SAMENVATTING S 233 Samenvatting Virussen zijn buiten hun gastheercel voornamelijk inerte deeltjes, nauwelijks meer dan fragmenten genetisch materiaal, ingesloten in een eiwitmantel die soms is verpakt in een lipide envelop. Na infectie van een geschikte gastheercel echter verschaft de expressie van hun genoom virussen het opmerkelijke vermogen om de moleculaire machinerie van de cel in the schakelen bij het produceren van nieuwe virussen. Het effect van virale replicatie op het metabolisme van de gastheercel kan enorm zijn en leidt vaak tot de dood van de cel. De volgorde van de voornaamste stappen in de replicatiecyclus van virussen wordt in de eerste plaats bepaald door het type van het virale genoom. De meerderheid van de thans bekende virussen bezit een RNA-genoom, dat enkel- of dubbelstrengs kan zijn en van ‘messenger RNA’ (mRNA) polariteit (plusstrengs) of complementair daaraan (minstrengs). Plusstrengs RNA-virus genomen worden na hun binnenkomst in het cytoplasma van de geïnfecteerde cel direct vertaald in virale eiwitten. De meeste van deze eiwitten assembleren tot een membraangebonden RNA-synthetiserend enzymcomplex dat de virale replicatie aanstuurt. Sleutelfactor in dit proces is een virus-gecodeerd RNAafhankelijk RNA-polymerase (RaRp), waarvan de activiteit vaak wordt ondersteund en gereguleerd door virusgecodeerde eiwitfactoren. RaRp en accessoire eiwitten worden gezamenlijk doorgaans “het virale replicase” genoemd. De replicase-onderdelen van RNA-virussen hebben enzymatische activiteiten en/of niet-enzymatische, regulerende taken, en zijn vaak ook multifunctioneel, een eigenschap die waarschijnlijk zijn oorsprong vindt in de beperkte coderende capaciteit van RNA-virusgenomen. Eén van de meest ingewikkelde, tot op heden bekende, RNA-virus replicases behoort toe aan de virussen in de orde Nidovirales. Deze groep omvat drie ver verwante families van envelop-bevattende, plusstrengs RNA-virussen – Coronaviridae (subfamilies Coronavirinae en Torovirinae), Arteriviridae, en Roniviridae, die gezamenlijk een scala aan gastheren kunnen infecteren, van ongewervelde dieren tot zoogdieren, inclusief de mens. De evolutionaire relatie tussen nidovirussen uit zich in vergelijkbare genoomorganisaties en genexpressie-strategieën, en de veronderstelde gemeenschappelijke afkomst van hun belangrijkste replicatieve enzymen. De grootte van het nidovirusgenoom varieert van 13 – 16 kb voor Arteriviridae tot 25 – 32 kb voor Coronaviridae en Roniviridae, en daarmee bezitten de laatstgenoemde twee families de grootste RNA-genomen die momenteel bekend zijn. Het multidomein replicase is gecodeerd in de twee grote, 5’-gelegen open leesramen in het nidovirusgenoom, terwijl het 3’-gelegen genoomdeel de genen voor de virale structurele eiwitten bevat. Vertaling van het 5’-cap-dragende en 3’-gepolyadenyleerde nidovirusgenoom resulteert in twee grote replicase polyproteïnen, pp1a en pp1ab, waarvan de laatste vertaald wordt na een -1 ribosomale ‘frameshift’. Dankzij klieving van de replicase polyproteïnen door virusgecodeerde proteases worden in nidovirus-geïnfecteerde cellen tussen de 13 en 16 individuele virale niet-structurele eiwitten (‘nonstructural proteins’; nsps) geproduceerd. Naast genoomreplicatie verzorgt de replicatiemachinerie van nidovirussen ook de synthese van een set van twee tot tien subgenome (sg) mRNAs. De productie van deze moleculen verzekert de expressie van de S 234 genen die de structurele eiwitten coderen. De sg mRNAs van alle nidovirussen zijn 3’-coterminaal met het virale genoom, en die van arterivirussen en coronavirussen bevatten aan het 5’-uiteinde tevens een gemeenschappelijke ‘leader’ sequentie, die identiek is aan het 5’-uiteinde van het genoom-RNA. Aangenomen wordt dat de unieke mozaïekstructuur van arterivirale en coronavirale sg mRNAs voortkomt uit een proces van discontinue RNA-synthese, dat plaatsvindt tijdens de productie van de subgenome min-strengen die gebruikt worden als matrijs voor sg mRNA-synthese. De functionele karakterisering van replicase-onderdelen is essentieel voor het in kaart brengen van de regulerende mechanismen die de diverse activiteiten van het RNA-synthetiserende enzymcomplex van nidovirussen controleren. Het begrijpen van de fundamentele aspecten van virale replicatie is van doorslaggevend belang voor het ontwikkelen van strategieën ter voorkoming en behandeling van ziekten, veroorzaakt door zowel bekende als onverwacht opduikende nidovirussen. Het werk beschreven in dit proefschrift concentreert zich op de functies die specifieke replicase-onderdelen hebben in het koppelen van verschillende processen tijdens de vermeerderingscyclus van het equine arteritis virus (EAV). Dit virus, het prototype van de Arteriviridae familie, heeft het kleinste genoom onder de nidovirussen en wordt gezien als één van de best bestudeerde nidovirus-modellen in termen van moleculaire biologie. De huidige kennis van de talrijke enzymatische activiteiten die aanwezig zijn in het nidovirus-replicase is voornamelijk verkregen door de biochemische en genetische karakterisering van virale nsps en wordt samengevat in hoofdstuk 1. Hoofdstuk 2 bevat een literatuuroverzicht van de strategieën die eukaryote plusstrengs RNA-virussen gebruiken om hun vermenigvuldigingscyclus te reguleren in ruimte en tijd. Er is daarbij speciale aandacht voor de intrinsieke multifunctionaliteit van plusstrengs RNA-virusgenomen als matrijs in tenminste drie verschillende processen: translatie, synthese van minstrengs RNAs, en de productie van nieuwe virusdeeltjes. Het belang van de gemeenschappelijke thema’s die zichtbaar worden voor ons huidige begrip van en toekomstig onderzoek aan regulerende stappen in de vermeerderingscyclus van nidovirussen worden samengevat. In de volgende 6 hoofdstukken van dit proefschrift wordt het experimentele werk, uitgevoerd in dit promotieonderzoek, gepresenteerd en besproken. Twee verschillende EAV replicase-onderdelen werden onderzocht: nsp11, dat een enzymfunctie bevat die geconserveerd is in een breed spectrum van nidovirussen (NendoU), en nsp1, een eiwit specifiek voor arterivirussen met een doorslaggevende functie in sg RNA-productie. De beschikbaarheid van een ‘full-length’ cDNA kloon voor EAV bevordert functionele studies aan de uitgebreide replicatiemachinerie van dit virus in belangrijke mate, gebruikmakend van zogenaamde ‘forward’ en ‘reverse’ genetica. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een experimentele aanpak gebruikt die plaatsgerichte mutagenese van het virus combineert met de in vitro biochemische karakterisering van een recombinant eiwitproduct om onze kennis te vergroten van de rol van nsp11 in de EAV replicatiecyclus. Een nidovirus-specifiek, geconserveerd domein, gelegen in het C-terminale deel van arterivirus nsp11 en coronavirus nsp15, was reeds eerder geïdentificeerd door vergelijkende sequentieanalyse. Vervolgens onthulde bio-informatica een verre verwantschap S 235 Samenvatiing tussen dit domein en een familie van cellulaire endoribonucleases, en suggereerde dat nidovirus nsps die dit domein bevatten in staat zouden kunnen zijn RNA-moleculen te hydrolyseren. Het biologische belang van deze voorspelde enzymatische activiteit (nu NendoU genaamd) voor de vermeerderingscyclus van EAV is onderzocht en bevestigd in hoofdstuk 3. Het verwijderen van het NendoU-coderende gebied uit het virale genoom maakte EAV RNA-accumulatie ondetecteerbaar. Gelijksoortige virale phenotypen werden verkregen wanneer een aantal specifieke aminozuren werden vervangen. Mutagenese van geconserveerde aminozuren die verondersteld werden essentieel te zijn voor de endoribonuclease activiteit leverde echter levensvatbare mutanten op, hoewel deze wel ernstige defecten vertoonden op het gebied van de productie van infectieus nageslacht en een zogenaamd ‘small-plaque’ fenotype hadden. Verdere analyse van deze veronderstelde NendoU ‘active site’-mutanten bewees het belang van deze functie voor optimale EAV RNA-synthese en onthulde een potentiële connectie tussen NendoU en de virale sg mRNA-productie. De in vitro endoribonuclease activiteit van het arterivirus NendoU-bevattende replicase-eiwit werd in detail onderzocht (hoofdstuk 4). Bacterieel geëxpresseerd nsp11 van EAV en een ver verwant arterivirus, het ‘porcine respiratory and reproductive syndrome virus’ (PRRSV), bleken in in vitro activiteitstesten RNA substraten efficiënt te klieven aan de 3’ zijde van pyrimidines. Beide enzymen vertoonden een bescheiden voorkeur voor klieving na uridines, een activiteit die in belangrijke mate kon worden verminderd door mutagenese van aminozuren waarvan al eerder werd aangenomen dat ze van belang zijn voor enzymactiviteit. Vergelijkende analyse van de ver verwante NendoU activiteit van arterivirus nsp11 en coronavirus nsp15, gezuiverd en onderzocht onder dezelfde omstandigheden, toonde zowel gemeenschappelijke eigenschappen als verschillen aan. Gezamenlijk laten de data gepresenteerd in hoofdstuk 3 en 4 zien dat deze opmerkelijke ‘RNA-processing’ activiteit een gemeenschappelijke eigenschap is van arteri- en coronavirussen, en vormen zij een solide basis voor toekomstig onderzoek gericht op het begrijpen van de moleculaire details van de NendoU functie in de replicatie van nidovirussen. De regulerende functies van EAV nsp1, het enige tot nu toe bekende nidovirus-eiwit met een aangetoonde specifieke functie in sg mRNA-productie, zijn onderzocht in hoofdstuk 5 en 6, gebruikmakend van ‘forward’ en ‘reverse’ genetica. De autoproteolytische klieving van nsp1 van de replicase polyproteïnen wordt uitgevoerd door een C-terminaal papaine-achtig cysteine proteinase domein (PCPβ), en klieving tussen nsp1 en nsp2 is een voorwaarde voor virale RNA-synthese (hoofdstuk 5). Twee andere domeinen van nsp1 zijn eerder geïdentificeerd door vergelijkende sequentie-analyse – een ‘zinc finger’ (ZF) domein in het N-terminale deel van nsp1, en een tweede cysteine proteinase domein (PCPα) dat proteolytisch inactief is. Mutagenese van de veronderstelde zinkcoördinerende aminozuren bleek te resulteren in een selectieve blokkade van EAV sg mRNA accumulatie, of in een sterke reductie van de productie van infectieus nageslacht zonder dat de RNA accumulatie was veranderd. Deze data identificeren nsp1 als een multifunctioneel onderdeel van het replicase met kritische functies in tenminste drie op- S 236 eenvolgende sleutelprocessen in de EAV vermeerderingscyclus: replicase polyproteïne klieving, sg mRNA-productie, en virion biogenese. In hoofdstuk 6 werden EAV mutanten getest waarin niet-geconserveerde groepjes polaire aminozuren in nsp1 waren vervangen door alanine, dit in een poging de collectie levensvatbare nsp1 mutanten met defecten in de regulerende functies van het eiwit uit te breiden. Gedetailleerde analyse van mutanten en pseudorevertanten maakte duidelijk dat de relatieve hoeveelheden van de EAV mRNAs strikt worden gereguleerd door een ingewikkeld netwerk van interacties waarbij alle subdomeinen van nsp1 betrokken zijn. Verder bleek de kwantitatieve balans tussen de virale mRNAs kritisch te zijn voor efficiënte productie van nieuwe virusdeeltjes. Er werd een protocol ontwikkeld voor de kwantitatieve detectie van virale minstrengs RNA-moleculen en dit maakte het mogelijk om aan te tonen dat nsp1 waarschijnlijk de accumulatie moduleert van de ‘full-length’ en subgenome minstrengs RNAs die als matrijs gebruikt worden om de EAV mRNAs te maken. Gezamenlijk identificeren de data in hoofdstuk 5 en 6 nsp1 als een centrale coördinator van genoomvermeerdering, sg mRNA-synthese en virusproductie. Om de moleculaire details van de nsp1-functies te kunnen ontrafelen, zullen de ontwikkeling van in vitro test systemen en het bepalen van de drie-dimensionale structuur van het eiwit van groot belang zijn. De verschillende benaderingen die zijn getest voor de productie en zuivering van oplosbaar recombinant nsp1 in Escherichia coli zijn beschreven in hoofdstuk 7. Er deden zich problemen voor bij de zuivering van GST-gelabeld nsp1, en de daaropvolgende proteolytische klieving van het GST-gedeelte, die grotendeels te wijten waren aan de slechte oplosbaarheid van recombinant nsp1. Er wordt echter ook een succesvolle aanpak voor nsp1 expressie beschreven, waarbij gebruik werd gemaakt van een construct dat autoproteolytische klieving van nsp1 vanaf een groter expressieproduct mogelijk maakt. Deze aanpak resulteerde in de zuivering van oplosbaar, stabiel recombinant nsp1 dat in toekomstig onderzoek gebruikt kan worden. In hoofdstuk 8 worden de conclusies van onze analyse van EAV nsp1 en nsp11 in detail besproken tegen de achtergrond van relevante, door anderen verkregen resultaten. Mogelijke richtingen voor toekomstig onderzoek worden besproken, onderzoek gericht op de identificatie van de biologische substraten en de betekenis van NendoU activiteit voor nidovirusreplicatie, en op het ontrafelen van de moleculaire mechanismen achter de diverse regulerende functies van nsp1.