Luisterwijzer muziek

advertisement
33
Luisterwijzer muziek
1.- Wat hoor je: in welke stijl is de muziek?






jazz, in welke stijltraditie?
Klassiek; uit welke tijd?
Popmuziek, soort?
Mengeling van stijlen. Welke?
Niet-westerse muziek, van welke oorsprong?
Iets anders; benoem of beschrijf deze andere stijl?
Muziek is meestal in een bepaalde stijl geschreven. Dat zegt vaak iets over de tijd of de
plaats van ontstaan, maar soms ook iets over de bedoeling van de componist of de
uitvoerende. Het bepaalt vaak ook hoe je er naar 'moet' luisteren.
Binnen elke stijl zijn er natuurlijk weer onderverdelingen te maken. Bij jazz kan het
bijvoorbeeld dixieland. bigband-jazz, bebop of free jazz zijn.
Probeer zo mogelijk ook te benoemen tot welk 'subgenre' dit stuk hoort.
Soms is sprake van een mengstijl, bijvoorbeeld tussen pop en niet-westerse muziek.
2.- Wat hoor je.? geef karakterisering van sfeer of stemming









somber
dreigend
plechtig
vrolijk
rustig
intiem
heftig
chaotisch
mysterieus
Probeer weer te geven wat de muziek je 'deed'. de eerste indruk van de muziek. De
gegeven stemmingen kunnen je daarbij op weg helpen. Hoe komt het dat de muziek deze
uitwerking heeft? Is dat bewust bedoeld door de componis/uitvoerende? Hoe bereikt hij
dat?
3.- Wat hoor je: welk aspect van de muziek trekt veel aandacht?
 De melodie
 Het ritme
 De klankkleur of “sound”
In verschillende tijden staan verschillende aspecten van muziek op de voorgrond. Tot in
de Barok is er meestal sprake van onafhankelijke melodielijnen (polyfonie); daarna zijn
34
de samenklanken belangrijker (harmonie); in de twintigste eeuw is de klankstructuur een
van de belangrijkste aspecten.
In popmuziek speelt ritme een grote rol, maar de tekst verbindt zich weer met een
melodie. EIk muziekwerk bestaat uit hoofdzaken en bijzaken. Het is verhelderend om na
te gaan wat in dit stuk de 'hoofdzaken' zijn.
4.- Wat hoor en ervaar je: luister je naar een concert of geluidsopname?
 live-concert, beschrijf sfeer, aankleding, reactie publiek,
 registratie cocert op film of televisie; beschrijf wat je ziet.
 CD of andere geluidsdrager.
Tijdens een concert spelen veel dingen mee in de manier waarop je de muziek ervaart.
Tijdens een popconcert is er een actieve interactie met het publiek (meeklappen.
meezingen, 'we want more' etc). Bij een jazzconcert is het de gewoonte om na elke solo
te applaudisseren, ook al is het stuk nog niet afgelopen. Tijdens een klassiek concert mag
dit weer niet.
5.- Wat hoor en zie je: is de muziek onderdeel van een groter geheel?
 opera, operette, toneel, gebruik ook kijkwijzer theater.
 Film, gebruik ook kijkwijzer film.
 Ballet, gebruik ook kijkwijzer dans.
Als de muziek een onderdeel van een groter geheel is, wordt ze uiteraard in sterke mate
bepaald door dat geheel. Het ligt voor de hand om het verband tussen de muziek en de
handeling, de tekst en de sfeer te onderzoeken.
6.- Werkwijze: hoe verhoudt zich de uitvoering tot de oorspronkelijke compositie?
 exacte of authentieke uitvoering; gespeeld van papier?
 Bewerking,arrangement waarvan musici niet mogen afwijken?
 Veel improvisatie door uitvoerende musici; solo’s?
Net als bij dans is er bij muziek vaak een verschil tussen de maker van een kunstwerk cde
componist) en de uitvoerende (de musici). In jazzmuziek is de vrijheid van de
uitvoerende bijvoorbeeld een eerste vereiste. Maar bij Mahler zal elke noot exact
gespeeld moelen worden zoals hij in de partituur beschreven staat. Het is boeiend (en
soms absoluut noodzakelijk) om de inbreng van de componist en van de uitvoerencie van
elkaar te onderscheiden.
7.- Inhoud: welke niet-muzikale gegevens spelen in de muziek een rol?
 bestaande tekst op muziek gezet? Gezongen?
 Literair gegeven is uitgangspunt; welk literair gegeven? Boek?
35
 Verhaal/persoon/gebeurtenis is uitgangspunt: welk?
Een componist kan vanuit verschillende startpunten werken: buitenmuzikale gegevens
zoals een verhaal, een gebeurtenis, of gevoelens die hij wil uitbeelden. Met name vanaf
de romantiek is muziek die 'iets uitbeeldt' zeer in de mode. Bij liederen en opera is de
tekst natuurlijk het uitgangspunt.
8.- Inhoud: wat is het verband tussen tekst en muziek?
 muziek versterkt inhoud tekst. Voorbeelden.
 Muziek haalt tekst uit oorspronkelijke context; met welk doel?
 Weinig of geen verband tussen tekst en muziek.
Muziek met tekst kan eigenlijk niet begrepen worden als de luisteraar de tekst niet kan
verstaan of kent. Vandaar dat veel operahuizen tekstboekjes ter beschikking stellen, en
tegenwoordig vaak 'boventiteling' boven het toneel hebben. Het verband tussen tekst en
muziek kan innig of los zijn. De betekenissen van beiden kunnen parallel lopen of elkaar
aanvullen, of elkaar soms tegenspreken (extreem voorbeeld: het weerbericht a capella
gezongen). Doorgaans verdiepen ze elkaars werking. Het levert dus veel op om eens een
fragment van een stuk gedetailleerd op dit aspect uit te spitten.
9.- Betekenis: welke betekenis of functie heeft de muziek?









muziek om op te dansen of als amusementsmuziek
muziek roept emotie op
muziek als uiting algemeen herkenbaar levensgevoel
muziek bedoeld voor religieus gebruik
muziek roept op tot concentratie, meditatie
muziek heeft autobiografische betekenis
functionele muziek, reclame, film, ceremonie, circus ed
muziek als ontspanning
autonoom kunstwerk, zonder niet-muzikale bedoelingen
Muziek als uiting algemeen herkenbaar levensgevoel: Muziek die gewaardeerd wordt
omdat het stem geeft aan wat het publiek ook voelt, als uiting van generatie of
jeugdcultuur.
Muziek met autobiografische betekenis: Muziek die gewaardeerd wordt omdat de
componist of uitvoerende eigen gevoelens of belevenissen tot uitdrukking brengt.
Overigens hoeven deze twee categorieën elkaar niet uit te sluiten. .
De overige categorieën spreken voor zich.
36
Termen en begrippen uit de muziek
A
a capella : (koor) zang zonder begeleiding van instrumenten
akkoord : samenklank van drie of meer tonen
alt : lage vrouwenstem
aria : lied, vocaal solo-stuk. Komt voor als onderdeel van een opera, oratorium, cantate en
zelfstandig.Hierin drukken personages hun gevoelens uit.
arrangement: een bewerking van een bestaande compositie.
articulatie. speelmanier, manier waarop de tonen elkaar opvolgen: gebonden of
gescheiden.
atonale muziek: niet in een bepaalde toonsoort gecomponeerd. De samenhang van de
melodietoon tot de grondtoon van de toonladder, zoals dit volgens de wetten van de
harmonieleer hoort, wordt dus losgelaten.
B
ballade : oorspronkelijk een danslied, vervolgens refreinlied voor voorzanger en koor,
daarna een instrumentale vorm. In jazz: ballad.
band : jazzensemble. Na 1920 heet een groep van hoogstens zeven musici een band en
met een groter aantal een orkest. Een bigband noemt men tegenwoordig een groot
dansorkest met saxofoons, trompetten, trombones, piano, gitaar, contrabas en slagwerk.
bariton : lage mannenstem, tussen de lagere bas en de hogere tenor
bas: 1. laagste mannenstem 2. laagste 'stem' in een
muziekstuk 3. als afkorting gebruikt voor contrabas.
bas buffo: komische rol in Italiaanse opera van de bas.
begeleiding: ondersteuning van de melodie.
bewerking: 'veranderen' van de oorspronkelijke muziek.
bezetting: de soort en het aantal instrumenten en zangstemmen waarmee een muziekstuk
moet worden uitgevoerd.
blues : van oorsprong volksmuziek van de zwarte Amerikanen. In de blues die in de
slaventijd ontstonden ligt de oorsprong van de jazz. In de steden ont-
37
wikkelde de blues zich tot een vorm van twaalf maten.
boogie-woogie: oorspronkelijk in de jazz een markante manier van pianospelen met
harmonieen van de blues
C
cadens: een onbegeleide passage in een concert, waarin de solist excelleert. De componist
laat de invulling vaak over aan de solist. Na Beethoven (1770-1827) hebben componisten
de cadens meestal uitgeschreven.
canon : meerdere stemmen zetten na elkaar dezelfde melodie in.
cantate: [at. cantare: zingen) zangstuk. in tegenstelling tot een sonate.
climax: vergroting van de muzikale intensiteit door een klein motief vaak achter elkaar te
herhalen met een sterkere dynamiek, hogere toon en sneller tempo.
compositie. een muzikaal werkstuk.
concert: [at. concertare: een wedstrijd houden)
1.-openbare muziekuitvoering.
2.-compositie voor een of meer solo-instrumenten met orkest.
concertmeester: eerste violist van een orkest. Hij speelt de solopartijen in de
orkestmuziek.
conservatorium: opleidingsinstituut voor musici (HBO-opleiding).
consonant: samenklank die ontspanning geeft. In tegenstelling tot dissonant.
con sordino: met een demper te spelen muziek voor koperblazers en strijkers.
couplet: sinds de negentiende eeuw een grappig strofenlied dat in operettes wordt
ingevoegd. Later ontstaat hieruit het cabaretlied. strofe.
crescendo: geleidelijk in klanksterkte toenemend. dynamiek.
D
decrescendo: geleidelijk in klanksterkte afnemend, dynamiek.
dialoog: (Gr. dialogos: tweegesprek) wissel- of tweegezang, wisselkoor of in spreekvorm.
Toegepast in zangspelen en opera’s.
dirigent: titel van de leider van een muziekensemble. Hij is verantwoordelijk voor het
instuderenw de muzikale weergave en de interpretatie van een compositie.
38
disco-muziek: (Jaren zeventig en tachtig) populaire moderne dansmuziek met een sterk
ritme
dissonant: samenklank die spanning geeft en een gevoel dat er iets moet gebeuren.
dodecafonie: (Gr. dodek twaalf: foo stem) ~ twaalf toonstechniek.
doorwerking: voortborduren op de expositie (de thema’s) van een sonate.
dubbelconcert: concert voor twee solo-instrumenten en orkest.
duet: samenspel van twee gelijkluidende klankbronnen: instrumenten of zangstemmen.
duo: samenspel van twee verschillende klankbronnen die tegelijk optreden.
dynamiek: de klanksterkte van muziek. Onderscheiden worden:
 zeer zacht (pianissimo):
 zacht (piano):
 matig zacht/sterk (mezzo piano/mezzo forte):
 sterk(forte):
 zeer sterk (fortissimo):
 geleidelijk in klanksterkte toenemend (crescendo):
 geleidelijk in klanksterkte afnemend (decrescendo).
E
ensemble: groep musicerenden, waarbij meestal elke stem of instrumet met één speler is
bezet.
epiloog: van toneel overgenomen in de muziek. In de compositieleer noemt men het
naspel van het tweede thema van een sonate een epiloog.
episode: van toneel overgenomen in de muziek. Het modulerende tussenspel in de fuga
noemt men episode.
etude. sinds de 18de eeuw de naam voor oefenstukken, eerst voor piano en later ook voor
andere instrumenten geschreven.
expositie: een begrip uit de fuga- en sonatecompositie. Bij een fuga de eerste
presentatie. van het thema: in de hoofdvorm het gedeelte waarin de thema's voor het eerst
optreden.
F
fantasie: muziekstuk zonder nauw omschreven regels.
filmmuziek: in de tijd van de stomme film (t&b film) begint men rond 1900 het verhaal te
'verduidelijken' met muziek. In eerste instantie alleen pianobegeleiding. Later wordt dit
39
uitgebreid tot een pianotrio of zelfs een groot orkest. Met de uitvinding van de
geluidsfilm wordt de muziek tegelijk met het beeld opgenomen.
finale : 1. slot van een meerdelig muziekstuk als een sonate of symfonie. 2.de slotscene
van een bedrijf in de opera.
frasering: muzikale interpunctie: een melode in 'zinnen. onderverdelen door muzikale
punten en komma's als rustpunten in te bouwen. Het duidelijkst te horen
bij blazers en zangers omdat zij op deze plekken vaak ademhalen. De frasering is van
belang voor een goede interpretatie van de muziek.
fuga : een meerstemmig ~ polyfone compositievorm: meerdere stemmen (meestal drie of
vier) zetten na elkaar hetzelfde thema in en imiteren elkaar op verschillende toonhoogtes.
G
Gangsta rap: rap. Hierin wordt het criminele leven in de ghetto's van Amerika bezongen.
Vaak als waarschuwing voor jongeren uit deze wijken om niet
bij een gang (straatbende) te gaan.
gregoriaans zang: naar paus Gregorius 1 genoemde muziekvorm in de rooms-katholieke
liturgie. Het is een op Byzantijnse en Syrische bronnen teruggaande.
eenstemmige zang die door deze paus is geordend in het nog altijd bestaande schema van
de eredienst.
grondtoon: de laagste toon van een toonladder
H
hard core: (trash) harde monotone en zeer snelle versie van punkmuziek. Ontstaan in de
Verenigde Staten.
harmonie: (Gr. toonreeks, in de Middeleeuwen: samenklank) de opeenvolging en
verbinding van akkoorden
hiphop: muzikaal en sociaal onderdeel van de zwarte jongerencultuur in de Verenigde
Staten. Het muzikale deel wordt gekenmerkt door rap en scratchen.
Bijbehorende dansstijlen zijn breakdance (t&b dans) en electric boogie.
homofonie: muziek waarbij één stem een dominerende rol heeft en de rest begeleiding is
polyfonie.
house-muziek: dansmuziek gekenmerkt door een zware drumbeat (120 beats per minuut)
en een stuwende baslijn om de vaart erin te houden. Eenvoudige
melodieën en korte tekstsamples worden door middel van computers door een dj hieraan
toegevoegd. Begin jaren tachtig experimenteert de dj van de Warehouse
Club in Chicago met deze muziek. Al snel wordt in andere clubs en discotheken in
Chicago naar de sound van the .house' gevraagd.
40
human beatbox: ritmische begeleiding van met name de rap, waarbij met mondklanken
een drumcomputer wordt nagebootst.
I
idee-fixe: leidmotief.
improviseren: een vorm van musiceren waarbij een instrumentalist of vocalist of een
groep instrumentalisten/vocalisten muziek maken zonder daarbij 'van tevoren' gecomponeerde muziek te gebruiken.
instrumentale muziek: muziek die alleen voor instrumenten geschreven is. Deze
compositievorm is begonnen in de Middeleeuwen. voor die tijd worden
instrumenten alleen samen met zangstemmen gebruikt.
instrumentatie: het vertalen van een muzikale schets neer een stuk voor andere
instrumenten.
intermezzo: tussenspel. klein muziekstuk.
interpretatie: de manier waarop de kunstenaar gestalte geeft aan de uitvoering.
Interpretatie staat tegenover de letterlijke weergave van het notenschrift.
interval: [at. intervallum) de afstand tussen twee tegelijk of na elkaar klinkende tonen.
J
jazz: muziekvorm die zich begin twintigste eeuw ontwikkelde uit de muziek van de
Amerikaanse zwarte gemeenschap. In eerste instantie werd jazz voornamelijk
geïmproviseerd, tegenwoordig improviseren de musici vaak alleen in solo's. Soms
bedoeld om op te dansen, soms als luistermuziek.
K
kamermuziek: oorspronkelijk muziek die opgevoerd werd in klein gezelschap. 'in camera'
(onder kameraden). Tegenwoordig verstaat men hieronder alle werken die geschreven
zijn voor kleine bezettingen.
kerkmuziek: tegenwoordig een verzamelbegrip voor de vocale en instrumentale muziek
van de christelijke kerken. De kerkmuziek heeft de betekenis van
een godsdienstige boodschap.
klank: alles wat hoorbaar wordt voortgebracht door een instrument of de stem.
klankkleur. timbre of kleur van een toon of een instrument. Men spreekt hoofdzakelijk
van klankkleuren wanneer er meerdere instrumenten samenwerken
bij het maken van een bepaalde klank.
kwartet: combinatie van vier instrumenten.
41
kwintet: combinatie van vijf instrumenten.
L
leidmotief. (duits: leitmotiv) karakteristieke wending (melodisch, harmonisch, ritmisch)
die, binnen het kader van een ~ compositie. kenmerkend is voor een
persoon, een zaak of een gebeurtenis. Dit motief komt telkens voorbij als die persoon,
zaak of gebeurtenis tevoorschijn komt. Komt veel voor in opera. Komt
voor het eerst voor in een beschouwing over Wagner(1876). Eerder al gebruikt Berlioz in
zijn Symphonie Fantastique (1830) een leidend thema dat hij .idéefixe' heeft genoemd.
libretto: de tekst van de opera, het tekstboek.
liedvorm: een compositie opgebouwd uit muzikale zinnen. Bijvoorbeeld eendelig: A,
tweedelig AB of AA, driedelig ABA of AAB of ABC etc.
M
maat: metrische eenheid van meerdere teleenheden.De maat wordt in het begin van een
stuk in de vorm van een breuk aangegeven, bijv. 3/4, 4/4 of 618. Verder
geeft de maat aan waar accenten moeten vallen.
majeur: stemming van een toonladder waarvan de eerste terts groot is. Klinkt 'vrolijk'
meerStemmigheid: vocale en instrumentale muziek met op zichzelf staande stemmen die
door het hele werk te volgen zijn.
mellow; europese benaming voor alle house varianten. behalve techno en gabberhouse.
melodie : cGr. melos: lied, wijs) een reeks opeenvolgende tonen, die samen één geheel
vormen. Het beginsel van het verloop is spanning, ontwikkeling en
oplossing. militaire muziek: muziek die in het militaire leven als gebruiks- en
kunstmuziek wordt uitgevoerd. bijv. marsmuziek.
mineur. stemming van een ~ toonladder waarvan de eerste terts klein is. Klinkt 'somber'.
motief. [at. movere: bewegen) kleinst melodisch of ritmisch gegeven dat als bouwsteen
dient voor een muzikale zin of compositie.
musical: toneelstuk of film, waarin deel van de tekst wordt gezongen. Het showelement is
belangrijk.
muziektheater: alle toneelwerken die met muziek moeten worden uitgevoerd, zoals opera,
operette, ballet, musicals.
N
42
new wave : alternatieve term voor punk, echter veel rijkere muzikale verscheidenheid.
noten: [at. nota: teken) geschreven of gedrukt: dat wat je leest in de partituur, in
tegenstelling tot de tonen of de klank, die je hoort. Noten worden genoteerd op de
notenbalk, waarbij de duur van de tonen wordt afgelezen aan de vorm en de toonhoogte
wordt bepaald door de plaats.
0
opera: (Lat. opus . werk) gezongen en gespeeld drama (t&b drama) voor zangers en
orkest
operette: een komische opera met een zeer luchtig karakter, waarin veel wordt gesproken
en gedanst.
opus: werk of compositie. Opus of Op.nummers staan in chronologische volgorde
orkestmuziek: muziek voor en grotere groep instrumentalisten.
ouverture: de instrumentale inleiding op een opera. Oorspronkelijk een fanfare om het
begin van de opera aan te kondigen, maar ook op een suite, ballet en
operette.
P
partituur: de geschreven muziek, de volledige notering van een muziekstuk.
part ij : bladmuziek. Vergelijkbaar met de 'tekst' of rol van een toneelspeler. Gespeeld
door één musicus of bij een groter orkest door een groep.
passie: het lijdensverhaal van Christus zoals dat door de vier evangelisten is
opgeschreven. Dit verhaal is o.a. door Johann Sebastian Bach meerdere malen van
muziek voorzien. (Een dergelijke muzikale interpretaties van een religieus verhaal wordt
oratorium genoemd.) Vooral zijn Matthaus Passion is in Nederland zeer beroemd en
wordt rondom Pasen veelvuldig opgevoerd.
pianissimo: (aanduiding pp) zeer zacht.
pizzicato: met de vingers 'plukken. van de snaren bij strijkinstrumenten.
polyfonie ; cGr. meerstemmigheid) samengaan van meerdere zelfstandige melodieen
tegelijk. homofonie.
popmuziek; pop: afkorting van populair. instrumentale en vocale muziek. Ontstaan uit
rock, maar beinvloed door andere muziekvormen, leefgewoonten en
denkbeelden.
prelude. in barokmuziek inleiding tot de fuga of suite. Vanaf de romantiek een
zelfstandig muziekstuk.
43
programmamuziek: muziek waarin de componist een muzikale interpretatie heeft willen
geven van iets 'buiten' de muziek bijvoorbeeld een gedicht of verhaal.
proloog: (Gr. voorrede) zoals in de dramatische dichtkunst heeft ook de opera en ballet
vaak een proloog als inleiding.
psalm : een van de 150 oudhebreeuwse geestelijke prosagedichten, bijeengebracht in het
Oude Testament. Ze hebben de basis gevormd voor de de christelijke lithurgie,
geestelijke dichtkunst en het kerklied.
punkmuziek: zeer ruwe, opwindende en energieke met teksten die zich tegen alle
van gezag en onderdukking afzet. Bijbehorend is het shockerende modebeeld van
hanekammen, veel leer e.d. Onstaat eind jaren zeventig in Engeland.
R
rap: het ritmisch voordragen van tekst op muziek. Deze vorm van zingen gaat terug op de
Afrikaanse griots, die daar van dorp naar dorp trokken om verhalen te vertellen.
recitatief: gezongen gedeelte uit een opera, cantate of oratorium, waarin de handeling, de
plot van het verhaal wordt uitgelegd. Dit leidt meestal een
aria in.
recital: uitvoering door één musicus, eventueel met één begeleider.
refrein: terugkomend zeer herkenbaar thema.
repertoire: totaal van al stukken die een kunstenaar, ensemble, orkest beheerst en t.z.t
uitvoert.
reprise: herhaling van de twee thema's aan het slot van het eerste deel van een
sonate.
requiem: dodenmis in de rooms katholieke lithurgie.
ritme. algemene term voor de beweging in de muziek. Door de opeenvolging van lange
en korte, beklemtoonde en onbeklemtoonde noten onstaat het ritme in een compositie.
Samen met melodie en harmonie vormen zij de grondelementen in de muziek.
rockmuziek: aanvankelijk een begrip uit de jazz van de jaren dertig en de wat
agressievere blues. De moderne rock uit de jaren zestig en zeventig berust op
een multi-beat en een sterke akoestiek.
rockopera : opera in de stijl van rock of popmuziek
(Tommy van The Who).
44
rock & roll: populaire muziek. Opkomst in de jaren vijftig in Amerika. Maakt gebruik
van de blues, gospel en country and western.
romance: instrumentale compositie met lyrische tot sentimentele inhoud, geen gebonden
vorm. Afkomstig van de Middeleeuwse liefdesliederen.
S
scratchen: het uitgekiend heen en weer bewegen van een plaat door een dj in een
uitgekiende groef Veel gebruikt in de hiphop. De dj wordt hier door een muzikant, die
van bestaande platen nieuwe muziek, maakt.
serenade: muzikale hulde die 's avonds onder het venster van een geliefde wordt gebracht.
shout: zang en dans gepaard met handgeklap tijdens de kerkdiensten van de zwarte
Amerikaanse gemeenschap, waardoor de kerkgangers in extase raken.
sonate: de 'klassieke. sonate is een instrumentale compositie in vier delen voor één of
twee instrumenten: snel - langzaam - iets sneller - snel. Een sonate
geschreven voor een orkest wordt symfonie genoemd
sopraan: hoogste vmuwenstem.
soubrette. sopraanrol voor jeugdig en guitig kamermeisje.
sound: ~ klankkleur.
spiritual: negro-spirituals; religieuslied van zwarte Amerikanen. Is ontstaan als
tegenhanger van de 'spirituals. van de blanken, ca. achttiende eeuw. De teksten
komen uit het oude testament en dienen als vergelijking met het actuele bestaan. De
spiritual is eenstemmig: eerst zingt de voorzanger, dan het koor, resp. alle
aanwezigen.
strijkwartet: kamermuziekensemble van vier strijkinstrumenten (eerste en tweede viool,
altviool en cello).
symfonie: compositie voor symfonie- of philharmonisch orkest
symfonieorkest: filharmonisch orkest. Bestaat uit strijkers, houtenblaasinstrumenten.
koperblazers, harpisten en slagwerk.
45
symfonisch gedicht: in de 19de eeuw ontwikkelde programmatische vorm voor orkest.
Soms wordt een gedicht, soms een schilderij, oms een gebeurtenis
op muziek gezet.
syncopisch: ritmisch aspect waarbij ofwel zwakke maatdelen geaccentueerd worden of
sterke maatdelen niet worden gespeeld.
T
tempo : snelheid waarin de muziek wordt gespeeld. Tempoaanduidingen zijn:
 zeer langzaam: (adagio, largo)
 langzaam (andante/slow)
 matig snel (moderato, allegretto)
 matig snel (medium)
 snel (allegro/fast)
 zeer snel (vivace, presto)
tenor. hoogste 'natuurlijke' mannelijke zangstem. De castraatzanger heeft door castratie
de nog hogere jongensstem behouden.
thema: een afgerond melodisch gegeven dat als bouwsteen dient voor een compositie.
Het is langer dan een motief; een thema kan uit meerdere zinnen bestaan.
timbre: klankkleur.
tonaliteit: het principe dat er aan een muziekstuk een toonladder ten grondslag ligt
toon: regelmatige trilling van een voorwerp (bijv lucht, snaar). Ook: meerdelige
compositie voor strijkers of blazers.
toonladder. een reeks tonen, die in oplopende toonhoogte en in een vaste onderlinge
afstand gerangschikt staan.
toonsoort: een compositie staat in een toonsoort. Deze wordt bepaald door de tonica en
het toongeslacht. Bijvoorbeeld een compostie in C-mineur: de tonica = c. Het
toongeslacht is mineur.
trio: combinatie van drie instrumenten.
twaalftoonstechniek: compositietechniek ontwikkeld door Schonberg met als
basisgedachte dat iedere toon even belangrijk is.
V
46
variatie: een van de belangrijkste muzikale vormen. Hierbij wordt een thema melodisch,
harmonisch, ritmisch op verschillende manieren veranderd.
vocale muziek: gezongen muziek. eventueel met instrumentale begeleiding.
virtuoos: term die sinds het einde van de 17de eeuw gebruikt werd voor een musicus met
een perfecte techniek.
Download