De invloed van marketing in organisaties

advertisement
De invloed van
marketing in organisaties
‘Kwantitatief onderzoek naar de stand van zaken van de
invloed van marketing in Nederland’
Auke Molendijk
Martin Neef
Rijksuniversiteit Groningen
De invloed van
marketing in organisaties
‘Kwantitatief onderzoek naar de stand van zaken van de
invloed van marketing in Nederland’
Groningen, juni 2007
Faculteit:
Afstudeerrichting:
Economische wetenschappen
MScBA Marketing Management
Auteurs:
Auke Molendijk
Martin Neef
s1335774
s1335839
Organisatie:
Rijksuniversiteit Groningen
Eerste begeleider:
Tweede begeleider:
Prof. Dr. P.C. Verhoef
Prof. Dr. P.S.H. Leeflang
[email protected]
[email protected]
Auke Molendijk
Martin Neef
Rijksuniversiteit Groningen
De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van dit rapport,
het auteursrecht van dit afstudeerrapport ligt bij de auteurs.
___________________________________________________________________________
II
Voorwoord
Nu we aan het einde zijn gekomen van dit onderzoek, kunnen we met gepaste trots
terugkijken op het proces. Het was een waardige afsluiting van de Master Marketing, waarin
we aan konden tonen wat we in de afgelopen jaren hebben geleerd.
In het proces van afstuderen zijn er diverse interessante dingen aan bod gekomen die niet veel
collega-studenten zullen meemaken. Zo hebben we diverse uitstapjes gehad in de afgelopen
maanden: het seminar in Leusden, de masterclass in Wolfheze en de meetings met
MIcompany in het prachtige Pand Noord in Amsterdam. Ook kijken we met positieve
gevoelens terug op het kopen van het Financieele Dagblad van 13 november 2006, waarin op
de voorpagina ons onderzoek over de marketingachtergrond van bestuurders van
beursgenoteerde bedrijven was terug te vinden. We hebben met veel verbazing gekeken hoe
dit nieuws zich online heeft verspreid. En ook na voltooiing van deze scriptie zal ons
onderzoek waarschijnlijk ruime publiciteitsaandacht krijgen, mede omdat nog een seminar
wordt georganiseerd over de invloed van marketing in Nederland. We zijn erg trots dat dit
seminar er komt en dat we daar, zowel inhoudelijk als organisatorisch, een bijdrage aan
mogen leveren.
Terugkijkend op de tien maanden die de scriptie in beslag heeft genomen, is de samenwerking
goed verlopen. Het feit dat je met z’n tweeën afstudeert is voor ons geen belemmering
geweest, integendeel. Gedurende het hele traject hebben we elkaars bijdragen op een positief
kritische manier bekeken. Ter illustratie: commentaar op het commentaar op het commentaar
van een stuk van één van ons beiden is regelmatig voorgekomen. Hoewel de startperiode niet
de meest productieve periode was, hebben we daarna in een goede verstandhouding en op een
constructieve manier deze scriptie tot stand gebracht. Daarbij komt dat we ook op persoonlijk
vlak het goed met elkaar kunnen vinden, mede dankzij de samenwerking in deze scriptie.
Hoewel we in onze planning deze scriptie eerder wilden afronden, heeft de invulling van het
afstudeerproject dat meer dan gecompenseerd!
Tot slot willen we een aantal mensen bedanken. Allereerst natuurlijk onze begeleiders, Peter
Verhoef en Peter Leeflang. We hebben de samenwerking erg kunnen waarderen plus het feit
dat we regelmatig en op uiteenlopende locaties van gedachten konden wisselen over de
vorderingen van onze scriptie. De bovengemiddelde betrokkenheid heeft ons gedurende het
hele traject zeer gemotiveerd. Ook willen wij van de vakgroep marketing iedereen bedanken
die een bijdrage heeft geleverd aan het onderzoek; in het bijzonder Peter van Eck, Tammo
Bijmolt en Jaap Wieringa die ons met methodische aspecten uit de brand hebben geholpen.
Verder willen wij Marco, Tammo en Victorien bedanken voor de soepele overgang van het
kwalitatieve deel in ons kwantitatieve deel. Ook Marnix Bügel en Samantha van Loenen van
MIcompany mogen niet ontbreken door hun gastvrijheid en goede samenwerking voor het te
houden seminar. Bovendien gaat onze dank nog uit naar Jasper en Suzanne, voor hun
commentaar op deze scriptie. Tenslotte bedanken we uiteraard alle respondenten voor hun
medewerking tijdens de pretests en de uiteindelijke enquête.
Groningen, juni 2007,
Martin en Auke
___________________________________________________________________________
III
Inhoudsopgave
Lijst van tabellen en figuren................................................................................................... V
Samenvatting ..........................................................................................................................VI
1.
Introductie......................................................................................................................... 1
1.1 De invloed van marketing in de academische literatuur .................................................. 1
1.2 Bijdrage aan de literatuur ................................................................................................. 1
1.3 Onderzoek naar de invloed van marketing in Nederland ................................................. 2
1.4 Probleemstelling............................................................................................................... 3
1.5 Opbouw en verantwoording ............................................................................................. 3
2.
Theoretisch kader............................................................................................................. 4
2.1 Kenmerken van de marketingafdeling ............................................................................. 5
2.2 Samenwerking met afdelingen ......................................................................................... 8
2.3 Organisatiekenmerken...................................................................................................... 9
2.4 Omgevingskenmerken.................................................................................................... 11
2.5 Co-variaten ..................................................................................................................... 12
2.6 Invloed van marketing.................................................................................................... 13
3.
Onderzoeksmethode....................................................................................................... 15
3.1 Steekproef....................................................................................................................... 15
3.2 Schalen, een introductie ................................................................................................. 17
3.3 Pretesten ......................................................................................................................... 18
3.4 Theoretische validatie van de schalen ............................................................................ 18
3.5 Kwaliteit van de schalen ................................................................................................ 23
4.
Resultaten........................................................................................................................ 26
4.1 Algemene steekproefbeschrijving .................................................................................. 26
4.2 Steekproefbeschrijving per onderdeel conceptueel model............................................. 30
4.3 Testen van hypotheses.................................................................................................... 39
5.
Discussie .......................................................................................................................... 48
5.1 Conclusie........................................................................................................................ 48
5.2 Implicaties ...................................................................................................................... 49
5.3 Beperkingen van het onderzoek en verder onderzoek ................................................... 51
Literatuur................................................................................................................................ 52
Bijlagen
Bijlage 1: Invloed van marketing in de top van beursgenoteerde ondernemingen..................... i
Bijlage 2: Schalenlijst enquête....................................................................................................v
Bijlage 3: Enquête over de rol van marketing in grote Nederlandse ondernemingen .............. ix
Bijlage 4: Discriminant validiteit schalen............................................................................... xxi
Bijlage 5: Robuustheid regressieanalyses............................................................................. xxiii
Bijlage 6: Tests voor endogeniteit ......................................................................................... xxx
Bijlage 7: Lineaire regressie per onderdeel conceptueel model .......................................... xxxii
Bijlage 8: Stapsgewijze regressie........................................................................................ xxxiv
___________________________________________________________________________
IV
Lijst van tabellen en figuren
Tabellen
Tabel 3.1: Procedure steekproef............................................................................................................................ 15
Tabel 3.2: Overzicht resultaten persoonlijke uitnodiging ..................................................................................... 16
Tabel 3.3: Overzicht gebruikte schalen met betrouwbaarheidsscores................................................................... 23
Tabel 3.4: Factoranalyse multi-item schalen......................................................................................................... 24
Tabel 4.1: Functie van respondenten, sector en beursnotering van bedrijven....................................................... 26
Tabel 4.2: Classificatie co-variaten....................................................................................................................... 27
Tabel 4.3: Verschijningsvormen afdeling marketing ............................................................................................ 27
Tabel 4.4: Stellingen van Leeflang (2004) en verschillen tussen marketeers en niet-marketeers ......................... 28
Tabel 4.5: Scores op constructen van kenmerken marketingafdeling ................................................................... 30
Tabel 4.6: Verschillen op co-variaten bij kenmerken van de marketingafdeling.................................................. 31
Tabel 4.7: Verschillen op co-variaten bij de kenmerken van de marketingafdeling ............................................. 32
Tabel 4.8: Scores op de samenwerking met verschillende afdelingen .................................................................. 32
Tabel 4.9: Verschillen op co-variaten bij samenwerking met verschillende afdelingen ....................................... 32
Tabel 4.10: Verschillen op co-variaten bij samenwerking met verschillende afdelingen ..................................... 33
Tabel 4.11: Scores op constructen van organisatiekenmerken.............................................................................. 33
Tabel 4.12: Indeling van achtergrond CEO en generieke strategie ....................................................................... 33
Tabel 4.13: Verschillen op co-variaten bij de organisatiekenmerken ................................................................... 34
Tabel 4.14: Verschillen op co-variaten bij de organisatiekenmerken ................................................................... 34
Tabel 4.15: Scores op constructen van omgevingskenmerken.............................................................................. 35
Tabel 4.16: Relatieve invloed van de marketingafdeling op strategische beslissingen......................................... 35
Tabel 4.17: Verschillen invloed van marketing tussen Homburg et al. (1999) en huidig onderzoek.................... 36
Tabel 4.18: Scores op invloedmaatstaven ............................................................................................................. 36
Tabel 4.19: Verschillen op co-variaten bij de invloedmaatstaven......................................................................... 37
Tabel 4.20: Verschillen op co-variaten bij de invloedmaatstaven......................................................................... 37
Tabel 4.21: Scores op performancemaatstaven..................................................................................................... 38
Tabel 4.22: Verschillen op co-variaten bij de performancemaatstaven ................................................................ 38
Tabel 4.23: Verschillen op co-variaten bij de performancemaatstaven ................................................................ 39
Tabel 4.24: Lineaire regressie maatstaven invloed van marketing met variabelen conceptueel model ................ 40
Tabel 4.25: Lineaire regressie marktoriëntatie met invloedmaatstaven apart ....................................................... 41
Tabel 4.26: Lineaire regressie marktoriëntatie met invloedmaatstaven tezamen.................................................. 41
Tabel 4.27: Lineaire regressies organisatieperformance ....................................................................................... 42
Tabel 4.28: Mediationtest invloedmaatstaven bij belangrijkste variabelen........................................................... 44
Tabel 4.29: Mediationtest marktoriëntatie ............................................................................................................ 44
Figuren
Figuur 1.1: Overzicht onderzoeksproces invloed van marketing in organisaties .................................................... 2
Figuur 2.1: Conceptueel model ‘Invloed van marketing’ ....................................................................................... 4
Figuur 4.1: Perceptie toename invloed van marketingafdeling door marketeers en niet-marketeers.................... 29
Figuur 4.2: Perceptie toename invloed van gedachtegoed marketing door marketeers en niet-marketeers .......... 29
___________________________________________________________________________
V
Samenvatting
De afgelopen jaren is de invloed van marketing in organisaties een geliefd onderwerp geweest
in de marketingliteratuur. Uit deze literatuur komt naar voren dat marketing onder druk staat
en aan invloed verliest binnen organisaties. Bovendien zouden marketingbeslissingen steeds
meer buiten de marketingafdeling komen te liggen, zodat de marketingfunctie als het ware
versnippert raakt. Deze afnemende invloed en versnippering van marketing kan negatieve
gevolgen hebben voor de marktoriëntatie en de performance van organisaties. De in de
literatuur bewezen relatie tussen marktoriëntatie en performance pleit er voor dat marketing
een belangrijke rol dient te blijven spelen in organisaties.
Dit onderzoek beschrijft wat de stand van zaken is wat betreft de invloed van marketing in
grote Nederlandse organisaties. Verder wordt gekeken naar factoren die mogelijk een effect
hebben op de invloed van marketing. Daarbij zal ook gekeken worden of de relatie tussen de
invloed van marketing, marktoriëntatie en performance geldig is voor grote Nederlandse
organisaties. Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een vragenlijst ontwikkeld en
verspreid onder grote Nederlandse ondernemingen. De vragenlijst is door 296 Nederlandse
managers ingevuld met een marketing- of financiële functie.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de invloed van marketing inderdaad niet erg hoog is,
maar dat er zeker mogelijkheden voor de marketingafdeling zijn om de invloed te verhogen.
Dat marketing het moeilijk heeft, blijkt uit het feit dat er weinig marketeers in de top van
bedrijven komen. Verder gaat de verantwoordelijkheid van traditionele marketingtaken
(waaronder prijs en distributie) naar andere afdelingen. Hierbij neemt de afdeling verkoop een
prominente plaats in.
Er is echter ook een positieve kant voor marketing; de afdeling heeft de afgelopen jaren aan
invloed gewonnen en zal dit de komende jaren ook blijven doen. Deze conclusie geniet ook
steun buiten de marketingafdeling. Verder heeft marketing nog veel respect van het
topmanagement en heeft de afdeling ook relatief veel invloed op strategische beslissingen.
De twee factoren die de meeste samenhang hebben met de invloed van marketing zijn de
accountability en de innovativiteit van de marketingafdeling. Ook is er bewijs gevonden dat
het behartigen van de belangen van klanten een positieve relatie heeft met de invloed van
marketing. De marketingafdeling zélf is dus de sleutel tot het verhogen van de invloed van
marketing in de organisatie. Door te zorgen dat de resultaten van marketing worden
aangetoond en door nieuwe producten te ontwikkelen, zal de invloed van marketing
toenemen. Bovendien bevestigen de resultaten dat een toename van de invloed van de
marketingafdeling een positief effect heeft op de marktoriëntatie van de organisatie. Met deze
verbeterde marktoriëntatie behalen organisaties een betere performance. Organisaties in
Nederland hebben dus baat bij een invloedrijke marketingafdeling.
___________________________________________________________________________
VI
1. Introductie
“Marketers are unaccountable, untouchable, slippery and expensive”
Baker & Holt, 2004
Bovengenoemde uitspraak doet vermoeden dat marketeers de laatste tijd weinig aanzien
hebben in organisaties. Baker & Holt (2004) stellen evenals diverse andere bronnen dat
marketing onder druk staat in organisaties. Uit eigen onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat
de invloed van marketing in de top van het bedrijfsleven beperkt is. Bij grote beursgenoteerde
ondernemingen in Nederland heeft slechts een klein aantal topbestuurders een
marketingachtergrond en is het aantal Chief Marketing Officers (CMO’s) op één hand te
tellen (zie bijlage 1). Onderzoek van Ambler (2003) bevestigt deze trend; slechts 10% van de
vergadertijd in de bestuurskamer wordt besteed aan marketingonderwerpen. Dit zou mede
komen doordat marketeers veel beloven, maar weinig bewijzen hiervoor kunnen laten zien
(Schultz, 2003). Door de genoemde ontwikkelingen lijkt de invloed van marketing binnen
organisaties achteruit te gaan.
De logische vraag die hierop volgt is of minder invloed van marketing daadwerkelijk nadelig
is voor organisaties. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn: marketeers zorgen ervoor dat een
bedrijf op de markt georiënteerd blijft. De marktoriëntatie van een organisatie zorgt dan weer
voor betere bedrijfsresultaten (o.a. Kirca et al., 2005; Cano et al., 2004). Deze relatie toont het
belang van de invloed van marketing aan, en daarmee het belang van dit onderzoek.
1.1 De invloed van marketing in de academische literatuur
Naast de genoemde populaire literatuur, gaat ook de academische wereld in op de rol en
invloed van marketing. Zo kwam het toonaangevende Journal of Marketing in 1999 met een
complete uitgave gewijd aan de rol van marketing in organisaties. Homburg et al. (1999)
gingen hier in op de invloed van de marketingafdeling. Hieruit bleek dat marketing een
relatief grote rol speelde in de organisatie ten opzichte van andere afdelingen. Verder gaven
de auteurs aan dat er diverse interne en externe factoren een effect hadden op de invloed van
marketing binnen de organisatie.
Ook Moorman & Rust (1999) hebben de invloed van marketing in de organisatie onderzocht.
In hun onderzoek was de accountability van de marketingafdeling een belangrijk onderwerp.
Een belangrijke uitkomst van dit onderzoek was dat marketing, naast een indirect effect op de
organisatieperformance (via marktoriëntatie), hier ook een direct effect op heeft.
Webster et al. (2005) zien de ontwikkeling dat traditionele marketingtaken worden
overgenomen door andere afdelingen. Ondanks deze versnippering van marketingactiviteiten
heeft marketing nog relatief veel invloed op strategische beslissingen. Dit wordt bevestigd
door het onderzoek van Homburg et al. (1999).
1.2 Bijdrage aan de literatuur
Hoewel de rol en invloed van marketing in de literatuur uitvoerig worden behandeld, is dit
onderzoek om diverse redenen van toegevoegde waarde.
Ten eerste hebben Homburg et al. (1999) en Moorman & Rust (1999) slechts een beperkt
aantal factoren onderzocht die van invloed kunnen zijn op de invloed van marketing in
organisaties. Factoren die een mogelijk effect hebben op de invloed van marketing, en die niet
meegenomen zijn in deze onderzoeken, betreffen onder andere de macht van afnemers (Slater
& Narver, 1994), creativiteit (Im & Workman, 2004) en korte termijn oriëntatie. In dit
onderzoek zullen deze en diverse andere factoren worden meegenomen om een completer
beeld te krijgen van de invloed van marketing in organisaties.
___________________________________________________________________________1
Ten tweede heeft de literatuur verschillende manieren gebruikt om de invloed van marketing
te meten. Zo meten Moorman & Rust (1999) de invloed van marketing door middel van
perceptie, terwijl Homburg et al. (1999) de invloed van de afdeling marketing ten opzichte
van andere afdelingen op strategische beslissingen meet. In dit onderzoek zal de invloed van
marketing worden gemeten op beide manieren. Bovendien zal het respect van het
topmanagement voor marketing en de concentratie van marketingbeslissingen, zoals benoemd
in Webster et al. (2005), worden meegenomen.
Als derde grote bijdrage van dit onderzoek zal een mogelijke afnemende invloed van
marketing worden onderzocht. Dit wordt gedaan door te vragen naar de invloed van
marketing over de afgelopen jaren en in de toekomst.
Tot slot zijn er diverse kleinere bijdragen te noemen. Zo is dit onderzoek het eerste onderzoek
naar dit onderwerp op deze schaal in Nederland. Bovendien worden onderzoeksschalen
ontwikkeld die in toekomstig onderzoek kunnen worden gebruikt.
1.3 Onderzoek naar de invloed van marketing in Nederland
De eerder genoemde waarnemingen uit de populaire en wetenschappelijk literatuur zijn de
aanleiding geweest om een grootschalig onderzoek te starten die de invloed van marketing in
Nederlandse organisaties gaat onderzoeken.
Het onderzoek is onder leiding van Prof. Dr. P.S.H. Leeflang en Prof. Dr. P.C. Verhoef in
2006 gestart met een uitgebreide literatuurstudie over de invloed van marketing in
organisaties. De uitkomsten hiervan zijn getoetst en uitgebreid met een kwalitatief onderzoek
onder 24 managers (marketeers en niet-marketeers) uit het bedrijfsleven (Van der Schaaf et
al., 2007). De uitkomsten van het eerste deel van dit onderzoek zullen door middel van een
conceptueel model worden meegenomen in het kwantitatieve deel van dit onderzoek (zie
hoofdstuk 2). De positie van het conceptueel model als startpunt van het kwantitatieve
onderzoek is weergegeven in figuur 1.1:
1) Literatuurstudie
2) Kwalitatief onderzoek
Conceptueel model
3) Kwantitatief onderzoek
Ontwikkeling
enquête
Pretest
enquête
Dataverzameling
Analyse
4) Conclusie en publicatie
Figuur 1.1: Overzicht onderzoeksproces invloed van marketing in organisaties
In het kwantitatieve deel van het onderzoek zal een enquête een centrale rol spelen. Deze
enquête zal gaan over de invloed van marketing binnen grote Nederlandse ondernemingen.
Voor de enquête zal een vragenlijst worden ontwikkeld naar aanleiding van het kwalitatieve
deel van het onderzoek. Na het testen van deze vragenlijst zal de enquête worden afgenomen.
___________________________________________________________________________2
De uitkomsten van deze enquête zullen worden geanalyseerd en er zal een conclusie worden
getrokken over de invloed van marketing in Nederland. Tevens zal worden ingegaan op de
oorzaken en gevolgen van een hogere of lagere invloed van marketing in de organisatie.
Daarbij zullen aanbevelingen voor het bedrijfsleven worden geformuleerd om de invloed van
marketing binnen de organisatie te laten toenemen. Als uitgangspunt voor het onderzoek zal
in de volgende paragraaf de probleemstelling worden geformuleerd.
1.4 Probleemstelling
Naar aanleiding van het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek (Van der Schaaf et al.,
2007), wordt de volgende doelstelling voor dit onderzoek geformuleerd:
Het in kaart brengen van de invloed van marketing binnen grote Nederlandse organisaties
en de factoren die hier een effect op hebben.
Bij deze doelstelling worden de volgende drie vragen gesteld:
1. Wat is de invloed van marketing binnen grote Nederlandse organisaties?
2. Door welke factoren wordt deze invloed bepaald?
3. In welke mate heeft de invloed van marketing een direct en indirect (via
marktoriëntatie) effect op de performance van deze organisaties?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zal gebruik worden gemaakt van de genoemde
enquête. De variabelen voor invloed van marketing zullen in de analyses getest worden op een
relatie met de factoren die worden genoemd in het conceptueel model. Ook zal het effect van
marketing (ook indirect via marktoriëntatie) op de organisatieperformance onderzocht
worden.
1.5 Opbouw en verantwoording
Deze scriptie zal als volgt worden opgebouwd. Na deze introductie in hoofdstuk 1, zal in
hoofdstuk 2 het theoretisch kader worden behandeld. Hier wordt de belangrijkste literatuur op
het gebied van de invloed van marketing in organisaties behandeld. In hoofdstuk 3 zal de
gebruikte onderzoeksmethode worden beschreven. In hoofdstuk 4 zullen de resultaten van de
analyses worden behandeld. Het onderzoek zal worden afgesloten met het discussiehoofdstuk
waarin de conclusies en implicaties van dit onderzoek aan bod komen.
Aangezien deze scriptie door twee auteurs is geschreven, zal hieronder kort worden ingegaan
op de verantwoording per hoofdstuk van deze scriptie. Hierbij kan echter de kanttekening
worden geplaatst dat alle onderdelen van dit onderzoek in nauwe samenwerking tot stand zijn
gekomen. Geen enkel onderdeel komt dan ook volledig voor rekening van één auteur. Per
onderdeel zal aangegeven worden welke auteur hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor de
inhoud ervan:
Introductie: Martin
Theoretisch kader: Auke (paragraaf 2.1; 2.6); Martin (2.2 – 2.5);
Onderzoeksmethode: Martin (3.1 – 3.3); Auke (3.4 – 3.5);
Resultaten: Martin (4.1 – 4.2); Auke (4.3);
De discussie, samenvatting en het voorwoord zijn gezamenlijk opgesteld.
___________________________________________________________________________3
2. Theoretisch kader
Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, zal gebruik worden gemaakt van een
conceptueel model. Dit model is gebaseerd op het werk van Van der Schaaf et al. (2007) en
Verhoef & Leeflang (2007). Van der Schaaf et al. (2007) hebben een literatuurstudie en
kwalitatief onderzoek verricht naar de factoren die samenhangen met de invloed van
marketing in organisaties. Het conceptueel model is weergegeven in onderstaand figuur:
Kenmerken marketingafdeling
- Accountability
(+)
- Creativiteit
(+)
- Innovativiteit
(+)
- Behartigen klantbelang
(+)
- Kwaliteit marktonderzoek (+)
- Kennis & kunde
(+)
Samenwerking marketingafdeling
- Samenwerking verkoop
(+)
- Samenwerking financiën (+)
- Samenwerking productie (+)
- Samenwerking R&D
(+)
Organisatiekenmerken
- Korte termijn oriëntatie
(-)
- Belang verkooporiëntatie (-)
- Generieke strategie
(+/-)
- Marketingachtergrond CEO (+)
- Belang van merken
(+)
Omgevingskenmerken
- Marktgroei
- Marktturbulentie
- Marktfragmentatie
- Macht van de afnemers
(+)
(+)
(+)
(-)
Invloed van marketing in de
organisatie
(+)
- Perceptie van invloed
- Topmanagement respect
- Invloed op strategische beslissingen
- Concentratie van marketingbeslissingen
Marktoriëntatie (+)
Organisatieperformance
Co-variaten
- B2B/B2C
- Goederen/Diensten
- Grootte van onderneming
- Beursnotering
- Innovativiteit
- Marketing in Raad van Bestuur
Figuur 2.1: Conceptueel model ‘Invloed van marketing’
De kern van het conceptueel model is het concept invloed van marketing in de organisatie.
Verwacht wordt dat de invloed van marketing zowel direct als indirect een positief effect
heeft op de organisatieperformance. Het indirecte effect wordt verwacht door middel van
marktoriëntatie, wat op haar beurt een positief effect zou hebben op de
organisatieperformance.
Het conceptueel model omvat verder de factoren die mogelijk een effect hebben op de invloed
van marketing in de organisatie. Deze staan links in het model weergegeven en zijn in de
volgende groepen ondergebracht: kenmerken marketingafdeling, samenwerking
marketingafdeling, organisatiekenmerken en omgevingskenmerken. Daarnaast zullen enkele
variabelen worden meegenomen om te analyseren of het model in verschillende
omstandigheden robuust is. Deze variabelen zijn de zogenaamde co-variaten.
Dit hoofdstuk zal per onderdeel van het conceptueel model de huidige stand van zaken in de
literatuur behandelen. Op basis van de bevindingen uit de literatuur zullen hypothesen worden
opgesteld, die in het vervolg van het onderzoek worden getoetst.
De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt. Als eerste zullen de factoren uit het conceptueel
model worden behandeld; achtereenvolgens zullen de groepen kenmerken marketingafdeling,
___________________________________________________________________________4
samenwerking marketingafdeling, organisatiekenmerken, omgevingskenmerken en de covariaten aan bod komen. Hierna zal de invloed van marketing in de organisatie worden
behandeld, waarbij ook de relatie met marktoriëntatie en organisatieperformance wordt
bekeken.
2.1 Kenmerken van de marketingafdeling
Deze paragraaf bevat het literatuuroverzicht van de factoren van de marketingafdeling en de
relaties hiervan met de invloed van marketing. Na het literatuuroverzicht zal per factor één of
meerdere hypotheses worden opgesteld.
Accountability
“Everyone is responsible to everyone for everything.”
Fjodor Dostojevski (Russisch schrijver, 1821 – 1881)
Een veelgenoemde oorzaak van de lage invloed van marketing in organisaties is het gebrek
aan accountability. Marketeers hebben moeite met het verantwoorden van hun acties,
waardoor zij minder respect krijgen in de organisatie en de invloed van marketing afneemt
(o.a. Webster et al., 2005, Doyle, 2000). Ook het Marketing Science Institute onderkent het
belang van accountability voor marketing; in de onderzoeksprioriteiten vanaf 2002 wordt het
meten van de performance van marketing meegenomen als topprioriteit.
Accountability wordt in dit onderzoek gedefinieerd als de mate waarin een marketingafdeling
de wil en de kunde heeft om de financiële uitkomsten van marketinginspanningen aan te
tonen. In de literatuur wordt naast het begrip accountability gesproken over marketing
productivity (Luo & Donthu, 2006; Rust et al, 2004) en return on marketing (Rust et al.,
2004a). Deze begrippen gaan echter uit van dezelfde principes en zijn daardoor uitwisselbaar.
Moorman & Rust (1999) stellen dat veel marketingafdelingen niet in staat zijn om de
financiële consequenties van hun acties aan te tonen. Recent onderzoek van O’Sullivan &
Abela (2007) bevestigt dit beeld. Simms (2003) heeft onderzoek uitgevoerd onder
marketingmanagers in het Verenigd Koninkrijk. Daaruit blijkt dat driekwart van deze
managers het eens is met de stelling dat accountability de belangrijkste factor is om de
invloed van marketing in organisaties te verhogen. Van deze managers vindt slechts 7% dat
accountability persoonlijk hun grootste prioriteit is. Daarmee lijken marketeers weinig moeite
te willen doen om hun eigen accountability te verhogen. Andere auteurs erkennen het gebrek
aan wilskracht van marketeers om meer accountable te worden (Baker & Holt, 2004; Schultz,
2003). Webster et al. (2005) stellen echter dat deze wil onder marketeers wél aanwezig is.
In de marketingliteratuur worden oplossingen aangereikt om marketing meer accountable te
maken. Het meten van veranderingen in de klantwaarde van voor en na een marketingactie is
hier een voorbeeld van (Rust et al, 2004a). Verder noemen Ferris et al. (2007) meer dan 50
manieren waarop marketing haar productiviteit in de organisatie kan aantonen.
De marketingafdeling heeft een grote invloed in organisaties indien de afdeling accountable is
(Webster et al., 2005). Door de accountability van de marketingafdeling te verbeteren, zal de
invloed van de marketingafdeling toenemen (Moorman & Rust, 1999; O’Sullivan & Abela,
2007, Webster et al., 2005). Dit resulteert in de volgende hypothese:
H1: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van accountability van de
marketingafdeling.
___________________________________________________________________________5
Creativiteit
In de literatuur wordt creativiteit gedefinieerd als een betekenisvolle nieuwe uitkomst ten
opzichte van andere manieren waarop bepaalde dingen zijn aangepakt (Amabile, 1988). In
deze definitie, ook wel het outputperspectief genoemd, komen twee dimensies naar voren; (1)
uniekheid en (2) relevantie. Beide aspecten zijn noodzakelijk om te spreken van creativiteit.
Vanuit marketingperspectief gezien, zorgt uniekheid voor positionering en differentiatie. Het
aspect relevantie heeft vooral betrekking op de wensen en behoeften van de klant. Hiermee
sluit het marketingconcept goed aan op deze definitie van creativiteit.
Creativiteit is belangrijk voor een marketingafdeling om goed te kunnen presteren. Im &
Workman (2004) voeren daarvoor een aantal argumenten aan. Ten eerste motiveert
creativiteit het genereren van nieuwe ideeën, wat kan leiden tot innovatie. Ten tweede wordt
genoemd dat creativiteit in een blijvend concurrentievoordeel kan resulteren. Dit komt
doordat (uitkomsten van) creativiteit ongrijpbaar, waardevol en niet goed te imiteren en te
vervangen zijn (Barney, 1991). Als derde wordt gesteld dat creativiteit resulteert in
productdifferentiatie, wat een positieve invloed heeft op de performance van de organisatie.
De genoemde relatie tussen productdifferentiatie en invloed van marketing is in de literatuur
al aangetoond (Homburg et al., 1999). Bovendien stelt Anderson dat door het behalen van
resultaten met creatieve marketingprogramma’s, de invloed van de marketingafdeling kan
toenemen. Dit resulteert in de volgende hypothese:
H2: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de creativiteit van marketingprogramma’s.
“All innovation begins with creative ideas”
Amabile et al., 1996
Innovativiteit marketingafdeling
Bij innovativiteit wordt in de marketingliteratuur vaak gesproken over de ontwikkeling van
nieuwe producten (Han et al., 1998). Over het algemeen bestaat er een relatief lage
slagingskans voor nieuwe producten; een meerderheid mislukt. Schattingen hierover lopen
echter uiteen (Leeflang, 2003: 329). De slagingskans kan worden verhoogd wanneer de
marketingafdeling het idee voor een nieuw product ontwikkelt. Dit initiëren van nieuwe
producten door de marketingafdeling komt in de praktijk relatief vaak voor. Bovendien speelt
de afdeling een relatief grote rol in het gehele ontwikkelingsproces (Atuahene-Gima & Li,
2000).
Bij innovatie worden twee soorten onderscheiden: product-markt innovatie en technologische
innovatie (Lumpkin & Dess, 1996). Een product-markt innovatie heeft betrekking op
productontwerp, marktonderzoek, adverteren en promotie. De verantwoordelijkheid van deze
innovaties ligt vaak bij de marketingafdeling. Technologische innovatie heeft vooral
betrekking op proces- en productontwikkeling; dit wordt meestal uitgevoerd door de R&Dafdeling. Bij het ontwikkelen van nieuwe producten is er veelal sprake van een mix van
product-markt innovatie en technologische innovatie; een goede samenwerking tussen R&D
en marketing is daarom gewenst (Atuahene-Gima & Li, 2000).
Zoals gesteld heeft een innovatieve marketingafdeling een positief effect op de slagingskans
van nieuwe producten (Atuahene-Gima & Li, 2000). De toegenomen slagingskans van
innovaties die geïnitieerd zijn door de marketingafdeling heeft tot gevolg dat de invloed van
marketing in de organisatie toeneemt. Daarom kan gesteld worden dat initiatie van nieuwe
___________________________________________________________________________6
producten door de marketingafdeling zal leiden tot een hogere invloed van de
marketingafdeling. Dit resulteert in de volgende hypothese:
H3: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van innovativiteit van de
marketingafdeling.
Behartigen klantbelang
Het behartigen van het klantbelang door de marketingafdeling kan worden gedefinieerd als
het verbinden van de belangen van klanten met de producten van de organisatie (Moorman &
Rust, 1999). Een belangrijk aspect van deze zogenaamde customer-product connection is het
afstemmen van de organisatie op de wensen van de klant. Deze wensen moeten uiteindelijk
terugkomen in de specificaties van producten. De marketingafdeling dient daarom over de
kennis en vaardigheden te beschikken om de verbinding tussen klant en geleverd product
succesvol te laten verlopen.
Het behartigen van de belangen van de klant heeft verder enige overlap met het concept
marktoriëntatie, dat later zal worden behandeld. Hierbij gaat het om het richten van de
organisatie op klanten en concurrenten (o.a. Narver & Slater, 1990; Kohli & Jaworski, 1990).
Verder kan beargumenteerd worden dat ook de concentratie van marketingbeslissingen
(Webster et al., 2005) een relatie heeft met de het behartigen van het belang van de klant. Dit
houdt de mate in dat marketing ook daadwerkelijk marketingtaken uitvoert in de organisatie
(zie paragraaf 2.6). Deze marketingtaken hangen nauw samen met het behartigen van
klantbelangen in de organisatie.
Moorman & Rust (1999) stellen dat naarmate de marketingafdeling de customer-product
connection beter beheerst in organisaties, de invloed van de marketingafdeling zal toenemen.
Daarom kan de volgende hypothese worden opgesteld:
H4: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate waarin de marketingafdeling de
klantbelangen in de organisatie behartigt.
Kwaliteit van marktonderzoek
Zoals bij de vorige factor behandeld, is marketing vaak de verbinding tussen de klant en het
bedrijf. Om deze functie op een goede manier uit te kunnen voeren, kan er marktonderzoek
verricht worden. Hierdoor kan het bedrijf een beter beeld krijgen van de marktbehoeften en
ideeën ontwikkelen om hierop te reageren (Evans et al., 2002). De informatie die wordt
vergaard is behalve informatie over (potentiële) klanten, ook informatie betreffende de
omgeving en de concurrentie (Kohli & Jaworski, 1990; Day & Wensley, 1983). Deze
marktinformatie wordt verder niet alleen verkregen door enquêtes, maar ook door informele
ontmoetingen met klanten en distributeurs.
Het gebruik van marktinformatie hangt van diverse factoren af. Het gebeurt namelijk nog wel
eens dat de informatie zelfs helemaal niet gebruikt wordt (Kohli & Jaworski, 1990).
Voorwaarden van een betere verspreiding en gebruik zijn bijvoorbeeld dat het onderzoek
relevant moet zijn en dat het niet teveel moet afwijken van de ideeën in de organisatie (Maltz
& Kohli, 1996). Ook hangt het gebruik af van de kwaliteit van het uitgevoerde
marktonderzoek (Desphandé & Zaltman, 1982). Verder zal de informatie vaker gebruikt
worden als het voor een specifiek doel wordt vergaard (Baker & Holt, 2004).
Organisaties die gericht marktinformatie vergaren, zijn veelal beter dan hun concurrenten in
het signaleren van trends in de markt. Verder zijn de processen van het vergaren van
___________________________________________________________________________7
marktinformatie beter geregeld wanneer er sprake is van een organisatie die zich op marketing
richt (Day, 1994). Door marktonderzoek te doen, kan marketing bovendien beter laten zien
wat de uitkomsten zijn van marketingacties (Shaw & White, 1999). Hierdoor neemt de
invloed van de afdeling toe. Daarom kan de volgende hypothese worden opgesteld:
H5: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de kwaliteit en het gebruik van
marktonderzoek.
Kennis van de marketingafdeling
De kennis van de marketingafdeling kan worden verdeeld in de breedte en diepte van de
kennis. De diepte van de kennis gaat over het eigen vakgebied, terwijl de breedte ingaat op
kennis over andere vakgebieden, zoals financiën. De diepte van de kennis van de
marketingafdeling kan bijvoorbeeld worden vergroot door het bijhouden van academische
literatuur. In tegenstelling tot het gebruik van theorieën uit het verleden, wordt er echter
weinig gebruik gemaakt van nieuwe theorieën over marketing (Baker & Holt, 2004; Ankers &
Brennan, 2002).
Volgens Day (1994) leidt betere kennis en kunde uiteindelijk tot betere prestaties van de
organisatie. Dit wordt ondersteund door Hooley et al. (2005), die deze relatie echter via
marktoriëntatie zien lopen. Verder heeft een goede marketingafdeling met veel kennis van
marketing niet alleen een positief effect op de prestaties van de organisatie, maar krijgt de
afdeling als geheel meer invloed op strategische beslissingen (Hooley et al., 2005). Ook leidt
een betere marketingafdeling tot meer creativiteit, wat meer innovaties en een betere
performance tot gevolg heeft (Andrews & Smith, 1996).
Een ander aspect van een hogere invloed van de marketingafdeling door kennis en kunde is de
crossfunctionele training. Wanneer dit wordt gedaan binnen de organisatie, zal dit leiden tot
meer begrip en meer informatie-uitwisseling tussen de verschillende afdelingen. Door deze
uitwisseling kan er ook invloed worden uitgeoefend op andere afdelingen en de organisatie als
geheel (Dawes & Massey, 2005; Maltz & Kohli, 2000). De volgende hypothese kan daarom
worden opgesteld:
H6: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de hoeveelheid kennis en kunde van de
marketingafdeling.
2.2 Samenwerking met afdelingen
In de literatuur zijn diverse definities over samenwerking tussen afdelingen ontwikkeld (Kahn
& Mentzer, 1998). Ten eerste is er de ‘interactieve stroming’, die uitgaat van het houden van
veel meetings en het uitwisselen van informatie. Als tweede stroming kan de
‘samenwerkingsstroming’ genoemd worden. Hier gaat men vooral uit van het werken in
teams en het delen van resources. De derde stroming combineert de twee voorgaande tot een
interactieve samenwerking; deze zal ook het uitgangspunt zijn in dit onderzoek.
Een goede samenwerking tussen afdelingen kan leiden tot zeer positieve resultaten, vooral bij
grote onzekerheid in de markt (o.a. Luo et al., 2006; Griffin & Hauser, 1996). Bovendien kan
een goede samenwerking resulteren in verdedigbare concurrentievoordelen (O’Leary-Kelly &
Flores, 2002). Een slechte relatie tussen afdelingen leidt vaak tot minder kennisuitwisseling
en samenwerking (Luo et al., 2006; Maltz & Kohli, 1996). Wanneer er sprake is van relatieve
gelijkheid tussen verschillende afdelingen, zal de communicatie tussen deze afdelingen
toenemen (Ruekert & Walker, 1987). Verder is er in het geval van crossfunctionele training
___________________________________________________________________________8
meer begrip voor de verschillende afdelingen. Dit zal ook leiden tot betere resultaten (Maltz
& Kohli, 2000; Dawes & Massey, 2005).
De marketingafdeling speelt vaak een centrale rol in de organisatie; zij verbindt de vraag van
buiten de organisatie naar het aanbod binnen de organisatie (Ruekert & Walker, 1987).
Hierdoor is het belangrijk dat marketing de marktinformatie die zij heeft weten te vergaren,
ook kan doorspelen in de organisatie (Maltz & Kohli, 1996). Verder is marketing vaak de
leidende partij bij samenwerking (Souder, 1981). Op deze manier oefent marketing relatief
veel invloed uit in de organisatie ten opzichte van andere afdelingen. Daarom kunnen de
volgende hypotheses opgesteld worden:
H7a: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van samenwerking met de afdeling
verkoop.
H7b: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van samenwerking met de afdeling
R&D.
H7c: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van samenwerking met de afdeling
financiën.
H7d: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van samenwerking met de afdeling
productie.
2.3 Organisatiekenmerken
Deze paragraaf bevat het literatuuroverzicht van organisatiekenmerken en de relaties hiervan
met de invloed van marketing. Na een literatuuroverzicht zal per factor één of meerdere
hypotheses worden opgesteld.
Korte termijn oriëntatie
Volgens diverse auteurs worden beslissingen in organisaties vaak genomen om doelstellingen
op korte termijn te realiseren (o.a. Kotler et al., 2006; Laverty , 2004). Gevolg hiervan is dat
de prestaties op korte termijn toenemen, bijvoorbeeld via hogere kwartaalwinsten. Dit kan
echter ten koste gaan van de voordelen die op lange termijn kunnen worden behaald, zoals
ontwikkeling van competenties en het realiseren van innovatie (Laverty, 2004). Dit wordt in
de literatuur ook wel myopia (bijziendheid) genoemd: overwaardering van beloningen op
korte termijn waarbij de gevolgen van deze beslissing voor de lange termijn onderschat
worden (Laverty, 2004). De afweging tussen belangen op korte termijn en lange termijn kan
voor organisaties daarom problematisch zijn. In de literatuur wordt gesproken over een
temporal trap: een beslissing waarbij de beste keuze voor de lange termijn een andere is dan
de beste keuze op korte termijn (Platt, 1973).
Laverty (2004) noemt een drietal oorzaken waarom organisaties teveel waarde hechten aan
korte termijn doelen en prestaties. Als eerste oorzaak wordt de druk van aandeelhouders
genoemd. Om de aandeelhouderswaarde te vergroten is er druk in organisaties om op korte
termijn maatregelen te nemen om de beurskoers te laten stijgen. Een tweede oorzaak is het
feit dat managers zelf last hebben van de genoemde bijziendheid, waardoor zij geen optimale
beslissingen nemen voor de lange termijn. Als derde oorzaak noemt Laverty (2004)
managementsystemen die korte termijn beslissingen aanmoedigen, zoals beloningssystemen.
Het marketingconcept richt zich vooral op zaken die op de lange termijn succes moeten
opleveren
voor
de
organisatie,
zoals
positionering,
merkmanagement
en
klantwaardemanagement.
Deze
verantwoordelijkheden
van
marketing
worden
ondergewaardeerd in organisaties met een korte termijn oriëntatie (Kotler et al., 2006;
Laverty, 2004). Daarom kan gesteld worden dat de invloed van marketing lager is in
___________________________________________________________________________9
organisaties waar men voornamelijk van een korte termijn oriëntatie uit gaat. Zodoende luidt
de hypothese als volgt:
H8: De invloed van de marketingafdeling hangt negatief samen met de mate van korte termijn oriëntatie binnen
organisaties.
Belang verkooporiëntatie binnen de organisatie
In dit gedeelte zal worden ingegaan op het belang van verkoop binnen de organisatie. Hierbij
wordt uitgegaan van het feit dat de afdeling verkoop voor een groot deel zorgt voor de
verkooporiëntatie in een bedrijf. De afdelingen marketing en verkoop hebben beide veel
invloed in de organisatie (Homburg et al., 1999). Verder zitten de afdelingen over het
algemeen op hetzelfde niveau in de organisatie, maar marketing neemt veelal een leidende
positie in bij samenwerking (o.a. Kotler et al., 2006; Strahle et al, 1996). Er is echter een trend
te zien dat verkoop belangrijker wordt ten opzichte van de marketingafdeling, zeker gezien
het groeiende belang van accountmanagement (Webster et al., 2005).
De verkoopafdeling is over het algemeen sneller in staat om resultaten te boeken dan de
marketingafdeling. Hierdoor gaat er vooral in economisch mindere tijden meer budget naar de
verkoopafdeling (Kotler et al., 2006; Webster, 2005). Verder stellen onder andere Smith et al.
(2006) en Periatt et al. (2004) dat het budget voor marketing afhankelijk is van het budget van
de afdeling verkoop. Omdat de invloed van de verkoopafdeling samenhangt met het belang
van een verkooporiëntatie binnen het bedrijf (Cespedes, 2002), kan de volgende hypothese
opgesteld worden:
H9: De invloed van de marketingafdeling hangt negatief samen met het belang van verkoop binnen organisaties.
Generieke strategie
Bij het bepalen van de relatie tussen een generieke strategie en de invloed van marketing, zal
uitgegaan worden van de typologieën van Porter (1980). Niet alleen worden deze typologieën
veel gebruikt, ze vertonen ook veel overlap met de generieke strategieën van Miles et al.
(1978), waardoor één typologie volstaat (Miller & Friesen, 1986). Verder kunnen door deze
overlap conclusies over de strategieën gegeneraliseerd worden. De strategieën volgens Porter
(1980) zijn de volgende:
1. Cost Leadership: De strategie die zich richt op het behalen van de laagste kosten in de
markt;
2. Differentiation: Het richten op het beter zijn in verschillende aspecten van het te
leveren product die voor klanten belangrijk zijn. Het bedrijf wordt beloond door
middel van een hogere prijs.
Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen bepaalde strategieën en de invloed van
marketing. Bij differentiatiestrategieën heeft de marketingafdeling meer invloed dan bij
andere strategieën (o.a. Homburg et al., 1999; Anderson, 1982). Verder stellen Walker &
Ruekert (1987) dat wanneer een bedrijf een defenderstrategie volgt, dit een lagere invloed van
marketing tot gevolg heeft. Deze strategie komt grotendeels overeen met de Cost Leadership
strategie van Porter (1980). Daarom kan gesteld worden dat er bij Cost Leadership sprake is
van een lagere invloed van marketing. Gezien het bovenstaande kunnen de volgende
hypotheses opgesteld worden:
H10a: De invloed van de marketingafdeling hangt negatief samen met een Cost Leadership-strategie.
H10b: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met een Differentiation-strategie.
___________________________________________________________________________
10
Marketingachtergrond CEO
De achtergrond van de Chief Executive Officer (CEO) wordt bepaald door de ervaring en de
opleiding die deze bestuurder heeft gehad (Homburg et al., 1999). Volgens McGovern et al.
(2004) hebben maar weinig CEO’s ervaring in de marketing opgedaan. Ook is er in de
bestuurskamer vaak geen plaats voor bestuurders met een marketingachtergrond. De functie
Chief Marketing Officer komt ook weinig voor. Het eerder genoemde onderzoek naar de
achtergrond van topbestuurders in de AEX en AMX bevestigt dit (bijlage 1).
Verder hebben ook Norburn & Birley (1987) onderzoek gedaan naar de achtergrond van
topmanagers. Veel achtergrondfactoren bleken invloed te hebben op de organisatie en op de
performance. De specifieke achtergrond van CEO’s bleek verder ook van invloed op
innovaties van de organisatie (Hoffman & Hegarty, 1993). Homburg et al. (1999) stellen
tenslotte dat een marketingachtergrond van de CEO een positief effect heeft op de invloed van
marketing in de organisatie. Daarom kan de volgende hypothese worden opgesteld:
H11: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met een CEO met een marketingachtergrond.
Belang van merken
Volgens Keller (2003) spelen merken een belangrijke rol binnen de organisatie. Ze zouden
bepalen wat de positie en invloed van marketing is. Dit komt ook naar voren in het
kwalitatieve onderzoek van Van der Schaaf et al. (2007). Verder geven Webster et al. (2005)
aan dat merken een belangrijkere rol spelen wanneer marketing meer invloed heeft in de
organisatie. Daarom kan de volgende hypothese worden geformuleerd:
H12: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met het belang van merken binnen organisaties.
2.4 Omgevingskenmerken
Deze paragraaf bevat het literatuuroverzicht van de omgevingskenmerken en de relaties
hiervan met de invloed van marketing. Na het literatuuroverzicht zal per factor een hypothese
worden geformuleerd over de relatie met de invloed van marketing in de organisatie.
Marktgroei
Wat betreft marktgroei (groei van de afzetmarkt in procenten) zijn de meningen verdeeld over
de invloed op marketing. Volgens Miles et al. (1978) is er sprake van een centrale rol van
marketing in groeiende markten. Homburg et al. (1999) zien echter geen relatie. Enerzijds valt
er te zeggen dat de invloed van de afdeling verkoop vooral toe zal nemen in groeiende
markten door de snelle resultaten die gehaald kunnen worden. Anderzijds is er meer budget
beschikbaar voor marketing; de afdeling kan op deze manier de producten goed in de markt
zetten. Slater & Narver (1994) gaan hierbij uit van het laatste, waardoor de volgende
hypothese geformuleerd kan worden:
H13: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van marktgroei.
Marktturbulentie
Marktturbulentie is de mate van complexiteit en de frequentie en onvoorspelbaarheid van
grote veranderingen in de markt (Homburg et al., 1999). Deze marktturbulentie is vaak van
invloed op de resultaten van bedrijven (o.a. Olson et al., 2005; Menon et al., 1999). Verder
blijkt dat in dynamische markten bedrijven vaak innovatiever te werk gaan; dit komt ook ten
goede aan de invloed van de marketingafdeling (Miller, 1983). Ook Homburg et al. (1999)
___________________________________________________________________________
11
vinden een positieve invloed van marktturbulentie op de invloed van marketing. Daarom kan
de volgende hypothese worden geformuleerd:
H14: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van marktturbulentie.
Marktfragmentatie
De definitie die in dit onderzoek wordt aangehouden voor marktfragmentatie, houdt de mate
in van verschillende distributiekanalen, producten en media in de markt (Cespedes, 1993). De
ontwikkeling naar de fragmentatie van markten lijkt te leiden tot een grotere invloed van de
marketingafdeling (Day & Montgomery, 1999; Cespedes, 1993). Verder zal de invloed van
marketing toenemen door een hoge kanaaldifferentiatie. Dit zal waarschijnlijk komen doordat
de afdeling een coördinerende rol gaat spelen om de markten en kanalen met elkaar te
verbinden (Nunes & Cespedes, 2003). Daarom wordt de volgende hypothese geformuleerd:
H15: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van marktfragmentatie.
Macht van de afnemers
Wanneer de afnemers in een bepaalde markt meer macht bezitten, zal de drang om te
differentiëren toenemen (Slater & Narver, 1994). De marketingafdeling zal daardoor een
grotere invloed krijgen binnen de organisatie. Webster et al. (2005) stellen verder ook dat
wanneer de macht van de afnemers toeneemt, er veranderingen plaatsvinden in de organisatie.
Dit betreft bijvoorbeeld het belang van merken in de organisatie en de invloed van marketing
ten opzichte van de afdeling verkoop. Naar aanleiding hiervan kan de volgende hypothese
opgesteld worden:
H16: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van macht van afnemers.
2.5 Co-variaten
In deze paragraaf zullen de co-variaten worden behandeld. Deze zullen kort en zonder
hypotheses behandeld worden, omdat de co-variaten vooral worden meegenomen om de
robuustheid van de analyses te toetsen.
Overzicht co-variaten
Er zal gekeken worden in hoeverre organisaties werkzaam zijn in een business-to-business(B2B) of een business-to-consumer-omgeving (B2C). Homburg et al. (1999) stellen dat
wanneer er sprake is van een B2B omgeving, de marketingafdeling minder invloedrijk wordt.
Dit kan komen door het toegenomen belang van accountmanagement bij bedrijven die
voornamelijk hun omzet halen uit B2B-activiteiten (Webster et al., 2005).
Ook de mate waarin de organisatie goederen of diensten levert zal worden bekeken. Op basis
van voorgaand onderzoek wordt verwacht dat organisaties die vooral goederen leveren, een
sterkere invloed van marketing hebben (Van der Schaaf et al., 2007).
De grootte van de onderneming zal ook worden meegenomen als co-variaat. De
marketingliteratuur is niet eensgezind over het effect van de grootte van de onderneming.
Olson et al. (2005) stellen dat de grootte van de onderneming de organisatie van de afdeling
marketing beïnvloedt. Dit kan zowel een positief als negatief effect zijn.
Homburg et al. (1999) vinden een positief effect op de invloed van de marketingafdeling
indien de CEO een marketingachtergrond heeft. Op basis van deze bevinding zal als co___________________________________________________________________________
12
variaat worden meegenomen of de hoogst verantwoordelijke voor marketing in de organisatie
zich wel of niet in de Raad van Bestuur bevindt.
Indien een organisatie een beursnotering heeft, wordt verwacht dat de invloed van marketing
lager is. De druk van aandeelhouders zal ervoor zorgen dat de focus meer op de korte termijn
komt te liggen. Hierdoor zal de invloed van marketing lager zijn in een onderneming die
beursgenoteerd is (Laverty, 2004).
Naast de innovativiteit van de marketingafdeling zelf, wordt ook de innovativiteit van de
organisatie als geheel meegenomen. Atuahene-Gima & Li (2000) stellen dat in organisaties
die zich op het ontwikkelen van nieuwe producten richten, de invloed van marketing hoger is.
Daarom wordt verwacht dat de innovativiteit van de organisatie een positief effect heeft op de
invloed van marketing.
2.6 Invloed van marketing
In deze paragraaf staat de invloed van marketing in organisaties centraal. Deze invloed van de
afdeling wordt door middel van literatuur in verband gebracht met marktoriëntatie en
organisatieperformance. Hierbij zullen hypotheses worden opgesteld.
De invloed van de afdeling
Als eerste zal de definitie van marketing behandeld worden, zoals opgesteld door de
American Marketing Association (2004)1:
“Marketing is an organizational function and a set of processes for creating, communicating
and delivering value to customers and for managing customer relationships in ways that
benefit the organization and its stakeholders.”
Volgens deze definitie gaat het hierbij om de functie van marketing in de organisatie. In dit
onderzoek zal daarom ook worden uitgegaan van de afdeling marketing. Er zal uiteraard wel
rekening worden gehouden met de invloed van marketing buiten de afdeling (Webster et al.,
2005). De invloed van de afdeling tenslotte, wordt volgens Day (1994) bepaald door de
controle over belangrijke bronnen (bijvoorbeeld geld en personeel) en door de invloed op
strategische beslissingen.
Invloed van marketing en marktoriëntatie
De kern van het gedachtegoed van marketing bestaat uit het identificeren van behoeften van
klanten en het vertalen van deze behoeften in producten (Leeflang, 2003: 23). Bij
marktoriëntatie staat centraal in hoeverre organisaties zich gedragen naar dit gedachtegoed
(Kohli & Jaworski, 1990). Bovendien wordt er bij marktoriëntatie ook gekeken naar de
activiteiten van concurrenten.
De marketingafdeling is voor een groot deel verantwoordelijk voor het creëren van een
marktoriëntatie in organisaties (Kirca et al., 2005). Dit betekent dat een marketingafdeling
met meer invloed beter in staat zal zijn om deze marktoriëntatie te realiseren. Kirca et al.
(2005) stellen verder dat organisaties met meer invloed van marketing een hogere
marktoriëntatie hebben. Dit resulteert in de volgende hypothese:
H17: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de mate van marktoriëntatie binnen
organisaties.
1
Beschikbaar op: www.marketingpower.com/content21257
___________________________________________________________________________
13
Marktoriëntatie en organisatieperformance
De relatie tussen marktoriëntatie en performance is veelvuldig onderzocht in de
marketingliteratuur (o.a. Narver & Slater, 1990; Kohli & Jaworski, 1990). Hieruit komt naar
voren dat marktoriëntatie een positieve relatie heeft met organisatieperformance. De relatie
tussen marktoriëntatie en performance is in enkele recente meta-analyses nogmaals benadrukt
(Kirca et al., 2005; Cano et al., 2004). De bijbehorende hypothese luidt als volgt:
H18: De mate van marktoriëntatie hangt positief samen met de organisatieperformance binnen organisaties.
Invloed van marketing en organisatieperformance
Voorgaande hypotheses stellen dat de invloed van de marketingafdeling via marktoriëntatie
effect heeft op de organisatieperformance. Echter, Moorman & Rust (1999) tonen aan dat er,
afgezien van het effect via marktoriëntatie, ook een directe relatie bestaat tussen de invloed
van marketing en de organisatieperformance. Daarom wordt de volgende hypothese
opgesteld:
H19: De invloed van de marketingafdeling hangt positief samen met de organisatieperformance binnen
organisaties.
___________________________________________________________________________
14
3. Onderzoeksmethode
In dit hoofdstuk zal de gebruikte onderzoeksmethode centraal staan. Als eerste zal de
steekproef en datacollectie worden behandeld. Hierna zal aandacht worden besteed aan de
ontwikkeling van de enquête. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van
de schalen en zullen deze schalen getoetst worden op betrouwbaarheid en validiteit.
3.1 Steekproef
In deze paragraaf zal de manier worden beschreven hoe de steekproef en datacollectie tot
stand is gekomen. Tevens zal de kwaliteit van de steekproef getoetst worden.
Steekproefkader
Het steekproefkader in dit onderzoek is de database Reach, die gegevens bevat van alle
belangrijke bedrijven in Nederland. Uit deze database zijn contactgegevens van grote
Nederlandse ondernemingen verkregen. Er is hierbij uitgegaan van de volgende criteria:
bedrijven vanaf 250 werknemers, met minstens één vestiging in Nederland, for-profit
organisaties en geen (semi-) overheid. Het totaal aantal bedrijven dat aan deze criteria voldoet
is 3184. Na het verwijderen van dubbele vermeldingen kwam het steekproefkader uit op
ongeveer 2500 bedrijven die benaderd konden worden. Van deze bedrijven wordt alleen naar
de Nederlandse tak gekeken. Indien het bedrijf in Nederland meerdere Business Units heeft
wordt alleen gekeken naar de grootste Business Unit (qua omzet). Een overzicht van de
procedure is weergegeven in tabel 3.1.
Stappen vaststellen steekproef
1) Vaststellen steekproefkader
2) Verwijderen dubbele bedrijven
3) Collectie e-mailadressen (2 per bedrijf)
Tabel 3.1: Procedure steekproef
# Bedrijven # E-mailadressen
3184
2500
2500
2206
Na het vaststellen van het steekproefkader is overgegaan tot de collectie van e-mailadressen
van de hoogst verantwoordelijken voor marketing en financiën binnen de ondernemingen.
Voor deze personen is gekozen omdat hiermee een gebalanceerd beeld van marketing in de
organisatie verkregen zal worden. Er is specifiek gekozen voor financiële managers omdat
accountability een belangrijk onderwerp is in het onderzoek.
Het vergaren van e-mailadressen bij bedrijven is uitgevoerd door een call-center en leverde
1795 persoonlijke e-mailadressen van managers op. Hiervan waren er 957 verantwoordelijk
voor marketing en 838 voor financiën. Verder zijn 411 algemene e-mailadressen van
bedrijven verkregen, welke zijn aangeschreven met de vraag om de enquête door te sturen
naar de juiste personen. Hiermee komt het totaal aantal verkregen e-mailadressen op 2206. Dit
betekent een responspercentage van 44% ten opzichte van het mogelijke aantal van 5000 emailadressen.
Datacollectie
Na het vergaren van de e-mailadressen is de volgende stap het uitnodigen van de
marketingmanagers en financiële managers om deel te nemen aan de enquête (tabel 3.2). In de
eerste uitnodigingsmail werd aan de 2206 managers gevraagd om deel te nemen aan de
enquête op internet. Omdat deze eerste e-mail niet het gewenste aantal respondenten
opleverde, is een herinnering gestuurd naar de mensen die de enquête nog niet hadden
ingevuld. Deze herinnering bestond uit een e-mail en een brief, met daarin een verwijzing
___________________________________________________________________________
15
naar de e-mail. De brief in combinatie met de herinneringsmail resulteerde in 90 extra
respondenten. Hierna is nog een laatste herinnering per e-mail verstuurd; dit leverde 22
nieuwe respondenten op.
Uitnodiging
# Persoonlijke # Respondenten
e-mailadressen
1) Eerste e-mail
1795
164
2) Brief en herinneringsmail
1621
90
3) Tweede herinneringsmail
1524
22
276
Totaal
Tabel 3.2: Overzicht resultaten persoonlijke uitnodiging
Van de 1795 persoonlijk benaderde managers hebben uiteindelijk 276 managers de enquête
ingevuld. Het versturen van 411 uitnodigingsmails naar het algemene e-mailadres van
bedrijven leverde minder dan 5% respons op (20 respondenten). Daarom worden de algemene
e-mailadressen niet meegenomen in het beoordelen van het responspercentage. Het
responspercentage van de persoonlijke e-mailadressen is 15,4%.
Van de in totaal 296 respondenten hebben 212 personen een marketingfunctie en 69 een
financiële functie. Daarnaast hebben 15 respondenten een algemeen leidinggevende functie.
Bij het testen van de hypotheses in paragraaf 4.2 zullen alleen de 213 (vrijwel) geheel
ingevulde enquêtes worden meegenomen. Voor deze analyses komt het responspercentage
van de persoonlijke e-mailadressen uit op 11,2%.
Kwaliteit steekproef en vragenlijst
Een hulpmiddel om te beoordelen in hoeverre de respondenten in de steekproef representatief
zijn, is door te kijken naar de non-response bias. Deze bias wordt veroorzaakt door
verschillen tussen respondenten en niet-respondenten. Verder zal de kwaliteit van de
vragenlijst worden getest op Common Method Variance; hiermee wordt methode van
vraagstelling getoetst.
Non-response bias
De generaliseerbaarheid van het onderzoek hangt af van de kwaliteit van de steekproef. Dit
kan worden getoetst door het analyseren van de verschillen tussen respondenten en nietrespondenten. Hiervoor hebben Armstrong & Overton (1977) een methode ontwikkeld die de
respondenten verdeeld in drie groepen van gelijke grootte. Dit is gedaan op basis van het
tijdstip waarop de respondent de enquête heeft afgerond. De eerste groep is middels een
independent samples t-toets vergeleken met de derde groep, daarbij is geanalyseerd in
hoeverre er significante verschillen zijn tussen gemiddelden op belangrijke variabelen. De
redenering hierachter is dat de derde groep respondenten een grotere overeenkomst heeft met
niet-respondenten. Wanneer er geen verschillen zijn op belangrijke variabelen tussen de eerste
en de derde groep respondenten, kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van nonresponse bias. Uit de analyse in dit onderzoek blijkt dat er geen significante verschillen zijn
tussen de eerste en de derde groep (p > ,1); er is daarom geen sprake van non-response bias.
Common Method Variance
Naast non-response bias kan een ander probleem met de enquête zijn dat de antwoorden
worden beïnvloed door de manier waarop de vragen worden gesteld. Deze zogenaamde
Common Method Variance (CMV) zou in de enquête voor dit onderzoek veroorzaakt kunnen
worden door het grote aantal vragen op een 7-punts Likertschaal. Ook vermoeidheid aan het
einde van de (lange) vragenlijst, waardoor respondenten de vragen niet goed meer
beantwoorden, kan voorkomen zonder dat dit direct opvalt in de dataset (Podsakoff & Organ,
___________________________________________________________________________
16
1986). Om dit tegen te gaan is in de enquête al gebruik gemaakt van omgekeerde vragen.
Verder zijn er ook andere vraagstellingen dan 7-punts Likertschalen gebruikt, bijvoorbeeld
10-puntsschalen en het verdelen van 100 punten over verschillende mogelijkheden. Om te
testen in hoeverre CMV aanwezig is in dit onderzoek, is een extra variabele (op een 7-punts
Likertschaal) opgenomen in de enquête. Deze zou niets met belangrijke constructen te maken
moeten hebben (Malhotra et al., 2006; Lindell & Whitney, 2001). In dit onderzoek is gekozen
voor de variabele ‘vertrouwen in de Nederlandse economie’. Deze staat aan het einde van de
enquête, zodat er ook getest wordt op sleur en vermoeidheid. Uit de analyses blijkt dat geen
van de belangrijke constructen die getest zijn, een significante relatie hebben met deze
variabele. In dit onderzoek is daarom geen sprake van Common Method Variance.
3.2 Schalen, een introductie
Om de verschillende factoren uit het conceptueel model te kunnen meten zijn diverse schalen
gebruikt. Deze schalen bestaan uit enkele vragen of stellingen waarmee een factor wordt
gemeten. Ze zijn verkregen uit wetenschappelijke literatuur, veelal uit het
marketingvakgebied. Verder zijn schalen aangevuld, gecombineerd en zijn enkele schalen zelf
opgesteld. In paragraaf 3.4 zal dieper worden ingegaan op de totstandkoming van de schalen
in dit onderzoek. Het eindresultaat, de schalenlijst, is opgenomen in bijlage 2. Verder is de
enquête zoals de respondenten deze hebben ingevuld toegevoegd in bijlage 3.
De enquête is opgesteld in twee verschillende talen, Nederlands en Engels. Voor de Engelse
versie zijn de schalen uit de internationale tijdschriften overgenomen of gedeeltelijk
aangepast. Voor de Nederlandse versie moesten de schalen vertaald worden; dit is gedaan
door twee personen en gecontroleerd door vier academici. Verder zijn er nieuwe schalen in
het Nederlands opgesteld, die weer vertaald zijn in het Engels. Dit alles is gecontroleerd door
middel van de pretesten (zie paragraaf 3.3).
Typen schalen
Er kan er onderscheid worden gemaakt tussen schalen die bestaan uit één vraag (single-item
schalen) en meerdere vragen (multi-item schalen). Bij single-item schalen gaat het vaak om
vragen die gemakkelijk en ondubbelzinnig te beantwoorden zijn. In dit onderzoek worden
deze schalen voornamelijk gebruikt voor co-variaten en classificatie van respondenten.
De multi-item schalen bestaan uit twee soorten, die beide een gemiddelde score van de vragen
in de schaal moeten opleveren. Ten eerste kunnen reflective multi-item schalen worden
onderscheiden (Bagozzi & Baumgartner, 1994). Deze schalen zijn opgebouwd uit
verschillende vragen die allemaal precies hetzelfde meten, maar alleen een andere
vraagstelling hebben. Deze schalen kunnen door middel van Cronbach’s Alpha worden getest
op interne consistentie.
Ten tweede bestaan er formative multi-item schalen, die verschillende aspecten van een
variabele meten (Bagozzi & Baumgartner, 1994). Er kunnen bijvoorbeeld geen veranderingen
op het gebied van regelgeving zijn, maar dit staat los van de mate van concurrentie-intensiteit.
Deze aspecten leveren echter wel een totaalscore voor marktturbulentie op. Bij deze schalen
kan ook worden gekeken naar Cronbach’s Alpha, maar deze is niet doorslaggevend bij de
beoordeling van de kwaliteit van de schaal.
___________________________________________________________________________
17
Schalen in dit onderzoek
De belangrijkste schalen die gebruikt worden in dit onderzoek, gerangschikt naar type, zijn:
Single-item schalen: innovativiteit; korte termijn oriëntatie; belang verkooporiëntatie;
generieke strategie; achtergrond van de CEO; marktgroei.
Reflective multi-item schalen: invloed van marketing; topmanagement respect;
marktoriëntatie; accountability; creativiteit; behartigen klantbelang; belang van merken;
macht van afnemers.
Formative multi-item schalen: kennis van de marketingafdeling; marktonderzoek;
samenwerking; marktturbulentie; marktfragmentatie; prestaties ten opzichte van doelen;
prestaties ten opzichte van concurrenten.
3.3 Pretesten
Voor dit onderzoek zijn drie verschillende pretesten afgenomen om de schalen en de
vragenlijst zo betrouwbaar en valide mogelijk te maken. De eerste pretest onder managers en
academici diende vooral als controle op leesbaarheid, duidelijkheid en relevantie. De tweede
en derde pretesten onder marketingmanagers hadden primair tot doel om de validiteit en
betrouwbaarheid te verhogen.
Eerste pretest
De eerste pretest is uitgevoerd door negen academici en vijf managers uit het bedrijfsleven.
Naar aanleiding van hun commentaar zijn formuleringen aangepast, enkele items verwijderd
en toegevoegd en is de vragenlijst consistent gemaakt. Hieruit kwam ook naar voren dat de
vragenlijst als lang wordt ervaren. Verder is aan deze personen de uitnodigingsmail ter
commentaar voorgelegd, waarna enkele aspecten hiervan zijn aangepast.
Tweede pretest
De tweede pretest is uitgevoerd onder de deelnemers van een marketingcursus van de
Stichting voor Reclame- en Marketingonderwijs en het Erasmus Food Management Institute.
De 21 cursisten is gevraagd om de enquête in te vullen, waarna direct enkele resultaten van
deze kleine steekproef zijn gepresenteerd. Naar aanleiding van de scores zijn Cronbach’s
Alpha’s en correlaties berekend. Bij erg hoge of erg lage Alpha-scores zijn items geschrapt
om de Alpha te verhogen of de vragenlijst in te korten.
Derde pretest
De derde en laatste pretest is uitgevoerd onder deelnemers van de cursus Master of Food
Management. De vragenlijst, die aangepast was aan de hand van de twee voorgaande pretests,
is per e-mail voorgelegd aan de cursisten. In totaal hebben 12 respondenten de enquête vrijwel
volledig ingevuld. De respondenten hebben na afloop de resultaten in verslagvorm ontvangen.
Naar aanleiding van deze pretest zijn nog enkele kleine veranderingen doorgevoerd om de
vragenlijst korter en overzichtelijker te maken. Er waren geen problemen met interne
consistentie (α).
3.4 Theoretische validatie van de schalen
In deze paragraaf zal per factor uit het conceptueel model (uitgezonderd de co-variaten) de
ontwikkeling van de bijbehorende schalen worden behandeld. Per schaal zal worden
aangegeven wat de bron van de schaal is en waarom deze schaal gebruikt wordt. Ook zullen
___________________________________________________________________________
18
eventuele aanpassingen van de schalen worden besproken Voor een overzicht van de
gebruikte schalen, zie tabel 3.3.
Kenmerken van de marketingafdeling
In dit gedeelte zal worden gekeken naar de schalen die de kenmerken van de
marketingafdeling meten.
Accountability
Om de accountability van de marketingafdeling te meten zijn drie items gebruikt die
gebaseerd zijn op het werk van Moorman & Rust (1999). Het gaat hierbij om de schaal die de
customer-financial accountability connection in organisaties meet: de mate waarin de relatie
kan worden gelegd tussen klanten en financiële uitkomsten. Moorman & Rust (1999) vinden
bij deze schaal een hoge betrouwbaarheid (α = ,860) en hebben de schaal getest onder
managers in de Verenigde Staten, waaronder CMO’s en CFO’s. In de gehanteerde definitie
van accountability is zowel de wil als de kunde van een marketingafdeling om accountable te
zijn opgenomen. Daartoe wordt in de gebruikte items tweemaal gesproken over “laat duidelijk
zien” (kunde) en éénmaal over “heeft weinig aandacht voor” (wil).
Creativiteit
In dit onderzoek is gekozen voor de definitie van creativiteit van uitkomsten (Amabile, 1988).
Dit betekent dat uitkomsten van de marketingafdeling, het marketingprogramma, getoetst
wordt aan de mate van creativiteit. In de vragenlijst zijn items gebruikt van de marketing
program creativity schaal van Andrews & Smith (1996). Er is voor deze schaal gekozen
omdat deze specifiek de uitkomsten van marketingprogramma’s beoordeeld en zeer
betrouwbaar is (α = ,910). De originele schaal bestaat uit tien stellingen die de uniekheid en
relevantie van marketingprogramma’s ten opzichte van de concurrentie meten. Om de lengte
van de vragenlijst te reduceren, zijn vijf items van deze schaal meegenomen.
Innovativiteit van de marketingafdeling
De innovativiteit van de marketingafdeling wordt gemeten met een schaal die ingaat op het
ontwikkelen van nieuwe producten door de afdeling marketing. Een dergelijke schaal bestaat
echter niet in de literatuur, waardoor een eigen schaal ontwikkeld moest worden. Deze schaal
bestaat uit de vraag in hoeverre de afdelingen nieuwe producten initiëren. Daarbij dienen 100
punten te worden verdeeld over de afdelingen verkoop, R&D, marketing en ‘andere
afdelingen’.
Behartigen klantbelang
Het begrip behartigen klantbelang heeft betrekking op de mate waarin de marketingafdeling
de belangen van klanten in de organisatie behartigt. Moorman & Rust (1999) meten dit
fenomeen met wat zij de customer-product connection noemen. Dit is de mate waarin de
marketingafdeling de kennis en vaardigheden heeft om de wensen en behoeften van klanten te
vertalen in concrete producten. Op deze schaal met een hoge betrouwbaarheid (α = ,871) zijn
twee items gebaseerd. Verder zijn nog twee items opgenomen die gebaseerd zijn op
onderzoek van Urban (2005).
Kwaliteit van marktonderzoek
Op basis van Desphandé & Zaltman (1982) zijn drie items gebruikt die de kwaliteit en
bruikbaarheid van zowel intern als extern marktonderzoek meten. De betrouwbaarheid van de
verschillende schalen uit dit onderzoek was erg laag (α variërend van ,260 tot ,630). Daarom
zijn slechts enkele items gebruikt en samengevoegd tot één schaal.
___________________________________________________________________________
19
Kennis van de marketingafdeling
Voor deze factor zijn twee eigen items ontwikkeld. Aan de respondent wordt gevraagd of
deze de kennis van de marketingafdeling goed vindt op het gebied van (1) marketing en (2)
bedrijfseconomie. Hiermee wordt de diepte (marketing) en breedte (bedrijfseconomie) van de
kennis gemeten.
Samenwerking met afdelingen
Om een beeld te krijgen van de mate van samenwerking van de marketingafdeling met andere
afdelingen in de organisatie, is gebruik gemaakt van de interfunctional rivalry schaal van
Maltz & Kohli (1996). Deze schaal kijkt naar de mate waarin afdelingen elkaar als
concurrenten beschouwen en zodoende niet snel willen samenwerken en informatie willen
delen. De originele schaal telt zeven items en heeft een hoge betrouwbaarheid (α = ,82).
De gebruikte items in dit onderzoek zijn gebaseerd op twee items van de genoemde schaal,
namelijk: de coördinatie van de afdelingen en de mate waarin deze elkaar gehinderd hebben.
De afdelingen die getoetst worden, komen overeen met de schaal van invloed van marketing
(Homburg et al., 1999): verkoop, financiën, productie en R&D.
Organisatiekenmerken
In dit gedeelte zal worden gekeken naar de schalen die de organisatiekenmerken meten.
Korte termijn oriëntatie
De mate van korte termijn oriëntatie wordt in één item gemeten op een 7-punts Likertschaal.
In dit eigen ontwikkelde item wordt gevraagd om aan te geven in hoeverre het bedrijf een
korte of lange termijn oriëntatie heeft.
Belang verkooporiëntatie
Om het belang van een verkooporiëntatie in bedrijven te meten, wordt gebruik gemaakt van
onderzoek van Kohli & Jaworski (1993). In dit onderzoek wordt een item gebruikt dat de
verkooporiëntatie ten opzichte van de marketingoriëntatie meet door middel van het verdelen
van 100 punten over twee bedrijfsbeschrijvingen. Bedrijf A is voornamelijk gericht op
verkoop en bedrijf B voornamelijk op marketing. De bedrijfsbeschrijvingen zijn ingekort om
de vragenlijst niet te lang te laten worden.
Generieke strategie
Voor de vragenlijst wordt gebruik gemaakt van de generieke strategieën van Porter (1980),
omdat deze relatief gemakkelijk zijn ingedeeld en veelvuldig worden gebruikt in de literatuur.
De respondent dient te kiezen uit vier generieke strategieën: Differentiation, Differentiation
focus, Cost Leadership en Cost focus, waarvan de focusstrategieën later worden toegevoegd
aan de hoofdvormen.
Marketingachtergrond van de CEO
De marketingachtergrond van de CEO wordt gemeten met een schaal die is opgesteld door
Homburg et al. (1999). Hierbij moeten de respondenten aangeven welke primaire achtergrond
hun CEO heeft. De respondent moet kiezen uit acht verschillende achtergronden, waaronder
de marketingachtergrond.
Belang van merken
Het belang van merken binnen de organisatie en in de marketingstrategie wordt gemeten met
een drietal items die zelf zijn ontwikkeld.
___________________________________________________________________________
20
Omgevingskenmerken
Naast de factoren die aspecten van de organisatie en de marketingafdeling meten, worden in
dit onderzoek ook enkele factoren meegenomen die betrekking hebben op de omgeving
waarin de organisatie opereert. De schalen van deze omgevingskenmerken worden in dit
onderdeel behandeld.
Marktgroei
Op basis van Homburg et al. (1999) is een item opgenomen dat meet wat de gemiddelde
marktgroei in procenten was over de afgelopen drie jaar. Dit wordt gevraagd voor de grootste
afzetmarkt van de onderneming. Er zijn negen keuzemogelijkheden, waarbij zowel de
marktgroei als marktafname kan worden ingevuld. Ook is er een optie waarbij sprake is van
groei noch afname.
Marktturbulentie
De schaal die gebruikt wordt om marktturbulentie te meten is gebaseerd op Menon et al.
(1999). In dat onderzoek wordt voor zeven onderwerpen gevraagd wat de mate van
verandering was in de markt. Daarbij worden diverse omgevingsaspecten meegenomen,
waaronder regelgeving en concurrentie-intensiteit. De auteurs geven geen betrouwbaarheid
van de schaal, wellicht is dit het geval aangezien het hier een formative scale betreft.
Marktfragmentatie
Marktfragmentatie bestaat uit de variëteit van producten, distributie- en communicatiekanalen
(Cespedes, 1993). Deze drie typen fragmentatie zijn het uitgangspunt geweest voor het
ontwikkelen van een schaal die marktfragmentatie meet. Voor elk type wordt op een 7-punts
Likertschaal de vraag gesteld in hoeverre er sprake is van een toename of afname. Hierdoor
ontstaat een compleet beeld van marktfragmentatie en kan worden gekeken welk type
fragmentatie relatief sterk is.
Macht van afnemers
De gebruikte items met betrekking tot de macht van afnemers zijn gebaseerd op onderzoek
van Slater & Narver (1994). Hiervan zijn drie items meegenomen in dit onderzoek. De
betrouwbaarheid van deze schaal is onbekend.
Invloed van marketing in de organisatie
De invloed van marketing in de organisatie wordt op verschillende manieren gemeten. Per
maatstaf zal de gebruikte schaal nader worden toegelicht.
Perceptie invloed van marketing
Moorman & Rust (1999) gebruiken in hun studie naar de rol van marketing een
perceptieschaal om de waarde van marketing in de organisatie te meten. De originele schaal
bevat tien items (α = ,930), waarvan er in dit onderzoek vier items worden gebruikt.
Topmanagement respect
De schaal die in het onderzoek wordt gebruikt om het respect van het topmanagement voor
marketing te meten, is deels gebaseerd op Van Bruggen & Wierenga (2005). In dat onderzoek
wordt de schaal topmanagement support gebruikt om het belang en respect van een variabele
in de bestuurskamer te meten. In dit onderzoek worden twee items van de originele schaal (α
= ,930) meegenomen. Een extra item is toegevoegd over de mate waarin de marketingafdeling
als kostenpost wordt gezien, gebaseerd op Leeflang (2004).
___________________________________________________________________________
21
Invloed van marketing op beslissingen
Naast de perceptie van de invloed van de marketingafdeling, wordt ook de invloed van
marketing op strategische beslissingen gemeten. Homburg et al. (1999) hebben een schaal
ontwikkeld waarin respondenten voor in totaal elf strategische beslissingen 100 punten
moeten verdelen over vijf afdelingen (marketing, verkoop, productie, R&D en financiën). Op
basis van de bevindingen uit de pretesten is besloten twaalf strategische beslissingen mee te
nemen, waarbij de 100 punten over vier afdelingen moeten worden verdeeld. Daarbij zijn de
afdelingen R&D en productie samengevoegd.
In deze scriptie wordt ook onderscheid gemaakt tussen de invloed van marketing op
traditionele marketingbeslissingen en op algemene strategische beslissingen. Deze verdeling
is ook gebaseerd op Homburg et al. (1999).
Concentratie van marketingbeslissingen
Deze schaal is afgeleid van de schaal van invloed van de afdeling marketing op strategische
beslissingen. De concentratie van marketingbeslissingen geeft een indicatie van de mate
waarin marketing nog verantwoordelijk is voor het uitvoeren van marketingtaken in de
organisatie (Webster et al., 2005). Deze concentratie wordt gemeten door de Herfindahl-index
te berekenen van de invloed van de afdeling marketing op marketingbeslissingen:
7
CMB
= ∑ (MBi²)
i=1
Hierbij staat CMB voor concentratie marketingbeslissingen en de 7 voor het aantal
marketingbeslissingen in dit onderzoek. Verder is MBi de invloed van de afdeling i op het
aantal punten dat de afdeling krijgt op een marketingbeslissing. Dit aantal punten is gedeeld
door 100, zodat er waarden tussen 0 en 1 uitkomen.
Veranderende invloed marketing
Als extra schaal is de veranderende invloed van marketing opgenomen. Hierbij wordt gekeken
in hoeverre er een trend te ontdekken is in de ontwikkeling van de invloed van marketing over
de afgelopen jaren. Verder zal ook gemeten worden hoe respondenten aankijken tegen de
invloed van marketing in 2009. De vraag is tweemaal in de enquête gesteld; éénmaal voor de
afdeling en éénmaal voor het gedachtegoed van marketing. Op deze manier kan worden
geanalyseerd of marketing aan invloed wint, terwijl de marketingafdeling minder invloedrijk
wordt.
Marktoriëntatie
In de literatuur zijn enkele betrouwbare en valide schalen ontwikkeld die marktoriëntatie
meten (Kohli & Jaworski, 1993; Narver & Slater, 1990). Deze schalen zijn echter dermate
lang, dat gekozen is voor de relatief korte marktoriëntatieschaal van Desphandé & Farley
(1998). Deze schaal is gebaseerd op de genoemde schalen, maar door middel van
factoranalyse ingekort. Van de originele schaal van tien stellingen (α = ,880) zijn er acht
meegenomen in dit onderzoek.
Organisatieperformance
Griffin & Page (1993) stellen dat het meten van performance door de complexiteit ervan veel
maatstaven vereist. Daarom wordt in dit onderzoek voor zowel de objectieve als subjectieve
organisatieperformance een schaal meegenomen. De subjectieve schalen (α = ,800) zijn
gebaseerd op Moorman & Rust (1999) en Griffin & Page (1993). Deze subjectieve
performance schaal kijkt naar zes indicatoren van performance, waaronder winst,
klanttevredenheid en kosten. De objectieve performance wordt gemeten door te vragen naar
___________________________________________________________________________
22
Return on Investments (ROI) voor de jaren 2004 tot en met 2006 (Kohli & Jaworski, 1993).
Wanneer een respondent niet kan antwoorden op de vraag om de ROI-gegevens van de
afgelopen drie jaar te verstrekken, wordt de data opgezocht in publieke bronnen, zoals
aangegeven in Reinartz et al. (2004).
3.5 Kwaliteit van de schalen
Nu de diverse schalen in dit onderzoek vanuit theoretisch oogpunt zijn gevalideerd, wordt in
deze paragraaf de kwaliteit van de schalen onderzocht. De kwaliteit zal worden beoordeeld
aan de hand van de betrouwbaarheid en validiteit van deze schalen. Een overzicht van de
gebruikte schalen staat in tabel 3.3:
Schaal (N = 296)
# items Bron
Kenmerken marketingafdeling
Accountability
3
Moorman & Rust, 1999
Creativiteit
5
Andrews & Smith, 1996
Innovativiteit
1
Eigen
Behartigen klantbelang
4
Moorman & Rust, 1999; eigen
Kwaliteit van marktonderzoek
3
Desphandé & Zeltman, 1982
Kennis van de marketingafdeling
2
Eigen
Samenwerking
Samenwerking met afdelingen
4 x 2 Maltz & Kohli, 1996
Organisatiekenmerken
Korte termijn oriëntatie
1
Baker et al., 1982
Belang verkooporiëntatie
1
Kohli & Jaworski, 1993
Generieke strategie
1
Porter, 1980
Marketingachtergrond CEO
1
Homburg et al., 1999
Belang van merken
3
Eigen
Omgevingskenmerken
Marktgroei
1
Homburg et al., 1999
Marktturbulentie
7
Menon et al., 1999
Marktfragmentatie
3
Eigen
Macht van afnemers
3
Slater & Narver, 1994
Co-variaten
B2B/B2C
1
Eigen
Goederen/diensten
1
Eigen
Grootte van de onderneming
1
Homburg et al., 1999
Beursnotering
1
Eigen
Innovativiteit organisatie
2
Covin & Slevin, 1989
Marketing in Raad van Bestuur
1
Eigen
Invloed van marketing
Perceptie invloed van marketing
4
Moorman & Rust, 1999
Top management respect
3
Van Bruggen & Wierenga, 2005
Invloed alle beslissingen
12 Homburg et al., 1999; eigen
Invloed marketingbeslissingen
7
Homburg et al., 1999; eigen
Invloed niet-marketingbeslissingen
5
Homburg et al., 1999; eigen
Concentratie marketingbeslissingen
Eigen
Veranderende invloed marketing
2 x 4 Eigen
Marktoriëntatie
Marktoriëntatie
8
Despandé & Farley, 1998
Organisatieperformance
Organisatieperformance, objectief
1 x 3 Kohli & Jaworski, 1993
Organisatieperformance, subjectief
2 x 6 Moorman & Rust, 1999; eigen
Tabel 3.3: Overzicht gebruikte schalen met betrouwbaarheidsscores
Type
α bron
α zelf
Reflective multi-item ,861
Reflective multi-item ,910
Single-item
Formative multi-item ,871
Formative multi-item ,26 – ,63
Formative multi-item
-
,751
,890
,792
,614
,694
Formative multi-item
,820
,856
Single-item
Single-item
Single-item
Single-item
Reflective multi-item
-
,913
Single-item
Formative multi-item
Formative multi-item
Reflective multi-item
N/A
N/A
,687
,589
,587
-
,465
-
Reflective multi-item
Reflective multi-item
Reflective multi-item
Reflective multi-item
Reflective multi-item
Samengesteld
Single-item
,930
,930
N/A
N/A
N/A
-
,745
,823
,851
,763
,746
-
Reflective multi-item
,880
,861
Single-item
Formative multi-item
,800
,878
Single-item
Single-item
Single-item
Single-item
Single-item
Single-item
___________________________________________________________________________
23
Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van de schalen wordt gemeten door middel van Cronbach’s Alpha. Deze
geef een indicatie van de mate waarin de items hetzelfde concept meten. In tabel 3.3 wordt
per schaal aangegeven wat de Alpha in de bron van desbetreffende schaal was en welke Alpha
in het eigen onderzoek wordt gevonden. Een schaal mag betrouwbaar worden genoemd,
indien de Alpha score minstens gelijk is aan ,600 (Bagozzi & Yi, 1988).
Uit de tabel blijkt dat vrijwel alle schalen aan deze eis voldoen. Enkele schalen voldoen echter
niet aan deze eis. Dit zijn de schalen van marktfragmentatie (α = ,589), macht van afnemers (α
= ,587) en innovativiteit van de organisatie (α = ,465). Over het algemeen kan echter worden
vastgesteld dat de schalen een hoge tot zeer hoge betrouwbaarheid hebben.
Validiteit
Om te kijken of de gehanteerde schalen valide zijn, wordt gebruik gemaakt van factoranalyse.
Een factoranalyse kan inzicht geven inzicht in hoeverre de diverse items één construct meten.
Dit wordt ook wel de convergentie van validiteit genoemd (Malhotra, 2004). Daarnaast zal
met factoranalyse worden gekeken naar discriminant validiteit, waarin wordt gekeken in
hoeverre de items onderling verschillen (Hair et al., 1998).
Convergentie validiteit
In tabel 3.4 zijn de scores van drie factoroplossingen opgenomen. Per oplossing wordt de
eigenvalue gegeven en het percentage aan variantie dat door de factoren verklaard wordt.
Indien de eigenvalues groter zijn dan 1, wordt de variantie van meer dan één item verklaard.
Wanneer hierbij de verklaarde variantie groter is dan 60%, wordt gesproken van de beste
factoroplossing voor deze schaal (Malhotra, 2004). Deze zijn vetgedrukt weergegeven in de
tabel.
Aantal factoren
1
2
Schaal
Eigenvalue % variantie Eigenvalue %
Accountability
0,75
2,00
66,50
Creativiteit
0,63
3,50
69,36
Customer connection
0,70
2,50
62,70
Kwaliteit marktonderzoek
0,83
1,78
59,20
Kennis van de marketingafdeling
0,45
1,55
77,55
Samenwerking met afdelingen
3,70
46,23
1,48
Belang van merken
0,16
1,84
92,01
Marktturbulentie
2,42
40,39
1,21
Perceptie invloed van marketing
0,92
2,37
59,20
Top management respect
0,56
2,17
72,30
Invloed op alle beslissingen
4,64
38,64
1,56
Marktoriëntatie
4,07
50,89
1,001
Organisatieperformance, subjectief
5,23
43,54
2,25
N = 213
Tabel 3.4: Factoranalyse multi-item schalen (Varimax rotering)
3
variantie Eigenvalue % variantie
91,48
0,26
100,00
82,01
0,38
89,70
80,40
0,50
92,90
86,97
0,39
100,00
100,00
n.v.t
n.v.t
0,89
75,87
64,76
100,00
n.v.t.
n.v.t.
0,93
76,04
60,63
82,27
0,44
93,36
90,96
0,27
100,00
51,66
1,01
60,20
0,73
72,58
63,41
62,30
1,22
72,47
De meeste schalen kennen een factoroplossing met één factor. Dit is naar verwachting,
aangezien de meeste schalen in theorie één construct meten en zodoende uit één factor zouden
moeten bestaan. Bij samenwerking wordt een factoroplossing met twee factoren gevonden.
Discriminant validiteit
Naast het begrip convergentie van de validiteit kan ook worden gekeken naar discriminant
validiteit. Deze validiteit kan gebruikt worden om te beoordelen in hoeverre items van elkaar
___________________________________________________________________________
24
verschillen en aparte constructen vormen (Malhotra, 2004). In bijlage 4 staat een overzicht
van de factoranalyses die zijn uitgevoerd om deze discriminant validiteit te beoordelen.
Uit de factoranalyses blijkt dat de items die de kenmerken van de marketingafdeling meten,
een hoge discriminant validiteit kennen. Alleen bij de kwaliteit van marktonderzoek en kennis
van de marketingafdeling is enige overlap tussen de schalen waar te nemen. Verder valt bij de
samenwerking te concluderen dat er twee aspecten hiervan zijn: samenwerking met de
afdeling verkoop en samenwerking met de andere afdelingen. De afdelingen worden echter
wel apart meegenomen in de analyses, omdat dit nog interessante inzichten op zal leveren (zie
hoofdstuk 4).
Bij de organisatiekenmerken blijkt dat er overlap is tussen de items die korte termijn
oriëntatie en het belang van verkooporiëntatie meten. Deze samenhang is echter te verklaren
doordat een korte termijn oriëntatie in organisaties vaak een positieve uitwerking heeft op het
belang van verkoop (Laverty, 2004). Verder blijken de organisatiekenmerken een hoge
discriminant validiteit te hebben.
De omgevingskenmerken laten verder ook een redelijke discriminant validiteit zien.
Marktturbulentie wordt bij de factoranalyse gesplitst, maar dit kan verklaard worden door het
feit dat het hier om een formative multi-item schaal gaat. Verder is marktgroei met een item
van marktfragmentatie ingedeeld; daarom heeft marktgroei een lage discriminant validiteit.
Tenslotte is gekeken in hoeverre de beslissingen van Homburg et al. (1999) zijn terug te
voeren op marketing en niet-marketing beslissingen. Uit de analyse blijkt dat er drie factoren
zijn; één factor heeft betrekking op klanttevredenheid, service en investeringen in IT. Verder
bestaat er nog een factor die vooral betrekking heeft op marketingbeslissingen. De prijs en
distributie komen hier echter niet in voor. Die zijn beide opgenomen in de factor die alle
overige beslissingen meeneemt.
Conclusie kwaliteit
Over het algemeen zijn de maatstaven die gebruikt worden in dit onderzoek betrouwbaar en
valide. De betrouwbaarheid is, afgezien van enkele schalen, hoog te noemen. Alle belangrijke
schalen scoren hoger dan de aanbevolen ,600 op Cronbach’s Alpha.
Bij de factoranalyse voor de convergentie van de validiteit is gebleken dat de schalen veelal
omvat worden door één factor; dit betekent dat de items één onderliggend construct meten. De
discriminant validiteit is verder hoog te noemen. In vrijwel alle gevallen zijn de items van één
schaal ook in één factor ingedeeld. De gebruikte schalen verschillen dus voldoende van
elkaar.
___________________________________________________________________________
25
4. Resultaten
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de resultaten die voortkomen uit de analyses.
Allereerst zullen enkele algemene kenmerken van de steekproef worden behandeld in
paragraaf 4.1. In paragraaf 4.2 staan de scores van alle factoren uit het conceptueel model
centraal. Daarbij zal tevens worden gekeken of de co-variaten deze scores beïnvloeden. In
paragraaf 4.3 zullen de hypothesen worden getoetst met behulp van regressieanalyses en
enkele aanvullende analyses.
4.1 Algemene steekproefbeschrijving
Deze paragraaf zal de steekproef op een aantal manieren beschrijven. Ten eerste zal gekeken
worden naar enkele algemene eigenschappen van de respondenten en de organisaties
waarvoor zij werken. Ten tweede zal worden behandeld hoe de marketingafdeling in de
steekproef is georganiseerd. Hierna komen de stellingen van Leeflang (2004) aan bod, waarna
wordt afgesloten met de veranderende invloed van marketing in de organisatie.
Classificatie van respondenten en bedrijven
Om een eerste indruk te krijgen van de steekproef, volgt hieronder een korte omschrijving van
de respondenten en de sector waar hun bedrijf zich in bevindt. Bovendien wordt gekeken naar
een mogelijke beursnotering van bedrijven.
Om te kijken naar de representativiteit van de steekproef, is een vergelijking gemaakt tussen
het percentage sectoren in de database van Reach (% DB, zie tabel 4.1) en bevindingen van
percentages uit de steekproef. Hieruit blijkt dat er relatief weinig verschillen zijn; er zijn
alleen meer respondenten uit de bouwnijverheid en minder uit de industrie dan in de database
staan. Hiermee kan worden gesproken van een representatieve steekproef. De grootste
sectoren uit de steekproef zijn de overige zakelijke dienstverlening, industrie, handel en retail
en bouwnijverheid.
Sector
N = 204
DB
Functie
Primaire sector
2%
2%
Hoofdverantwoordelijk voor marketing
Industrie (inclusief FMCG)
16%
28% Marketingmanager
Nutssector
1%
1%
Hoofdverantwoordelijke voor financiën
Bouwnijverheid
15%
7%
Financieel manager
Handel en retail
16%
18% Algemeen directeur
Horeca
3%
2%
Anders
Financiële instellingen
6%
10% Beursnotering
Vervoer, opslag en communicatie
8%
10% Ja
Recreatie
2%
1%
Nee
Overige zakelijke dienstverlening
22%
21%
Anders
9%
Tabel 4.1: Functie van respondenten, sector en beursnotering van bedrijven
N = 295
27%
45%
8%
15%
4%
1%
N = 295
28%
72%
Uit tabel 4.1 blijkt verder dat er meer respondenten met een marketingfunctie in de steekproef
aanwezig zijn (in totaal 72%) dan respondenten met een andere functie (28%). Dit komt
doordat er meer marketeers dan niet-marketeers zijn gevraagd om deel te nemen aan de
enquête. Verder hebben marketeers waarschijnlijk een hogere betrokkenheid dan nietmarketeers bij het onderzoek, waardoor de bereidheid om deel te nemen aan het onderzoek
hoger is. Van de bedrijven in de steekproef heeft verder 28% een beursnotering.
___________________________________________________________________________
26
De co-variaten uit het conceptueel model zullen in het vervolg van dit onderzoek gebruikt
worden om bedrijven uit de steekproef te classificeren (zie tabel 4.2). Wanneer er getest wordt
voor de invloed van co-variaten, wordt uitgegaan van een splitsing van deze co-variaten. Bij
co-variaten als marketingfunctie en CEO marketing is deze splitsing duidelijk (ja/nee), maar
bij de andere co-variaten is gebruik gemaakt van een andere indeling.
Bij grootte onderneming worden de antwoorden van de respondenten ingedeeld in twee
gelijke groepen (klein/groot). Bij de andere schalen is het midden van de schaal in de enquête
gebruikt om twee groepen te creëren (B2B/B2C, goederen/diensten, innovativiteit bedrijf). Zo
is de mate waarin organisaties hun omzet halen uit B2B- of B2C-activiteiten gemeten op een
10-punts schaal. Scoort een respondent tussen de 1 en 5, dan wordt het bedrijf als B2B
geclassificeerd. Wanneer de respondent tussen de 6 en 10 scoort is er sprake van een B2C
classificatie. Uit de tabel blijkt dat met deze indeling het grootste deel van de bedrijven in de
steekproef voornamelijk actief is op B2B-markten (81,2%). Verder is de verdeling tussen
bedrijven die voornamelijk goederen verkopen en bedrijven die voornamelijk diensten
verkopen, vrijwel gelijk.
Antecedent
Marketingfunctie
Ja:
CEO marketing
Ja:
Marketing in RvB
Ja:
Lijnfunctie
Ja:
Grootte onderneming < 480:
B2B/B2C
B2B:
Goederen/Diensten Goederen:
Innovativiteit bedrijf
Laag:
Tabel 4.2: Classificatie co-variaten
71,9%
7,9%
36,6%
21,4%
50,2%
81,2%
49,6%
57,0%
Nee:
Nee:
Nee:
Nee:
≥ 480:
B2C:
Diensten:
Hoog:
28,1%
92,1%
63,4%
78,6%
49,8%
18,8%
50,4%
43,0%
N
295
292
295
290
293
288
284
221
Uit de tabel komt naar voren dat er zeer weinig CEO’s met een marketingachtergrond (7,9%)
zijn. Dit is echter wel in overeenstemming met het onderzoek naar de achtergrond van
bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland (bijlage 1). Ook bevindt de
hoogst verantwoordelijke voor marketing zich meestal niet in de Raad van Bestuur (63,4%).
Marketing als lijnfunctie komt verder ook relatief weinig voor.
De gemiddelde grootte van bedrijven is 1178 FTE’s. Er zijn in de steekproef ook bedrijven
meegenomen die minder dan 250 FTE’s hebben. Dit kan komen doordat er gevraagd is om de
enquête alleen voor de grootste Business Unit in te vullen. Deze kan dan uiteraard kleiner zijn
dan 250 FTE’s. Bij de innovativiteit van bedrijven blijkt dat 43% van de bedrijven behoort tot
de groep met een hoge innovativiteit.
De afdeling marketing
Om te achterhalen hoe marketing in de bedrijven uit de steekproef is georganiseerd, is
gevraagd naar de verschijningsvormen van de marketingafdeling in de organisatie. Er wordt
hierbij een onderscheid gemaakt tussen de indeling in een staf- of lijnfunctie en de organisatie
van de afdeling. Deze zijn beide weergegeven in tabel 4.3
Functie marketing
Lijnfunctie
Staffunctie
Anders
N = 290
21,4%
45,2%
33,4%
Organisatie marketing
Zelfstandig
Samen met andere afdeling
Onder andere afdeling
Anders
Tabel 4.3: Verschijningsvormen afdeling marketing
N = 290
75,8%
19,4%
3,2%
1,6%
___________________________________________________________________________
27
Wat betreft de functie van marketing blijkt dat in veel gevallen marketing als staffunctie is
georganiseerd. Naast de indeling in een lijnfunctie komt een andere indeling (of wellicht een
combinatie) ook relatief vaak voor (33,4%). De marketingafdeling is verder vaak zelfstandig,
maar ook het indelen van de marketingafdeling met een andere afdeling is vaak terug te zien
(19,4%).
Stellingen Leeflang
In het onderzoek is een gedeelte van de stellingen, zoals geformuleerd door Leeflang (2004),
meegenomen in de enquête. Deze stellingen (zie tabel 4.4) zijn hypotheses over de oorzaken
van de afname van de invloed van marketing in het bedrijfsleven.
Om te testen in hoeverre de respondenten het eens zijn met de stellingen, zijn one-sample ttoetsen uitgevoerd. Wanneer het gemiddelde negatief en significant afwijkt van het midden
van de 7-punts Likertschaal, kan gesteld worden dat respondenten het over het algemeen
oneens zijn met de stelling. Verder is met een independent samples t-toets gekeken naar de
verschillen in antwoorden tussen marketeers en niet-marketeers. De resultaten van deze
analyses zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Marketeers …
Gemiddelde Marketeers Niet-Marketeers
… beloven veel, maar komen deze
beloften onvoldoende na
3,21**
2,97
3,84**
… zijn slecht opgeleid
2,77**
2,66
3,07*
… lijden onder recessies
3,75*
3,82
3,57
… zijn overbodig, want iedereen is een
parttime marketeer
2,21**
2,11
2,46
… voelen zich onaantastbaar
2,88**
2,70
3,36**
… lijden onder de fragmentatie van
marketing, producten, media en kanalen
3,28**
3,21
3,46
* p ≤ ,05
N = 203
** p ≤ ,01
Tabel 4.4: Stellingen van Leeflang (2004) en verschillen tussen marketeers en niet-marketeers
Uit deze tabel blijkt dat alle stellingen niet ondersteund worden; de resultaten wijken alle
significant en negatief af van het gemiddelde. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat dit een
perceptie betreft; marketeers zullen bijvoorbeeld niet snel toegeven dat ze slecht zijn opgeleid.
Significante verschillen tussen marketeers en niet-marketeers zijn er bij de stellingen over
beloften, opleiding en onaantastbaarheid. Niet-marketeers zijn het meer eens met de stelling
dat marketeers veel beloven, maar dat ze dit onvoldoende nakomen. Het is echter nog steeds
een negatieve afwijking van het gemiddelde. Deze verschillen zijn te verklaren door de eerder
genoemde perceptie van marketeers en niet-marketeers.
Veranderende invloed marketing
In de enquête is gevraagd wat volgens de respondent de invloed van marketing was (in de
jaren 2003 en 2005), is (2007) en zal worden (2009). Dit is gedaan voor de invloed van de
marketingafdeling, maar ook voor het gedachtegoed van marketing in de gehele organisatie.
Op deze manier kan niet alleen naar het verschil tussen diverse jaren worden gekeken, maar
ook naar het verschil tussen de invloed van het gedachtegoed van marketing en de invloed van
de marketingafdeling in de organisatie. Dit verschil is een indicatie van de mate waarin
marketing verantwoordelijk is voor de marketingtaken in de organisatie.
Om dit te onderzoeken zijn de scores per jaar tussen de afdeling en het gedachtegoed met
elkaar vergeleken met een paired-samples t-toets. Hieruit blijkt dat het gedachtegoed in alle
___________________________________________________________________________
28
gevallen significant positief afwijkt van de invloed van de marketingafdeling (p < ,05). Zoals
verwacht is de invloed van marketing dus breder in de gehele organisatie aanwezig dan alleen
in de marketingafdeling.
Verder is gekeken naar de trend van invloed bij gedachtegoed en afdeling. In twee grafieken
is de perceptie van marketeers en niet-marketeers weergegeven van de invloed van de
afdeling (figuur 4.1) en de invloed van het gedachtegoed (figuur 4.2). De verschillen tussen
marketeers en niet-marketeers zijn getoetst door middel van independent samples t-toetsen.
Invloed afdeling marketing
5,5
5
4,5
Perceptie nietmarketeers
4
Perceptie marketeers
3,5
3
2,5
2003
2005
2007
2009
Jaren
Figuur 4.1: Perceptie toename invloed van marketingafdeling door marketeers en niet-marketeers
Invloed gedachtegoed marketing
In figuur 4.1 is de perceptie van marketeers en niet-marketeers van de invloed van de
marketingafdeling weergegeven. Beide groepen zijn het er over eens dat marketingafdeling de
afgelopen jaren belangrijker is geworden en dat deze trend zich door gaat zetten in de
toekomst. De analyses bij deze grafiek laten zien dat niet-marketeers de invloed in 2003 hoger
vinden dan marketeers, maar dat deze minder snel zien toenemen richting 2009. Zodoende
zijn de uitkomsten in 2009 bij niet-marketeers lager dan bij de marketeers.
5,5
5
4,5
Perceptie nietmarketeers
4
Perceptie marketeers
3,5
3
2,5
2003
2005
2007
2009
Jaren
Figuur 4.2: Perceptie toename invloed van gedachtegoed marketing door marketeers en niet-marketeers
In figuur 4.2 is de grafiek voor het gedachtegoed van marketing weergegeven. Uit deze
grafiek blijkt dat beide groepen respondenten het er over eens zijn dat ook het gedachtegoed
de afgelopen jaren is toegenomen. Verder voorzien de respondenten dat deze ontwikkeling
___________________________________________________________________________
29
door zal gaan in de nabije toekomst. De grafiek laat zien dat marketeers positiever zijn dan
niet-marketeers wat betreft het toenemen van het gedachtegoed van marketing in de toekomst.
De independent samples t-toetsen laten tenslotte zien dat in 2003 en 2005 de perceptie van de
invloed significant verschilt tussen marketeers en niet-marketeers. Niet-marketeers waren in
deze jaren significant positiever over het gedachtegoed van marketing in de organisatie. Dit
effect is echter niet significant in 2007 en 2009.
4.2 Steekproefbeschrijving per onderdeel conceptueel model
In deze paragraaf zal per onderdeel uit het conceptueel model eerst een overzicht van scores
op de schalen worden gegeven. Verder is per factor uit het conceptueel model aangegeven
hoeveel procent van de respondenten een top 2 of bottom 2 score heeft. Aangezien in de
enquête veel gebruik wordt gemaakt van een 7-punts Likertschaal gaat het hier om de
waarden 1 en 2 voor de laagste scores en 6 en 7 voor de hoogste scores. Wanneer er sprake is
van een ander soort schaal, wordt uitgegaan van de bottom 30% en top 30% op de schaal. Dit
staat vrijwel gelijk aan de hoogste en laagste 2 scores op een 7-puntsschaal.
Verder zijn de scores getest door middel van een one-sample t-toets om te kijken in hoeverre
er een afwijking is ten opzichte van het midden van de schaal (4 bij een 7-puntsschaal). Er
zijn enkele schalen met een andere verdeling dan een 7-puntsschaal. Ten eerste zijn schalen
gebruikt waarbij 100 punten verdeeld moesten worden over diverse opties (innovativiteit van
de afdeling, het belang van een verkooporiëntatie en de invloed van marketing op
beslissingen). De punten worden bij deze schalen gedeeld door het aantal afdelingen dat in de
vraag voorkomt; 25 bij innovativiteit, 50 bij belang verkooporiëntatie en 25 bij de invloed op
beslissingen. Verder is de concentratie van marketingbeslissingen uitgerekend met een
Herfindahl-index en is gebruikt gemaakt van het concept ROI. Bij deze laatste schalen wordt
geen toets gedaan om te kijken of de schaal afwijkt van het gemiddelde, omdat het geen vaste
schaal betreft.
Tot slot is per onderdeel uit het conceptueel model gekeken in hoeverre de scores per covariaat verschillen. Dit is in alle gevallen gedaan door middel van een independent samples ttoets.
Kenmerken marketingafdeling
Bij de kenmerken van de marketingafdeling (tabel 4.5) valt op dat de drie constructen
behartigen klantbelang, kwaliteit marktonderzoek en kennis en kunde significant positief
afwijken van het midden van de schaal. Dit is ook te zien bij de top en bottom 2; hieruit blijkt
dat weinig respondenten erg hoog of laag scoren op deze factor.
Factor
Gemiddelde Bottom 2 (% ) Top 2 (% )
N
Accountability
3,86
7,8%
7,8%
257
Innovativiteit a
27,27
68,2%
11,8%
220
Creativiteit
4,05
0,0%
0,5%
218
Behartigen klantbelang
4,84**
2,0%
19,9%
256
Kwaliteit marktonderzoek
4,32**
3,6%
8,4%
251
Kennis en kunde
4,36**
4,8%
16,3%
251
a: Schaal van 0-100; scores voor bottom (30) en top (70)
** p ≤ ,01
Tabel 4.5: Scores op constructen van kenmerken marketingafdeling (One Sample t-toets)
___________________________________________________________________________
30
Verder vinden slechts enkele bedrijven dat ze erg creatieve marketingprogramma’s
ontwikkelen. De score wijkt niet af van het midden van de schaal. De innovativiteit van de
marketingafdeling is redelijk hoog, 27% van de innovaties bij bedrijven in de steekproef
worden geïnitieerd door de marketingafdeling. De factor accountability tenslotte, scoort rond
het midden van de schaal; verder hebben weinig respondenten een erg hoge of lage score op
de accountability van de marketingafdeling.
Met behulp van tabel 4.6 kan worden bekeken in hoeverre de verschillende co-variaten een
effect hebben op de kenmerken van de marketingafdeling. Hierbij valt het op dat de functie
van de respondent een grote invloed heeft op de scores. Vier van de zes constructen wijken
significant af; alleen creativiteit en kwaliteit van marktonderzoek wordt door beide groepen
als hetzelfde ervaren.
Marketingfunctie
CEO marketing
Marketing in RvB
Lijnfunctie
Ja (212) Nee (83) Ja (23) Nee (269) Ja (108) Nee (187) Ja (62) Nee (228)
Factor
Accountability
4,05
3,35**
4,05
3,84
3,92
3,84
4,14
3,81
a
31,01
17,54**
35,59
26,58
24,31
29,03
41,40
23,99**
Innovativiteit
Creativiteit
4,05
4,05
4,06
4,05
4,06
4,04
4,11
4,03
Behartigen klantbelang
4,96
4,53*
5,15
4,82
4,88
4,85
4,82
4,85
Kwaliteit marktonderzoek
4,34
4,25
4,28
4,32
4,37
4,27
4,54
4,27
Kennis en kunde
4,56
3,82**
4,45
4,35
4,38
4,37
4,34
4,37
a: Schaal van 0-100
** p ≤ , 01
Tabel 4.6: Verschillen op co-variaten bij kenmerken van de marketingafdeling (Indep. Samples t-toets)
Niet-marketeers (voornamelijk financieel managers) ervaren de accountability van de
marketingafdeling lager dan marketeers. Ook oordelen marketeers positiever dan nietmarketeers over de innovativiteit van de marketingafdeling. Verder zijn de respondenten met
een marketingfunctie positiever over de verbinding met de klant en hun eigen kennis en kunde
dan hun niet-marketing collega’s. De perceptie van de diverse aspecten van de
marketingafdeling is onder niet-marketeers dus negatiever dan bij de marketeers zelf.
Andere significante verschillen bij de co-variaten zijn alleen te vinden bij de innovativiteit
van de marketingafdeling. Indien de marketingafdeling als lijnfunctie is georganiseerd, scoort
deze significant hoger op innovativiteit. De verwachte verschillen bij een
marketingachtergrond van de CEO blijven uit: vrijwel alle constructen wijken positief af,
maar door het geringe aantal CEO’s in de enquête (23) zijn deze afwijkingen niet significant.
Ook zijn er geen verschillen op de schalen wanneer de hoogst verantwoordelijke voor
marketing in de Raad van Bestuur zit.
Bij de analyses van de andere co-variaten (tabel 4.7) blijkt dat accountability gemiddeld hoger
scoort binnen grotere ondernemingen dan binnen kleinere ondernemingen. Een ander verschil
bij de grootte van de ondernemingen is het gebruik en de kwaliteit van marktonderzoek. Dat
deze factor bij grote ondernemingen hoger scoort, zou verklaard kunnen worden doordat er in
grotere organisaties meer budget is om goed marktonderzoek te (laten) verrichten.
Wat betreft de scores op de factoren lijkt het niet uit te maken of er sprake is van bedrijven die
zich voornamelijk richten op B2B of B2C. Ook het verkopen van vooral goederen of diensten
heeft hier geen invloed. Er zijn echter wel significante verschillen te zien bij de innovativiteit
van bedrijven; bedrijven met een hoge innovativiteit scoren hoger op creativiteit en het
behartigen van klantbelangen. Ondanks dat men dit laatste goed verstaat, komt dit niet door
___________________________________________________________________________
31
het uitvoeren van
ondernemingen.
marktonderzoek; deze variabele scoort lager
bij innovatieve
Grootte onderneming
B2B/B2C
Goederen/Diensten Innovativiteit bedrijf
(147)
(146)B2B
(234)
(54)
(141) Die. (143) Laag (126) Hoog (95)
<
480
≥
480
B2C
Goe.
Factor
Accountability
3,70
4,01*
3,88
3,79
3,87
3,87
3,88
3,78
Innovativiteit a
26,00
28,94
26,29
30,93
26,42
29,71
28,27
25,95
Creativiteit
4,00
4,11
4,03
4,15
4,05
4,05
3,98
4,14*
Behartigen klantbelang
4,86
4,81
4,85
4,78
4,87
4,84
4,67
5,06*
Kwaliteit marktonderzoek
4,14
4,53**
4,26
4,54
4,33
4,31
4,46
4,16*
Kennis en kunde
4,24
4,50
4,42
4,14
4,27
4,46
4,42
4,30
a: Schaal van 0-100
* p ≤ ,05
** p ≤ ,01
Tabel 4.7: Verschillen op co-variaten bij de kenmerken van de marketingafdeling (Indep. Samples t-toets)
Samenwerking marketingafdeling
De samenwerking van de afdeling marketing met andere afdelingen wordt gemeten door
middel van het analyseren van de samenwerkingsgraad met diverse afdelingen. Een overzicht
is in tabel 4.8 weergegeven:
Factor
Gemiddelde Bottom 2 (% ) Top 2 (% )
N
Samenwerking verkoop
4,92**
4,0%
35,5%
248
Samenwerking financiën
5,15**
2,9%
42,2%
244
Samenwerking productie
4,80**
5,4%
31,4%
242
Samenwerking R&D
5,13**
2,4%
39,4%
237
** p ≤ ,01
Tabel 4.8: Scores op de samenwerking met verschillende afdelingen (One Sample t-toets)
Uit de scores blijkt dat marketing over het algemeen redelijk samenwerkt met andere
afdelingen in de organisatie. Opvallend is dat er op de samenwerking met de afdelingen zeer
weinig lage scores te noteren zijn. Vooral met financiën en R&D is de samenwerking goed te
noemen. De score van de afdeling verkoop is wellicht wat lager dan verwacht kan worden aan
de hand van de opkomst van het accountmanagement. Hierbij is een goede samenwerking
tussen de afdelingen verkoop en marketing noodzakelijk (Webster et al., 2005).
Marketingfunctie
CEO marketing
Marketing in RvB
Lijnfunctie
Ja (212) Nee (83) Ja (23) Nee (269) Ja (108) Nee (187) Ja (62) Nee (228)
Factor
Samenwerking verkoop
5,37
4,76**
5,28
4,89
4,92
4,91
4,47
5,00*
Samenwerking financiën
5,22
5,12
5,05
5,16
5,31
5,07
5,08
5,16
Samenwerking productie
4,85
4,78
4,23
4,85
4,85
4,79
4,54
4,85
Samenwerking R&D
5,18
5,12
5,11
5,13
5,31
5,04
5,06
5,13
* p ≤ ,05
** p ≤ , 01
Tabel 4.9: Verschillen op co-variaten bij samenwerking met verschillende afdelingen (Indep. Samples t-toets)
Bij de samenwerking is ook gekeken of er verschillen bij het vergelijken van co-variaten
kunnen worden gevonden (zie tabel 4.9). Hieruit blijkt dat marketeers de samenwerking met
verkoop als beter ervaren dan niet-marketeers. De samenwerking tussen financiën en
marketing is bij marketeers en niet-marketeers (waaronder veel financiële managers) gelijk en
relatief hoog. Verder is alleen de samenwerking met de afdeling verkoop minder goed
wanneer marketing is georganiseerd als lijnfunctie. Een dergelijke organisatievorm kan er
___________________________________________________________________________
32
voor zorgen dat marketing en verkoop relatief onafhankelijk van elkaar zijn en daardoor
verder van elkaar afstaan (Heraty & Morley, 1995).
Grootte onderneming
B2B/B2C
Goederen/Diensten Innovativiteit bedrijf
(146)
(234)
(54)
(141) Die. (143) Laag (126) Hoog (95)
(147)
≥
480
B2B
B2C
Goe.
<
480
Factor
Samenwerking verkoop
5,11
4,74*
4,95
4,85
4,95
4,92
4,82
4,98
Samenwerking financiën
5,17
5,11
5,19
4,93
5,05
5,24
5,18
5,05
Samenwerking productie
4,95
4,64
4,81
4,80
4,77
4,75
4,82
4,66
Samenwerking R&D
5,20
5,06
5,10
5,29
5,01
5,18
5,22
4,92
* p ≤ ,05
Tabel 4.10: Verschillen op co-variaten bij samenwerking met verschillende afdelingen (Indep. Samples t-toets)
Bij de overige co-variaten (tabel 4.10) is er slechts één significant verschil te vinden: in kleine
ondernemingen is de samenwerking met de afdeling verkoop beter dan in grote
ondernemingen. Deze betere samenwerking binnen kleine ondernemingen kan verklaard
worden door het feit dat in deze ondernemingen de lijnen veelal korter zullen zijn. Hierdoor is
er in kleine ondernemingen beter en gemakkelijker contact mogelijk tussen afdelingen dan
binnen grote ondernemingen.
Organisatiekenmerken
Uit de beschrijving in tabel 4.11 blijkt dat ongeveer evenveel bedrijven gericht zijn op de
lange als op de korte termijn; ook de bottom- en topscores zijn vrijwel gelijk. Bij de factor
belang verkooporiëntatie blijkt dat deze met bijna 55 punten gemiddeld hoger scoort dan het
belang dat aan een marketingoriëntatie wordt gehecht. De bottom- en topscores duiden ook op
een hogere verkooporiëntatie. Verder vindt men merken belangrijk, ook al is er een groep
respondenten die aangeven dat merken vrijwel geen rol spelen in de organisatie.
Factor
Gemiddelde Bottom 2 (% ) Top 2 (% )
N
Korte termijn oriëntatie
3,96
17,5%
16,7%
275
Belang verkooporiëntatie a
54,89**
29,5%
43,2%
271
Belang van merken
4,46**
13,9%
16,8%
273
a: Schaal van 0-100; scores voor bottom (30) en top (70)
** p ≤ ,01
Tabel 4.11: Scores op constructen van organisatiekenmerken (One Sample t-toets)
Tevens is gekeken naar de (marketing)achtergrond van de CEO in organisaties. In
overeenstemming met het onderzoek naar de achtergrond van bestuurders in de AEX en AMX
(zie bijlage 1), blijkt ook uit deze resultaten dat CEO’s met een marketingachtergrond een
kleine minderheid vormen.
Factor
%
%
Achtergrond CEO N = 292 Generieke strategie N = 274
Algemeen
37,0% Cost Leadership
27,7%
Financieel
15,4% Differentiation
59,5%
Technisch
19,2% Focus
12,8%
Marketing
7,9%
Juridisch
5,8%
Vastgoed
0,7%
Medisch
1,0%
Anders
13,0%
Tabel 4.12: Indeling van achtergrond CEO en generieke strategie
___________________________________________________________________________
33
Slechts 7,9% heeft een CEO met een marketingachtergrond (zie tabel 4.12). Een algemene
achtergrond is met 37% het beste vertegenwoordigd; financiële bestuurders en CEO’s met een
technische achtergrond komen hierna. De meest gekozen generieke strategie is de
differentiatiestrategie (59,5%). Verder valt op te merken dat er veel nichespelers zijn: 12,8%
differentieert voor een kleine doelgroep.
Marketingfunctie CEO marketing Marketing in RvB
Ja (212) Nee (83) Ja (23) Nee (269) Ja (108) Nee (187)
Factor
Korte termijn oriëntatie
4,04
3,78
4,00
3,96
3,87
4,03
Belang verkooporiëntatie
57,82
47,11**
47,62
55,50
52,52
56,16
Belang van merken
4,40
4,60
4,43
4,78
4,35
4,54
** p ≤ ,01
Tabel 4.13: Verschillen op co-variaten bij de organisatiekenmerken (Indep. Samples t-toets)
Lijnfunctie
Ja (62) Nee (228)
4,00
4,00
54,02
55,72
5,42
4,23**
Uit tabel 4.13 blijkt dat het belang van een verkooporiëntatie als lager wordt gezien door nietmarketeers. Verder is het belang van merken in een organisatie hoger wanneer marketing als
een lijnfunctie opereert.
Verschillen met de overige co-variaten zijn in tabel 4.14 weergegeven. Hieruit blijkt dat de
grootte van de onderneming niet veel invloed heeft op de mate van verkoop- en korte termijn
oriëntatie en op het belang van merken.
Grootte onderneming
B2B/B2C
Goederen/Diensten Innovativiteit bedrijf
(141) Die. (143) Laag (126) Hoog (95)
(147)
(146)
(234)
(54)
<
480
≥
480
B2B
B2C
Goe.
Factor
Korte termijn oriëntatie
4,01
3,90
3,97
4,06
3,96
3,91
4,13
3,87
Belang verkooporiëntatie
55,81
53,35
55,79
52,87
54,07
55,50
59,40
50,54*
Belang van merken
4,41
4,48
4,30
5,30**
4,88
4,03**
4,28
4,63
* p ≤ ,05
** p ≤ , 01
Tabel 4.14: Verschillen op co-variaten bij de organisatiekenmerken (Indep. Samples t-toets)
Verder blijkt uit de tabel dat het belang van merken lager is bij bedrijven die zich
voornamelijk richten op B2B markten. Een veelgenoemde verklaring voor dit fenomeen is dat
deze bedrijven veelal minder klanten hebben dan bedrijven die zich op consumenten richten.
Hierdoor is het verkoopproces in een B2B omgeving rationeler en heeft een B2B bedrijf
minder baat bij een sterk merk dan in een B2C omgeving (Vitale & Giglierano, 2002: 4-15).
Bij goederen is het belang van merken hoog te noemen; de conclusie die hieruit kan worden
getrokken is dat bij consumentengoederen merken het belangrijkst zijn. Bij bedrijven met een
hoge innovativiteit is een verkooporiëntatie minder belangrijk dan bij bedrijven met een lage
innovativiteit.
Omgevingskenmerken
De kenmerken van de omgeving van de organisatie zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Uit deze tabel blijkt dat de jaarlijkse groei van de markt overeenkomt met de groei van de
economie in Nederland in 20062. Er is sprake van relatief veel marktfragmentatie, de
marktturbulentie wijkt significant af van de waarde 4. De macht van de afnemers wijkt niet
significant af van deze waarde.
2
Circa 2,9%; bron: De Nederlandsche Bank
___________________________________________________________________________
34
Factor
Gemiddelde Bottom 2 (% ) Top 2 (% )
N
Marktgroei
0-5%/jaar
3,5%
22,0%
200
Marktturbulentie
4,16*
1,0%
2,0%
204
Marktfragmentatie
4,75**
0,0%
11,5%
209
Macht van afnemers
4,13
4,8%
4,8%
207
* p ≤ ,05
** p ≤ ,01
Tabel 4.15: Scores op constructen van omgevingskenmerken (One Sample t-toets)
Invloed van marketing
In dit onderdeel zullen de scores van de respondenten op de diverse maatstaven van invloed
centraal staan. Als eerste zal uitgebreid worden ingegaan op de invloed van marketing op
verschillende beslissingen. Daarbij zal een vergelijking worden gemaakt met de bevindingen
van Homburg et al. (1999). Hierna worden scores op de invloedmaatstaven gepresenteerd en
zal er getest worden op verschillen met behulp van de co-variaten.
Invloed van afdelingen op beslissingen
Om de relatieve invloed van marketing ten opzichte van andere afdelingen op verschillende
strategische beslissingen te meten, moesten 100 punten door de respondenten verdeeld
worden over vier afdelingen. De strategische beslissingen bestaan uit de vetgedrukte
marketingbeslissingen en niet-marketingbeslissingen (gebaseerd op Homburg et al., 1999).
Verder zijn in tabel 4.16 de gemiddelde scores per strategische beslissing aangegeven.
Beslissingen over
Marketing Verkoop R&D/Prod. Financiën
69
23**
4**
3**
Advertenties
57
30**
12**
2**
Meten en verhogen van klanttevredenheid
55
33**
8**
5**
Segmentatie, positionering en doelgroepkeuze
51
35**
6**
8**
Relatie- en loyaliteitsprogramma's
De strategie (voor een divisie)
34
32
16**
18**
Productontwikkeling
30
25*
39**
7**
28
51**
18**
3**
Customer Service
Uitbreiding naar buitenlandse markten
26
33
4**
28
De keuze voor een zakelijke partner
26
33**
13*
23
Investeringen in Informatie Technologie
26
16**
15**
42**
20
48**
13**
18
Prijzen
18
45**
24
13*
Distributie
* p ≤ ,05
N = 131
** p ≤ ,01
Tabel 4.16: Relatieve invloed van de marketingafdeling op strategische beslissingen (Paired Samples t-toets)
Om per beslissing significante verschillen tussen de afdelingen te vinden, zijn 36 pairedsamples t-toetsen uitgevoerd. Dit leverde een groot aantal significante verschillen op. Gesteld
kan worden dat de marketingafdeling de meeste invloed heeft van alle afdelingen op
beslissingen over advertenties, klanttevredenheid, segmentatie, positionering en
doelgroepkeuze en op relatie- en loyaliteitsprogramma’s. De meest invloedrijke afdeling over
marketingbeslissingen als distributie, prijzen en Customer Service is echter de afdeling
verkoop.
Ondanks deze laatste bevindingen blijkt marketing een redelijke invloed te hebben op
strategische beslissingen in de organisatie. Niet alleen binnen haar eigen vakgebied, ook bij
andere belangrijke aspecten binnen de organisatie heeft marketing een stem. De
marketingafdeling heeft zelfs in totaal de meeste invloed op alle genoemde strategische
___________________________________________________________________________
35
beslissingen. Dit beeld is echter enigszins vertekend, omdat er veel marketingbeslissingen zijn
opgenomen in deze maatstaf.
Tenslotte zijn deze resultaten nog vergeleken worden met Homburg et al. (1999), die deze
vraag ontwikkeld hebben. Voor dit onderzoek zijn er diverse modificaties verricht, daarom
kunnen niet alle beslissingen vergeleken worden. Tabel 4.17 geeft de verschillen en
overeenkomsten tussen de onderzoeken weer.
Beslissingen over
Huidig (2007) Homburg (1999)
Advertenties
69
65
Meten en verhogen van klanttevredenheid
57
44*
De strategie (voor een divisie)
34
38
Productontwikkeling
30
32
Customer Service
28
31
Uitbreiding naar buitenlandse markten
26
39
De keuze voor een zakelijke partner
26
33
Prijzen
20
30
Distributie
18
34
* Gemiddelde van constructen 'meten' en 'verhogen' van klanttevredenheid
Tabel 4.17: Verschillen invloed van marketing tussen Homburg et al. (1999) en huidig onderzoek
In de tabel is te zien dat er enkele grote en diverse kleine verschillen zijn. Het verschil op het
construct ‘klanttevredenheid’ wordt veroorzaakt door een grotere concentratie van de invloed
bij marketing en verkoop. Bij het uitbreiden naar buitenlandse markten heeft de afdeling
financiën meer invloed gekregen. Hetzelfde geldt voor de keuze voor een zakelijke partner,
ook hier is de invloed van marketing gedaald en verschoven naar financiën.
Verder is de invloed van marketing op het gebied van prijzen afgenomen. Door de scores te
vergelijken met het onderzoek van Homburg et al. (1999), blijkt dat voornamelijk verkoop
hier meer invloed op krijgt. Dit kan komen door het eerder genoemde toenemende belang van
accountmanagement. Verder is de invloed op distributiebeslissingen voor marketing
afgenomen. Opmerkelijk genoeg krijgen hier de afdelingen R&D en productie meer invloed;
deze afdelingen hebben hier nu evenveel invloed op als marketing.
Maatstaven invloed van marketing in de organisatie
De scores op de maatstaven voor invloed van marketing in de organisatie zijn weergegeven in
tabel 4.18. Uit deze tabel blijkt dat marketing relatief veel topmanagement respect heeft, maar
dat dit niet terugkomt bij de overige invloedmaatstaven. De afdeling houdt echter nog relatief
veel invloed op marketingbeslissingen; bij de andere beslissingen heeft marketing een
redelijke invloed.
Factor
Gemiddelde Bottom 2 (% ) Top 2 (% )
N
Perceptie invloed marketing
3,62**
10,2%
3,0%
265
Top management respect
5,11**
2,6%
37,4%
265
Invloed op alle beslissingen a
36,16**
36,9%
3,2%
222
Invloed op marketingbeslissingen a
42,06**
25,3%
6,3%
224
a
27,11
64,4%
2,3%
221
Invloed op andere beslissingen
Concentratie marketingbeslissingen b
,29
59,8%
1,8%
219
a: Schaal van 0 - 100; bottom (30) en top (70)
b: Gemiddelde van Herfindahl-index op marketingbeslissingen; bottom (,30) en top (,70)
** p ≤ ,01
Tabel 4.18: Scores op invloedmaatstaven (One Sample t-toets)
___________________________________________________________________________
36
Verder blijkt uit de tabel dat de concentratiegraad van marketingbeslissingen ,29 is. Dit
betekent een relatief hoge concentratie van deze beslissingen.
Ook bij de invloedmaatstaven zijn de constructen afgezet tegen diverse co-variaten; dit is
weergegeven in tabel 4.19. Wat opvalt is dat er veel en grote verschillen zijn tussen
marketeers en niet-marketeers. Niet-marketeers vinden bijvoorbeeld dat marketing meer
topmanagement respect heeft dan dat de marketeers zelf denken. Volgens deze nietmarketeers kunnen ze dit echter niet uitdrukken in concrete invloed op beslissingen in de
organisatie; de invloed van de marketingafdeling op beslissingen blijft onder de nietmarketeers (ver) achter.
Hoewel de perceptie van de invloed van de marketingafdeling in organisaties gelijk is onder
marketeers en niet-marketeers, scoren niet-marketeers hoger op het topmanagement respect
voor de marketingafdeling. Bij de overige invloedmaatstaven worden hogere scores gevonden
onder respondenten met een marketingfunctie.
Marketingfunctie CEO marketing Marketing in RvB
Ja (212) Nee (83) Ja (23) Nee (269) Ja (108) Nee (187)
Factor
Perceptie invloed marketing
3,68
3,42
3,86
3,60
3,77
3,52
Top management respect
4,95
5,57**
5,40
5,09
5,37
4,96*
Invloed op alle beslissingen a
39,10
28,40** 35,68
35,20
36,14
36,11
44,80
34,90** 39,92
42,25
41,82
42,10
Invloed op marketingbeslissingen a
a
Invloed op andere beslissingen
30,63
18,00** 28,84
26,96
27,63
26,82
Concentratie marketingbeslissingen b
,31
,22**
,26
,29
,28
,29
a: Schaal van 0 - 100
b: Gemiddelde van Herfindahl-index op marketingbeslissingen
* p ≤ ,05
** p ≤ ,01
Tabel 4.19: Verschillen op co-variaten bij de invloedmaatstaven (Indep. Samples t-toets)
Lijnfunctie
Ja (62) Nee (228)
4,13
3,48**
5,30
5,06
40,80 35,12*
46,77
41,07
32,14 25,87*
,33
,28
De invloed van de CEO met een marketingachtergrond levert ook hier geen significante
resultaten op; ook dit komt door het lage aantal CEO’s met deze achtergrond. Wanneer de
hoogste marketeer in de Raad van Bestuur zit, resulteert dit in een significant hoger
topmanagement respect. In een lijnfunctie is de invloed van marketing op alle beslissingen en
op niet-marketing beslissingen hoger dan wanneer marketing anders is georganiseerd. Dit kan
verklaard worden door het feit dat lijnfuncties veelal beter invloed kunnen uitoefenen in
organisaties doordat ze directe verantwoording af dienen te leggen voor het al dan niet
behalen van doelen van de organisatie (Heraty & Morley, 1995).
Grootte onderneming
B2B/B2C
Goederen/Diensten Innovativiteit bedrijf
< 480 (147) ≥ 480 (146)B2B (234) B2C (54)Goe. (141) Die. (143) Laag (126) Hoog (95)
Factor
Perceptie invloed marketing
3,49
3,76
3,50
4,01
3,68
3,55
3,61
3,74
Top management respect
5,20
5,04
5,04
5,42*
5,27
4,93*
4,96
5,27
Invloed op alle beslissingen a
35,90
36,43
35,68
38,26
36,32
36,91
36,46
37,07
Invloed op marketingbeslissingen a
41,86
42,29
41,27
45,32
42,51
42,53
42,91
42,66
Invloed op andere beslissingen a
26,43
27,89
27,31
27,13
27,38
27,80
26,07
28,64
Concentratie marketingbeslissingen b
,29
,28
,28
,31
,28
,30
,30
,29
a: Schaal van 0 - 100
b: Gemiddelde van Herfindahl-index op marketingbeslissingen
* p ≤ ,05
Tabel 4.20: Verschillen op co-variaten bij de invloedmaatstaven (Indep. Samples t-toets)
___________________________________________________________________________
37
De grootte van de onderneming lijkt weinig effect te hebben op de invloed van marketing in
de organisatie (zie tabel 4.20). Bedrijven die voornamelijk op diensten zijn gericht, hebben
een iets lagere topmanagement respect voor marketing, hoewel deze nog steeds positief
afwijken van het gemiddelde. De scores bij innovativiteit van het bedrijf wijken te weinig af
om significant genoemd te worden.
Marktoriëntatie en performance
De resultaten van marktoriëntatie en performance zijn in tabel 4.21 weergegeven. Hieruit
blijkt dat de bedrijven een relatief hoge marktoriëntatie hebben en dat er geen extreme scores
te noteren zijn.
Factor
Gemiddelde Bottom 2 (% ) Top 2 (% )
Marktoriëntatie
4,24**
0,0%
0,0%
Performance t.o.v. doelen
4,62**
0,0%
5,5%
Performance t.o.v. concurrentie
4,68**
0,0%
6,0%
Performance totaal
4,65**
0,0%
5,2%
Performance ROI 2004 a
4,3%
Performance ROI 2005 a
5,9%
a: geen bottom en top mogelijk
** p ≤ ,01
Tabel 4.21: Scores op performancemaatstaven (One Sample t-toets)
N
221
183
184
172
75
83
De subjectieve performancemaatstaven wijken allen positief significant af van het midden van
de schaal. Niemand presteert veel slechter dan de concurrentie en de eigen doelstelling.
Wanneer er bedrijven zijn die veel beter presteren dan de concurrentie, zullen er ook
bedrijven veel minder presteren. Daarom kan gesteld worden dat bedrijven die veel minder
presteren dan concurrenten een tendentie naar het midden hebben. Bij de prestaties ten
opzichte van de doelen kan dit anders zijn; doelen worden veelal realistisch gesteld, waardoor
veel slechter presteren dan de gestelde doelen niet vaak zal voorkomen.
In tabel 4.22 zijn de vergelijkingen van de co-variaten met de performancefactoren
weergegeven. Hieruit blijkt dat onder niet-marketeers een hogere performance ten opzichte
van de concurrentie wordt gevonden. Dit verschil zou kunnen komen doordat niet-marketeers
(vooral financiële managers) beter op de hoogte zijn van de resultaten. Verder blijkt uit de
tabel dat er niet veel verschillen zijn onder de andere co-variaten.
Marketingfunctie
CEO marketing
Marketing in RvB
Lijnfunctie
Ja (212) Nee (83) Ja (23) Nee (269) Ja (108) Nee (187) Ja (62) Nee (228)
Factor
Marktoriëntatie
4,22
4,28
4,28
4,23
4,24
4,23
4,25
4,23
Performance t.o.v. doelen
4,56
4,78
4,38
4,65
4,69
4,60
4,69
4,60
Performance t.o.v. concurrentie
4,58
4,92*
4,70
4,67
4,63
4,76
4,55
4,69
Performance totaal
4,56
4,88
4,54
4,66
4,61
4,74
4,60
4,65
Performance ROI 2004
4,1%
4,7%
4,3%
5,2%
5,9%
3,5%
Performance ROI 2005
5,8%
6,1%
6,2%
0,0%
6,8%
5,3%
a: Schaal van 0-100
* p ≤ , 05
Tabel 4.22: Verschillen op co-variaten bij de performancemaatstaven (Indep. Samples t-toets)
Uit tabel 4.23 blijkt dat bedrijven die zich voornamelijk richten op B2C over het algemeen
meer marktgeoriënteerd zijn dan bedrijven die hun omzet vooral halen uit B2B-activiteiten.
Dit leverde de B2C bedrijven in 2004 echter een veel mindere prestatie op dan verwacht zou
kunnen worden naar aanleiding van het conceptueel model. Dit zou kunnen komen doordat er
___________________________________________________________________________
38
bij B2C bedrijven vaak sprake is van een kleinere marge. Hetzelfde is het geval bij bedrijven
die zich vooral richten op het verkopen van goederen. Deze bedrijven hebben ook een lagere
performance dan bedrijven die zich voornamelijk richten op diensten. Innovativiteit van
bedrijven wordt verder ook beloond met betere prestaties ten opzichte van de concurrentie.
Grootte onderneming
B2B/B2C
Goederen/Diensten Innovativiteit bedrijf
(146)
(234)
(54)
(141) Die. (143) Laag (126) Hoog (95)
(147)
≥
480
B2B
B2C
Goe.
<
480
Factor
Marktoriëntatie
4,19
4,29
4,17
4,43*
4,19
4,28
4,21
4,27
Performance t.o.v. doelen
4,53
4,73
4,58
4,72
4,40
4,86**
4,54
4,71
Performance t.o.v. concurrentie
4,65
4,71
4,64
4,79
4,56
4,80*
4,56
4,82*
Performance totaal
4,59
4,72
4,61
4,76
4,47
4,83**
4,56
4,76
Performance ROI 2004
4,9%
3,7%
5,0%
0,9%
3,9%
4,6%
4,8%
3,6%
Performance ROI 2005
6,7%
5,0%
6,3%
3,4%
5,3%
6,7%
5,7%
6,2%
a: Schaal van 0-100
* p ≤ ,05
** p ≤ ,01
Tabel 4.23: Verschillen op co-variaten bij de performancemaatstaven (Indep. Samples t-toets)
4.3 Testen van hypotheses
In deze paragraaf zal het conceptueel model met de bijbehorende hypotheses worden getest.
Er zullen diverse regressieanalyses worden uitgevoerd om te kijken welke variabelen
daadwerkelijk samenhangen met de diverse maatstaven van de invloed van marketing in
organisaties. Allereerst zal gekeken worden naar de relatie tussen de verschillende factoren en
de maatstaven van de invloed van marketing in de organisatie. Hierna zullen de
regressieanalyses volgen van de relatie tussen de invloedmaatstaven met marktoriëntatie en
organisatieperformance. Tot slot zullen enkele aanvullende analyses volgen om onder andere
de robuustheid van de eerder uitgevoerde regressies te testen.
Regressie met maatstaven invloed van marketing in de organisatie
In tabel 4.24 staan de maatstaven van de invloed van marketing met de variabelen uit het
conceptueel model. De kwaliteit van dit regressiemodel kan worden beoordeeld door te kijken
naar de model fit R2. Deze waarde geeft aan hoeveel variantie in de afhankelijke variabele
verklaard kan worden door de onafhankelijke variabelen in het model. De waarden variëren
van 22,1% (perceptie van invloed) tot 44,2% (invloed op beslissingen). De adjusted R2
corrigeert deze model fit voor het aantal onafhankelijke variabelen en het aantal
respondenten; deze adjusted R2 varieert tussen de 12,1% (perceptie van invloed) en 36,9%
(invloed op beslissingen). Ter vergelijking: de gevonden model fit in het onderzoek van
Homburg et al. (1999) is 15,9%. De F-waarde test of de gevonden R2 gelijk is aan 0
(Malhotra, 2004). Hogere scores duiden hier dus op een betere model fit.
Relaties in regressies
In tabel 4.24 zijn de regressies weergegeven met de verschillende maatstaven van invloed van
de marketingafdeling. Uit de analyses blijkt dat enkele factoren een significante samenhang
hebben met de invloed van marketing in de organisatie. Geen van de factoren heeft verder een
significant effect op alle maatstaven van invloed.
Van de factoren die wel een effect hebben op de invloed van marketing, blijken accountability
en innovativiteit van de marketingafdeling het sterkste effect te hebben. Zo heeft
accountability op vrijwel alle maatstaven een significant effect. Op de perceptie van invloed
kan de relatie net niet significant genoemd worden (β = ,137; p = ,104). Het effect is het
___________________________________________________________________________
39
grootst bij de invloed op niet-marketing beslissingen (β = ,245; p ≤ ,01). Gezien de relatie met
de verschillende maatstaven van invloed is samenhang van accountability met de invloed van
marketing aangetoond. Daarom wordt H1 geaccepteerd.
Afhankelijke >
InvlPerc TMRespect AlleBesl MrkBesl AnderBesl ConcMrk
N
212
212
209
209
209
209
Kenmerken marketingafdeling
H
Accountability
H1 (+)
,137
,143*
,235*** ,192**
,245***
,174**
Creativiteit
H2 (+)
,108
,093
-,042
-,075
,018
-,072
Innovativiteit
H3 (+)
,195**
,053
,506*** ,426***
,468***
,377***
Behartigen klantbelang
H4 (+)
-,077
-,118
,170**
,190**
,101
,149
Kwaliteit marktonderzoek
H5 (+)
,055
,013
-,001
-,004
,005
,012
Kennis & kunde
H6 (+)
,067
,036
-,042
-,009
-,072
,005
Samenwerking
Samenwerking verkoop
H7a (+)
,034
,064
-,042
-,015
-,104
-,020
Samenwerking financiën
H7b (+)
-,108
,249***
,080
,033
,151*
,034
Samenwerking productie
H7c (+)
-,146
-,134
,007
,036
-,034
,083
Samenwerking R&D
H7d (+)
,138
-,025
-,065
-,066
-,074
-,066
Organisatiekenmerken
Korte termijnoriëntatie
H8 (-)
-,083
-,231***
-,038
,024
-,103
,061
Belang verkooporiëntatie
H9 (-)
-,099
-,232***
-,014
-,020
-,015
-,048
Differentiatiestrategie
H10a (+)
,061
,103
-,022
-,016
-,025
,035
Cost Leadershipstrategie
H10b (-)
,088
,087
-,089
-,070
-,105
-,043
Marketingachtergrond CEO
H11 (+)
,006
,057
-,077
-,111
,002
-,093
Belang van merken
H12 (+)
,139*
,076
,001
,015
-,012
-,027
Omgevingskenmerken
Marktgroei
H13 (+)
,075
,099
-,027
-,019
-,059
-,056
Marktturbulentie
H14 (-)
,002
-,080
-,006
-,015
,011
-,024
Marktfragmentatie
H15 (+)
,076
,063
,008
,004
,037
-,021
Macht van afnemers
H16 (-)
,008
,020
-,053
-,088
,024
-,097
Constante
1,714*
3,946***
19,295 25,880*
7,914
,185
Model fit R²
,221
,284
,442
,343
,427
,269
Adjusted R²
,121
,193
,369
,247
,353
,175
F
2,222*** 3,113*** 6,090*** 3,857*** 5,740*** 2,840***
* p ≤ ,1
** p ≤ ,05
*** p ≤ ,01
Tabel 4.24: Lineaire regressie maatstaven invloed van marketing met variabelen conceptueel model
De innovativiteit van de marketingafdeling heeft verder ook een relatie met veel
invloedmaatstaven. Alleen bij topmanagement respect ontbreekt het effect (p > ,1). Vooral bij
de maatstaven die gebaseerd zijn op Homburg et al. (1999) is de relatie erg sterk (β = ,377 ,506; p ≤ ,01). Door de brede steun voor de relatie van de innovativiteit van de
marketingafdeling met de invloed van marketing in de organisatie, wordt H3 aangenomen.
Afgezien van deze twee duidelijke en stabiele relaties, wordt ook in sommige gevallen de
samenhang van het behartigen van klantbelang met de invloed van marketing aangetoond. Bij
invloed op alle beslissingen (β = ,170 p ≤ ,05) en invloed op marketingbeslissingen (β = ,190
p ≤ ,05) zijn de resultaten significant. Op de andere maatstaven geniet H4 minder steun,
daarom wordt deze hypothese slechts gedeeltelijk geaccepteerd.
___________________________________________________________________________
40
De invloedmaatstaf topmanagement respect wijkt in veel gevallen af van de andere
maatstaven van invloed in de organisatie. Bij de samenwerking met financiën wordt
bijvoorbeeld een sterk significant effect gevonden (β = ,249; ≤ ,01). Verder wordt de mate van
topmanagement respect negatief verklaard door een korte termijn oriëntatie (β = -,231; p ≤
,01) en het belang van verkooporiëntatie (β = -,232; p ≤ ,01). Hoe hoger deze variabelen
scoren, hoe lager het respect is voor marketing in het topmanagement.
Alle andere factoren die getest zijn, leveren in de regressie geen significante resultaten op.
Zodoende worden hypothese 2 en hypotheses 5 tot en met 16 niet ondersteund. In sommige
gevallen is er echter wel sprake van bijna significante resultaten. Bij een hoger aantal
respondenten zouden deze relaties wellicht wel significant geweest zijn.
Regressie maatstaven invloed van marketing met marktoriëntatie en performance
Om te analyseren in hoeverre de marktoriëntatie te verklaren is door de invloed van marketing
in de organisatie zijn de onderstaande regressieanalyses uitgevoerd:
Afhankelijke
H
InvlPerc TMRespect AlleBesl MrkBesl AnderBesl ConcMrk
N
212
212
209
209
209
209
Marktoriëntatie H17 (+) ,297***
,325***
,139**
,120*
,112
,081
Constante
3,236
2,893
4,03
4,045
4,173
4,219
Model fit R²
,088
,106
,019
,014
,013
,070
Adjusted R²
,084
,102
,015
,010
,008
,020
F
20,142*** 24,626*** 4,060**
3,003*
2,617
1,345
* p ≤ ,1
** p ≤ ,05
*** p ≤ ,01
Tabel 4.25: Lineaire regressie marktoriëntatie met invloedmaatstaven apart
Per maatstaf voor invloed van marketing is getest of deze samenhangt met marktoriëntatie.
Alle maatstaven blijken een positieve samenhang te hebben, met uitzondering van invloed
niet-marketing beslissingen en concentratie marketingbeslissingen (zie tabel 4.25). Aangezien
telkens slechts één maatstaf in de regressie wordt meegenomen, is de model fit laag. Naast de
regressies met één maatstaf per keer, zijn ook de verschillende maatstaven in één regressie
meegenomen:
Afhankelijke >
Markor
N
212
Perceptie van invloed
,178**
Top management respect
,236***
Invloed op alle beslissingen
,056
Concentratie marketingbeslissingen
-,030
Constante
2,535***
Model fit R²
,135
Adjusted R²
,117
F
7,816***
** p ≤ ,05
*** p ≤ ,01
Tabel 4.26: Lineaire regressie marktoriëntatie met invloedmaatstaven tezamen
Omdat er sprake is van overlap tussen de diverse maatstaven (gebaseerd op VIF-waarden), is
besloten de variabelen invloed op marketingbeslissingen en niet-marketingbeslissingen niet
mee te nemen in dit regressiemodel. Uit tabel 4.26 blijkt dat er ook hier een sterke samenhang
___________________________________________________________________________
41
is met de perceptie van invloed en topmanagement respect. De invloed op alle beslissingen en
de concentratie van marketingbeslissingen zijn echter niet significant. Het bewijs voor
samenhang is over het algemeen stabiel te noemen voor de diverse maatstaven en regressies;
daarom wordt H17 ondersteund.
Wanneer wordt gekeken naar H18 (tabel 4.27) valt op dat de marktoriëntatie positief
significant van invloed is op de performance ten opzichte van (1) de eigen doelstellingen (β =
,412; p ≤ ,01), (2) de concurrentie (β = ,314; p ≤ ,01) en de totaalscore van performance (β =
,393; p ≤ ,01). Deze relatie bevestigt de sterke samenhang tussen marktoriëntatie en
performance (o.a. Narver & Slater, 1990; Kohli & Jaworski, 1990); daarmee wordt H18
ondersteund.
Met hypothese H19 wordt gekeken in hoeverre de invloed van de marketingafdeling op de
organisatieperformance ook direct is. Vanwege de overlap tussen de invloedmaatstaven, zijn
deze niet allemaal meegenomen. Uit tabel 4.27 blijkt dat alleen de perceptie van invloed en
het topmanagement respect samenhang hebben met performancemaatstaven. Deze zijn echter
negatief, wat zou kunnen komen door het stellen van deze doelen (performance op doelen) en
de kwaliteit van de gegevens (ROI 2004).
Afhankelijke >
H
PerfDoel PerfConc PerfBeide
N
213
210
210
Marktoriëntatie
H18 (+) ,412*** ,314*** ,393***
Perceptie van invloed
H19 (+) -,159**
-,072
-,109
Topmanagement respect
H19 (+)
,067
,047
,074
Invloed op alle beslissingen
H19 (+)
-,059
,137
-,008
Concentratie marketingbeslissingen H19 (+)
,088
-,113
,016
Marktgroei
,175***
-,026
,082
Macht van de afnemers
-,067
-,136*
-,080
B2B/B2C
,028
,065
,051
Goederen/Diensten
,149**
,091
,136*
Grootte onderneming
,080
,097
,099
Innovativiteit organisatie
,047
,097
,065
Constante
3,047*** 3,858***
3,357
Model fit R²
,292
,173
,247
Adjusted R²
,246
,118
,198
F
6,308*** 3,140*** 5,017***
* p ≤ ,1
** p ≤ ,05
*** p ≤ ,01
Tabel 4.27: Lineaire regressies organisatieperformance
ROI 2004
138
,240***
-,040
-,290***
-,008
,186
-,071
-,075
-,163*
-,081
,194*
,007
9,446
,253
,174
3,229***
ROI 2005
130
,049
-,048
-,170
-,219
,286
,094
-,164*
-,155
-,022
,311***
,029
13,560**
,224
,136
2,542***
Uit de tabel blijkt dat het aantal respondenten waarvan de ROI-waarden bekend zijn, beperkt
is. Bovendien komen de gegevens die gevonden zijn in de database Reach vaak niet overeen
met de ROI die de respondenten zelf invullen. Daarom wordt ROI ook niet meegenomen in
het beoordelen van de hypotheses. Aangezien de gevonden resultaten niet duiden op een
positieve relatie van de invloedmaatstaven met de prestaties van een onderneming, wordt H19
niet ondersteund.
Er is ook gekeken naar de invloed van omgevingsvariabelen en co-variaten op de
performance. Hieruit blijkt dat marktgroei van invloed is op de performance op doelen (β =
,175; p ≤ ,01). Tevens blijkt ook dat organisaties die zich voornamelijk met diensten
bezighouden een hogere performance hebben. Daarnaast blijkt de macht van afnemers een
___________________________________________________________________________
42
negatief effect te hebben op de prestaties van een bedrijf ten opzichte van de concurrentie (β =
-,136; p ≤ ,1).
Mediationeffect maatstaven invloed van marketing
In het conceptueel model wordt in twee gevallen een mediationeffect verwacht. Bij een
mediationeffect wordt de relatie van A naar C versterkt door variabele B. Dit zou het geval
zijn bij de invloedmaatstaven die hierbij als mediator fungeren tussen de factoren en de
marktoriëntatie. De marktoriëntatie zou toe moeten nemen door de invloed van marketing.
Alle factoren (A1) zouden dus eerst een effect hebben op de maatstaven van invloed (B1) en
vervolgens hebben deze invloedmaatstaven weer een effect op de marktoriëntatie (C1). Een
tweede mediatoreffect wordt verwacht bij marktoriëntatie. De invloed van marketing (A2)
zou naast een direct effect op de organisatieperformance (C2) ook een relatie via
marktoriëntatie (B2) hebben.
Het mediationeffect kan worden getoetst met behulp van drie regressieanalyses (Baron &
Kenny, 1986). De variabelen voor de eerste mediationtest worden hieronder als voorbeeld
genoemd:
1. Een regressie tussen de onafhankelijke variabelen (de factoren) en de
invloedmaatstaven. Dit wordt alleen met de belangrijkste variabelen uit het
conceptueel model gedaan;
2. Een regressie tussen de afhankelijke variabele marktoriëntatie en de onafhankelijke
variabelen (de factoren);
3. Een regressie tussen de afhankelijke variabele marktoriëntatie met als onafhankelijke
variabelen de factoren én de invloedmaatstaven.
Wanneer de scores (β) op de laatste regressies lager zijn dan bij de andere regressies, dan is er
sprake van een mediationeffect. De uitkomsten van deze drie regressieanalyses staan in tabel
4.28. In de tabel is de regressie volgens bovenstaande nummering aangegeven. Verder is een
extra regressie opgenomen die alleen de relatie test tussen marktoriëntatie en de
invloedmaatstaven tezamen.
Mediationeffect invloedmaatstaven
Uit tabel 4.28 blijkt dat de scores op vrijwel alle factoren lager uitvallen bij regressie 3 in
vergelijking tot regressie 2. Hetzelfde geldt voor de verschillen tussen regressie 3 en regressie
1. Bij het behartigen van klantbelangen is er echter wel sprake van een positieve afwijking; de
relatie tussen deze variabele en marktoriëntatie wordt juist afgezwakt door de invloed van
marketing in de organisatie. Dit zou verklaard kunnen worden door de overeenkomsten tussen
het behartigen van klantbelang en marktoriëntatie; beide constructen meten de relatie van het
bedrijf met klanten en/of concurrenten. Het begrip behartigen klantbelang heeft dus naast
enige samenhang met de invloed van marketing in organisaties (zie tabel 4.24), ook een
directe relatie met marktoriëntatie.
Verder blijkt dat de invloedmaatstaven bij creativiteit geen stabiele mediator zijn. Tenslotte is
alleen topmanagement respect een mediator voor korte termijn oriëntatie en het belang van
een verkooporiëntatie. Dit is geen verrassing, aangezien alleen topmanagement respect
significant samenhangt met deze factoren. Er kan echter gesteld worden dat de
invloedmaatstaven over het algemeen als mediator fungeren voor de factoren, met
uitzondering van het behartigen van klantbelangen.
___________________________________________________________________________
43
Regressie
1
Afhankelijke >
InvlPerc TMRespect AlleBesl ConcMrk
N
212
212
209
209
Accountability
,155**
,139**
,204***
,156**
Creativiteit
,170**
,075
-,020
-,080
Innovativiteit
,236***
,073
,476*** ,316***
Behartigen klantbelang
-,029
-,024
,122*
,136*
Korte termijn oriëntatie
-,066
-,283***
-,031
,066
Verkooporiëntatie
-,088
-,203***
,002
-,032
Perceptie van invloed
Topmanagement respect
Invloed op alle beslissingen
Concentratie marketingbeslissingen
Constante
2,707*** 5,814*** 13,258**
084
Model fit R²
,158
,202
,362
,188
Adjusted R²
,133
,178
,342
,163
F
6,169*** 8,330*** 18,313*** 7,506***
* p ≤ ,1
** p ≤ ,05
*** p ≤ ,01
Tabel 4.28: Mediationtest invloedmaatstaven bij belangrijkste variabelen
2
3
Markor Markor
212
212
,143**
,111
,138**
,104
,024
,001
,144*
,160**
-,221*** -,192***
-,207*** -,175**
,149**
,074
-,069
,025
3,689*** 2,945***
,269
,293
,246
,255
11,949*** 7,785***
Mediationeffect marktoriëntatie
Tabel 4.29 bekijkt in hoeverre de marktoriëntatie als mediator in het conceptueel model
fungeert. De regressies zijn genummerd naar aanleiding van het stappenplan van Baron &
Kenny (1986).
Regressie
1
Dependent >
Markor
N
212
Marktoriëntatie
Perceptie van invloed
,178**
Top management respect
,236***
Invloed op alle beslissingen
,056
Dispersion van beslissingen
-,030
Constante
2,535***
Model fit R²
,135
Adjusted R²
,117
F
7,816***
** p ≤ ,05
*** p ≤ ,01
Tabel 4.29: Mediationtest marktoriëntatie
2
3
PerfBeide PerfBeide
210
210
,433***
,448***
-,041
-,007
,010
,024
3,430*** 3,464***
,188
,193
,184
,173
48,261*** 9,561***
Uit de tabel blijkt dat de relaties tussen de invloedmaatstaven en performance lager zijn
wanneer marktoriëntatie wordt meegenomen in de regressie. Omdat dit geldt voor alle
maatstaven, kan gesteld worden dat er sprake is van een mediationeffect van marktoriëntatie.
Voor perceptie van invloed (β = ,178; p ≤ ,05) en topmanagement respect (β = ,236; p ≤ ,01)
geldt dat deze invloed hebben op de organisatieperformance via marktoriëntatie.
Robuustheid regressies
De diverse regressieanalyses die in het voorgaande zijn besproken, hebben alle betrekking
gehad op alle respondenten uit de steekproef. De gehele steekproef bestaat uit respondenten
___________________________________________________________________________
44
met verschillende functies, bedrijven met of zonder beursnotering, B2B en B2C bedrijven en
diverse andere kwalificaties. Om een beter begrip te krijgen van de regressieanalyses zullen
de behandelde regressies voor diverse subgroepen worden bekeken en eventuele opvallende
verschillen zullen worden besproken. De analyses hebben betrekking op (1) wel of geen
marketingfunctie van de respondent, (2) B2B versus B2C bedrijven, (3) goederen versus
diensten en (4) wel of geen beursnotering. De robuustheidtesten staan in bijlage 5.
Robuustheid bij maatstaven van invloed
Wanneer de regressies worden bekeken, zijn er enkele opvallende verschillen te ontdekken
tussen deze regressies en de regressie in tabel 4.24. Dit zijn de volgende verschillen:
• Bij niet-marketeers hebben de accountability en innovativiteit van de
marketingafdeling minder effect op de perceptie van invloed van marketing (een niet
significante negatieve relatie in vergelijking met een significante positieve relatie bij
marketeers);
• Er bestaat geen relatie tussen topmanagement respect en integratie met financiën bij
niet-marketeers (p > ,1);
• Bij niet-marketeers hangt korte termijn oriëntatie positief in plaats van negatief samen
met de perceptie van invloed van marketing (β = ,476; p ≤ ,01);
• De accountability van de marketingafdeling heeft bij B2C-bedrijven minder invloed
op de perceptie van invloed en op topmanagement respect;
• De accountability heeft geen relatie met topmanagement respect wanneer een bedrijf
aan de beurs genoteerd is.
Deze verschillen blijken over het algemeen mee te vallen, waardoor de relatie van de diverse
factoren met de invloed van marketing in de organisatie robuust te noemen is.
Robuustheid bij marktoriëntatie en performance
De test voor robuustheid bij de afhankelijke variabelen marktoriëntatie en performance levert
enkele verschillen op met de lineaire regressie uit tabel 4.24:
• Bij niet-marketeers heeft de concentratie van marketingbeslissingen een negatief effect
op marktoriëntatie (β = ,514; p ≤ ,05);
• Bij ondernemingen die voornamelijk goederen verkopen, heeft de concentratie van
marketingbeslissingen een negatief effect op de marktoriëntatie (β = -,341; p ≤ ,1);
• Er is wel sprake van een positieve relatie op marktoriëntatie met invloed op alle
beslissingen wanneer een organisatie haar omzet voornamelijk haalt uit goederen (β =
,323; p ≤ ,1).
De robuustheid van de regressie tussen marktoriëntatie en organisatieperformance is zeer
sterk te noemen; de relatie blijft onder alle omstandigheden stabiel. Verder blijkt dat er ook
onder verschillende omstandigheden geen sprake is van een direct effect van de invloed van
marketing op performance.
Test voor endogeniteit
Sommige factoren uit het conceptueel model hebben in plaats van een eenzijdige relatie
richting de invloed van marketing, mogelijk een tweezijdig effect met de afhankelijke
variabele. Deze zogenaamde endogene variabelen kunnen resulteren in een verstoring van het
conceptueel model, omdat de regressieanalyses hier geen rekening mee houden (Stewart,
1991: 135 e.v.). Om de endogeniteit van (potentiële) variabelen te analyseren zal gebruik
worden gemaakt van de two-stage least squares (2SLS) methode. De endogeniteit wordt
getoetst door vanuit theoretisch oogpunt te beargumenteren welke variabelen deze tweezijdige
___________________________________________________________________________
45
relatie niet kunnen hebben; deze worden alleen als instrumentele variabelen meegenomen in
de vergelijking. De variabelen die wel een tweezijdige relatie kunnen hebben, worden alle
getest op endogeniteit. De uitkomsten van de analyse worden vergeleken met de originele
regressie, zoals weergegeven in tabel 4.24. Wanneer er (grote) verschillen blijken te zijn, is er
sprake van endogeniteit (Stewart, 1991: 135 e.v.). Er zijn twee scenario’s mogelijk: 1) er is
met 2SLS wél sprake van een relatie, waar dit in de normale regressie niet het geval was;. 2)
er blijkt nu geen relatie te bestaan, terwijl dit wel het geval was in de normale regressie. De
uiteindelijke conclusie wordt gebaseerd op de 2SLS vergelijking, omdat deze corrigeert voor
endogeniteit.
Instrumentele variabelen
De variabelen die in de 2SLS vergelijking alleen als instrumentele variabelen worden
meegenomen en dus niet worden getest op endogeniteit, betreffen de omgevingsvariabelen.
De omgeving zal namelijk niet significant veranderen wanneer er sprake is van een hogere
invloed van marketing in één organisatie. Voor alle andere factoren en co-variaten zal de
endogeniteit wel getest worden.
Er is verder ook nog getest voor mogelijke endogeniteit van invloed van marketing met
marktoriëntatie en met de veronderstelde relatie van performance met marktoriëntatie en de
invloedmaatstaven. De uitkomsten van de analyses voor endogeniteit staan in bijlage 6.
Endogeniteit van factoren
Uit de 2SLS analyses van de factoren blijkt dat er over het algemeen weinig sprake is van
endogeniteit van variabelen; de lineaire regressie is robuust. Enkele verschillen zijn echter wel
te vinden. Ten eerste blijkt Cost Leadership nu bij geen enkele maatstaf significant te zijn; dit
was in de lineaire regressie nog wel het geval bij niet-marketingbeslissingen. Het blijkt echter
dat deze relatie veroorzaakt wordt door interactie tussen de invloed op nietmarketingbeslissingen en deze strategie. Dit significante resultaat blijkt dus niet geldig te zijn.
Het tweede verschil is bij de innovativiteit van de organisatie gevonden. Waar de resultaten
op beslissingen in de normale regressie nog wel significant bleken te zijn, moet nu
geconstateerd worden dat deze significante veroorzaakt werd door endogeniteit. Er blijkt nu
echter wel een relatie te bestaan tussen het respect van het topmanagement voor marketing en
de innovativiteit van de organisatie. De relatie van innovativiteit van de marketingafdeling
blijkt wel robuust te zijn.
Endogeniteit van invloedmaatstaven bij marktoriëntatie
De relaties met de invloedmaatstaven konden niet allemaal getest worden, omdat er een hoge
correlatie bestaat tussen deze maatstaven. Van de invloed op beslissingen zijn alleen de
invloed op alle beslissingen en de concentratie van beslissingen meegenomen. De maatstaven
die getest zijn blijken allemaal robuust te zijn; er zijn geen indicaties gevonden voor
endogeniteit.
Endogeniteit van invloedmaatstaven en marktoriëntatie bij performance
Uit de 2SLS vergelijking van invloedmaatstaven en marktoriëntatie met performance, blijkt er
één verschil te zijn. Gecorrigeerd voor endogeniteit blijkt de perceptie van invloed van
marketing een negatieve relatie te hebben met performance op doelen (β = -,161; p ≤ ,05). Dit
betekent dat wanneer er sprake is van een perceptie van een hoge invloed van marketing in de
organisatie, de performance op doelen in dezelfde organisatie lager zal zijn. Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat de afdeling marketing ambitieuze doelen voor de organisatie stelt,
die uiteindelijk te scherp blijken te zijn voor het gehele bedrijf.
___________________________________________________________________________
46
Regressies volgens andere methodes
In dit gedeelte zullen een stapsgewijze regressie en een regressie per onderdeel van het
conceptueel model worden behandeld. Dit wordt gedaan om te kijken of deze regressies
afwijken ten opzichte van de regressies zoals weergegeven in tabel 4.24.
Regressie per onderdeel van het conceptueel model
Bij een regressie per onderdeel van het conceptueel model worden minder variabelen
meegenomen in de regressie. Hierdoor kunnen variabelen significant worden bevonden die
dat in de gehele regressie niet waren. De uitkomsten van deze regressies zijn in bijlage 7
opgenomen. Uit de regressies blijkt dat het behartigen van klantbelang een effect heeft op de
verschillende maatstaven van invloed van marketing op beslissingen. Verder heeft
samenwerking van de marketingafdeling met R&D een positief effect op de perceptie van
invloed (β = ,224; p ≤ ,01). Ook de mate van marktfragmentatie blijkt nu wel een positief
effect te hebben op de perceptie van invloed in de organisatie (β = ,182; p ≤ ,05).
Stapsgewijze regressie
Bij een stapsgewijze regressie wordt per stap de minst significante variabele uit het model
gefilterd, waarop een nieuwe regressie wordt uitgevoerd. Dit wordt gedaan totdat er alleen
significante variabelen in de regressie overblijven. Op deze manier kunnen variabelen
significant worden bevonden die dat niet zijn als alle variabelen worden meegenomen. Dit
komt dan door het grote aantal variabelen dat wordt meegenomen.
De uitkomsten van deze regressies zijn weergegeven in bijlage 8. Hieruit blijkt ten eerste de
stabiliteit van de significantie van de variabelen accountability en innovativiteit. Verder komt
naar voren dat er in sommige gevallen variabelen wel significant zijn, waar ze in de lineaire
regressie dat niet waren. De korte termijn oriëntatie heeft nu ook een negatief effect op de
invloed op niet-marketing beslissingen (β = -,138; p ≤ ,05). Ook het belang van merken komt
nu wel naar voren (β = ,149; p ≤ ,05). Andere verschillen met de regressie uit tabel 4.24
blijven echter uit.
___________________________________________________________________________
47
5. Discussie
In deze discussie zal worden ingegaan op de conclusies van het onderzoek naar de invloed
van marketing in organisaties. Hierbij zullen de implicaties voor de theorie en voor de praktijk
worden behandeld. Tevens zal middels een kritische reflectie gekeken worden wat de
beperkingen zijn van het onderzoek, waarna suggesties voor verder onderzoek zullen worden
aangedragen.
5.1 Conclusie
De doelstelling van dit onderzoek is om de invloed van de marketingafdeling binnen grote
Nederlandse organisaties in kaart te brengen. Verder zijn de factoren die een mogelijk effect
hebben op de invloed van marketing geïdentificeerd. Het uitgangspunt hierbij is het
conceptueel model dat gebaseerd is op de literatuur- en kwalitatieve studie van Van der
Schaaf et al. (2007).
Wanneer de doelstelling van het onderzoek wordt vergeleken met de resultaten, kan gesteld
worden dat de marketingafdeling het inderdaad lastig heeft in organisaties, maar dat er ook
een positieve uitweg is voor marketing.
Dat marketing het lastig heeft in de organisatie komt op de volgende manieren naar voren:
1. Invloed in de organisatie: wat betreft de zeggenschap van de marketingafdeling is een
opvallende verschuiving geconstateerd. Van de vier traditionele P’s van marketing
(prijs, plaats, product, promotie) heeft de marketingafdeling er twee moeten inleveren,
te weten prijs en plaats. Deze worden nu vooral bepaald door de afdeling verkoop,
maar ook de afdeling financiën heeft veel invloed op deze beslissingen. Verder heeft
marketing minder invloed dan verwacht op de marketingbeslissingen.
2. Achtergrond managers in de top: uit het onderzoek naar de achtergrond van de leden
van de Raad van Bestuur van bedrijven met een AEX of AMX notering blijkt dat een
kleine minderheid een marketingachtergrond heeft. Dit werd gedeeltelijk bevestigd
door het feit dat er in de steekproef slechts 8% van de CEO’s een
marketingachtergrond heeft. Verder zit de hoogst verantwoordelijke voor marketing in
de meeste gevallen niet in de Raad van Bestuur.
3. Korte termijn visie: een verkoop- en/of korte termijn oriëntatie gaat vaak ten koste van
het respect voor marketing in de organisatie. Marketeers vinden echter dat dit respect
voor marketing hoger is ten opzichte van niet-marketeers.
De positieve uitweg voor marketing is gebaseerd op de volgende aspecten:
1. Toenemende invloed: uit de resultaten blijkt dat er brede steun is voor de stelling dat
marketing aan invloed heeft gewonnen in de afgelopen jaren. Verder zien zowel
marketeers als niet-marketeers de invloed van marketing de komende jaren nog
toenemen.
2. Invloed op hoog niveau: de afdeling marketing geniet relatief veel respect van het
topmanagement; dit komt onder andere naar voren door het feit dat marketing relatief
veel invloed heeft op strategische beslissingen in de organisatie.
3. Marketing heeft het zelf in de hand: de gemeten kenmerken van de marketingafdeling
blijken veruit het meeste effect te hebben op de invloed van marketing in de
organisatie. Ten eerste heeft accountability een positief effect op de invloed van
___________________________________________________________________________
48
marketing. Het tweede punt waarmee marketing haar invloed kan vergroten is door
meer nieuwe producten te initiëren (innovativiteit). Ten derde is er een positieve
relatie tussen het behartigen van klantbelang door de marketingafdeling en
marktoriëntatie. Verder blijkt het behartigen van het klantbelang ook een klein effect
te hebben op de invloed van marketing in de organisatie.
4. Invloed van marketing positief voor organisatieperformance: in de literatuur wordt
deze relatie vaak aangetoond. In dit onderzoek wordt dit nu ook voor Nederland
bewezen. Dit betekent dat het richten op klanten en concurrenten een positief effect
heeft op de resultaten.
5. Stellingen van Leeflang (2004): de laatste indicatie van de positieve uitweg voor
marketing is dat de (negatief geformuleerde) stellingen van Leeflang (2004) in dit
onderzoek niet geaccepteerd worden.
5.2 Implicaties
Dit onderzoek verschilt op diverse punten van het bestaande onderzoek op het gebied van (de
invloed van) marketing in organisaties. Het bevestigt en ontkracht bestaande theorieën en
geeft input voor verder onderzoek. Bovendien worden praktische aanbevelingen gegeven om
de invloed van marketing in kaart te brengen en te verhogen, om zo uiteindelijk de
performance te verhogen.
Theorie
In het begin van dit onderzoek zijn enkele tekortkomingen in de literatuur aangestipt die in dit
onderzoek zijn behandeld. Dit zijn (1) het aantal factoren dat is meegenomen in eerdere
onderzoeken, (2) de verschillende maatstaven voor invloed die gebruikt zijn en (3) de
(verwachte) trend van invloed van marketing in de organisatie. Dit onderzoek heeft zich
gericht op deze tekortkomingen in de literatuur op de volgende manieren:
1. Het aantal factoren: in dit onderzoek zijn veel factoren meegenomen om deze te testen op
de relatie met de invloed van marketing. Het blijkt echter dat relatief weinig variabelen
een robuust effect hebben op één of meerdere invloedmaatstaven. Slechts enkele
variabelen hebben een groot effect op de invloed van marketing in de organisatie. Het
blijft echter nuttig om op zoek te gaan naar variabelen die nog meer variantie in de
invloedmaatstaven kunnen verklaren.
2. Verschillende maatstaven: dit onderzoek omvat maar liefst zes maatstaven voor invloed
van marketing in de organisatie. Het blijkt dat er over het algemeen weinig verschillen
tussen de maatstaven zijn; de nieuw ontwikkelde schaal voor topmanagement respect
wijkt bij bepaalde factoren echter af, wat hierbij interessante inzichten geeft.
3. Trend invloed van marketing: de trend van invloed is behandeld in dit onderzoek; het
leverde inzichten op in de perceptie van het verleden en de verwachtingen voor de
toekomst. Deze blijken een stabiele trend richting een sterkere invloed voor marketing
weer te geven.
Een andere bijdrage aan de literatuur is dat er voor dit onderzoek diverse schalen ontwikkeld
zijn (zie bijlage 2). De nieuw ontwikkelde schalen zijn onder andere het belang van merken,
de marktfragmentatie, de veranderende invloed van marketing en het topmanagement respect
voor marketing.
Afgezien van deze bijdragen aan de literatuur, zijn er ook verschillen en overeenkomsten
gevonden met bestaande literatuur wat betreft de invloed van marketing in organisaties. De
___________________________________________________________________________
49
belangrijkste publicaties op dit gebied worden hieronder vergeleken met de bevindingen van
deze scriptie:
Homburg et al. (1999)
Marketing heeft in vergelijking met Homburg et al. (1999) nog steeds relatief veel invloed op
strategische beslissingen. Een opvallend verschil is echter dat de invloed op de prijs en plaats
van producten is afgenomen. Een ander verschil is dat Homburg et al. (1999) enkele factoren
vonden die een effect hadden op de invloed van marketing, wat in dit onderzoek niet wordt
aangetoond. Dit zijn voornamelijk de gevolgde strategie, een CEO met marketingachtergrond
en marktturbulentie. Verder was in het onderzoek van Homburg et al. (1999) innovativiteit
van de marketingafdeling niet meegenomen; deze factor blijkt echter in deze scriptie wel een
significant effect te hebben op de invloed van marketing.
Moorman & Rust (1999)
In tegenstelling tot Moorman & Rust (1999), blijkt in deze scriptie dat de invloed van
marketing geen directe relatie heeft met de organisatieperformance. Verder is er ook minder
sterk bewijs voor de stelling dat het denken in het belang van de klant een effect heeft op de
invloed van marketing in de organisatie. Een overeenkomst tenslotte, is dat de accountability
van de marketingafdeling ook in deze scriptie een relatie met de invloed van marketing heeft.
Webster et al. (2005)
In tegenspraak tot Webster et al. (2005), wordt in deze scriptie gevonden dat er een opgaande
trend van de invloed van marketing valt te verwachten voor de komende jaren. Een ander
verschil is het geringe effect van een korte termijn oriëntatie op de invloed van marketing in
organisaties. In deze scriptie blijkt deze relatie alleen gelden als gekeken wordt naar het
respect van het topmanagement voor de marketingafdeling. Verder wordt de bevinding van
Webster et al. (2005) onderschreven dat de marketingafdeling nog relatief veel invloed heeft
op strategische beslissingen. Een verschil met Webster et al. (2005) is tenslotte dat zij stellen
dat de verspreiding van marketing door de organisatie niet ten koste zou gaan van de invloed
van marketing op marketingbeslissingen. Dat is in dit onderzoek echter wel aangetoond,
marketing heeft nu minder invloed dan de verkoopafdeling op prijs en distributie.
Praktijk
Het belang van een hoge invloed van marketing in de organisatie blijkt uit het feit dat deze
invloed via marktoriëntatie een positief effect heeft op de organisatieperformance. Daarom
leidt het verhogen van de invloed van marketing indirect tot een verbetering van de
organisatieperformance van bedrijven. Hieronder zullen enkele aanbevelingen worden gedaan
om de invloed van marketing in organisaties te verhogen:
1. Het verhogen van de accountability van de marketingafdeling: een goede eerste stap voor
het verhogen van de accountability is het realiseren van een goede integratie met de
financiële afdeling. Door samenwerking en bijvoorbeeld het communiceren van verwachte
ROI’s van marketingplannen, kan het respect van het topmanagement voor marketing
toenemen. Naast deze belangrijke eerste stap zijn er uiteraard ook andere mogelijkheden
voor het verbeteren van de accountability; hierbij kan gedacht worden aan het opstellen
van duidelijk meetbare doelen voor de marketingafdeling. Het regelmatig meten van
variabelen als klanttevredenheid en merkbeleving kan inzichten opleveren over lopende en
komende marketingacties. Door de transparantie van de resultaten van de
marketingafdeling zal de invloed van deze afdeling toenemen (zie ook Farris et al., 2007).
___________________________________________________________________________
50
2. Het verhogen van de innovativiteit van de marketingafdeling: de marketingafdeling dient
de verantwoording en de leiding van het ontwikkelen van nieuwe producten naar zich toe
te trekken, teneinde het succes ervan te kunnen verhogen. Aan andere afdelingen en de
directie zal duidelijk moeten worden gemaakt dat deze resultaten zullen toenemen
wanneer marketing leidend wordt bij productontwikkeling.
3. Het verhogen van de klantgerichtheid: aangezien marktoriëntatie een direct effect heeft op
de prestaties van een bedrijf, kan ook gefocust worden om de marktoriëntatie direct te
verhogen. Dit kan door het analyseren van de acties van concurrenten en de belangen van
klanten. Dit laatste heeft verder een direct en indirect effect op marktoriëntatie.
5.3 Beperkingen van het onderzoek en verder onderzoek
Uit de diverse robuustheidtests komt naar voren dat de robuustheid van de gevonden relaties
in sommige gevallen achterblijft. Dit komt onder andere door de verschillende percepties van
de respondenten; marketeers en niet-marketeers verschillen bij diverse constructen significant
van elkaar.
Verder is er ondanks de relatief hoge model fit ruimte voor verbetering hiervan. Daarom dient
er in toekomstig onderzoek op zoek te worden gegaan naar meer verklarende factoren voor de
invloed van marketing in organisaties. Dit zal gepaard moeten gaan met intensief kwalitatief
onderzoek, omdat voor dit en het voorgaande onderzoek gebruik is gemaakt van veel
literatuur op dit gebied. Dit blijkt niet toereikend te zijn om meer dan 40% van de variantie in
invloed van marketing te verklaren.
Voor het analyseren van de organisatieperformance is gebruik gemaakt van ROI die
voornamelijk gebaseerd is op gegevens uit de Reach database. Het blijkt echter dat sommige
gegevens, zoals (email)adressen uit deze database niet kloppen. Ook correspondeert de
gevonden ROI soms niet met wat respondenten opgegeven hebben. Daarom wordt aanbevolen
om in volgend onderzoek met meer betrouwbare gegevens te werken.
In sommige gevallen bleek het aantal respondenten niet toereikend te zijn om een significante
uitspraak te doen. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat een marketingachtergrond van de
CEO een positief effect heeft op de invloed van marketing. Echter, doordat er maar 23 CEO’s
in de steekproef een marketingachtergrond hebben, blijken de gevonden effecten niet
significant te zijn. Door een groter aantal respondenten in toekomstig onderzoek op te nemen
kan dit probleem worden opgelost.
Nu de invloed van marketing in Nederland intensief onderzocht is en hieruit factoren zijn
gekomen die de invloed van marketing verhogen, dient de volgende fase zich aan. Er zal
toekomstig onderzoek moeten volgen naar methoden om de accountability en innovativiteit
van de marketingafdeling te verhogen. Dat onderzoek zal de koppeling moeten maken tussen
de theorie (waaronder dit onderzoek) en de behoeften van managers in de praktijk.
___________________________________________________________________________
51
Literatuur
Anderson, P.F., (1982), Marketing, Strategic Planning and Theory of the Firm, Journal of Marketing, Volume
46, pp. 15-26
Andrews, J., Smith, D.C., (1996), In Search of the Marketing Imagination: Factors Affecting the Creativity of
Marketing Programs for Mature Products, Journal of Marketing Research, Volume 23, pp. 174-187
Amabile, T.M., (1988), A Model of Creativity and Innovation in Organizations, Research in Organizational
Behavior, Volume 10, pp. 123-167
–—–—, Conti, R., Coon, H., Lazenby, J., Herron, M., (1996), Assessing the Work Environment for Creativity,
Academy of Management Journal, Volume 39, Issue 5, pp. 1154-1184
Armstrong, J.S., Overton, T.S., (1977), Estimating Nonresponse Bias in Mail Surveys, Journal of Marketing
Research, Volume 14, pp. 396-402
Atuahene-Gima, K., Li, H., (2000), Marketing’s Influence Tactics in New Product Development: A Study of
High Technology Firms in China, Journal of Product Innovation Management, Volume 17, pp. 451470
Bagozzi, R.P., Baumgartner, H., (1994), The Evaluation of Structural Equation Models and Hypothesis Testing,
in Principles of Marketing Research, Bagozzi, R.P., editor, Cambridge: Blackwell Publishers, pp. 386422
–—–—, Yi, Y, (1988), On the Evaluation of Structural Equation Models, Journal of the Academy of
Marketing Science, Volume 16, pp. 74-94
Baker, S., Holt, S., (2004), Making Marketers Accountable: a Failure of Marketing Education?, Marketing
Intelligence & Planning, Volume 22, Issue 5, pp. 557-567
Barney, J. (1991), Firm Resources and Sustained Competitive Advantage, Journal of Management, Volume 17,
Issue 1, pp. 99-120
Baron, R.M., Kenny, D.A., (1986), The Moderator-Mediator Variable Distinction in Social Psychological
Research: Conceptual, Strategic, and Statistical Considerations, Journal of Personality and Social
Psychology, Volume 51, Issue 6, pp. 1173-1182
Brown, S.W., (2005), Marketing Renaissance: Opportunities and Imperatives for Improving Marketing Thought,
Practice, and Infrastructure, Journal of Marketing, Volume 69, pp. 1-25
Cano, C.R., Carrilla, F.A., Jaramillo, F., (2004), A Meta-analysis of the Relationship Between Market
Orientation and Business Performance: Evidence from Five Continents, International Journal of
Research in Marketing, Volume 21, pp. 179-200
Cespedes, F.V., (1993), Coordinating Sales and Marketing in Consumer Goods Firms, Journal of Consumer
Marketing, Volume 10, Issue 2, pp. 37-55
Dawes, P.L., Massey, G.R., (2005), Antecedents of Conflict in Marketing’s Cross-functional Relationship with
Sales, European Journal of Marketing, Volume 39, Issue 11/12, pp. 1327-1344
Day, G.S., Wensley, R., (1983), Marketing Theory with a Strategic Orientation, Journal of Marketing, Volume
47, pp. 79-89
–—–—, (1994), The Capabilities of Market-Driven Organizations, Journal of Marketing, Volume 58, pp. 3752
–—–—, Montgomery, D.B., (1999), Charting New Directions for Marketing, Journal of Marketing, Volume
63, pp 3-13
Desphandé, R., Zaltman, G., (1982), Factors Affecting the Use of Market Research Information: A Path
Analysis, Journal of Marketing Research, Volume 19, pp. 14-31
–—–—, Farley, J.U., (1998), Measuring Market Orientation: Generalization and Synthesis, Journal of Market
Focused Management, Volume 2, pp. 213-232
Doyle, P. (2000), Valuing Marketing’s Contributions, European Management Journal, Volume 18, Issue. 3,
pp. 233-245
Evans, M., Nancarrow, C., Tapp, A., Stone, M., (2002), Future Marketers: Future Curriculum: Future Shock?,
Journal of Marketing Management, Volume 18, pp. 579-596
Ferris, P.W., Bendle, N.T., Pfeifer, P.E., Reibstein, D.J., (2007), Marketing Metrics: 50+ Metrics Every
Executive Should Master, Upper Saddle River: Wharton School Publishing
Griffin, A., Hauser, J.R., (1996), Integrating R&D and Marketing: A Review and Analysis of the Literature,
Journal of Product Innovation Management, Volume 13, pp. 1991-215
–—–—, Page, A.L., (1996), PDMA Success Measurement Project: Recommended Measures for Product
Development Success and Failure, Journal of Product Innovation Management, Volume, pp. 478496
Hair, J.F., Anderson, R.E., Tatham, R.L., Black, W.C., (1998), Multivariate Data Analysis, Upper Saddle River:
Prentice Hall
___________________________________________________________________________
52
Han, J.K., Kim, N, Srivastava, R.K., (1998), Market Orientation and Organizational Performance: Is
Innovation a Missing Link?, Journal of Marketing, Volume 62, pp. 30-45
Heraty, N, Morley, M, (1995), Line Managers and Human Resource Development, Journal of European
Industrial Training, Volume 19, Issue 10, pp. 31-37
Hoffman, R.C., Hagerty, H.W., (1993), Top Management Influence on Innovation: Effects of Executive
Characteristics and Social Culture, Journal of Management, Volume 19, Issue 3, pp. 549-574
Homburg, C., Workman, J.P., Krohmer, H., (1999), Marketing's Influence Within the Firm, Journal of
Marketing, Volume 63, pp. 1-17
Hooley, G.J., Greenley, G.E., Cadogan, J.W., Fahy, J., (2005), The Performance Impact of Marketing Resources,
Journal of Business Research, Volume 58, pp. 18-27
Huizingh, E., (2004), Inleiding SPSS 11.0 voor Windows en Data Entry, Den Haag: Academic Service
Im, S., Workman, J.P., Jr, (2004), Market Orientation, Creativity, and New Product performance in HighTechnology Firms, Journal of Marketing, Volume 68, pp. 114-132
Kahn, K.B., Mentzer, J.T., (1998), Marketing’s Integration with Other Departments, Journal of Business
Research, Volume 42, pp. 53-62
Keller, K.L., (2003), Strategic Brand Management, Upper Saddle River: Prentice Hall
Kirca, A.H., Jayachandran, S., Bearden, W.O., (2005), Market Orientation: A Meta-Analytic Review and
Assessment of Its Antecedents and Impact on Performance, Journal of Marketing, Volume 69, pp. 2441
Kohli, A.K., Jaworski, B.J., (1990), Market Orientation: The construct, Research Propositions and Managerial
Implications, Journal of Marketing, Volume 54, pp. 1-18
–—–—, –—–—, Kumar, A., (1993), MARKOR: A Measure of Market Orientation, Journal of Marketing
Research, Volume 30, pp. 467-477
Kotler, P., Rackham, N, Krishnaswamy, S., (2006), Ending the War Between Marketing and Sales, Harvard
Business Review, July-August, pp. 68-78
Laverty, K.J., (2004), Managerial Myopia or Systemic Short-Termism? The Importance Of Managerial Systems
in Valuing the Long Term, Management Decision, Volume 42, Issue 8, pp. 949-962
Lindell, M.K., Whitney, D.J., (2001), Accounting for Common Method Variance in Cross-Sectional Designs,
Journal of Applied Psychology, Volume 86, Issue 1, pp. 114-121
Lumpkin, G.T., Dess, G.G., (1996), Clarifying the Entrepreneurial Orientation Construct and Linking it to
Performance, Academy of Management Review, Volume 21, Issue 1, pp. 135-172
Luo, X., Donthu, M, (2006), Marketing’s Credibility: A Longitudinal Investigation of Marketing Communication
Productivity and Shareholder Value, Journal of Marketing, Volume 70, pp. 70-91
–—–—, Slotegraaf, R.J., Pan, X., (2006), Cross-Functional “Coopetition”: The Simultaneous Role of
Cooperation and Competition Within Firms, Journal of Marketing, Volume 70, pp. 67-80
Malhotra, N.K., (2004), Marketing Research: An Applied Orientation, Upper Saddle River: Prentice Hall
–—–—, Kim, S.S., Patil, A., (2006), Common Method Variance in IS Research: A Comparison of Alternative
Approaches and a Reanalysis of Past Research, Management Science, Volume 52, Issue 12, pp. 18651883
Maltz, E., Kohli, A.K., (1996), Market Intelligence Dissemination across Functional Boundaries, Journal of
Marketing Research, Volume 33, pp. 47-61
–—–—, –—–—, (2000), Reducing Marketing’s Conflict With Other Functions: The Differential Effects of
Integrating Mechanisms, Journal of the Academy of Marketing Science, Volume 28, Issue 4, pp.
479-492
McGovern, G.J., Court, D., Quelch, J.A., Crawford, B., (2004), Bringing Customers in the Boardroom, Harvard
Business Review, November, pp. 70-80
Menon, A, Bharadwaj, S.G., Adidam, P.T. Edison, S.W., (1999), Antecedents and Consequences of Marketing
Strategy Making: A Model and a Test, Journal of Marketing, Volume 63, pp. 18-40
Miles, R.E., Snow, C.C., Meyer, A.D., Coleman, H.J., (1978), Organizational Strategy, Structure and Process,
Academy of Management Review, July, pp. 546-562
Miller, D., (1983), The Correlates of Entrepreneurship in Three Types of Firms, Management Science, Volume
29, pp. 770-791
–—–—, Friesen, P.H., (1986), Porter’s (1980) Generic Strategies and Performance: An Emperical Examination
with American Data. Part 1: Testing Porter, Organizational Studies, Volume 7, Issue 1, pp. 37-55
–—–—, Rust, R.T., (1999), The Role of Marketing,, Journal of Marketing, Volume 63, pp. 180-197
Narver, J.C., Slater, S.F., (1990), The Effect of a Market Orientation on Business Profitability, Journal of
Marketing, Volume October, pp. 20-35
Norburn, B., Birley, S., (1988), The Top Management Team and Corporate Performance, Strategic
Management Journal, Volume 9, Issue 3, pp. 225-237
___________________________________________________________________________
53
Nunes, P.F., Cespedes, F.V., (2003), The Customer has Escaped, Harvard Business Review, November, pp 96105
O’Leary-Kelly, S., Flores, B.E., (2002), The Integration of Manufacturing and Marketing/Sales Decisions:
Impact on Organizational Performance, Journal of Operations Management, Volume 20, pp. 221240
Olson, E.M., Slater, F., Hult, T.M., (2005), The Performance Implications of Fit Among Business Strategy,
Marketing Organization Structure, and Strategic Behavior, Journal of Marketing, Volume 69, pp. 4965
O’Sullivan, D., Abela, A.V., (2007), Marketing Performance Measurement Ability and Firm Performance,
Journal of Marketing, Volume 71, pp. 79-83
Periatt, J.A. LeMay, S.A., Chakrabarty, S., (2004), The Selling Orientation-Customer Orientation (SOCO)
Scale: Cross –Validation of the Revised Version, Journal of Personal Selling & Sales Management,
Volume 34, Issue 1, pp. 49-54
Platt, J. (1973), Social Traps, American Psychologist, Volume 28, pp. 641-651
Podsakoff, P.M., Organ, D.W., (1986), Self-Reports in Organizational Research: Problems and Prospects,
Journal of Management, Volume 12, Issue 4, pp. 531-544
Porter, M.E., (1980), Competitive Strategy, New York: The Free Press
Reinartz, W., Krafft, M., Hoyer, W.D., (2004), The Customer Relationship Management Process: Its
Measurement and Impact on Performance, Journal of Marketing Research, Volume 41, pp. 293-305
Ruekert, R.W., Walker, O.C., (1987), Marketing’s Interaction with Other Departments: A Conceptual
Framework and Empirical Evidence, Journal of Marketing, Volume 51, pp. 1-15
Rust, R.T., Ambler, T., Carpenter, G.S., Kumar, V., Srivastava, R.K., (2004), Measuring Marketing
Productivity: Current Knowledge and Future Directions, Journal of Marketing, Volume 68, pp. 76-89
–—–—, Lemon, K.N., Zeithaml, V.A., (2004a), Return on Marketing: Using Customer Equity to Focus
Marketing Strategy, Journal of Marketing, Volume 68, pp. 109-127
Schaaf, V.G.K., van, Beek, E.T., Plomp, M.J., (2007), Marketing: The State of the Field, from the Field,
Groningen: Rijksuniversiteit Groningen
Schultz, D.E., (2003), Rethink how Sales, Marketing work Together, Marketing news, Volume 37, Issue. 6, pp.
10
Shaw, R., White, C., (1999), Improving Marketing Accountability and through Better Management of the Market
Research Process, Journal of Marketing Management, Volume 15, pp. 857-880
Simms, J., (2003), How to drive Business Success… and your Own Career,” Marketing, 18 September.
Slater, S.F., Narver, J.C., (1994), Does competitive environment moderate the market orientation-performance
relationship?, Journal of Marketing, Volume 58, pp. 46-55
Smith, T.M., Gopalakrishna, S., Chatterjee, R., (2006), A Three-Stage Model of Integrated Marketing
Communications at the Marketing–Sales Interface, Journal of Marketing Research, Volume 43, pp.
564-579
Souder, W.E., (1981), Disharmony between R&D and Marketing, Industrial Marketing Management, Volume
10, pp. 67-73
Stewart, J., (1991), Econometrics, Hertfordshire: Philip Alan
Strahle, W.M., Spiro, R.L., Acito, F., (1996), Marketing and Sales: Strategic Alignment and Functional
Implementation, Journal of Personal Selling & Sales Management, Volume 26, Issue 1, pp. 1-20
Urban, G.L., (2005), Customer Advocacy: A New Era in Marketing, Journal of Public Policy and Marketing,
Volume 24, Issue 1, pp. 155-159
Verhoef, P.C., Leeflang, P.S.H., (2007), Getting Marketing Back in the Boardroom: Understanding the Drivers
of Marketing’s Influence within the Firm, MSI Proposal, January 4
Vitale, R.P., Giglierano, J.J., (2002), Business-to-Business Marketing: Analysis and Practice in a Dynamic
Environment, Mason: South-Western
Walker, O.C., Ruekert, R.W., (1987), Marketing’s Role in the Implementation of Business Strategies: A Critical
Review and Conceptual Framework, Journal of Marketing, Volume 51, pp. 15-33
Webster, F.E., Jr., (2005), A Perspective on the Evolution of Marketing Management, Journal of Public Policy
and Marketing, Volume 24, Issue 1, pp. 121-126
–—–—, Malter, A.J., Ganesan, S., (2005), The Decline and Dispersion of Marketing Competence, MIT Sloan
Management Review, Volume 46, Issue 4, pp. 34-43
___________________________________________________________________________
54
Download