Internationale Marketing

advertisement
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Export Planning – Joris Leeman
Export plan: beleidsplan waarin op strategisch
niveau de langetermijnplanning van alle
exportactiviteiten wordt vastgelegd.
Structuur van het boek 4 fase:
- Export policy  Export beleid. Kijken of je
verder wil kijken dan je eigen land, is het bedrijf
klaar voor export?
- Export audit  audit  wat en waar vraag?
- Export plan  Plan  structuur van exporteren
in kaart brengen
- Export Roll-out  Implementatie (waar moet ik
mijn handel kwijt)
10 Stappenplan:
Fase 1  Export beleid
1. Introductie bedrijf
- wat voor strategie heeft het bedrijf
2a. Externe analyse
2b. Interne analyse
3a. SWOT/Trends
3b. Bedrijfsstrategie
= van Michael Porter (van de
concurrentiestrategie op bedrijfsniveau)
Dit model is op het niveau per landen.
- Marketaantrekkelijkheid
- Marktpositie
 Lijkt op BCG-matrix
BRIC: Brazilië, Rusland, India, China  Snel
ontwikkelende landen
Verschil waarom ene land beter is dan het andere
land: klimaat, ligging, wetgeving, arbeidsethos,
ICT capaciteit (India), Logistiek (Nederland).
Wat moet je volgens Porter doen om beter te
worden?  Focussen op één strategie en zeker niet stuck-in-the-middle!
Waarom gaan bedrijven exporteren? 
Proactieve motieven: komen vanuit de
onderneming zelf
- Ondernemingsdoelstelling
- Uniek technologisch product
- Product zonder grenzen
- Kansen op buitenlandse markt verkregen
- Aantrekken van nieuwe klanten
Reactieve motieven: incidenteel, actief
reageren op vraag naar export
- Reactie concurrent
- Markt verzadigd
- Overcapaciteit
- Incidentiele orders vanuit buitenland
- Open grenzen
- Veel concurrentie, opzoeken waar het rustiger is
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Export policy stap 1 – Introductie bedrijf
Vision/Mission; types of internationalisation
EPRG Framework - Perlmutter
- Etnocentrische bedrijven: gaan niet uitbreiden, zien
dat niet zitten, staan niet openen om internationaal
zaken te doen, zien het nut niet.
- Polycentrisch bedrijven: zien meer dat er alleen te
doen is dan alleen Nederland, zien ook de
cultuurverschillen, staan opener tegenover
internationaal zaken doen, omdat ze weten dat er veel
verschillende landen op de wereld zijn met
verschillende wensen.
- Regiocentrische bedrijven: deze bedrijven zien overeenkomsten tussen een aantal landen op basis
waarvan zij een propositie kunnen maken. (bijvoorbeeld: het westen, west-EU, BRIC)
- Geocentrische bedrijven: de gehele wereld als markt zien.
Types van export:
- Traditioneel: als de markt verzadigd is in het land waar je zit, dan ga je ergens anders waar nog wel
vraag is verkopen. Gebeurd vaak vanuit het land zelf.
- Exportmarketing: Bedrijven gaan zich bewust richten op het land. Het productpakket wordt
afgestemd op de behoeften van het land. Nog vooral vanuit het thuisland kijken waar behoeften naar is
- Internationale marketing: kijken of het zin heeft om de productie te verplaatsen naar het buitenland.
Het vereist het gelijktijdig opereren in meerdere landen, het coördineren van deze activiteiten en het
gebruikmaken van ervaringen die men heeft opgedaan in het ene land voor het beslissen in andere
landen. Vaak productie nog vanuit het thuisland.
- Multimarketmarketing: op bepaalde plaatsen in wereld zelfstandige bedrijven, die processen vanzelf
uitvoeren  Alles gebeurd lokaal, niet vanuit het thuisland  Inrichten op basis van regio. Op
strategisch niveau wordt ruimte gegeven aan zelfstandig opererende nationale marketingafdelingen.
- Global marketing: maakt niet uit in welk land het zit, maar gaat in het beste land zitten. (goedkoop,
vraag naar etc.) Hele wereld is afzetgebied  je bent niet op zoek naar specifieke regio, alles kan
verschillend over de hele wereld. (vb. McDonalds)
 Het hoort bij een strategie, visie hoe je naar
export kijkt, moet bij de strategie passen.
Export Planning
4 fases & 10 stappen
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Export policy – stap 2a en b. Interne en externe analyse: Is de markt geschikt voor export?
Extern bekijken  Meso (5-krachtenmodel) en Macro (DESTEP)
- Micro: interne omgeving (de organisatie), visie, missie, strategie, middelen, competentie, proces,
producten en diensten
- Meso: de markt; door middel van 5krachtenmodel van Porter (potentiële toetreders, concurrenten,
afnemers, substituten, leveranciers)
- Macro: krachten in de wereld; demografisch,
economisch, sociaal, technologisch, ecologisch, politiek
Business definition Abell  om te weten op welke
markt je actief bent: wie (Afnemers), wat (behoefte), hoe
(technologie)
Interne analyse:
- Organisatiestructuur: grootte van de onderneming,
bedrijfscultuur, ervaring, type product (weergeven d.m.v.
7S-model van McKinsey)
Externe analyse:
- DESTEP-analyse: demografisch, economisch, sociaalcultureel, technologisch, ecologisch, politiek
stap 3a en b. SWOT & business strategy
- SWOT: intern; sterkte en zwakte + extern; kansen en
bedreigingen weergeven voor het bedrijf
- Confrontatie matrix (TOWS-analysis): 6 x 6
combinaties maak je beneden in het
voorbeeld  die moet je allemaal waarderen
 zorg dat je in één kolom maar één keer de
5, één keer de 3 en één keer de 1.
Er zijn verschillende strategische opties:
- Groeien: sterkte met en kans
- Consolideren: sterkte met een bedreiging
- Versterken: kans met een zwakte
- Terugtrekken: bedreiging met een zwakte
Business strategy
Strategische vragen voor een bedrijf:
How does the organisation wants to grow in future?
How do you react to your competitors?
How do you create a competitive advantage?
How do you manage the different product lines?
- Groeimodel van Ansoff: exporteren = aanboren nieuwe markten (marktontwikkeling)
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
- BCG-matrix: product portfolio management, welke producten moet je
behouden en welke afstoten? Op basis van marktaandeel en marktgroei
van het product. investeringsmodel, in welke producten moet er
geïnvesteerd worden, welke uitmelken etc.!)
Marktgroei = groot bij 10% of meer
marktaandeel = groot als je meer dan 1x zo groot bent als de grootste
concurrent.
- Star: hoge marktgroei en hoog marktaandeel
- Cash cow: lage marktgroei en hoog marktaandeel
- Question mark: hoge marktgroei, laag marktandeel (producten aan het
begin van de productcyclus, nieuw product)
- Dog: lage marktgroei en laag marktaandeel
MaBa- analyse = Market Attractiveness and Business Attractiveness  variant op BCG-matrix. Hierbij
wordt naar meerdere factoren gekeken dan alleen marktgroei en marktaandeel. Deze factoren zijn zelf
te bepalen, te denken aan: winstmarge, concurrentie intensiteit, milieu, technologische vereisten.
Concurrentiestrategie van Porter:
- Kostenleiderschap strategie
- Differentiatie strategie: een uniek product aanbieden
- Focus strategie: richten op bepaalde segmenten of kostenfocus
- Stuck-in-the-middle: niet richten op een bepaalde strategie, is niet slim om dit te doen!
Concurrentiestrategie Treacy en Wiersema:
- Customer intimacy
- Product leadership
- Operational excellence
 Op welke 4 elementen een keuze maken?
- Prijs (hoog/laag)
- Product (kwaliteit, vernieuwen)
- Proces (standaardiseren of unieke producten)
- Aanschafmoeite (Gemak waarmee ik iets mee kan verkrijgen)
- Benchmarking tool: productkenmerken definiëren: vb. plank voor een bed in hotel. Vergelijken met
1/2/3 sterren hotels.
- Is de plank licht
- Kan de plank goed draaien
- Ziet de plank er mooi uit
- Is de plank dynamisch
- Is het materiaal duurzaam
- In welke behoefte voorziet het product
Wanneer je je beleid hebt bepaald in de eerste fase, dan heb je een GO of NO GO moment: als je een
GO hebt door naar fase 2 anders opnieuw terug naar de eerste fase, kijken waar het niet goed is.
Fase 2 – Export audit: geeft antwoord op de vraag welk land en welke markt?
Stap 4: landenanalyse (wordt niet behandeld)
Stap 5: Value chain and supply chain setup
- Supply chain = waardeketen
Waarom zitten er schakels in een kolom? Omdat je niet op die gebieden gespecialiseerd bent, je kunt
niet alles zelf doen, elke schakel voegt waarde toe.
- Supply chain upstream: richting producent
- supply chain downstream: richting klant
- Inbound logistics: wat je nodig hebt(grondstof); leverancier
- Outbound logistics: wat je verkoopt = afnemers
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Je moet je ketenstrategie (manier waarop de producten langs de schakel loopt) vorm en inhoud geven.
De relatie m.bt. concurrentiestrategie  eerst stel je treacy&wiersema concurrentiestrategie op,
daarmee bepaal je hoe de onderneming zich wil onderscheiden & daarna ga je de keten inrichten &
ketenstrategie bepalen:
- Flexibility en responsiveness
(Customer intimacy)
- Costs
(Operational excellence)
- Quality
(Product innovation)
- Reliability (betrouwbaarheid)
(Customer intimacy)
- Ontime/speed
(Customer intimacy)
Generic supply chain strategies - ketenstrategieën
Het ligt aan de mate van onzekerheid in de vraag of aanbod hoe de
strategie vormgegeven moet worden.
- Low/high demand uncertainty: hoge of lage onzekerheid van vraag
- Low/high supply uncertainty: hoge of lage onzekerheid van aanbod  niet zeker van toestroom van
de leverancier, dus niet zeker of jij het allemaal kan leveren!
- Efficiency/Lean: je hebt lage onzekerheid
vraag en aanbod, weet dat het verkocht
wordt, dus maken op voorraad
- Risk Hedging: je hebt lage onzekerheid
vraag, hoge onzekerheid aanbod, weet dat
het verkocht wordt, maar toelevering van
leveranciers is onzeker, dus maken op
voorraad.
- Responsive: je hebt lage onzekerheid
aanbod en hoge onzekerheid vraag, maken
op klantenorder
- Agile: je hebt hoge onzekerheid vraag en
aanbod, maken op klantorder.
Value chain Porter: betekend dat je je op één ding
moet focussen  op één van de primaire activiteiten, de
secundaire hoef je niet op te focussen want deze zijn
ondersteunend en moeten allemaal goed werken.
vb. AH: focussen op marking/service/sales
Aldi: inbound logistics & operations
Business process model kiezen:
Is de onderneming aanbod- of vraag gedreven?
- Bedrijven die ‘product leadership’ zijn vraaggedreven ondernemingen (demand-driven) 
volgen het pull-principe
- Bedrijven die ‘operational excellence’ of ‘customer
intimacy’ hanteren zijn vaak aanbod-gedreven
ondernemingen (supply-driven)  volgen het pushprincipe
Voorbeeld: Zara is pull georiënteerd, want zij volgen
de laatste mode, belangrijk om met de vraag
(demand-driven) mee te gaan.
Zeeman daarentegen is niet bezig met de laatste
mode en heeft basic producten, zij zijn aanbodgedreven, dus push georiënteerd.
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Stap 6: Export market(s) strategy & Entry modes/choice: marktstrategie en entreestrategie
Entree strategieën: op welke manier ga ik het
land in? 3 factoren die hierbij meespelen:
- Organisatie (stap 1/2)
- Markt (stap 3)
- Land (stap 4)
Nine strategic windows
- Klaar voor internationalisatie/export?
- Hoe de focus op de markt is? (O.a. gericht op
lokaal, potentie voor wereldwijd of wereldwijd?)
Samenhang met EPRG-model:
- Etnocentrisch: Immature, bedrijf is niet klaar
voor en product ook niet
- Polycentrisch: adolescent
- Regiocentrisch: rechterkant van het raam
- Geocentrisch: rechterkant van het raam
Entreestrategieën:
- Direct of indirecte verkoop: verkoop je het zelf of
geef je het uit handen?
- non-equity/equity: wel of niet zelfstandig?
non-equity: businesspartners zijn niet van jezelf,
equity: verkoopkantoor in ander land is volledig van
jezelf of samen met iemand anders
- Export sales orders: je doet het direct en zelf,
geen eigendom.
- Agent/distributor/licensing/franchising: je verkoopt indirect
via een tussenpersoon, deze tussenpersoon is niet van jezelf.
- Own subsidiary setup/acquisition: je verkoopt direct via
eigen winkels in het desbetreffende land. Marketing en
productie ook daar.
- Joint venture: gezamenlijk met een ander bedrijf verkoop
je in het desbetreffende land.
Mogelijke indirecte entreestrategieën:
Agent: geen eigendom over de producten (krijgt provisie)
Distributeur: heeft eigendom over de producten (krijgt winst)
- Voordelen: lage investeringskosten, agent is iemand die verstand heeft van de lokale markt en heeft
ervaring in het land, beperkt risico, implementatie kan snel gebeuren
- Nadelen: past het bij de strategie en doelstellingen, beperkte controle over marketingmix, beperkt
contact met klanten, leert de markt niet kennen, lagere brutomarges
Licentie: je mag het product gebruiken, hierop ligt patent/octrooi (Coca Cola, Heineken)
Franchise: McDonalds
- Voordelen: eenvoudige entree in landen waar de grenzen niet open zijn, hoge importquota,
overheidsregels streng, beperkt risico, lage investeringen, maakt gebruik van knowhow en ervaringen
van de personen in het land.
- Nadelen: overdracht van kennis is moeilijk, geen controle over kwaliteit, moeilijk te wisselen zodra
contracten zijn opgesteld.
Joint venture: ondernemingen samen starten een nieuw bedrijf.
- Voordelen: grotere controle dan bij licentie, laag risico en lage kosten van entree, toegang tot
expertise en contacten in lokale markt, importtarieven worden vermeden.
- Nadelen: doelstellingen van partners die niet overeenkomen, controle verliezen in buitenlandse
activiteiten, cultuurverschillen, verlies van flexibiliteit.
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
3 algemene types van exportrisico:
- Landenrisico’s

- Marketing en market control risico’s
- Waardeketen en betalingsrisico’s
Market entry strategy efforts and phases
(inspanningen en fases)
- Own implementation level: Hoeveelheid
moeite er zelf te moeten voor doen?
- Investment level: Hoeveel kosten?
- Risk level: risico wat je loopt?
- Time horizon: hoelang duurt het?
Spider plot
In het voorbeeld rechts  moet de
onderneming niet gaan exporteren. Er zitten
veel punten vrij ver aan de buitenkant, dus op
een aantal punten erg zwak. Dus hoe meer
aan de buitenkant hoe zwakker en hoe
eenvoudiger het gehouden moet worden.
Er zijn 9 factoren:
- Organisatie, markt en land te onderscheiden
Nu is fase 2 afgesloten, weer een GO of NO
GO, moment. Is dit het juiste land? Ja of nee?
Fase 3: Export planning
stap 7 – Marketing mix en positionering
- STP (SDP): segmentation, targeting, positioning (segmentatie, doelgroepskeuze, positionering)
Segmentatie doet men zodat men zich beter kan richten op een doelgroep, niet iedereen is het publiek
voor je product. Er wordt gekeken naar
overeenkomsten tussen de behoeften van de klanten.
Behoeften van de klant op 3 niveaus van het product:
- Core benefit/core product: doel van het product,
voorbeeld: hagelslag voorziet in behoefte honger.
- Actual product: verpakking, ontwerp, kwaliteit, merk,
eigenschappen
- Augmented product: after sales service, garantie,
installatie, levering en krediet
 wordt alleen geconcurreerd op actual en augmented
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Verschillende consumentenprofielen:
- Het resultaat van segmentatie staat
links in de bolletjes.
- In het blauwe cirkeltje staan de 4
segmentatiestrategieën
(gesegmenteerd, niche, micro,
massa)
B2B of B2C?
B2B: bedrijven verkopen aan
bedrijven als klant
B2C: bedrijf verkoopt aan
consumenten als klant
Positioning grid
Je kiest 2 variabelen waarop je
onderscheidend wil zijn; vb. service
en prijs
Jan Linders hoeft niet bang te zijn voor Spar
 zijn geen concurrenten  andere soort
klanten
Als je gaat positioneren op andere variabelen
 dan worden de concurrenten ook anders
vb. Bij Jobe  kwaliteit en innovatie
Marketing framework: 4P’s en 4C’s
- USP: Unique Selling Point (waar een bedrijf
goed in is)
- UBR: Unique Buying reason (waarom
mensen het moeten hebben)
 USP moet vertaald worden naar voordelen
voor de klant.
- Product: fysieke eigenschappen,
verpakking, garantie, service, merknaam,
gebruiksvriendelijk, status, gebruiksduur
- Prijs: skimming or penetration prices
(hoge prijs en steeds lager of lage prijs en
marktaandeel verkrijgen), inflatie, subsidie,
overheidscontrole/regulatie, kostprijs +
winstmarge
- Plaats: stad, land, distributiedichtheid
(exclusief of niet), logistics (warehousing,
transport, voorraad), distributiekanaal:
- retail: eigen winkels, direct = B2C
- Wholesale = B2B,
- E-tailing (via internet)
- Promotie: advertenties, public relations,
sales promoties, persoonlijke verkoop, direct marketing
(e-mail, catalog, tv)
Directe distributie: fabrikant  afnemer
Indirecte distributie is met tussenschakels
Bij het korte kanaal is het afhankelijk van wie de
detaillist is of de fabrikant B2C of B2B verkoopt.
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Marketing mix instrumenten tijdens productlevenscyclus:
Laat zien hoe genegen mensen zijn om iets te kopen. Er is altijd een klein groepje die als eerste wil
zijn en een grote groep mensen die er achteraan lopen.  Hoe mensen omgaan met innovaties, hierop
moet marketingmix afgestemd worden.
- Afromen (skimming) is met een grote prijs beginnen en daarna steeds lager  Apple
- Penetreren lage prijs en dan marktaandeel kopen  supermarkten
Value chain and price setup
fabriek BM
kostprijs € 25
marge
+ 115%
inkoop Jobe
€ 29
+ 110%
fabriek
€ 25
+
Jobe
€ 29
+
agent
€ 33
+
GWB
boetiek
€ 32
€ 36
+ 280%
+
klant
klant
verkoop €
89
wholesale
€
89
BM
fabriek BM
€ 25
115%
115%
110%
Jobe
€ 25
245%
+ 355%
klant
retail
€
89
etail
Rechts = Jobe direct naar klant via de websites, midden = via eigen winkel, links is via bijenkorf  ze
verdienen het meest via internet, direct
Stap 8a en b. Logistics & distribution, Organisation & management; logistiek en organisatie
Distributie strategie:
- Retail: eigen winkel
- Wholesale: via groothandel
- E-tail: via internet B2B of B2C
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Organisatiestructuren voor export:
Organisatiestructuur inrichten kan obv:
- functie:
- producten:
- geografisch:
- Matrix: business-units, voor bedrijven
die ervaring hebben en globaal
georiënteerd zijn (geocentrisch)
Culturele dimensies model –
Hofstede:
- Power distance index (PDI): hiërarchie: afstand tussen de baas
- Individualism (IDV): individualistisch of groep/familie
- Masculinity (MAS): traditionele rolpatronen, mogen vrouwen werken of niet?
- Uncertainty Avoidance Index (UAI): onzekerheidsvermeiding? Gebaad bij structuur, systemen, regels
of houden we van een gokje, durf je risico’s te nemen?
- Long-Term Orientation (LTO): ga je voor veel successen op de korte termijn (amerika en Europa) of
ga je voor de lange termijn relaties en successen (azie)?
Voorbeeld: power distance index + Uncertain
avoidance index 
- small power distance: je hoeft niet veel mensen
voorbij voordat je een akkoord krijg, snel zaken doen.
- Weak uncertainty avoidance: durven risico te nemen
 Binnen een blokje zijn er weinig cultuurverschillen
Stap 9: financieel plan en juridische kwesties
(wordt niet behandeld), na deze stap weer een GO of
NO GO moment.
Fase 4: Export roll-out
Stap 10: milestones (mijlpalen)
- Milestones lijst maken: mijlpalen wanneer
uiterlijk uitgevoerd.
- Key factors voor successen identificeren en
een fallback plan
 Managen van verwachtingen/ervaringen
- 4C’s zijn de belofte
- 5C’s zijn de werkelijk geleverde
producten/diensten
 Fallback plan: wat gaan we doen als het
niet lukt?
Internationale marketing
H1 t/m 3, H5 t/m 8, H10
Ilvy Gielen
(niet: 2.4.2, H3 model Hamel/Ohmae, H4, 5.4 en 5.5, H7: fig 7.2t/m7.4, 8.2, H9)
Critical Success Factors (CSF): focus op 5Ps voor export en internationalisatie
- Product ‘Use en usefulness’
- Performance ‘Outperform’
- Partners ‘Know how & bereik’
- People ‘skills’
- Perseverance/PDCA ‘ability to learn’
- CRM en sales implementatieplan: betreft over hoe de sales ingericht moet worden
- SCM implementatie plan: hoe supply chain ingericht moet worden (proces, procedures, regels)
Door middel van Export Spider Plot aan het eind kan er gekeken worden of de onderneming klaar is
voor export/internationalisatie.
- individueel punt lager dan 6 = slecht!
Download