Protestantse godsdienst Zelf geloven (of niet) De geschriften van het Nieuwe Testament Daniël De Waele Inhoud Ontstaan en ontwikkeling van de geschriften van het NT ............................................................................ 3 1. De opschriftstelling.................................................................................................................................... 3 2. Vertalingen ................................................................................................................................................ 5 3. Tekstkritiek ................................................................................................................................................ 5 4. De Canon ................................................................................................................................................... 6 De evangeliën en Handelingen...................................................................................................................... 7 1. Inleiding ..................................................................................................................................................... 7 2. Het synoptisch probleem .......................................................................................................................... 7 3. Het evangelie naar Marcus...................................................................................................................... 11 4. Het evangelie naar Mattheüs .................................................................................................................. 13 5. Het evangelie naar Lucas en Handelingen der apostelen ....................................................................... 15 6. Het evangelie naar Johannes................................................................................................................... 17 De brieven van Paulus ................................................................................................................................. 18 1. Brieven in de oudheid ............................................................................................................................. 18 2. Authenticiteit........................................................................................................................................... 18 3. Tijd en plaats van ontstaan ..................................................................................................................... 19 De brief aan de Hebreeën ........................................................................................................................... 19 1. Auteur ...................................................................................................................................................... 19 2. Tijd en plaats van ontstaan ..................................................................................................................... 19 Katholieke brieven....................................................................................................................................... 20 1. Jakobus .................................................................................................................................................... 20 2. De brieven van Petrus ............................................................................................................................. 20 3. De brieven van Johannes......................................................................................................................... 21 4. De brief van Judas ................................................................................................................................... 21 Openbaring .................................................................................................................................................. 22 1. Inhoud ..................................................................................................................................................... 22 2. Auteur en bestemming............................................................................................................................ 23 3. Plaats en tijd van ontstaan ...................................................................................................................... 23 De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 2 Ontstaan en ontwikkeling van de geschriften van het NT 1. De opschriftstelling De daden en woorden van Jezus werden aanvankelijk mondeling overgeleverd, maar werden toch vrij spoedig daarna neergeschreven. De vele brieven in het N.T. hebben uit de aard van de zaak geen mondelinge overlevering gekend. De oorspronkelijke geschriften, ‘autografen’, werden op nogal vergankelijk papyrus geschreven. Ze zijn alle verloren gegaan. De oudste ons bekende manuscripten (handschriften) zijn kopieën van deze autografen. Dit zijn een 50 tal papyrushandschriften uit de 2e en vooral 3e eeuw. Vergelijkt men dit met andere literatuur uit de oudheid, dan valt op dat de 'lege periode', de periode waarvan we geen tekstgetuigen (kopieën) hebben, bijzonder klein is. 'De Bello Gallico' werd door Caesar geschreven tussen 58 en 50 v.Chr. Maar de oudst nog bestaande kopie dateert van het jaar 900. Van de 30 boeken die de 'Historiae' en 'Annalen' van Tacitus omvatten (100 n.Chr.) blijven er nog een 15 tal over. De oudst nog bestaande kopijen hiervan dateren van de 9e en 11e eeuw. De Indische Rigveda is ontstaan in de 15e eeuw v.Chr., werd mondeling overgeleverd en pas neergeschreven rond 600 v.Chr. De oudst bewaarde kopijen zijn van de 12e eeuw n.Chr. De Mahabarata en Ramayana zouden ontstaan zijn rond 700 v.Chr. maar de oudst bewaarde exemplaren zijn van de 13e eeuw n.Chr. De papyrushandschriften van het N.T. zijn meestal kleine stukken met slechts enkele verzen. Het bekendste stukje papyrus is P52. Het gaat om een stukje van het Johannes evangelie en het wordt gedateerd op 120. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 3 De belangrijkste papyri zijn: (genoemd naar de ontdekkers ervan). de Chester-Beathy papyri: fragmenten van Paulusbrieven uit 200; 4 evangeliën, Handelingen, Openbaring uit de 3de eeuw. de Bodmer papyri: groot gedeelte van het Johannes evangelie uit 200; gedeelten van Judas; 1&2 Petrus uit de 3e-4e eeuw, Lucas en Johannes evangelie uit 3e eeuw. Het bepalen van de ontstaansdatum van deze handschriften gebeurt vooral aan de hand van de vorm der letters. Op Papyrushandschriften vinden we Griekse letters die men 'uncialen' noemt: grote, afgeronde letters, zonder spaties tussen de woorden. Maar ook binnen de periode waarin men met uncialen schreef, valt een evolutie in schrijfstijl waar te nemen. Door vergelijking met andere, gedateerde Grieks-Romeinse brieven, gaat men op basis van overeenkomsten in schrijfstijl de datum van de nieuwtestamentische handschriften vaststellen. Rond 300 ging men gebruik maken van het steviger perkament. Daarvan bezitten we meer manuscripten. Op basis van de schrijfstijl maakt men een onderverdeling in 'majuskels', grote, vierkante letters, zonder spatie tussen woorden en 'minuskels', kleine letters, spatie tussen woorden. Tot de 9e eeuw werd met majuskels geschreven (ongeveer 170 handschriften zijn bewaard gebleven), daarna schreef men met minuskels (ongeveer 2700 manuscripten bleven bewaard). P66 Bodmer. Rond 200. Unciaal Codex Freerianus, 5e eeuw. Majuskel Minuskel 1241 uit de 12e eeuw. Enklele belangrijkste majuskels zijn: * Codex Sinaïticus. Gevonden door Tichendorf in het Catharina klooster in de Sinaï. Bevat: een derde deel van het O.T., het hele N.T., Brief van Barnabas, Pastor van Hermas. Uit de 4e eeuw. * Codex Vaticanus. Bevat: O.T. en N.T. tot Hebr.9:14. De rest is verloren gegaan. Eerste helft van de 4e eeuw. * Codex Alexandrinus. Bevat: O.T. en N.T., 1e en 2e Brief van Clemens Romanus. Eerste helft van de 5e eeuw. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 4 Een hulp bij het dateren van majuskel handschriften is de wijze waarop de tekst in tekstblokken werd verdeeld. Toen men op rollen schreef moest men wel in kolommen schrijven. In een codex hoeft dat niet meer, maar men deed het aanvankelijk wel, doch in steeds minder kolommen (Sinaïticus: 4; Vaticanus: 3; Alexandrinus: 2). 2. Vertalingen Het N.T. is niet in het Hebreeuws geschreven en evenmin in het Aramees, dat door Jezus en zijn discipelen werd gesproken. In die dagen was het Grieks de omgangstaal. Het gaat niet meer om het 'klassieke' Grieks, dat we aantreffen in werken van bijv. Homerus. Het N.T. is in het 'koinè' Grieks ('algemeen' Grieks) geschreven. Er waren al wel Latijnse vertalingen van het N.T., die men gezamenlijk de Vetus Latina noemt, maar de belangrijkste Latijnse vertaling is die van Hiëronymus, rond 400. Deze vertaling kreeg de naam 'Vulgata' of 'algemeen gangbare' mee. Zij werd gebruikt tot aan het einde van de Middeleeuwen. De christenen in Syrië en Armenië waren minder bekend met het Grieks, waardoor Syrische vertalingen ontstonden. De meest bekende is de Peschitta. Zeer opmerkelijk is het Diatessaron van Tatianus (rond 170). Dit is eigenlijk een Evangeliënharmonie, één verhaal waarin alle elementen van de ons vier bekende evangeliën zijn verwerkt. 3. Tekstkritiek In 1453 viel Constantinopel, met als gevolg dat veel Grieken naar het Westen uitweken, wat een hulp zou betekenen voor de kennis van het Grieks. Ook de boekdrukkunst zou een belangrijke bijdrage leveren in de verspreiding van nieuwe Griekse (!) uitgaven van het N.T., gebaseerd op de Griekse exemplaren van gevluchte Grieken. Men noemt deze drukken 'edities'. Erasmus was de eerste die een Griekse editie klaar had, jammer genoeg met nogal wat fouten vanwege zijn overhaast te werk gaan. Een verbeterde editie (1519) werd door Luther gebruikt. Elsevier (Leiden 1624) brengt eveneens een uitgave die als de algemeen aanvaarde tekst (de Textus Receptus) gaat fungeren en aan de basis ligt van de Statenvertaling. Aan de basis van deze edities liggen een beperkt aantal Griekse manuscripten (ongeveer 25), waarvan geen enkele tot de 6e eeuw teruggaat. Sinds die tijd heeft men zich steeds meer beziggehouden met de oude Griekse handschriften, wat vandaag geresulteerd heeft in de Novum Testamentum Graece van Nestle-Aland. Deze biedt een 'mengtekst', gebaseerd op de als meest betrouwbaar geachte manuscripten. In de 'tekstkritiek' houdt men zich bezig met het reconstrueren van de oorspronkelijke tekst. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 5 Een voorbeeld. - 1 Joh.5:7,8; Het 'Comma Johanneum'. NBG Nieuwe Bijbelvertaling Want drie zijn er, die getuigen [in de hemel: de Er zijn dus drie getuigen: de Geest, het water en Vader, het Woord, en de heilige Geest; en deze het bloed, en het getuigenis van deze drie is drie zijn één. En drie zijn er die getuigen op de eensluidend. aarde]: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot één. De NBG volgt hier de Textus Receptus, maar zet toch tussen vierkante haakjes. De Nieuwe Bijbelvertaling volgt Nestle-Aland, die deze duidelijk trinitarische formule weglaat. Terecht, dit Comma Johanneum komt slechts voor in vrij late minuskels. 4. De Canon a. De behoefte aan een canon Onder 'canon' wordt verstaan de door de kerk als goddelijk geïnspireerd erkende teksten. Tussen de jaren 60 en 70 stierven Paulus, Petrus en Jacobus. In die tijd werd de gemeente vervolgd, in 70 werd de tempel te Jeruzalem verwoest. Er kwam een behoefte om de apostolische traditie en overlevering aangaande Jezus vast te leggen. Daartoe werden de evangeliën geschreven en werden de brieven van Paulus gebundeld. In 144 sticht Marcion een eigen kerk, en houdt daarbij een eigen canon aan: het Luc.ev. en 10 gekuiste - Paulusbrieven. Hij komt tot deze canon vanuit een verwerping van het godsbeeld dat het O.T. geeft en dat in vele nieuwtestamentische geschriften teruggevonden wordt: de wraakzuchtige Jahwe wordt als tegenpool van de liefdevolle Jezus gezien. De reactie van de rest van de kerk is: pro-O.T. De boeken van het N.T. mogen niet beperkt worden tot Luc. en 10 brieven van Paulus. Er is dus een streven naar 'inclusiviteit'. In 157 verkondigt Montanus de komst van de beloofde Parakleet. Het einde is nabij. Zijn optreden heeft de kerk argwanend gemaakt voor apocalyptische boeken. De ketterse bewegingen in eigen rangen doen zo de behoefte aan een vaste canon toenemen. b. De ontwikkeling van de canon Als canoniek worden rond 150 aanvaard: de synoptische evangeliën, de belangrijkste brieven van Paulus en 1 Petr. Dit van wege hun gebruik en algemene bekendheid. Het evangelie van Johannes wordt slechts door enkele tegenstanders van het Montanisme voor gnostiek gehouden. Praktisch gezien komt de canonisering neer op de voor lezing in de kerk toegelaten geschriften. Aanvankelijk was hierin nog geen volledige uniformiteit. Zo worden naast de voor ons canonieke boeken ook andere boeken als canoniek aanvaard (Ev. der Hebreeën, 1 Clemens, de Didachè, De Pastor van Hermas, e.a.). In Syrië In het Oosten In het Westen Evangelie der Hebreeën Diatessaron 1 Clemens Didachè Pastor van Hermas Pastor van Hermas De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 6 De Canon Muratori (rond 200) vermeldt als gezaghebbend: de 4 evangeliën, 13 brieven van Paulus, Judas, 1 en 2 Johannes, Openbaring. Over Hebreeën en Openbaring blijft lang veel discussie bestaan. Het boek Openbaring is in het Oosten niet erg geliefd vanwege de herinnering aan de Montanisten. In het Westen heeft men problemen met Hebreeën, vanwege de onmogelijkheid van een 2e boetedoening (Hebr.6:4; 10:26). Niet een kerkelijk decreet, maar het gebruik ervan in de kerk, heeft de doorslag gegeven beide boeken op te nemen. In 367 schrijft in het Oosten Athanasius zijn 39ste paasbrief, waarin hij 27 boeken als canoniek aanvaardt. Hij gebruikt daarbij als eerste het woord kanwn, wat maatstaf betekent, in de zin van een door de kerk erkende lijst van boeken. In het Westen, 405, vermeldt paus Innocencius I dezelfde boeken in een brief. Tenslotte dient nog opgemerkt te worden dat het wel voorkwam dat sommige handschriften van een canoniek geschrift passages konden bevatten die vandaag niet als canoniek geaccepteerd worden. Zo wordt in de Codex Cantabrigiensis na Luc.6:4 toegevoegd: "Op dezelfde dag zag hij [= Jezus] iemand werken op de sabbat en hij zei tegen hem: Man, als je weet wat je doet, ben je zalig. Maar als je het niet weet, ben je vervloekt en een overtreder van de wet". De evangeliën en Handelingen 1. Inleiding 'Evangelie' komt van het Griekse euangelion en betekent 'goede boodschap’. Op religieus gebied werd dit woord gebruikt bij orakels, waar het om een op de toekomst betrokken woord gaat. Tevens komt het voor in de keizercultus. De geboorte, troonsbestijging, belangrijke oorkonden van de keizer, heten een 'goede boodschap', die vrede en welzijn brengt in de door Rome bestuurde wereld. De nieuwtestamentische schrijvers hebben met dit Griekse woord evenzo betuigd, dat de geboorte, dood en opstanding van Christus van heilsbetekenis is voor de hele mensheid. Men spreekt dus van één evangelie, naar Mattheüs, - Marcus, - Lucas en - Johannes. De evangeliën kwamen tot stand door het opschrijven van de mondelinge overleveringen aangaande Jezus. Daarbij speelde de herinnering een grote rol. 2. Het synoptisch probleem De drie eerste evangeliën worden de ‘synoptische evangeliën’ genoemd. Dit omdat ze zo sterk op elkaar lijken, dat ze in drie kolommen naast elkaar kunnen worden afgedrukt, zodat er een overzicht (Grieks: synopsis) ontstaat van de gemeenschappelijke en afwijkende stukken. Het evangelie van Johannes is wat vorm en inhoud betreft anders dan de synoptische evangeliën. Matt., Marc. en Luc. hebben materiaal dat gelijk is (‘tripple tradition’), maar Matt. en Luc. hebben ook materiaal gemeen, dat niet voorkomt bij Marc. (‘double tradition’). Daarnaast hebben ze alle drie eigen materiaal, dat niet voorkomt bij de andere. Men probeert die onderlinge afhankelijkheid te verklaren: hoe is het gegaan? De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 7 Augustinus (354-430) was de eerste die een 'bronnentheorie' opstelde. Daarbij wordt uitgegaan van de onderlinge afhankelijkheid van de drie evangeliën, om zo de overeenkomsten te verklaren. Vooral in de 19e en 20e eeuw ontstonden verschillende bronnentheorieën. De eenvoudigste, en meest bekende, is die waarbij Mattheüs en Lucas elk afzonderlijk gebruik hebben gemaakt van het evangelie van Marcus, en een andere, verloren gegane bron, aangeduid door 'Q' (Quelle), een geschrift dat een verzameling uitspraken van Jezus zou hebben bevat (H.J. Hotzmann). Ook door middel van andere, meer ingewikkelde bronnentheorieën wil men de overeenkomsten tussen deze drie evangeliën verklaren. Bronnen als 'Q' en 'Oer-Marcus', een 'M-bron' (waaruit alleen Mattheüs putte) en een 'L-bron', zijn uiteraard hypothetisch. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 8 ‘Q’ is de hypothetische bron die de overeenkomsten tussen Matt. en Luc. moeten verklaren, gedeelten die niet in Marc. voorkomen, tenminste niet in gelijkaardige vorm (vgl. Marc.1:12-13 vermeldt wel de verzoeking van Jezus in de woestijn, maar niet in de lange vorm die wij aantreffen bij Matt. en Luc.). Het is natuurlijk mogelijk dat ook andere gedeelten die Matt. en Luc. beiden als unieke stof hebben, afkomstig zijn uit Q. Een feit is, dat bij alle overeenkomsten, tevens opmerkelijke verschillen zijn aan te duiden, en dat ook in die verhalen die zo veel op elkaar lijken. De verschillen laten ons toe te achterhalen wat de bekommernis van de evangelieschrijver is geweest bij het weergeven van zijn verhaal. We bekijken als voorbeeld het verhaal van de roeping van de eerste discipelen (NBV). Marc.1:16 Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; het waren vissers. 17 Jezus zei tegen hen: ‘Kom, volg mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ 18 Meteen lieten ze hun netten achter en volgden hem. 19 Iets verderop zag hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten, 20 en direct riep hij hen. Ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners achter in de boot en volgden hem. Matt.4:18 Toen hij langs het meer liep, zag hij twee broers, Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas. Ze wierpen hun net uit in het meer, het waren vissers. 19 Hij zei tegen hen: ‘Kom, volg mij, ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ 20 Ze lieten meteen hun netten achter en volgden hem. 21 Even verderop zag hij twee andere broers, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes. Ze waren met hun vader in hun boot bezig met het herstellen van de netten. Hij riep hen 22 en meteen lieten ze de boot en hun vader Zebedeüs achter en volgden hem. Luc.5:8 Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ 9 Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; 10 zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten. Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ 11 En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en volgden hem. Matteüs heeft hetzelfde verhaal als Marcus, en is waarschijnlijk van hem overgenomen. Wel voegt Matteüs een kleine uitleg toe over Simon. Welke? Lucas heeft een iets ander verhaal. Zoek eens op welke gebeurtenis voorafgaat aan Luc.5:8. Is dat ook zo bij Matteüs en Marcus? Welk verhaal lees je in Johannes? Joh.21:1 Hierna verscheen Jezus weer aan de leerlingen, nu bij het Meer van Tiberias. Dat gebeurde als volgt. 2 Bij het meer waren Simon Petrus en Tomas (dat betekent ‘tweeling’), Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. 3 Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’ ‘Wij gaan met je mee,’ zeiden de anderen. Ze stapten in de boot, maar de hele nacht vingen ze niets. 4 Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever, al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was. 5 Hij riep: ‘Hebben jullie soms iets te eten?’ ‘Nee,’ antwoordden ze. 6 ‘Gooi het net aan stuurboord uit,’ riep Jezus, ‘dan lukt het wel.’ Ze wierpen het net uit en er zat zo veel vis in dat ze het niet omhoog konden trekken. 7 De leerling van wie Jezus hield zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Zodra Simon Petrus dat hoorde, schortte hij zijn bovenkleed op – meer had hij niet aan – en sprong in het water. 8 De andere leerlingen kwamen met de boot en sleepten het net vol vis achter zich aan. Ze waren niet ver van de oever, ongeveer tweehonderd el. 9 Toen ze aan land kwamen zagen ze een vuurtje met vis erop en brood. 10 Jezus zei: ‘Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben.’ 11 Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet. 12 Jezus zei tegen hen: ‘Kom, eet iets.’ Geen van de leerlingen durfde hem te vragen wie hij was, ze begrepen dat het de Heer was. Een vergelijking van beschreven gebeurtenissen in de vier evangeliën, laat ook zien hoe de auteurs die gebeurtenissen op een verschillende wijze duidden, of er een verschillend belang aan hechtten. Vergelijk hieronder het verhaal over de strijd van Jezus te Getsemane. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 9 Marc.14:32 Ze kwamen bij een plek die Getsemane heette, en hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Blijven jullie hier zitten, terwijl ik ga bidden.’ 33 Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee. Hij voelde zich onrustig en angstig worden 34 en zei tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier waken.’ 35 Hij liep nog een stukje verder, liet zich toen op de grond vallen en bad dat dit uur zo mogelijk aan hem voorbij mocht gaan. Matt.26:36 Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een plek die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.’ 37 Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee. Toen hij zich bedroefd en angstig voelde worden, 38 zei hij tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.’ 39 Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: Luc.22:39 Hij vertrok en ging volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was aangekomen, zei hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ 41 En hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: 36 Hij zei: ‘Abba, Vader, voor u is alles mogelijk, neem deze beker van mij weg. Maar laat niet gebeuren wat ik wil, maar wat u wilt.’ 37 Hij liep terug en zag dat zijn leerlingen lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Simon, slaap je? Kon je niet één uur waken? 38 Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’ 40 Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met mij waken? 41 Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ 42 ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg. Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren.’ 39 Weer ging hij weg om te bidden, met dezelfde woorden als daarvoor. 42 Voor de tweede maal liep hij van hen weg en bad: ‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals u het wilt.’ 45 Toen hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: ‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’ 40 Toen hij weer terugkwam, lagen ze opnieuw te slapen, want hun ogen vielen steeds dicht, en ze wisten niet wat ze hem moesten antwoorden. 43 Toen hij terugkwam, zag hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand. 44 Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor. 41 Toen hij voor de derde maal terugkwam, zei hij tegen hen: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? Het is zover: het ogenblik is gekomen waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan de zondaars. 42 Sta op, laten we gaan; kijk, hij die me uitlevert, is al vlakbij.’ 45 Daarna voegde hij zich weer bij de leerlingen en zei: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? En dat terwijl het ogenblik nabij is waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. 46 Sta op, laten we gaan; kijk, hij die mij uitlevert, is al vlakbij.’ De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. Het verhaal over Getsemane ontbreekt in het evangelie van Johannes. Wel wordt op een andere plaats dit gezegd door Jezus: Joh.12:27 Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen. 10 3. Het evangelie naar Marcus a. Inhoud Het evangelie naar Marcus is korter dan de andere. Een geboorteverhaal ontbreekt, de tekst vangt aan bij het gebeuren rond Johannes de Doper. Vooral wonderverhalen krijgen een ruime plaats toegemeten. Opvallend is het feit, dat de macht en heerlijkheid van Jezus blijkbaar verborgen moet gehouden worden. Vergelijk volgende passages en duid de frappante verschillen aan tussen Marcus’ versie en die van Matteüs. Marc.1:34 Hij genas vele zieken van allerlei kwalen en hij dreef veel demonen uit, maar stond ze niet toe om iets te zeggen, want ze wisten wie hij was. Matt.8:16 Bij het vallen van de avond brachten ze vele bezetenen bij hem. Met een enkel bevel dreef hij de geesten uit, en allen die ziek waren genas hij Marc.5:35-43 35 Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’ 36 Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ 37 Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. 38 Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen. 39 Hij ging naar binnen en zei tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ 40 Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen. 41 Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’ 42 Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. 43 Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven. Matt.9:18-19, 23-26 18 Hij was nog niet uitgesproken of er kwam een leider van de synagoge naar hen toe die voor Jezus neerviel en zei: ‘Mijn dochter is zojuist gestorven. Kom alstublieft en leg haar de hand op, dan zal ze weer leven.’ 19 Jezus stond op en volgde hem met zijn leerlingen…. 23 Toen Jezus bij het huis van de leider van de synagoge aankwam en er de fluitspelers en de luid weeklagende menigte zag, 24 zei hij: ‘Ga naar huis, het meisje is immers niet gestorven, ze slaapt.’ Men lachte smalend. 25 Nadat iedereen was weggestuurd, ging hij naar binnen. Hij pakte het meisje bij de hand, en ze stond op. 26 Het verhaal hierover verspreidde zich in de hele omgeving. Marc.8:29 27 Jezus vertrok met zijn leerlingen naar de dorpen in de buurt van Caesarea Filippi. Onderweg vroeg hij aan zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ 28 Ze antwoordden: ‘Johannes de Doper, en anderen zeggen Elia, en weer anderen zeggen dat u een van de profeten bent.’ 29 Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ Petrus antwoordde: ‘U bent de messias.’ 30 Hij verbood hun op strenge toon om met iemand hierover te spreken. Matt.16:13-17, 20. 13 Toen Jezus in het gebied van Caesarea Filippi kwam, vroeg hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?’ 14 Ze antwoordden: ‘Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.’ 15 Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ 16 ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God,’ antwoordde Simon Petrus. 17 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Gelukkig ben je, Simon Barjona, want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel. … 20 Daarop verbood hij de leerlingen ook maar tegen iemand te zeggen dat hij de messias was. Demonen, mensen, zelfs de discipelen moeten zwijgen. Men noemt dit het 'messiasgeheimenis'. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 11 Toch, vanaf hoofdstuk 11 - de intocht in Jeruzalem - verandert dat. Dan mag Jezus’ messianiteit openlijk uitgesproken worden. Dat is, niet toevallig, als Jezus zijn lijdensweg begint die naar de dood en de opstanding zal leiden. Marcus zou hiermee duidelijk willen maken dat Jezus de Koning is, maar op een heel andere wijze dan men verwachtte. Hij is een Messias die lijdt, dient, nederig is. De overwinning van Jezus over ziekte, dood, gebondenheid, kan slechts behaald worden door een prijs: de kruisgang. b. Auteur, ontstaan Bij geen van de evangeliën vinden we de naam van de auteur vermeld. Het is via andere bronnen dat we vernemen wie de auteur van een evangelie is. Algemeen wordt aangenomen dat wat we het ‘evangelie naar Marcus’ noemen, het oudst is. Eusebius zegt er in zijn Kerkgeschiedenis twee keer iets over. Maar de mensen die naar Petrus luisterden, werden in hun geest verlicht door de schitterende pracht van de ware godsdienst, ze vonden het niet voldoende om dat slechts één keer te horen of Gods evangelieboodschap alleen maar in ongeschreven vorm te ontvangen, daarom bleven ze op allerlei vriendelijke manieren aandringen bij Markus, Petrus’ metgezel, om het gesprokene op te schrijven; Markus, van wie we nu een evangelie hebben, moest van hen een geschreven gedenkteken achterlaten van de boodschap, die hen tot dan toe mondeling was meegedeeld. Ze stopten niet met hun aansporingen totdat ze de man zover gekregen hadden; zo werden zij het middel tot het opschrijven van het zogeheten evangelie volgens Markus. (Eusebius, Kerkgeschiedenis, II,15:1. Vert. Chr. Fahner). Eusebius haalt ook Papias (bisschop van Hiërapolis, 130) aan, die schreef: Johannes, de ouderling, zei ook dit nog: Markus was de tolk van Petrus, wat die zich herinnerde van wat de Heere gesproken of gedaan had, schreef Markus heel precies op, zij het niet in volgorde. Want Markus had onze Heer nooit gehoord; hij was Hem ook niet nagevolgd; maar, zoals ik al zei, Markus vergezelde later Petrus; die gaf onderwijs naargelang het nodig was, maar maakte geen samenhangend overzicht van de dingen die door en over de Heere verteld werden; Markus heeft dus in geen enkel opzicht verkeerd gedaan, toen hij de dingen opschreef zoals hij zich herinnerde; want hij gaf zorgvuldige aandacht aan één zaak, n.l. om niets van wat hij hoorde over te slaan, of iets dat onjuist was in zijn verslag op te nemen. (Eusebius, Kerkgeschiedenis, III,39:15. Vert. Chr. Fahner). Het evangelie zou dus geschreven zijn op grond van Petrus' getuigenis. Het Grieks van Marcus is eerder slordig, vertoont kenmerken van een vertaling uit het Hebreeuws of Aramees, ontbeert een duidelijke opbouw. Men vermoedt dat het evangelie geschreven is vóór 70. De gedachte is dat de marteldood van Petrus (tussen 64 en 67) de behoefte heeft geschapen zijn woorden schriftelijk vast te leggen. Later dan 75 lijkt niet mogelijk als Matt. en Luc. van dit evangelie gebruik hebben gemaakt. Volgens de traditie werd dit evangelie in Rome geschreven, aangezien Marcus als tolk van Petrus daar met hem verbleef. c. Bestemming Wat valt op als je volgende gedeelten van Marcus vergelijkt met die van Matteüs? Wat zegt dat over het publiek waarvoor Marcus schrijft? Marc.14:12 12 Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood, wanneer het pesachlam wordt geslacht, zeiden zijn leerlingen tegen hem: ‘Waar wilt u dat wij voorbereidingen gaan treffen zodat u het pesachmaal kunt eten?’ De geschriften van het Nieuwe Testament Matt.16:17 17 Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt u dat wij voorbereidingen treffen zodat u het pesachmaal kunt eten?’ GroepT 12 Marc.7:3-4 1 Ook de farizeeën en enkele van de schriftgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, hielden zich in zijn nabijheid op. 2 En toen ze zagen dat sommige leerlingen brood aten met onreine handen, dat wil zeggen, met ongewassen handen 3 (de farizeeën en alle andere Joden eten namelijk pas als ze hun handen gewassen hebben, omdat ze zich aan de traditie van hun voorouders houden, 4 en als ze van de markt komen, eten ze pas als ze zich helemaal gewassen hebben, en er zijn nog allerlei andere tradities waaraan ze zich houden, zoals het schoonspoelen van bekers en kruiken en ketels), 5 toen vroegen de farizeeën en de schriftgeleerden hem: ‘Waarom houden uw leerlingen zich niet aan de tradities van onze voorouders en eten ze hun brood met onreine handen?’ Matt.15:1-2 1 Toen kwamen er vanuit Jeruzalem farizeeën en schriftgeleerden naar Jezus. Ze vroegen hem: 2 ‘Waarom overtreden uw leerlingen de tradities van onze voorouders? Ze wassen hun handen niet voor ze hun brood eten.’ Marc.15:42-43 42 Toen de avond al gevallen was (het was de ‘voorbereidingsdag’, dat wil zeggen de dag voor de sabbat), 43 kwam Josef van Arimatea, een vooraanstaand raadsheer, die zelf ook de komst van het koninkrijk van God verwachtte. Hij raapte al zijn moed bijeen en ging naar Pilatus, die hij om het lichaam van Jezus vroeg. Matt.27:57 57 Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden Allerlei joodse uitdrukkingen en gewoonten worden verklaard ten behoeve van de lezers, die dus geen joden-, maar heidenchristenen waren. Er komen dan ook weinig aanhalingen uit het O.T. in voor. Ook het woord van Jezus over echtscheiding wordt aangepast aan niet-joodse gebruiken: Marc.10:11-12 11 Hij zei tegen hen: ‘Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel; 12 en als zij haar man verstoot en met een ander trouwt, pleegt zij overspel.’ Matt.19:9 Ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis. In de joodse maatschappij kon een vrouw niet scheiden van haar man, dat kon wel onder het Romeins recht. d. Het slot van Marcus In sommige handschriften volgt na 16:8 een kort slot in andere een langer slot (NBV). Enkele belangrijke handschriften hebben geen slot. Het korte slot luidt: "Alle dingen nu, die bevolen waren, berichtten zij aan de metgezellen van Petrus. Daarna zond Jezus hen zelf, van het oosten tot het westen, om de heilige, onvergankelijke boodschap van het eeuwige heil uit te dragen. Amen". Het lange slot lijkt een samenvatting te zijn van woorden van Jezus uit de andere evangeliën. De stijl is afwijkend van de rest van het evangelie. 4. Het evangelie naar Mattheüs a. Inhoud Een vergelijking van het Mattheüsevangelie met dat van Marcus en Lucas, toont dat Mattheüs de verhalen tamelijk beknopt weergeeft (vgl. Matt.8:28-34 met Marc.5:1-20). Anderzijds geeft hij veel De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 13 aandacht aan doorgeven van onderwijs. Men denke aan de Bergrede (5-6-7), allerlei redevoeringen (10, 13, 18) de rede over de laatste dingen (24), en de vele gelijkenissen. Jezus wordt hier getekend als leraar. Zeer kenmerkend zijn de vele zogenaamde 'vervullingscitaten': citaten uit het Oude Testament die betrokken worden op Jezus. Duid in onderstaande voorbeelden die vervullingscitaten aan: Matt.1:18-25 18 De afkomst van Jezus Christus was als volgt. Toen zijn moeder Maria al was uitgehuwelijkt aan Jozef maar nog niet bij hem woonde, bleek ze zwanger te zijn door de heilige Geest. 19 Haar man Jozef, die een rechtschapen mens was, wilde haar niet in opspraak brengen en dacht erover haar in het geheim te verstoten. 20 Toen hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer. De engel zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze draagt is verwekt door de heilige Geest. 21 Ze zal een zoon baren. Geef hem de naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.’ 22 Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: 23 ‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal hem de naam Immanuel geven,’ wat in onze taal betekent ‘God met ons’. 24 Jozef werd wakker en deed wat de engel van de Heer hem had opgedragen: hij nam haar bij zich als zijn vrouw, 25 maar hij had geen gemeenschap met haar voordat ze haar zoon gebaard had. En hij gaf hem de naam Jezus. Matt.2:5-6 1 Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. 2 Ze vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning van de Joden? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om hem eer te bewijzen.’ 3 Koning Herodes schrok hevig toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. 4 Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk samen om aan hen te vragen waar de messias geboren zou worden. 5 ‘In Betlehem in Judea,’ zeiden ze tegen hem, ‘want zo staat het geschreven bij de profeet: 6 “En jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël zal hoeden.”’ Matt.2:16-18. 16 Toen Herodes begreep dat hij door de magiërs misleid was, werd hij verschrikkelijk kwaad, en afgaande op het tijdstip dat hij van de magiërs had gehoord, gaf hij opdracht om in Betlehem en de wijde omgeving alle jongetjes van twee jaar en jonger om te brengen. 17 Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: 18 ‘Er klonk een stem in Rama, luid wenend en klagend. Rachel beweende haar kinderen en wilde niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.’ Matt.2:19-23 19 Nadat Herodes gestorven was, verscheen er in een droom aan Jozef in Egypte een engel van de Heer. 20 De engel zei: ‘Sta op, ga met het kind en zijn moeder naar Israël. Want zij die het kind om het leven wilden brengen, zijn gestorven.’ 21 Jozef stond op en vertrok met het kind en zijn moeder naar Israël. 22 Maar toen hij daar hoorde dat Archelaüs zijn vader Herodes was opgevolgd als koning over Judea, durfde hij niet verder te reizen. Na aanwijzingen in een droom week hij uit naar Galilea. 23 Hij ging wonen in de stad Nazaret, en zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeten: ‘Hij zal Nazoreeër genoemd worden.’ Deze citaten moeten aantonen dat Jezus de Messias is; wat met hem gebeurt, is de vervulling van oude profetieën. Mattheüs heeft daarbij geen interesse in de context van de profetieën, maar concentreert zich op die elementen die overeenkomst vertonen met wat rond Jezus gebeurt. Deze citaten vormen a.h.w. zijn commentaar bij het verhaal. b. Auteur, ontstaan Het feit dat in dit evangelie het vaakst geschreven wordt over geldzaken, wijst er volgens sommigen op dat de auteur van het evangelie Mattheüs is (identiek met Levi, de tollenaar: Matt.9:9, Marc.2:14). Ook volgens Papias zou het om de discipel Levi gaan: De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 14 Mattheüs stelde zijn verslag van de dingen die door en over de Heere verteld werden in de Hebreeuwse taal samen; ieder vertaalde dat naar zijn vermogen” (Eusebius, Kerkgeschiedenis, III,39:16. Vert. Chr. Fahner). Eusebius noemt nog een andere traditie: Mattheüs had eerst het evangelie aan de Hebreeën verkondigd; maar toen hij op het punt stond om ook naar andere volken te gaan stelde hij eerst het evangelie in zijn moedertaal op schrift; zo maakte hij door zijn geschrift toch veel goed voor zijn afwezigheid bij zijn volksgenoten (Eusebius, Kerkgeschiedenis, III,24:7. Vert. Chr. Fahner). Volgens deze berichten zou Mattheüs het evangelie dus in het Hebreeuws hebben geschreven. Een probleem is dat de ons bekende Griekse versie van het Mattheüs evangelie niet de kenmerken van een vertaling uit het Hebreeuws vertoont. Men heeft daarom wel geopperd dat Papias het heeft over een Oer-Mattheüs, of wellicht een (apocrief) in het Hebreeuws geschreven evangelie onder ogen heeft gehad. Zeker is wel dat de auteur van het ons bekende evangelie zich gebaseerd heeft op Marcus. Dat blijkt o.m. uit letterlijke overeenkomsten tussen beide evangeliën. Aan het materiaal uit Marcus heeft de auteur lange stukken onderricht van Jezus toegevoegd. Deze stukken kunnen ontleend zijn aan Q, een Griekse verzameling spreuken van Jezus. De algemene opinie is dat het ons bekende evangelie oorspronkelijk in het Grieks is geschreven door een niet-ooggetuige die ons onbekend is. Het is weinig waarschijnlijk dat een ooggetuige (de historische Mattheüs) zich voor zijn verslag over Jezus zou gebaseerd hebben op het getuigenis van een niet-ooggetuige (Marcus). De werkelijke auteur blijft voor ons onbekend. De afhankelijkheid van Marc. is een element voor latere datering. Doorgaans dateert men het evangelie tussen 80 en 90. Als plaats van ontstaan kan gedacht worden aan Antiochië, een joodse omgeving waar Grieks werd gesproken. c. Bestemming De auteur vindt het niet nodig allerlei typisch joodse gebruiken te verklaren (zie vergelijking boven met Marcus). Hij spreekt over het Koninkrijk der hemelen, niet over het Koninkrijk Gods - joden vermeden uit eerbied de naam van God uit te spreken. De vele vervullingscitaten bewijzen vooral iets voor mensen die vertrouwd zijn met deze oudtestamentische passages. In de Bergrede wordt ingegaan op de drie bekende - joodse - werken van gerechtigheid: het geven van aalmoezen, het bidden en vasten. 5. Het evangelie naar Lucas en Handelingen der apostelen a. Inhoud Het evangelie naar Lucas vormt met het boek Handelingen der apostelen één geheel. Beide boeken kunnen als volgt worden ingedeeld: * Het einde van de tijdsbedeling van het oude verbond. Johannes de Doper is als het ware de laatste profeet onder het oude verbond. Hij is ook de laatste van de profeten die de komst van de Messias aankondigt (Luc.1:1-3:20). * Na de prediking van Johannes volgt de prediking van Jezus. In Jezus gaat het oude verbond over in het nieuwe verbond (Luc.3:21-24:53). * Het begin van de tijdsbedeling van het nieuwe verbond. Na de prediking van Jezus volgt de prediking van de gemeente (Handelingen). De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 15 In het evangelie ontdekken we een geografische lijn, van Galilea naar Jeruzalem. Voortdurend wordt melding gemaakt van het feit dat Jezus naar Jeruzalem moet. Dit vanaf Luc.9:51. Het belang van Jeruzalem vinden we in Luc.13:31-35. Jeruzalem is het hart van de joodse wereld. Ook in het boek Handelingen ontdekken we een geografische lijn: vanuit Jeruzalem, via Judea en Samaria, moet het evangelie overal gepredikt worden, richting Rome, het hart van de heidense wereld. Op weg naar Rome verkondigde Paulus steeds éérst het evangelie aan joden, die het meestal verwierpen, waarna Paulus naar de heidenen ging. Frappant zijn ook de zgn. ‘wij-stukken’: een aantal passages dat in de 1e pers. mv. is gesteld, en allicht een rechtreeks verslag van Lucas is. b. Auteur, ontstaan De Canon Muratori (rond 200) heeft het over 'het derde evangelieboek volgens Lucas'. Het derde evangelieboek naar Lucas. Daar Paulus hem als een bekwaam auteur had aangenomen, heeft de arts Lucas het na de hemelvaart van Christus onder zijn eigen naam op grond van zijn (Paulus’) opvatting geschreven. Toch heeft ook hij de Heer niet in het vlees gezien en daarom begint ook hij, voor zover het hem mogelijk was, te vertellen van de geboorte van Johannes af (Vert. A.F.J. Klijn). Wellicht wordt met deze Lucas de arts en metgezel van Paulus bedoeld waarvan sprake is in Kol.4:14, 2 Tim.4:11, Fil.24. Wie de auteur ook geweest is, hij is naar eigen zeggen geen ooggetuige, maar heeft onderzoek gedaan naar wat over de Heer verteld werd, Luc.1:1-3: 1 Nadat reeds velen zich tot taak hebben gesteld om een verslag te schrijven over de gebeurtenissen die zich in ons midden hebben voltrokken, 2 en die ons zijn overgeleverd door degenen die vanaf het begin ooggetuigen zijn geweest en dienaren van het Woord zijn geworden, 3 leek het ook mij goed om alles van de aanvang af nauwkeurig na te gaan en deze gebeurtenissen in ordelijke vorm voor u, hooggeachte Theofilus, op schrift te stellen, 4 om u te overtuigen van de betrouwbaarheid van de zaken waarin u onderricht bent. De 'wij'-vorm in sommige stukken van Handelingen kan duiden op het feit dat Lucas daar wél ooggetuige is geweest. Men heeft aangenomen dat hij een heidenchristen was - hij schrijft immers uitstekend Grieks, maar zijn grondige kennis van het O.T. (de Septuaginta) laat vermoeden dat hij toch een jood of een proseliet is geweest, waarschijnlijk uit de diaspora - hij blijkt immers niet erg vertrouwd te zijn met de Palestijnse geografie, Luc.4:31,44; 17:11. Vanwege zijn kennis van de kerk in Antiochië (Hand. 11:1915:41) neemt men aan dat hij van daar afkomstig was. Tenslotte wijzen de identieke stijl en woordkeuze in het evangelie en in Handelingen erop, dat we met dezelfde auteur te doen hebben. Ook de aanhef van Handelingen wijst daarop: “In mijn eerste boek, Theofilus, heb ik de daden en het onderricht van Jezus beschreven.” Vermits Lucas gebruik maakte van het evangelie naar Marcus (of een proto-Marcus), moet zijn geschrift dateren van ruim na 70, een datum vroeger dan 80 is onwaarschijnlijk. Lucas is nogal pessimistisch over het lot van de joodse leiders en Jeruzalem. Dit laat veronderstellen dat Jeruzalem reeds gevallen was (Luc.11:49-51; 13:34-35; 19:41-44). Het evangelie moet ook geschreven zijn voor 100, want de auteur kent slechts een kerkstructuur bestaande uit oudsten (Hand.14:23; 20:17), er is nog geen sprake van een bisschop per kerk zoals wij dat bij Ignatius terugvinden (begin 2e eeuw). Men neemt doorgaans aan dat het werk tussen 80 en 90 werd geschreven. Het boek Handelingen zal dan niet veel later zijn geschreven. Het feit dat het boek Handelingen eindigt met beschrijvingen van gebeurtenissen te Rome, laat vermoeden dat dit boek - en misschien ook het evangelie - te Rome werden geschreven. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 16 c. Bestemming Beide boeken zijn gericht aan de hoogedele Teofilus, vermoedelijk de opdrachtgever. Opmerkelijk is wel dat Lucas een universalistische visie heeft, en geen louter joodse, wat kan pleiten voor een heidenchristelijke gemeente, of voor een joodschristelijke gemeente in de diaspora, als eerste lezerskring. Dit universalisme blijkt onder meer uit volgende zaken: * Jezus' geslachtsregister gaat niet terug op Abraham (= joods, Matt.), maar op Adam, een zoon van God, Luc.3:38. * Niet alleen de 12 discipelen worden uitgezonden (= joods, Matt.10), maar ook de 70 (72), het symbool van de volkeren der wereld (vgl. Gen.10). 6. Het evangelie naar Johannes a. Inhoud Na een inleiding, die als thema heeft: 'het vleesgeworden woord', volgt de uitwerking van die inleiding. Verschillende gebeurtenissen rondom Jezus, en Jezus' eigen woorden, maken duidelijk dat hij het vleesgeworden woord is. Het evangelie wordt afgesloten met een dubbel slot. Het evangelie naar Johannes is duidelijk heel anders opgesteld dan de synoptische evangeliën. Deze hebben zo te zien niet als bron gefungeerd voor het Johannes evangelie. Men neemt aan dat dit evangelie net zoals de anderen een ontwikkeling heeft gekend: er waren eerst de herinneringen aan wat Jezus had gezegd en gedaan, maar niet dezelfde als degene die we aantreffen in de synoptische evv. In vergelijking met de synoptische evangeliën vinden we enkele kenmerken die typisch johanneïsch zijn: Jezus’ bewustzijn van een voorbestaan bij God (Joh.17:5), het ontbreken van de notie van het Koninkrijk Gods (tenzij 3:3,5), lange redevoeringen en dialogen in plaats van gelijkenissen, wonderen die als tekenen fungeren. Jezus zegt telkens van zichzelf: "ik ben" (... het brood des levens, het licht der wereld, de opstanding en het leven). Jezus alleen is "ik ben". Na een "ik ben" uitspraak volgt een soteriologische (betreffende redding) uitspraak: "wie tot Mij komt zal nimmermeer hongeren ..." Sommige delen van het evangelie lijken door elkaar gehaald te zijn (Jezus is in hoofdstuk 4 in Galilea, in 5 in Jeruzalem, in 6 plots weer in Galilea). Het lijkt erop dat het evangelie oorspronkelijk eindigde in 20:31, waarna een redactor er een extra hoofdstuk met een tweede slot aan heeft toegevoegd, 21:24-25. b. Auteur, ontstaan De auteur is een ooggetuige, 19:35, de discipel die Jezus liefhad, 19:26, 21:20,21, maar noemt niet zijn naam. Volgens de traditie (Ireneus en de canon Muratori) gaat het om Johannes, de discipel van Jezus. Het vierde van de evangeliën is van Johannes, één uit de discipelkring. Toen zijn medediscipelen en bisschoppen hem aanspoorden, zei hij: ‘Vast met mij vanaf heden drie dagen en wat aan eenieder geopenbaard zal worden, zullen we elkaar vertellen’. In dezelfde nacht werd aan Andreas uit de discipelkring geopenbaard dat Johannes onder zijn naam alles zou neerschrijven terwijl allen het nog eens zouden nagaan. (Canon Muratori, Vert. A.F.J. Klijn). Irenaeus (rond 180) identificeert de geliefde discipel met de apostel Johannes. Vervolgens publiceerde Johannes, de discipel van de Heer, die aan zijn boezem lag, zelf een evangelie tijdens zijn verblijf in Efese in Asia. (Tegen Ketterijen, III,1:1). Vraag is hoe het kan dat een jood (Johannes) zijn volk beschrijft als buitenstaander, en hoe een eenvoudige visser uit Galilea zo vertrouwd blijkt te zijn met gedachten die leefden bij joden uit de diaspora. Omdat de relatie tussen dit evangelie en de brieven van Johannes zo groot is, neemt men aan De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 17 dat het om dezelfde auteur gaat. In 2 en 3 Johannes duidt deze zichzelf aan als de oudste. Bepaalde tradities hebben het over een oudste Johannes in Efeze. Papyrus 52 bevat een stukje van het Johannes evangelie en wordt gedateerd op 120. Het evangelie is dus voor die tijd ontstaan. De synoptische evangeliën kennen het onderscheid tussen joden Farizeeën - Schriftgeleerden - priesters. Johannes heeft het alleen over ‘joden’. Dit duidt allicht op een tijd waarin de genoemde verschillen niet meer relevant waren: eind 1e eeuw? De traditie, volgens welke Johannes de discipel de auteur is, laat aannemen dat het evangelie rond 80 is geschreven, te Efeze. De eindredactie heeft mogelijk plaatsgevonden tussen 90 en 100. c. Bestemming We hebben hier te maken met een hellenistisch-joods milieu waarin men afstand genomen heeft van het jodendom (9:22). De brieven van Paulus 1. Brieven in de oudheid Een brief bestond traditioneel uit drie delen: een aanhef met vermelding van de naam van zowel de afzender als bestemmeling, met een groet, het centrale gedeelte en de afsluiting met groet of heilwens, soms met vermelding van datum. De brieven in het Nieuwe Testament onderscheiden zich van andere brieven vooral door hun veel grotere lengte. Elk ontwikkeld mens kon lezen, maar daarom nog niet schrijven. Doorgaans was dat het werk van daarvoor opgeleide klerken. Paulus dicteerde zijn brieven zoals blijkt uit Rom.16:22: “Ook ik, Tertius, die deze brief heb opgeschreven, groet u als iemand die in de Heer met u verbonden is”, en voegde doorgaans eigenhandig een slot toe zoals in 1 Kor.16:21: “Een eigenhandig geschreven groet van mij, Paulus” (zie ook Gal.6:11; Kol.4:18; 2 Tess.3:17; Fil. 19). 2. Authenticiteit a. Brieven van Paulus De brieven aan de verschillende gemeenten staan op naam van Paulus. Er zijn geen grondige redenen om te twijfelen aan het auteurschap van Paulus. Over een aantal brieven bestaat echter enige twijfel; vooral bij de pastorale brieven is dat zo. De echtheid daarvan (brieven aan Timotheüs en Titus) wordt door 80 tot 90 % van de onderzoekers betwijfeld, daar wordt gepleit voor een datum tussen 80 en 100 n.Chr. b. Valse brieven Er waren ook brieven die onder de naam van Paulus andere leringen verkondigen: de brieven aan de Laodicenzen; 3 Korinthiërs; de briefwisseling tussen Paulus en Seneca. Reeds tijdens Paulus' leven werden dergelijke brieven geschreven (2 Thess.2:2), wat aantoont dat Paulus een groot gezag had. c. Belang van de brieven van Paulus De brieven van Paulus zijn de oudste geschriften van het Nieuwe Testament. Al gaan de brieven in op specifieke, soms plaatsgebonden vragen, toch werden ze bewaard, onderling uitgewisseld, gekopieerd en gebundeld. In 2 Petr.3:15-16 wordt al gesproken over ‘alle brieven’ van Paulus. Ze werden dus al vroeg als een geheel gezien. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 18 3. Tijd en plaats van ontstaan Voor elke brief kan onderzocht worden waar en wanneer hij geschreven werd. Hieronder volgt een overzicht. Het reconstrueren van deze gegevens gebeurt door het vergelijken van vele gegevens in de brieven, het boek Handelingen en buiten-Bijbelse (historische) gegevens. Romeinen 1 Korinthiërs 2 Korinthiërs Galaten Efeziërs Filippenzen Kolossenzen Thessalonicenzen 1 Timotheüs 2 Timotheüs Titus Filemon Tijd 56/57 55 56 voor 48 53/54 53/54? 53/54? 50 54 of 90? 54 of 90? 54 of 90? 53/54 Plaats Korinthe Efeze Macedonië ? Efeze? Rome? Efeze? Caesarea? Rome? Efeze? Caesarea? Korinthe ? ? ? Efeze De brief aan de Hebreeën 1. Auteur Deze brief vermeldt geen auteur. Oude overleveringen uit Alexandrië schrijven de brief aan Paulus toe. Eusebius schrijft: Paulus heeft veertien brieven nagelaten; dat is zeker. Niet onvermeld mag echter blijven dat sommigen de Brief aan de Hebreeën als niet van Paulus beschouwd hebben met het argument, dat het auteurschap omstreden was in de Romeinse gemeente. (Eusebius, Kerkgeschiedenis, III:3:5. Vert. Chr. Fahner). Vandaag de dag aanvaardt men het paulinisch auteurschap van deze brief niet meer. Paulus' naam wordt niet vernoemd, en zowel de stijl als de vormgeving der gedachten zijn verschillend van dewelke we terugvinden in de brieven van Paulus. 2. Tijd en plaats van ontstaan Een aantal passages spreken over de tempeldienst in de tegenwoordige tijd (Hebr.5:1-5; 8:3), zodat men zou kunnen aannemen dat de tempel nog functioneerde toen de brief geschreven werd - dus voor 70. Anderzijds spreekt de auteur ook in de tegenwoordige tijd over de tabernakel (Hebr. 9:3-7; 13:11), die toen niet meer bestond. Daar komt bij dat de auteur in Hebr. 2:3 lijkt te wijzen op een tweede generatie christenen en dienen de vervolgingen waarvan sprake is in Hebr.10:32-34 tegen het eind van de 1e eeuw gedateerd te worden. Over de plaats van ontstaan valt niets te zeggen. De titel “Aan de Hebreeën” is later toegevoegd, maar laat toch zien dat de adressanten vanwege de inhoud van de brief reeds vroeg beschouwd werden als jodenchristenen. Volgens sommigen werd de brief geschreven aan jodenchristenen (in Palestina?) De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 19 die verleid werden terug te keren naar het jodendom. Opmerkelijk is dat de auteur vele teksten aanhaalt uit de Septuaginta, wat wijst op een hellenistisch-joods milieu. Katholieke brieven Sinds de 18e eeuw worden de brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas aangeduid als de 'katholieke brieven’. De brieven zijn namelijk niet gericht tot een plaatselijke gemeente of tot een persoon, maar tot de universele gemeente (katholiek betekent 'algemeen'). 1. Jakobus a. Inhoud van de brief Deze 'brief' heeft wel een adressering, maar geen 'briefeinde', geen groet. Het geschrift mist ook persoonlijke mededelingen en kan daarom beter aangeduid worden als een op schrift gestelde onderwijzing (er komen veel vermaningen in voor). b. Auteur en bestemming; tijd van ontstaan De auteur stelt zich voor als Jakobus, dienaar van God en van de Heer Jezus Christus. Om welke Jakobus het hier gaat is niet duidelijk. Volgens de overlevering gaat het om Jakobus, de broer van Jezus. Eusebius schrijft over hem: Men zegt ook dat hij de eerste van de algemene zendingsbrieven geschreven heeft. Maar men moet bedenken dat de echtheid van die brief ontkend wordt. Er zijn maar weinig oude schrijvers, die deze brief vermelden. (Kerkgeschiedenis, II:23:24-25, Vert. Chr. Fahner) De Bijbelse inhoud is gegoten in een Griekse vorm. De auteur gebruikt de diatribe-stijl - die ook gebruikt werd door de populaire filosofen uit die tijd: hij gaat in gesprek met zijn lezers (Jak.2:14,18,21; 5:13). De auteur moet een Griekssprekende persoon geweest zijn. Daarom is het de vraag of de auteur wel Jakobus, de broeder des Heren, kan zijn, een Palestijnse jood. De geadresseerden zijn de "12 stammen in de verstrooiing". Daarmee worden wellicht jodenchristenen bedoeld of christenen die dicht bleven aanleunen bij het jodendom, en die eveneens verspreid leefden in het Romeinse Rijk. Als we aannemen dat Jakobus, de broeder des Heren, de auteur is, moet de brief voor 62 geschreven zijn, het jaar waarin hij gestenigd werd. 2. De brieven van Petrus a. Inhoud Het doel van 1 Petrus is vooral christenen in hun lijden versterken. Dit lijden komt door de heidenen (1 Petr.2:12), maar door het goede te doen, zal hen de mond gesnoerd worden (2:15). Dit lijden wordt ook genade genoemd (2:20). Het lijden toont dat het eind der tijden is aangebroken (4:1-19). De brief is gericht tot de eerste generatie van christenen uit de heidenen, die zich onttrokken heeft aan de vroegere manier van leven en daardoor lijden te verduren krijgt van volksgenoten. 2 Petrus heeft tot doel de christenen te vermanen het ware geloof vast te houden en zich niet te laten verleiden door libertinisten (2 Petr.2). De auteur richt zich daarnaast tegen hen die de komst van de dag des Heren in twijfel trekken (2 Petr.3). De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 20 b. Auteur en bestemming In 1 Petr.1:1 wordt Petrus als auteur genoemd, hij is ook ooggetuige van Jezus’ lijden (5:1). De brief is in goed Grieks geschreven, wat van een Galileese visser niet te verwachten is. Maar de brief werd op papier gezet door een zekere Silvanus (5:12). De brief is gericht tot de "vreemdelingen in de verstrooiing" in Klein-Azië. Het 'vreemdelingenschap' krijgt in de brief een sterke nadruk. Het zijn vreemden in de zin van 'vreemd zijn voor de wereld' (1:17). Waarschijnlijk gaat het echter om ‘godvrezenden’ (die in het jodendom waren opgenomen door besnijdenis, doop en een offer), of heidenen die sympathiseerden met joden. De exodus-beeldspraak in de brief vergt van de lezer immers gedegen kennis van het jodendom. Over de auteur: Eusebius haalt Origenes aan over deze brief: Petrus, op wie de gemeente van Christus gebouwd wordt, waartegen de poorten der hel niets zullen kunnen uitrichten, heeft één erkende brief nagelaten. Er is ook nog wel een tweede, maar die wordt betwist. (Kerkgeschiedenis, VI:8, Vert. Chr. Fahner). c. Tijd en plaats van ontstaan Het is niet waarschijnlijk dat Petrus naar gemeenten in Klein-Azië geschreven heeft tijdens Paulus' werkzaamheid daar. Dat zal nadien gebeurd zijn, tegen het eind van Petrus' leven. Petrus werd gedood door Nero in 64; de brief moet dan geschreven zijn rond 60. Wat de plaats van ontstaan betreft; de brief eindigt met: "U laat de mede-uitverkorene te Babylon groeten". Het is niet waarschijnlijk dat daarmee Babylon Mesopotamië is bedoeld, waar Petrus nooit geweest is. Volgens Eusebius (Kerkgeschiedenis II:15:2) is Babylon een aanduiding voor Rome (vgl. Openb.14:8), wat door de meeste moderne onderzoekers gevolgd wordt. Opgravingen op de Vaticaanse heuvel legden het graf van Petrus bloot. 3. De brieven van Johannes a. De inhoud De inhoud bestaat uit vermaningen. De christenen worden geroepen te leven in strenge afzondering van de wereld(sgezindheid): “Heb de wereld en wat in de wereld is niet lief” (1 Joh.2:15). De dwaalleer dat Jezus niet in het vlees is gekomen (docetisme) wordt bestreden (1 Joh.1:1-4; 4:2). Verder wordt de nadruk gelegd op de verwachting van Christus’ wederkomst. In 2 Joh. hebben we duidelijk met een brief te maken (afzender en slotgroet). Inhoudelijk komt de brief neer op een uittreksel uit 1 Johannes. De 3e brief handelt over vreemdelingen die “uitgaan terwille van de naam" (3 Joh.:5-7) die moeten ontvangen worden. b. Auteur, tijd van ontstaan Wie de drie johanneïsche brieven heeft geschreven wordt nergens vermeld. In 1 Joh.1-4 stelt de auteur zich voor als ooggetuige. In 2 en 3 Johannes stelt de auteur zich voor als de 'oudste'. Deze brieven zijn naar taal en inhoud erg met elkaar verwant, en ze zijn verwant met het evangelie naar Johannes. De brieven moeten dus stammen uit een kring rond Johannes. Men dateert de brieven tegen het eind van de 1e eeuw 4. De brief van Judas a. Inhoud De brief is bedoeld om te vermanen (Jud.3). Hen wordt voorgehouden wat de Heer gedaan heeft met Israël, met gevallen engelen, met Sodom en Gomorra (Jud.5-8). Opmerkelijk is het veelvuldig aanhalen De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 21 van buiten-Bijbelse boeken, zoals uit de Hemelvaart van Mozes en de Apocalyps van Henoch. Dit laat zien dat Judas minder rekening hield met wat canoniek of ‘geïnspireerd’ was dan christenen later zouden doen. b. Auteur, bestemming, tijd en plaats van ontstaan De auteur stelt zich voor als Judas, de broeder van Jakobus. En daarmee zal bedoeld zijn Jakobus, de broeder des Heren. Van deze Judas zelf is verder niets bekend. Over de geadresseerde is evenmin iets bekend. De brief is wellicht in Palestina geschreven, misschien rond 60 of 70. Openbaring 1. Inhoud De auteur heeft van de Heer de opdracht gekregen op te schrijven wat hij gezien heeft, wat is en wat zal komen (Openb.1:1). De eerste drie hoofdstukken handelen over 'wat is'. Vanaf Openb.4 wordt beschreven wat 'na dezen' moet geschieden. Dit geschrift behoort tot de apocalyptische literatuur (apokaluptoo : wegnemen van een bedekking). In het O.T. komen eveneens apocalyptische stukken voor, bijv. Daniël 7-12). De meeste beelden die Johannes ziet zijn beelden die we terug vinden in het O.T. Openb.7:1 1 Hierna zag ik vier engelen bij de vier hoeken van de aarde staan. Zij hielden de vier winden van de aarde in bedwang, om te voorkomen dat er een wind over land of op zee of door de bomen zou waaien. Zach.6:5 5 Hij antwoordde: ‘Dat zijn de vier winden van de hemel, die uitrijden nadat ze hun opwachting hebben gemaakt bij de Heer van de hele aarde. Openb. 12:7-9 7 Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand 8 maar werden verslagen; sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. 9 De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid. Jes.27:1 1 Op die dag zal de HEER ingrijpen: hij trekt zijn groot en machtig zwaard tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang, en hij zal Leviatan doden, het monster in de zee. Openb.14:14 14 Toen zag ik dit: een witte wolk, en daarop zat iemand die eruitzag als een mens. Hij had een gouden krans op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand. Dan.7:13 13 In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem geleid. Ook de getallensymboliek komt overeen met die van het O.T. Openb.12:6, 14 en 13:5 6 De vrouw zelf vluchtte naar de woestijn. God had daar een plaats voor haar gereedgemaakt, waar twaalfhonderdzestig dagen lang voor haar gezorgd zou worden. 14 Maar de vrouw kreeg de twee vleugels van de grote De geschriften van het Nieuwe Testament Dan.7:25 25 Hij zal in opstand komen tegen de hoogste God, en de heiligen van de hoogste onderdrukken. Hij zal proberen hun feesten en hun wet te veranderen, en zij zullen aan zijn heerschappij zijn overgeleverd voor één tijd, een dubbele tijd en een halve tijd. GroepT 22 adelaar om naar haar plaats in de woestijn te vliegen, waar gedurende een tijd en twee tijden en een halve tijd voor haar gezorgd zou worden, buiten het bereik van de slang. 5 Het beest kon zijn bek gebruiken voor grootspraak en godslasteringen, en dat tweeënveertig maanden lang. In veel gevallen lijken de beelden te doelen op situaties die zich toentertijd afspeelden. Openb.13:1 verwijst naar het Romeinse Rijk, Babylon is waarschijnlijk Rome (Openb.17). Toch zijn deze beelden ook boven-historisch, waardoor ze kunnen toegepast worden op elke periode van verdrukking. 2. Auteur en bestemming De auteur noemt zich vier maal Johannes (Openb.1:1 e.a.). Hij is bekend aan zijn lezers aan wie hij zich voorstelt als iemand die net als hen in verdrukking verkeert (Openb.1:9). Reeds vroeg werd verondersteld dat Johannes de apostel de auteur was. Het boek heeft een heel apart taalgebruik, dat we niet terugvinden in het evangelie naar Johannes of in de johanneïsche brieven. Hier is iemand aan het woord die ofwel Hebreeuws denkt en Grieks schrijft, ofwel met opzet Hebraïserend Grieks schrijft. Als men het auteurschap van Johannes, de discipel van Jezus, verwerpt is het door een ons onbekende Johannes geschreven. Dit geschrift is met name gericht aan de zeven gemeenten in Asia (Openb.1:4), gemeenten die blijkens Openb.1:19 in verdrukking zijn. 3. Plaats en tijd van ontstaan Johannes schrijft dat hij zijn gezichten ontving op het eiland Patmos, voor de westkust van Klein-Azië. Irenaeus vermeldt in Adv. Haereses V:30:3 dat Johannes deze Openbaring schreef “niet zo lang geleden, maar nog bijna tijdens onze generatie, tegen het eind van de regering van Dominitianus”. Dominitianus regeerde van 81-96, een tijd waarin er inderdaad een conflict was tussen de gemeente en de keizer, die zich noemde: 'Dominicus ac deus noster': onze heer en god. Openbaring moet dus geschreven zijn rond het jaar 90. De geschriften van het Nieuwe Testament GroepT 23