Symposium `Twijfel`, voorafgaande aan de oratie van Wouter H. Slob

advertisement
Symposium ‘Twijfel’,
voorafgaande aan de oratie van Wouter H. Slob
als bijzonder hoogleraar Protestantse Kerk, Theologie en Cultuur
12 oktober 2010.
Dr. Bert van Veluw
Is er niet gewoon een antwoord te geven?
Inleiding
Toen ik gebeld werd met de vraag of ik een bijdrage aan deze dag wilde leveren, voelde ik me
zeer vereerd. Zeker toen men mij meedeelde wat er van mij verwacht werd. Het ging over
twijfel en ze zochten iemand uit de orthodoxe hoek van de kerk. Of ik dan het antwoord wilde
geven. Nu werd dat niet helemaal zo gezegd, maar wel of ik in wilde gaan op de vraag: is er
niet gewoon een antwoord te geven?
Dat de organisatie van deze dag verwacht dat uit de grote brede orthodoxe traditie van
de kerk het antwoord moet komen getuigd van inzicht én realiteitszin. En dat ík daar dan mee
geafficheerd wordt: hartelijk dank daarvoor.
Maar gewoon zal dat antwoord nooit kunnen zijn. Want we hebben het in het geloof
over de waarheid die ‘geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen
mensenhart is opgekomen’.1 Kortom het is ongezien, ongehoord en ongelofelijk.
Met deze omschrijvingen komen we precies bij de thematiek van vandaag:
1. de waarheid is ongezien, dat wil zeggen: het gaat hierbij om een nog onzichtbare
werkelijkheid, het gaat voorbij aan slechts het empirische;
2. het is ongehoord, het moet dus geproclameerd worden;
3. het is ongelofelijk, in geen mensenhart is opgekomen, dat wil zeggen: niemand kan zoiets
verzinnen, het is dus geen projectie, maar kan juist daarom behoorlijk wat twijfel op roepen.
Want als het een projectie is hoef je niet meer te twijfelen of het waar is. Dan weet je dat het
niet waar is.
De kritische methode
Nu zou ik gezien mijn opdracht voor vandaag gewoon kunnen volstaan met u te zeggen:
‘Lieve mensen, twijfel nou niet. Dat is niet nodig, want het is echt waar. Neem dat nou maar
van mij aan.’
Nu vermoed ik dat de meesten van u niet direct door deze bemoedigende woorden
overtuigd zullen raken van het gelijk daarvan. We nemen niet zomaar meer iets op gezag aan.2
We nemen de waarheid niet aan omdat de Bijbel, de kerk of de overheid het zegt. Bovendien
zitten we hier in een academische context. Daar moet je juist kritisch zijn, toch? Inderdaad.
1
1 Korintiërs 2:9.
Dat markeert de eerste omslag in de recente geschiedenis van de epistemologie: die van het verkrijgen van
kennis door autoriteit naar het verkrijgen van kennis door zelf na te denken (van pre-modernisme naar
modernisme).
2
Daar verwacht je juist dat er over de claims van het christelijk geloof kritisch gereflecteerd
wordt. Daarom vinden we in de kerk ook dat predikanten een academische opleiding genoten
moeten hebben. En ook de academie hecht belang aan de relatie met de kerk. Vandaar de
leerstoel waar het vandaag allemaal omgaat.
We willen dus met elkaar kritisch nadenken over de uitspraken over God die in de
Bijbel, de kerk en door individuele gelovigen allemaal gedaan worden. Maar voor wie kritisch
wil nadenken is twijfel onvermijdelijk, ja zelfs gewenst. Nadenken begint daarmee. We
zouden het zelfs zo kunnen stellen: voor een kritische bestudering van wat dan ook – dus niet
alleen van de theologische wetenschap – is twijfelen juist tot methode verheven. En dan zitten
we meteen midden in de kennisleer, de epistemologie. Dat lijkt me ook de locus om het
begrip twijfel in eerste instantie in te behandelen. Daarna zou het ook in de antropologie
behandeld kunnen worden (existentiële twijfel), maar niet in bijvoorbeeld de ecclesiologie.
De vraag in de epistemologie is: hoe komen we aan kennis? En dan is twijfel juist een
mooie methode om tot ontwijfelbare kennis te komen, hoe paradoxaal dat ook klinkt.
Het funderingsdenken (foundationalism) mislukt
Zo hebben bijvoorbeeld René Descartes en anderen juist door aan alles te gaan twijfelen
geprobeerd tot klaarheid te komen; tot zekere, ontwijfelbare kennis. Als ik zo begin is het
eerste wat ik zeker weet, dat ik twijfel. Maar als ik weet dat ik twijfel, dan weet ik nog iets,
namelijk dat ik besta. ‘Ik twijfel, dus ik besta.’ Maar veel verder dan dat komt het niet.
Daarom leverde het project van het strikt-rationalisme dan ook niet op wat men er van
verwachtte. Dit zogenoemde funderingsdenken, waarin een fundament voor zekere,
ontwijfelbare kennis werd gezocht, is dan ook mislukt.3 Het leverde amper kennis op.
Eigenlijk leidde alleen zichzelfwaarmakende beweringen tot dergelijke zekere kennis. Maar
dat is kennis die we al wisten. Alleen met een gematigd rationalisme, waarin we ook
onbewijsbare stellingen aanvaarden, bleek te leven te zijn.
Het object bleek niet ontwijfelbaar te kennen te zijn. Alleen dat wat ik als subject
beleef, weet ik zeker. Echte zekerheid is iets van alleen de subjectieve ervaring.4 Al snel werd
duidelijk dat dat in de natuurwetenschappen niet is vol te houden. Daarom nam men daar
genoegen met een gematigd rationalisme. De empirische waarnemingen leidde dan wel niet
tot ontwijfelbare kennis, maar wel tot zodanige kennis van de ons omringende werkelijkheid,
dat herhaalde experimenten vrijwel steeds tot dezelfde resultaten leiden. De kennis van de
objecten is zodanig dat ‘we daarmee kunnen leven’. Ik bedoel daarmee dit: als ik een brug
over een rivier zie en ik zie daar mensen op lopen en ik heb geen halve liter whisky op, dan ga
ik er terecht vanuit dat die brug er ook is. Ik loop zonder na te denken die brug op omdat ik
vertrouw, weet dat als ik over die brug ga ik aan de andere kant van de rivier kom. Ik hoef dat
niet eerst zelf te testen om aan de weet te komen dat ik over die brug kan lopen. Het is niet zo
dat ik pas áls ik over die brug ben kan zeggen: nu weet ik dat ik over die brug kan lopen. Al
van te voren kan ik zeggen: ik weet dat ik over die brug kan lopen. Dat is een ware bewering.
3
Zie voor het funderingsdenken (foundationalism) en de twee omslagen in de recente geschiedenis van de
epistemologie: Jeffrey Stout, Flight from Authority: Religion, Morality, and the Quest for Autonomy, Notre
Dame 1981 of ook A.H. van Veluw, De straf die ons de vrede aanbrengt: Over God, kruis, straf en de
slachtoffers van deze wereld in de christelijke verzoeningsleer, Zoetermeer 2002, 30-34.
4
Waarbij men strikt-rationalistisch doorgedacht uiteindelijk uitkwam bij het solipsisme.
Dat is waarheid.5 Deze kennis bepaalt mijn handelingsmogelijkheden. Als dit juist is hebben
ook religieuze beweringen betekenis. Ze bepalen namelijk ook de handelingsmogelijkheden
voor degene die ze uitspreekt. Wie gelooft dat er een brug is kan er overlopen, wie gelooft dat
God bestaat kan tot Hem bidden. Het is dus niet onredelijk als het geloof ook kennisclaims
over de werkelijkheid maakt. Toch werd dit na de Verlichting niet door iedereen zo ervaren.
Velen zagen voor de theologie nog slechts twee wegen te gaan. Religieuze uitspraken gaan
alleen over de ethiek (Kant), of religieuze kennis is louter ervaringskennis (Schleiermacher).
Later bleek dat subjectivisme en relativisme op vele terreinen de epistemologie ging
bepalen. Niet alleen in de theologie, maar ook bijvoorbeeld in de geschiedeniswetenschap.
Daar is de historische ervaring zelfs bron van kennis. Dit alles kenmerkt onze postmoderne
tijd.
Toch is subjectieve ervaring alleen als kennisbron, niet slechts voor de wetenschap,
maar ook voor het christelijk geloof te weinig, te subjectief, te relatief. Het levert geen echte
waarheid op. Als iedereen alleen zijn of haar eigen waarheid heeft, verzuchten we met Pilatus:
‘Wat is waarheid?’
Kortom, en dat is belangrijk voor de thematiek die professor Slob gaat aansnijden: met een
beroep op de subjectieve ervaring alleen kan de twijfel niet eens besproken worden. Want
daaraan twijfel je niet. Het is namelijk absurd er aan te twijfelen of je een directe ervaring die
je on-middel-lijk ervaart, wel ervaart. Bovendien ‘ervaren’ we paradoxaal genoeg dat er meer
objectiviteit is dan uit welke theorie dan ook – postmodernistisch gezien – te concluderen valt.
Vandaar dat er na het postmodernisme weer een beweging te constateren valt naar het
objectieve. Is het object toch niet op de een of ander manier te kennen, al is dat dan – ook
voor de natuurwetenschappen – niet strik gefundeerde kennis.
Is er nu – gezien dit alles – ook voor de theologie nog een andere6 weg te gaan om tot
meer objectieve kennis te komen. Als aan de ene kant het strikt rationele een doodlopende
weg is gebleken en op een pragmatisme uitkomt waarvoor geldt: het is waar als het werkt,
waardoor natuurwetenschappelijke kennis niet meer zo absoluut verheven is boven andere
kennis, en aan de andere kant de relativistische, subjectieve, op persoonlijke ervaring beruste
geloofskennis ook het gevoel geeft dat we wat missen, hoe zou dan de weg in het christelijk
geloof en de theologie naar meer objectieve kennis kunnen verlopen?
Moet je om te kunnen geloven in de waarheid van het christelijk geloof weer premodern worden, terug naar de traditie? Nee, zou ik zeggen, eerder in deze na-postmoderne
tijd verder met de traditie. Wat bedoel ik daarmee?
Na-postmodern
Ik bedoel daarmee niet dat ik geloof dat we weer een nieuwe fase van de epistemologiegeschiedenis ingaan en de voorgaande fasen vergeten. Ik meen dat dat de fout is geweest van
het verleden. Ik bedoel juist dat we de verschillen van het pre-moderne, het moderne en het
In het kort gezegd zijn de begrippen ‘waar’ en ‘waarheid’ evaluatieve termen, waarmee wij beweringen op hun
houdbaarheid beoordelen. Een bewering is ‘waar’ indien onze handelingsmogelijkheden inderdaad zo zijn zoals
in die constatief verzekerd wordt. Zie verder: Vincent Brümmer, Wijsgerige Begripsanalyse: Een inleiding voor
theologen en andere belangstellenden, Kampen 19893, 182–184.
6
Anders dan religieuze kennis te verengen tot ethische of slechts subjectieve ervaringskennis.
5
postmoderne moeten overstijgen door ze met elkaar te verbinden. Ik zie dat overstijgen en
verbinden gebeuren in de doorlopende lijn van de brede orthodoxe traditie van de kerk. Ik leg
dat zo uit. Eerst nog even hóe we die drie dan moeten verbinden. Er wordt wel eens gezegd:
we kunnen niet terug achter de Verlichting. Dat is in vele opzichten waar. Maar niet in alle.
We zijn in de moderniteit ook te modern geworden. Voor dat gevaar hadden we
gewaarschuwd kunnen zijn door het mislukken van het rationalisme. Dat zie je in allerlei
maatschappelijke ontwikkelingen: gezag werd een vies woord gevonden en traditie was bij
voorbaat achterhaalt, enzovoort. De moderniteit heeft ons ook niet gebracht wat we ervan
verwachtten. Niet alleen de waarheid bleek niet strikt rationalistisch te kennen te zijn, ook het
zogenaamde ‘Vooruitgangsgeloof’ strandde op de weerbarstigheid van de menselijke
werkelijkheid, op de ‘condition humaine’ die de kerk altijd zo treffend had betiteld als
‘zonde’. Daar geef ik straks nog een treffend voorbeeld van. Het post-modernisme, dat door
sommigen werd gezien als voortgaande vrucht van de Verlichting en door anderen –
vanwege zijn relativistische karakter – als nieuwe mogelijkheden voor geloof, bleek
kennistheoretisch toch onbevredigend.
Beter dan slechts uit te gaan van één visie op kennisverwerving (pre-modern, modern
of post-modern) is het dan ook om de waarheidselementen van de drie met elkaar te
verbinden. (1) Met kennisverwerving is altijd het aanvaarden van een bepaald gezag gemoeid.
Van deze waarheid van het pre-modernisme is in de postmodernistische epistemologie juist
weer ontdekt, dat we die niet kunnen missen. (2) Kennis heeft ook te maken met nadenken,
met consistentie. Dat is wat de moderniteit ons meegeeft. (3) En ten derde beseffen we ook de
relativiteit van al het kennen: ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel’.7 Dat is wat we van
het postmodernisme meenemen.
Ook in de kennisverwerving van de inhoud van het christelijk geloof spelen deze drie
benaderingswijzen een rol. Geloof is uiteraard in de eerste instantie een levensbeschouwing,
een houding van hoe men in het leven staat, maar geloof heeft ook een inhoud. Ik bedoel: er
worden naast lofprijzingen, gebeden en geboden, ook beweringen, feitenclaims gemaakt.
Bepaalde zaken zijn wel degelijk ook feitenkwesties. En de uitspraken daarover kunnen waar
zijn of niet waar. We kunnen ook in het geloof niet om de waarheid heen.
Wat kunnen we nu van deze drie verschillende opvattingen betreffende het
kennisverwervingsproces leren?
1. Waarheid heeft altijd te maken met iets aanvaarden op gezag. Dat inzicht van de premoderne tijd is door het modernisme en postmodernisme heen gegaan en niet ontkracht
2. Toch is waarheid niet iets wat je alleen op grond van gezag kunt aannemen. Dan kan een
koning of welke gezagsdrager dat ook iemand alles wijs maken. Waarheid wil ook begrepen
worden. Waarheid is waar omdat het logisch in elkaar zit, consistent is, klopt met de
werkelijkheid. Toch is het ook niet iets wat je krijgt door alleen te gaan zitten nadenken. Het
modernisme leert dat je dan bijna niets kunt weten. Waarheid is in geen mensenhart
opgekomen. Waarheid is niet iets wat je alleen maar voelt of zelf bedenkt.
‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt,
maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.’ 1 Korintiërs 13:12.
7
Waarheid is ook niet iets dat je alleen maar uit empirische gegevens kunt concluderen. Een
volgende wetenschapper komt namelijk weer tot andere conclusies. Bovendien is er altijd een
aanvaard paradigma nodig om de gegevens te interpreteren.
3. Waarheid is ook niet dat wat de meeste mensen zeggen. Met andere woorden: waarheid is
ook niet iets waartoe we kunnen besluiten in de tweede kamer bijvoorbeeld. Je kiest er niet
voor dat God bestaat.8 De waarheid is niet democratisch.
Hoe komen we dan tot waarheid?
Ik zou willen zeggen: waarheid dringt zich op. We worden door de waarheid overweldigd,
overtuigd. Wij hoeven de waarheid – ook de waarheid van het christelijk geloof – daarom ook
niet te redden. De waarheid redt zichzelf wel. De waarheid komt wel aan het licht. En ook al
is nu nog veel duister, op een gegeven moment ben je van de waarheid overtuigd, ook al geldt
voor alle waarheid dat die slechts eschatologisch te verifiëren is.
Het is veelzeggend dat we in het christelijk geloof belijden dat de waarheid vanuit de
toekomst tot ons komt in de verschijning van een persoon: Jezus Christus.
De waarheid is ongezien, maar wordt ons op deze wijze getoond.
De waarheid is ongehoord, maar wordt ons verkondigd.
De waarheid is ongelofelijk, want in geen mensenhart opgekomen, maar wordt in ons hart
gelegd door het innerlijk getuigenis van de Heilige Geest.
Mooie preek dominee, zal iemand zeggen, maar mij overtuigt het niet. De wetenschap
heeft toch feiten aan het licht gebracht die de waarheid van het geloof weerspreken. Is dat zo?
Hoe zit dat eigenlijk met de verhouding geloof en wetenschap?
Wetenschap en geloof
Er zijn mensen die zeggen: geloofsuitspraken zijn van een heel andere aard dan
wetenschappelijk uitspraken. Het is een ander taalspel (Wittgenstein), het is een andere
grammatica (Lindbeck9). Geloofsuitspraken zijn persoonlijke expressie van innelijke
belevingen, maar geen beweringen over de werkelijkheid. Velen stellen dan ook een
boedelscheiding voor. Geloof en wetenschap bewegen zich op strikt gescheiden terreinen en
bijten elkaar niet.
Ik ben van mening dat dit een onjuiste voorstelling van zaken is. Natuurlijk zijn
geloofsuitspraken te onderscheiden van wetenschappelijke uitspraken. (Geloofs)uitspraken
zijn veel meer dan alleen maar beweringen over een aantal standen van zaken in de zichtbare
en onzichtbare werkelijkheid. (Geloofs)uitspraken zijn in de eerste plaats vaak persoonlijke
gevoelsuitingen (expressieven): ‘Heer ik prijs uw grote naam’ of oproepen en geboden
bepaalde dingen wel of niet te doen (prescriptieven): ‘Prijs de Heer want Hij is goed’. Ook
zijn geloofsuitspraken vaak beloften (verbintenissen): ‘Heer, ik zal uw naam prijzen mijn
leven lang.’ Maar soms zijn geloofsuitspraken wel degelijk ook beweringen (constatieven),
dat wil zeggen: kennisclaims over feitelijke standen van zaken. Bijvoorbeeld: ‘Jezus Christus
In tegenstelling tot Lyonne Verschoor die zegt: ‘Ik kies ervoor dat God bestaat’, in: Aarnoud van der Deijl,
Stephan de Jong & Anne Marijke Spijkerboer (red.), Doornse Catechismus. Oude vragen, nieuwe antwoorden,
Kampen 2010.
9
George A. Lindbeck, The Nature of Doctrine: Religion and Theologie in a Postliberal Age, Philadelphia
1984.
8
is gestorven en begraven en opgestaan van de dood’ of ‘God is in de hemel en de mens is op
de aarde.’ De beweringen kunnen soms ook nog verpakt zijn in metaforen. Bijvoorbeeld:
‘God is een rots’. Met dit beeld wordt de betrouwbaarheid van God als een feit geclaimd. Wat
we ons bij deze beweringen ook moeten voorstellen, duidelijk is dat van een bepaalde stand
van zaken geclaimd wordt dat die waar is. Bovendien kunnen we zeggen dat ook bij
geloofsuitspraken die geen beweringen (constatieven) zijn, vaak wel andere beweringen
daardoor dwingend geïmpliceerd zijn, en dus deel uitmaken van dat uitsprakencomplex.
Duidelijk zal zijn dat juist bij geloofsuitspraken die (in hun illocutionaire lading)
beweringen blijken te zijn, spanningen kunnen optreden met feitenclaims uit andere
wetenschappen. Dan moet onderzocht worden wat waar is en wat niet. Een boedelscheiding
hier handhaven strooit ons zand in de ogen. Inconsistenties in ons spreken in dezen roepen
alleen verwarring op. En dat kan nooit de bedoeling van het christelijk geloof zijn.
Nu zijn inconsistenties tussen theologie en andere wetenschappen niet gelijk een blijk
van de incompetentie van de theologie op het terrein van beweringen. We hoeven niet gelijk
een knieval te maken voor de wetenschap. Ook tussen andere wetenschappen en zelfs binnen
één vakwetenschap komen inconsistenties voor. Daar worden we ook niet zenuwachtig van,
maar proberen we daarvoor oplossingen aan te dragen, waarbij de oplossingen met het
grootste puzzeloplossendvermogen worden aanvaard. Zo werkt dat in alle wetenschappen, zo
hebben we geleerd van Kuhn en Lakatos.10 Ook hierin moeten we als theologen volgens
wetenschapsfilosoof Stephen Toulmin11 niet steeds achter de mode aanlopen. Als je dat doet
dan heb je op een gegeven moment je theologie net aangepast en denk je dat ze modieus bij
de tijd is, maar dan is de wetenschap al weer met andere paradigma’s bezig.
Fides quaerens intellectum
Je zou dit alles ook zo kunnen zeggen: het verstand heeft juist geloof nodig. Of zelfs: zonder
geloof geen feiten. Gegevens moeten namelijk altijd geduid worden. Het is dus zeer legitiem
om het zoeken naar kennis te starten vanuit het paradigma van het christelijk geloof. Ik geloof
zelfs dat als ik start vanuit het christelijk geloof ik de beste kansen heb het geheel van alle
gegevens die op ons afkomen het meest juist te duiden. Ik sluit hier aan bij het Anselmiaans
adagium: ‘fides quaerens intellectum’. Ik begin met geloof en dan kan ik de werkelijkheid
begrijpen. Geloven is de weg naar begrip. Beginnen bij geloof is dus allerminst je verstand op
nul zetten. Bovendien geldt ook omgekeerd dat als ik mijn verstand gebruikt, ik ook het
geloof kan begrijpen.
Nu zou ik me voor kunnen stellen dat iemand zegt: breng je door met het geloof te
beginnen op deze wijze toch niet juist een irrationele factor in het kenproces. Zo zou je dat
kunnen noemen. Maar heeft het post-modernisme ons niet juist geleerd dat dat onvermijdelijk
is? Als we deze move aanvaarden is echter de volgende vraag: hoe raak je er nu van
overtuigd dat je met het christelijk geloof moet beginnen? Je zou het kunnen uitproberen,
maar verificatie ervan (trouwens van alle waarheid) is pas in het eschaton mogelijk. Hoe raak
10
Zie bijvoorbeeld wetenschapsfilosofen als: Thomas S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions, Chicago
19963 en vooral Imre Lakatos, ‘Falsification and the methodology of scientific research programmes’ in: Imre
Lakatos & Alan Musgrave (ed.), Criticism and the Growth of Knowledge, Cambridge 19899.
11
Stephen Toulmin, ‘Die Historisierung der Naturwissenschaft: Ihre Implikationen für die Theologie’, in: Hans
Küng & David Tracy (Hrsg.), Das neue Paradigma von Theologie: Strukturen und Dimensionen,
Zürich/Gütersloh 1986, 11-18, 15.
je nú overtuigd? Dat is juist gezegd: je raakt ervan overtuigd. Door de sprong te wagen
(Kierkegaard). Je geeft je over aan die waarheid, je vertrouwt erop, bent tot geloof gekomen.
Dat is in eerste instantie iets irrationeels. Anders gezegd: dat is niet maakbaar, dat is een
experiment. Wat dat betreft is het geloof van de kerk een experiment, zoals we ook
experimenten kennen in de natuurwetenschappen. Die dienen er ook voor om tot kennis te
komen. Door met de sprong van het geloof te beginnen, laten we bovendien zien dat waarheid
niet maakbaar is. In onze postmoderne tijd hebben we gemerkt dat als je absolute waarheid
zoekt, het is alsof je jezelf aan je haren uit het moeras van de subjectiviteit en de relativiteit
moet trekken. Dat lukt echter niet. Er is iets van buiten nodig. Daarom ‘fides quaerens
intellectum’. We beginnen met geloof, we beginnen met wat ons is aangereikt, wat vanuit de
toekomst op ons afkomt, en dan ook nadenken. Maar dan breekt ook nu al zekerheid door.
Zoals Blaise Pascal dat verwoordde: ‘VUUR. God van Abraham, God van Isaäc, God van
Jakob. Niet van filosofen en geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoel. Vreugde. Vrede. God
van Jezus Christus…’ Dan gaat het in het geloof niet meer om ‘menen’ of ‘vermoeden’, maar
om weten. Hoe vaak zegt Paulus niet: ‘wij weten...’ , ‘zoals we ook weten...’, ‘wij dan
weten...’. Ik heb gehoord dat professor Geurt Henk van Kooten weleens een preek gehouden
tegen geloven en voor weten. Maar wat kunnen we dan weten?
Systematische theologie
Natuurlijk moet over de inhoud van de geloofsleer worden nagedacht. Dat doet de dogmatiek.
Wat is dogmatiek anders dan een beetje fatsoenlijk nadenken over het geloof.12 Nu krijgen
velen bij de woorden ‘dogmatisch’ en ‘dogmatiek’ tegenwoordig een vieze smaak in de
mond. Velen denken dan aan beperkingen en denkbeelden waar men zich aan moet houden.
Men denkt dan dat de dogmatiek wel uitmaakt hoe God in elkaar zit. Uit een aantal gegevens
wordt dan een vast gebouw opgetrokken. Dat is echter allerminst de bedoeling van het dogma.
Een dogma wil de waarheid juist zo formuleren dat we niet iets vergeten als we lezen of
spreken over God. Het is daarom ook bedoeld als een lees- en spreekregel voor ons. Als
leesregel wil hij ons ervoor behoeden, dat als we de Bijbel, de geschiedenis en onze
samenleving ‘lezen’, we niets over het hoofd zien. En als spreekregel wil het dogma ons er
voorbehoeden dat als we over God of Jezus Christus spreken we Hen niet te kort doen.
Eigenlijk heeft de kerk maar drie dogma’s geformuleerd. (1) Als je over God spreekt
moet je met drie woorden spreken: Vader, Zoon en Geest. Dit trinitarisch dogma pretendeert
niet te zeggen hoe God precies in elkaar zit. Het zegt alleen dat als we over God spreken we
dat met drie woorden moeten doen. Anders doe je God te kort. (2) En als we over Jezus
spreken moeten we dat met twee woorden doen: waarlijk God en waarlijk mens. Het is
historisch onjuist het geloof in Jezus als God en mens te zien als een constructie van de kerk
‘Het nadenken over het geloof – en wat is dogmatiek anders dan een beetje fatsoenlijk nadenken over geloof –
heeft het kennen van God te dienen, aan die omgang dienstbaar te zijn, mensen toe te rusten hun
levenservaringen te benoemen en deze in verbinding te brengen met het verhaal van God. Dat gaat niet zonder
dat alle grote thema’s weer op tafel komen, weer bekeken worden op inhoud en zeggingskracht. Maar de leer en
de reflectie op die leer hebben niet de functie de individuele gelovige te ketenen, ze hebben de functie mensen
een richting te wijzen, woorden en begrippen aan te reiken die de eigen ervaring kunnen ontsluiten, benoemen en
die uitnodigen tot opmerkzaamheid.’ C. van der Kooi, Als in een spiegel: God kennen volgens Calvijn en Barth:
Een tweeluik, Kampen 20023, 371v.
12
in de vierde eeuw. Als rond het jaar 50 komen we dat tegen. 13 Bovendien is Jezus’
lichamelijke opstanding en hemelvaart, dat Hij door deuren heen ging en vis at, inzichtelijk te
maken met modellen van meerdimensionaliteit.14 Nogmaals de tweenaturenleer pretendeert
niet te zeggen hoe Jezus precies in elkaar zit. Dat blijkt wel uit de paradoxale formulering:
zijn naturen zijn onvermengd en ongescheiden. Het wil wel zeggen dat als je over Jezus
Christus spreekt je dat wel met twee woorden moet doen. (3) En als we het over de Bijbel
hebben moeten we dat met één woord doen. Oude én Nieuwe Testament horen bij elkaar. 3-21, dat zijn eigenlijk de drie dogma’s van de brede orthodoxe traditie van de kerk.
Verder zijn er nog een aantal doctrines die ook behulpzaam kunnen zijn als leesregel.
Laat ik als voorbeeld tot slot een heel controversiële noemen: de oorsprongszondeleer of nog
erger geformuleerd de erfzondeleer. Wie gelooft daar nog in? En laat nu juist deze doctrine
vandaag de dag iets zichtbaar maken van de condition humaine, iets dat we misschien bijna
kwijt waren, maar wat juist niet vergeten moet worden. Natuurlijk moet ook deze doctrine
opnieuw doordacht en geformuleerd worden. Maar we moeten die niet weggooien. De
theoloog Reinold Niebuhr bijvoorbeeld ontdekte de waarde ervan opnieuw. Eerst was hij een
aanhanger van de Social Gospel Movement. Kort door de bocht gezegd vatte die het evangelie
als volgt op: als je maar genoeg buurthuizen bouwt, breekt het koninkrijk vanzelf door. Hij
nam er afstand van toen hij ontdekte dat dit een verkeerde vooronderstelling geeft van de
menselijke situatie. De erfzondeleer waren we vergeten. Hij noemde de erfzondeleer zelfs de
enige doctrine die empirisch te bewijzen valt. Ook de pas overleden en gewezen Poolse
marxistische filosoof Leszek Kolakowski pleitte voor eerherstel van deze doctrine. Hij viel
van zijn marxistische geloof af, toen hij zag wat onder Stalin allemaal werd aangericht. Het
mislukken van het marxisme zag hij als een bewijs van de juistheid van de leer van de
oorsprongszonde. Kolakowski zegt zelfs dat het ontkennen van de leer van de
oorsprongszonde dit soort regiems mogelijk heeft gemaakt. Het marxisme stoelt volgens hem
op de idee dat de mens een paradijs op aarde kan bouwen. ‘We zullen er nooit in slagen een
samenleving op te bouwen die vrij is van sociaal en individueel kwaad. (...) Het christendom
is realistischer. Het stelt dat de kern van alle kwaad niet zit in de bestaande sociale
verhoudingen, maar in jezelf. Wij zijn de oorsprong van al het boze.’ 15 In ons land is het
filosoof Ad Verbrugge die daar in zijn Tijd van onbehagen op een bepaalde manier ook op
wijst.16 We zien het ook steeds om ons heen: de HBO-diploma-fraude. Diploma’s die worden
uitgereikt bij onvoldoende prestaties, omdat men dacht dat de leiders van een HBO-opleiding,
dat wel goed zouden doen. De ‘Iederwijs’ scholen, scholen waar kinderen niets hoeven en
waar alles mag, zijn op een na allen teloorgegaan. De legalisering van de prostitutie. Nu zou
het helmaal goed komen met de vrouwenhandel. Incest, seksueel misbruik, zinloos geweld.
Daarna ‘stille tochten’ organiseren geven het verkeerde signaal af. Ze zeggen: wat is dat
verschrikkelijk, wie doet nou zoiets. Wat een abnormaal iemand. Maar we houden ons zelf
13
Larry W. Hurtado, Lord Jesus Christ: Devotion to Jesus in Earliest Christianity, Grand Rapids 2003 en Idem,
How on Earth did Jesus Become a God? Historical Questions about Earliest Devotion to Jesus, Grand Rapids
2005.
14
Zie: L.J. van den Brom, God alomtegenwoordig, Kampen 1982.
15
Uit een interview van Ton Crijnen met Leszek Kolakowski in ‘De Tijd’, 10 februari 1989, 34. Zie ook Leszek
Kolakowski, ‘Kan de duivel verlost worden?’, in: Leszek Kolakowski, Essays van Leszek Kolakowski, Utrecht
1983.
16
Ad Verbrugge, Tijd van onbehagen: Filosofische essays over een cultuur op drift, Amsterdam 20065.
voor de gek met de gedachte: wij zijn niet zo, het zijn zieke gekken, uitzonderlijk, beestachtig.
Maar helaas, ze zijn niet zo abnormaal. Het zijn mensen zo als wij. De SS-officieren in de
concentratiekampen waren hele aardige huisvaders voor hun kinderen. Gewone mensen in
voormalig Joegoslavië, buren die voorheen bij elkaar een kopje suiker leenden, sloegen elkaar
daarna de hersens in en verkrachten de vrouwen. Heel recentelijk heeft Alan Jacobs in een
studie nog laten zien dat de idee van de erfzonde de beste verklaring biedt van menselijk
gedrag. Er is daarom geen betere basis voor internationale samenwerking dan het besef dat we
allemaal zondaars zijn, zo stelt hij.17
Ik heb dit voorbeeld genoemd, juist omdat het in onze tijd controversieel, maar
volgens velen toch juist waarheid kan duiden.
Tot slot
Heb ik nu de vraag die mij gesteld is beantwoord? De vraag was: is er niet gewoon een
antwoord te geven? Het antwoord op deze vraag moet zijn: ‘Nee, een gewoon antwoord is niet
te geven. Maar dat heeft de kerk dan ook nooit gesteld, dat de waarheid gewoon was. En als u
deze causerie teveel een preek vond? Ja, wat wil je ook als de waarheid iets is dat alleen
verkondigd kan worden.
Ik dank u hartelijk dank voor uw aandacht.
17
Alan Jacobs, Original Sin: A Cultural History, New York 2008.
Download