm afgescheiden, zodat hij zich gemakkelijk over de grond kan voortbewegen. Op de kop van de slak zitten vier steeltjes. Op de bovenste twee zitten de ogen, met de onderste twee kan de slak voelen en ruiken. De meeste slakken zijn net als de wormen hermafrodiet, d.w.z. dat in één exemplaar zowel mannelijke als vrouwelijke organen aanwezig zijn. Huisjesslakken houden een winterslaap. Naaktslakken leven maar één jaar. Ze leggen hun eitjes voor de winter in de grond. De slak gaat dood, maar na de winter komen de eitjes uit. 12 WATERDIEREN. In stilstaand water van niet te geringe afmetingen kunnen in het algemeen verschillende zones onderscheiden worden. -In de eerste plaats is er het zogenaamde oppervlaktevliesje. Dit grensgebied is rijk aan zuurstof. Voedsel is overvloedig aanwezig omdat er vele diertjes op vallen. Schaatsenrijder en draaikevertje lopen op het oppervlak. Larven van muggen hangen er aan de onderkant tegen aan. -De tweede zone is de zone van de drijvende en ondergedoken waterplanten. Door het voorkomen van waterplanten is er veel zuurstof. De zone is rijk aan voedsel en er is een grote verscheidenheid aan soorten beestjes; o.a. slakken, waterkevers, bootsmannetjes en larven van libellen. -Daaronder in het open water vinden we de meeste vissen. -De zone van de bodem is rijk aan voedsel afkomstig van resten van vergane planten en dieren. Zuurstof is hier vaak in geringe hoeveelheid. We vinden hier verschillende mossels en diertjes als tubifex, dit zijn slingerwormen die leven van voedsel uit de modder. Al deze diertjes in sloot en plas vormen een wereld op zichzelf. Ze zijn omgeven door het water. Aangezien water geheel andere eigenschappen heeft dan lucht zullen zij die er in leven aan dit bijzondere milieu aangepast moeten zijn, o.a. in verband met de ademhaling. Bijzondere kenmerken van waterdieren. We onderscheiden: A. Diertjes. die hun hele leven in het water doorbrengen: 1. absoluut aan het water gebonden diertjes. Hiertoe behoren de waterdieren die in staat zijn om de in het water opgeloste zuurstof op te nemen met behulp van speciale organen als kieuwen. Dit zijn o.a. vissen, kreeftachtigen. kieuwslakken en waterwormen. 2. bijna steeds onder water levende diertjes. Hiertoe behoren de waterdieren die wel bijna steeds onder water leven, maar op de één of andere manier lucht meenemen van boven de oppervlakte, want zij hebben geen kieuwen. Hiertoe behoren o.a. waterwantsen, waterkevers. waterspinnen en longslakken. Een voorbeeld hiervan is de geelgerande watertor. Zowel de volwassen geelgerande watertor als de larven zijn in het water levende geduchte roofinsecten. geelgerande watertor 13 B. Diertjes, die deels leven als waterdier en deels als landdier. In hun jeugdstadium leven zij in bet water en als volwassenen op het land. Dit zijn o.a.: 1. Amfibieën. zoals kikkers, padden en salamanders. In hun jeugd ademen ze met kieuwen. als volwassen dieren met longen of met een stelsel van luchtbuizen. Kikkers zijn zelfs als volwassen dier in staat om gedurende hun winterslaap de huidademhaling te benutten. 2.Insecten, zoals libellen, waterjuffers en steekmuggen. - De volwassen libel is een viervleugelig roofinsect op het land.Het wijfje van de meeste soorten deponeert de eieren in het water, daaruit komen larven, die echte waterdieren zijn en zuurstof uit bet water halen met behulp van kieuwen. De larve is een van andere waterdiertjes levend roofdier. Na enkele jaren en een aantal keren vervellen kruipt de larve het water uit om voor de laatste maal te vervellen en te veranderen in een vliegend landdier. - De volwassen steekmug is een tweevleugelig insect. Het wijfje steekt en leeft van bloed Het mannetje kan niet steken en leeft van nectar. Het vrouwtje legt de eieren groepsgewijs op het water en daaruit komen larven die ademen met een achterlijfbuisje aan de oppervlakte. Na enige vervellingen veranderen de larven in een in het water levende pop. Uit de pop komt de volwassen mug. Waterdiertjes en waterkwaliteit Aan de hand van de in het water voorkomende waterdiertjes kunnen we de waterkwaliteit bepalen. Niet alle waterdieren zijn zogenaamde "gidsdieren". Er zijn beestjes die zowel in schoon als vervuild water voorkomen. schoonwatertabel. Goed Kokerjuffer Schaatsenrijder Watervlo Vlokreeftje Schrijvertje libellelarve erwtenmosseltje redelijk posthoornslak poelslak zoetwaterpissebed bloedzuiger schijfhoornslak slecht tubifex I kronkelworm steekmuglarve rattenstaartlarve eenoogkreeftje 14 Literatuur: Michael Chinery Michael Chinery Cook en Pitt E. Heimans en Jac.P.Thijsse G. den Hoed Lars Klinting Lekturama Lawrence Mound Parool / Life natuurserie Dr. W.P. Postma en Jos Ruting Jacques Tremolin Jiři Zahradnik Uitg. Bosch en Keunig I.V.N. en J.N.N. Z. Ned. uitgeverij Op onderzoek in de natuur Elseviers insektengids voor West- Europa Als je goed kijkt naar mieren In Sloot en Plas Moerassen en Plassen De kleine insektengids (Natuurmonumenten ) De wonderlijke insektenwereld Insekten De insekten Sloot en Plas in kleur Ware verhalen uit de dierenwereld Het boek in kleur over insekten Tijdschrift “Natuur aan de basis” Tijdschrift “Vrije Vogels” Hoe en Waarom- Mieren en Bijen 15