Voorbereiding les 15 Groep3 2d Aanvankelijk zijn de Grieken hoofdzakelijk boeren en veetelers. Het gebrek aan vruchtbare grond en het grondbezit zorgen ervoor dat de kleine boeren moeilijk kunnen concurreren of hun schulden aflossen. Daarom zoekt de kleine boer andere mogelijkheden om te overleven: koloniseren, handel drijven of ambachten uitoefenen. De kolonisatie stimuleert de handel, die op haar beurt de nijverheid beïnvloed. Uit kolonies ingevoerde grondstoffen verwerkt men tot allerlei gebruiksvoorwerpen, die men weer uitvoert. Pottenbakkers maken niet alleen vaatwerk maar zorgen ook voor kruiken en amforen. Daarmee transporteren de Grieken olie en wijn. Vooral in Athene ontwikkelt zich daardoor een keramieknijverheid die een internationaal succes kent. In bloeiende handelssteden specialiseert de ambachtsman zich in één onderdeel van het productieproces. Ook de scheepsbouw komt tot bloei. Handelspoleis hebben immers nood aan een vloot en goede havens. Athene beschikt met Piraeus over een degelijk uitgebouwde haven. In rijke stadstaten groeien de bouwsector en de marmerwinning dankzij grootscheepse openbare werken. Die dienen om de werkgelegenheid te verhogen. Vroeger werd handelswaar betaald met ruilmiddelen zoals rundvee of metalen staven. De groeiende internationale handel maakt het echter moeilijk om de juiste ruilwaarden van alle producten te bepalen. Daarom voert men gemunt geld in, een systeem dat men overnam van de koningen van Lydië. Die gebruiken gouden munten. De Atheners slaan vooral zilveren munten. Athene beschikt immers over rijke zilvermijnen die zij volop ontgint. Aangezien de meeste poleis hun eigen munt slaan, ontstaan er beroepen zoals geldwisselaar en bankier. De adel en de rijke handelaars beheersen de economie: zij bezitten grond, kapitaal, schepen en/of bedrijven. Zij kopen de grondstoffen en verkopen de afgewerkte producten. Ambachtslieden werken dikwijls in opdracht van de rijken. Meestal zijn het ingeweken vreemdelingen, in Athene metoiken genoemd, die geen volledig burgerrecht bezitten. In de mijnbouw en de grotere bedrijven werken de ondernemers zowel met vrijen als met slaven. De kleine boer tracht te overleven door hard te werken op de akkers van de rijken. Aanvankelijk gebruikten de Grieken ijzeren of bronzen staven als ruilmiddel. Omstreeks 630 v.C. betaalde de Lydische koning zijn soldaten met gestempeld goud. De Griekse huurlingen van zijn leger brachten dat geld mee naar hun poleis. Die beginnen hun eigen munt te slaan, meestal van zilver. Elke polis had zijn eigen munt met een eigen waarde die verschilde van de munten van de andere poleis. Dit hier zijn geldstukken uit het midden van de 8 ste eeuw. Deze munt komt uit Metapontion, Sybaris en Athene.