Vlaamse Wiskunde Olympiade 2015-2016: tweede ronde 1. In het gezin Cavalier heeft elke zoon evenveel broers als zussen en elke dochter driemaal zoveel broers als zussen. Hoeveel kinderen telt dit gezin? (A) 3 (B) 4 (C) 5 (D) 6 (E) 7 2. Hoeveel van de volgende gelijkheden zijn waar? 7 7 7 7 − = · 6 13 6 13 (A) 0 8 8 8 8 − = · 7 15 7 15 (B) 1 (C) 2 9 9 9 9 − = · 8 17 8 17 (D) 3 10 10 10 10 − = · 9 19 9 19 (E) 4 3. De lerares wiskunde van Jef en Marie schrijft een getal op het bord. Jef vermenigvuldigt dit getal met 2016 en telt er daarna 20162 bij op. Marie vermenigvuldigt het getal met 20162 en telt er daarna 2016 bij op. Jef en Marie verkrijgen hetzelfde resultaat. Welk getal stond op het bord? (A) −1 (B) 0 (C) 1 (D) 2016 (E) 20162 4. De natuurlijke getallen a, b en c voldoen aan a(a + b)(a + b + c) = 11. Wat is c? (A) 0 (D) 11 (B) 1 (C) 10 (E) Niet uniek te bepalen 5. Wat is de kleinste natuurlijke waarde van n waarvoor 102 · 32n · 55n een derdemacht is? (A) 1 (B) 2 (C) 3 (D) 4 (E) 5 6. Voor alle reële getallen x en y met som 1 geldt (A) x 2 + y = x + y 2 (C) x 3 + y 2 = x 2 + y 3 (B) x 2 − y = y 2 − x (D) x 3 − y 2 = y 3 − x 2 3 (E) x + y = x + y 3 7. Drie rechten snijden elkaar in een punt, zoals in de figuur. Twee hoeken zijn gegeven. 120◦ 105◦ Wat is de kleinste hoek gevormd door twee van deze rechten? (A) 45◦ (B) 50◦ (C) 60◦ (D) 65◦ (E) 75◦ 8. Als a > b en c > d, dan geldt steeds (A) a − b > d − c (D) c − a > d − b (B) a − c > b − d (E) c − b > a − d (C) a − d > c − b 9. Neushoorn 1 wordt afgebeeld op neushoorn 2 door een draaiing. Wat is het middelpunt van deze draaiing? A 1 B 2 C D E (A) A (B) B (C) C (D) D (E) E 10. In een gelijkzijdige driehoek tekent Veronique patronen door lijnstukken in twee of drie gelijke delen te verdelen. Welke van de volgende gekleurde oppervlaktes verschilt van de overige gekleurde oppervlaktes? Figuur 1 Figuur 2 Figuur 4 (A) Figuur 1 (D) Figuur 4 Figuur 3 Figuur 5 (B) Figuur 2 (E) Figuur 5 (C) Figuur 3 11. Welk van de volgende vijf getallen is groter dan de andere vier? √ √ √ √ (A) 1 (C) 3 3 (D) 4 4 (E) 5 5 (B) 2 12. Een schaap is met een touw van 2 meter vastgemaakt aan het hoekpunt A van het blauwe gebouw (plattegrond in de figuur). 3m 3m 1m A Wat is de oppervlakte waarop het schaap kan grazen? 17π 6 √ 2 8π + (D) 2 3 (B) 1 + 2π (A) (C) 2 + 2π √ 3 7π (E) + 2 3 13. Hoeveel reële oplossingen heeft de vergelijking x + x 2 + · · · + x 2016 = 0? (A) 1 (B) 2 (C) 3 (D) 4 (E) 2016 14. Welk van de volgende getallen is de som van zes opeenvolgende natuurlijke getallen? (A) 66 (B) 66 + 1 (C) 66 + 2 (D) 66 + 3 (E) 66 + 4 15. In een rij getallen is de eerste term t1 = 2016 en voor n > 1 is tn = n tn−1 . Dan is het product van de eerste tien termen van deze rij (A) 3600 (B) 3660 (C) 3800 (D) 3840 16. In een rechthoekige driehoek is een scherpe hoek 38◦ en is de rechte hoek in vijf gelijke delen verdeeld (zoals in de figuur). Welke driehoek heeft de kleinste oppervlakte? (E) 4000 38◦ E D C B A (A) A (B) B (C) C (D) D (E) E 17. In een (convexe) vierhoek met loodrechte diagonalen is de lengte van drie opeenvolgende zijden achtereenvolgens 3, 11 en 16. Hoe groot is de vierde zijde? (A) 8 (B) 9 (C) 10 18. Op het vierkant ABCD kiezen we twee punten P en Q: • P ligt op [AB] zodat |BP | = 2|P A|; • Q ligt op [AD] zodat |AQ| = 2|QD|. (D) 11 A (E) 12 Q D P “ + QCP “ + P DA? “ Hoe groot is QBA B (A) 45◦ (B) 60◦ (C) 66◦ (D) 75◦ C (E) 90◦ 19. Welk deel van het vierkant is gekleurd? (A) 3 4 (B) 3 5 (C) 4 5 (D) 5 6 (E) 7 10 20. Emma tekent een 6 × 6-rooster en noteert (a, b) voor het vakje op de a-de rij en b-de kolom. Bijvoorbeeld: in het rooster hiernaast is (1, 2) gekleurd. Twee vakjes (a, b) en (c, d) geeft ze dezelfde kleur als en slechts als de kans dat ze met twee dobbelstenen a + b ogen gooit gelijk is aan de kans dat ze met twee dobbelstenen c + d ogen gooit. Hoe ziet het volledig gekleurde rooster van Emma er dan uit? (A) (B) (D) (E) (C) 21. Voor elke reële x is f (x) gelijk aan het minimum van 3x + 1, 2x + 3 en −4x + 24. Wat is de grootst mogelijke waarde van f (x)? (A) 8 (B) 10 (C) 12 (D) 14 (E) 16 22. Een afgeknotte kegel wordt door een vlak evenwijdig met het gronden bovenvlak in twee gelijkvormige delen verdeeld. Het grondvlak heeft oppervlakte A en het bovenvlak oppervlakte B. Wat is de oppervlakte van de doorsnede? √ √ √ A+B A B (C) AB (A) (B) 2 2 √ √ A + B + 2 AB (E) A2 + B 2 (D) 4 23. Het getal M bestaat uit 99 negens. Wat is de som van de cijfers van M 2 ? (A) 98 (B) 99 (C) 882 (D) 891 (E) 8991 24. De rest bij deling van een veelterm door x 3 −x 2 +x −1 is gelijk aan 2x 2 +x +3. Wat is de rest bij deling van diezelfde veelterm door x − 1? (A) x 2 + 1 (B) 0 (C) 2 (D) 4 25. Welk deel van de gelijkzijdige driehoek △ABC (met zijde 5) wordt ingenomen door de kleinere gelijkzijdige driehoek △P QR? (E) 6 A 2 P• • • • • 3 •Q • B (A) 20 % (B) 24 % (C) 25 % • • (D) 28 % • R • • C (E) 36 % 26. Het precies aantal nullen waarop n! = 1 · 2 · . . . · (n − 1) · n eindigt kan nooit gelijk zijn aan (A) 4 (B) 5 (C) 6 (D) 7 (E) 8 27. Zij f een functie van N naar N zodat f (n + 1) = f (n) + 2n en f (4) = 13. Wat is het voorschrift van f ? (A) f (n) = 6n − 11 (C) f (n) = n2 − n + 1 (B) f (n) = 8n − 19 (D) f (n) = n2 + n − 7 (E) f (n) = 5 + 2n−1 28. Hoeveel nieuwe snijpunten kunnen er hoogstens ontstaan als je alle zijden van een willekeurige tienhoek verlengt? (A) 30 (B) 35 (C) 40 29. De vier zijden van een rechthoekig trapezium raken aan eenzelfde cirkel. De benen hebben lengte 24 en 25. Wat is de lengte van de kleine basis? (A) 12 (B) 21 (C) 23 (D) 50 (E) 70 25 24 (D) 24 (E) 28 30. Hoe groot is de maximale oppervlakte van een vierhoek waarvan de zijden opeenvolgend lengte 5, 10, 11 en 14 hebben? (A) 82,5 (B) 90 (C) 97,5 (D) 102 (E) 180