Fotografie in mensentaal: de body Fotografie begint bij een fototoestel. Naast de fotograaf is het fototoestel een basisvereiste, denk ik. De beste lens ter wereld is alleen nuttig als decoratiestuk als er geen ‘body’ aanhangt. Bij compactcamera’s – de meerderheid van de gewone consumententoestelletjes – zijn body en lens geïntegreerd. De lens is m.a.w. een vast onderdeel van het totale toestel, en je hebt dus niet te kiezen met welke lens je werkt. Het enige wat je eventueel kan, is een lensconvertor gebruiken. Mijn compactcamera bv. (Nikon Coolpix 4500) heeft een ingebouwde lens met 4x optische zoom, maar ik kan er een teleconvertor voor extra zoom, of een breedhoekconvertor voor een extra grote hoek, op vastschroeven. Dat is anders bij reflexcamera’s. Bij deze meer professionele camera’s bevat het toestel zelf geen lens (zie foto, Nikon D80 body). Dat is ook niet vreemd: er is zo’n grote keuze aan lenzen voor alle mogelijke gelegenheden, dat het een serieuze beperking zou zijn als elke lens vast zat aan één toestel. Een natuurfotograaf wil een superzoomlens, terwijl een portretfotograaf een korte, lichtgevoelige lens zal willen. Door body en lens te scheiden, kunnen beide fotografen dezelfde body gebruiken, en kan er voor elke gelegenheid de optimale lens op het toestel geklikt worden. Over lenzen lees je meer in het artikel van morgen. Vandaag de body, het eigenlijke lijf van het toestel. De functie van die body is om het binnenkomende licht van de lens op te vangen, en dat netjes naar de sensor (of de film, bij analoge toestellen) te leiden en te verwerken. Bij dat verwerken komt natuurlijk heel wat kijken: op de ruwe lichtdata worden parameters en bewerkingen toegepast zoals witbalans, verzadiging en ruisonderdrukking. De body is ook het ‘brein’ van het complete toestel, en stuurt randapparaten zoals lens en flitser aan. De body meet het licht uit de lens, ontvangt gegevens over de zoomstand van de lens, en bepaalt op basis daarvan de optimale sluitertijd en diafragma. En de body stuurt ook aan wanneer de flitser mag afgaan, en met welke intensiteit. Sluitertijd en diafragma Wat is dat met die sluitertijd en dat diafragma? Die twee samen bepalen de belichting van een foto. Het diafragma is de opening van de lens waardoor het licht valt. Hoe groter die opening, hoe meer licht er door kan, dat is logisch. Er is echter nog een tweede effect: de grootte van de opening, bepaalt ook de scherptediepte van de foto. Hoe kleiner de opening, hoe meer scherptediepte. Zie onderstaande collage voor een voorbeeld van scherptediepte. De collage toont vier keer dezelfde scene, maar vier keer bij een ander diafragma, van groot (linksboven, onscherp) naar klein (rechtsonder, scherp). De sluitertijd wordt langer naarmate het diafragma kleiner wordt. Er werd telkens scherpgesteld op de kerststal, dus hoe verder van de kerststal af, hoe groter de onscherpte. (klik op de afbeelding om deze te vergroten) Om goed het effect te zien, zoomen we in op de Mickey Mouse kerstkaart op de achtergrond. Niet alleen de opening van het diafragma zelf, maar ook de lengte van de lens (de brandpuntsafstand) is van belang bij het bepalen van de hoeveelheid licht die door een lens komt. Door een korte lens komt veel meer licht dan door een lange tunnel van een zoomlens. Daarom o.a. kost een goede, lichtgevoelige zoomlens veel geld. Omwille hiervan wordt het diafragma van een lens (de lichtsterkte van een lens) altijd uitgedrukt in een verhouding van de lengte van de lens over de opening van de lens. Deze breuk geeft als resultaat het f-getal. De opening van het diafragma staat onderaan in de breuk, dus er geldt: hoe gróter die opening, hoe kléiner het f-getal. Een kleiner f-getal betekent dus: méér licht. De meeste lenzen bieden hebben een minimaal f-getal tussen de 3 en 6, duurdere – lichtsterke – lenzen hebben kleinere f-getallen. Een f/1.4 lens geldt als een zeer lichtsterke lens. Een tweede factor die de belichting van een foto bepaalt, is de sluitertijd. De sluiter bevindt zich op de body, en is een klepje dat alle licht volledig afsluit van de sensor of het filmpje. Bij reflexcamera’s is dit klepje een spiegeltje dat het licht naar de zoeker kaatst, en daarom wordt er ook wel eens gesproken van een spiegelreflexcamera. Op het moment dat een foto getrokken wordt, klapt dat klepje open, zodat er even licht op de sensor of het filmpje valt, en daarna sluit het weer. De periode dat het klepje open is, is de sluitertijd. Alweer een logische besluitvorming: hoe langer de sluiter open is, hoe meer licht er binnen kan. Maar ook hier weer zijn er neveneffecten: een foto is een momentopname, en hoe langer dat moment duurt, hoe meer je beweging ziet. Als je van een woeste waterval een foto neemt met een sluitertijd van 1/2000ste seconde, zal het water volledig stil staan op de foto. Trek je echter een foto met een sluitertijd van 1/30ste seconde, dan zal je een bewegende stroom water zien. Op onderstaande foto zie je de handen van mijn vrouw een kerststal boetseren. De sluitertijd varieert van snel (linksboven) tot traag (rechtsonder), en je ziet de beweging van de handen bij langere sluitertijden. Uiteraard werden deze foto’s genomen met behulp van een statief. (klik op de afbeelding om deze te vergroten) Ook de beweging van de camera wordt zichtbaar vanaf een bepaalde sluitertijd. Met een schuddende camera kan je op 1/2000ste seconde sluitertijd een scherpe foto maken, maar zelfs de meest vaste hand kan zonder statief geen scherpe foto maken op 5 seconden sluitertijd. Vanaf een sluitertijd van 1/40ste seconde, is een statief aangewezen. Aangezien zowel sluitertijd als diafragma iets doen met de belichting van een foto, is er uiteraard een relatie tussen beiden. Hoe kleiner het diafragma wordt, hoe langer de sluitertijd zal moeten zijn om eenzelfde hoeveelheid licht op een foto te laten vallen. Hoe korter de sluitertijd, hoe groter het diafragma zal moeten zijn. Meestal laten we de camera zelf de optimale relatie tussen deze twee bepalen. In de ‘AUTO’ stand, die de meeste camera’s hebben, zal de camera het aanwezig licht door de lens meten, en aan de hand daarvan de sluitertijd en het diafragma berekenen. Is de sluitertijd zelfs bij het grootste diafragma te lang, dan zal de camera de flits inschakelen, die de hoeveelheid licht vergroot, en dus de sluitertijd korter maakt, en het risico op bewegingsonscherpte minimaliseert. De meeste goede camera’s hebben echter naast de AUTO-stand nog vier standen: P, S, A en M. PSAM In de P-stand (Program) laten we de camera automatisch de optimale relatie tussen sluitertijd en diafragma berekenen. Eigenlijk komt deze stand voor een groot deel overeen met de AUTO-stand, met dat verschil dat de camera een aantal beslissingen aan de gebruiker overlaat, bv. of de flits gebruikt moet worden of niet. De camera bepaalt een sluitertijd en een diafragma, en biedt daar eventueel een aantal alternatieven voor. Op de collage ter illustratie van de scherptediepte hierboven zie je hoe verschillende combinaties van sluitertijd en diafragma telkens dezelfde belichting opleveren: f/1.8 – 1/20ste seconde f/5.6 – 1/2de seconde f/10 – 1,5 seconde f/22 – 6 seconden In de S-stand (Shutter priority) stellen we zélf de sluitertijd in, en de camera bepaalt aan de hand daarvan het nodige diafragma. Ik trek bv. een sportgebeurtenis, en wil zeker zijn van een scherpe foto: dan stel ik de sluitertijd in op 1/2000ste seconde, en ik laat de camera ervoor zorgen dat ik op die sluitertijd een goed belichte foto heb. Of ik wil een autostrade trekken en duidelijk de beweging van de auto’s zien, dus ik neem een statief, en neem een trage sluitertijd van 1/2 sec, en ik laat de camera zelf bepalen hoe piepklein het diafragma moet zijn om bij deze lange sluitertijd geen overbelichte foto te krijgen. In de A-stand (Aperture priority) doe ik net het omgekeerde. Ik stel het diafragma in, en laat de camera de bijhorende sluitertijd bepalen. Ik wil bv. een foto trekken met een beperkte scherptediepte, dus ik stel het diafragma zeer groot in (grote opening = klein f-getal, bv. f/1.4) en ik laat de camera de bijhorende – korte – sluitertijd berekenen. In de M-stand tenslotte (Manual) informeert de camera mij alleen over de aanwezige belichting, maar ik heb zelf volledig de sluitertijd én het diafragma in de hand. Ik bepaal beiden met instelwieltjes op de camera, en de camera informeert mij aan de hand van een belichtingsmeter of die instellingen mij een onder- of een overbelichte foto zal opleveren. Uiteraard kan een camera ook niet toveren. Als ik op een feestje in een donker zaaltje zonder flits foto’s wil trekken met een sluitertijd van 1/4000ste seconde, dan is geen lens groot genoeg om mij een goed belichte foto op te leveren – het resultaat zal zwart zijn. Evenzo kan de camera op een helverlichte, zonnige dag geen sluitertijd vinden die kort genoeg is om bij een reuzegroot diafragma van f/1.4 géén overbelichte foto te krijgen. En uiteraard komt hier ook weer de lens om het hoekje kijken: een lens die een maximaal diafragma van f/1.4 heeft, zal bij kortere sluitertijden goed belichte foto’s kunnen trekken dan een eenvoudige lens met maximaal diafragma f/3.5. Dit onderscheidt onder andere de dure, losse lenzen van de goedkopere, ingebouwde compactcamera-lenzen. ISO Naast de sluitertijd en het diafragma is er nog een factor die de belichting van een foto beïnvloedt: de ISO-waarde. De term komt uit de analoge fotografie, waar de gevoeligheid van de filmpjes uitgedrukt werd in ASA en later in ISO. Om foto’s te nemen op een heldere, zonverlichte dag had je bv. een ISO 100 filmpje nodig, terwijl je voor een donker feestje beter een ISO 400 filmpje – met een grovere korrel – kon nemen. Voor wat hoort wat – die grove korrel zag je dan ook op de foto’s, maar je kon wel bij kortere sluitertijden goed belichte foto’s nemen. Die gevoeligheid kan op een professioneel digitaal toestel ook ingesteld worden, of het toestel regelt de gevoeligheid zelf. En hier onderscheiden de body’s zich van elkaar: in hoe hoog ze met ISO-waarden kunnen gaan, en hoe kwalitatief de foto’s zijn bij hoge ISO-waarden. Mijn compactcamera bv. kan tot ISO 800 gaan, maar vanaf ISO 400 zijn de foto’s waardeloos. Mijn D80 kan theoretisch tot ISO 3200 (!), maar pas vanaf ISO 800 beginnen de foto’s last te ondervinden van de hoge ISO-waarden. Hoe hoger je met de ISO-waarden kan gaan, hoe lager je de sluitertijden kan houden. Onderstaande voorbeelden verduidelijken de link tussen sluitertijd en ISO-waarde, tussen ISO-waarde en kwaliteit, en de ISO-kwaliteitsverschillen tussen toestellen onderling. De eerste reeks foto’s is genomen met mijn Nikon Coolpix E4500 digitale compact-camera. De camera biedt vier ISO-standen, van 100 tot 800. Klik op onderstaande afbeelding voor een vergroting, en vergelijk de 4 beelden. Alle beelden zijn genomen met eenzelfde diafragma. Je ziet dat met elke verhoging van de ISO-waarde de sluitertijd omlaag gaat, maar de kwaliteit afneemt. Vanaf ISO 400 is de korreligheid duidelijk zichtbaar, vanaf ISO 800 is deze onaanvaardbaar. De tweede reeks foto’s is genomen met mijn Nikon D80 digitale reflexcamera. Deze camera biedt een hele resem ISO-standen tussen 100 en 3200. Klik op onderstaande afbeelding voor een vergroting, en vergelijk de 6 beelden. Alle beelden zijn genomen met eenzelfde diafragma. Het eerste wat opvalt, is dat de beelden kwalitatief een stuk beter zijn (bv. qua kleuren) dan die van de E4500. Hier zien we verder opnieuw dat de sluitertijd omlaag gaat met elke ISOverhoging, maar deze keer blijft de kwaliteit over de hele lijn aanvaardbaar, en zeker tot en met ISO 800. De zoeker / het beeldscherm Om een goede foto te trekken, moet je goed zien wàt je trekt. De compositie maak je vóór je de foto trekt. Daarom is een goede zoeker – of op compactcamera’s een beeldscherm – belangrijk. De zoeker is het kleine gaatje achteraan de camera, waar je je oog tegen kan zetten om het beeld te zien dat je gaat trekken. Bij reflexcamera’s is het beeld dat je door deze zoeker ziet, identiek aan het beeld dat door de lens valt en dus uiteindelijk op je foto belandt. Bij compactcamera’s is dat principe niet mogelijk. Bij compactcamera’s bevindt de zoeker zich een beetje boven de lens, waardoor je ongeveer hetzelfde beeld krijgt. Bij analoge compactcamera’s moest je je hiermee tevreden stellen: je kijkt door de zoeker, je trekt de foto, en je hoopt dat je compositie okee is. Digitale fotografie heeft hierin verandering gebracht: het beeld dat door de lens gestuurd wordt, kan wél rechtstreeks naar het digitale beeldschermpje gestuurd worden. Daardoor is de manier van fotograferen in de loop der jaren veranderd: vroeger werd een camera stevig tegen het oog gedrukt, tegenwoordig houden mensen de camera een meter voor zich uit om te fotograferen. Hierdoor is bij veel moderne compactcamera’s de zoeker zelfs compleet verdwenen, om plaats te sparen. Het schermpje is dan de enige preview die je nog krijgt. Bij digitale reflexfotografie kijkt de fotograaf nog steeds door de zoeker. Een preview op het schermpje is technisch zelfs niet mogelijk. Maar dat is niet erg, want een goede zoeker biedt een veel beter beeld dan het beste schermpje ooit kan geven. In een zoeker krijg je namelijk het échte beeld te zien, weg van alle omgevingslicht. Een beeldschermpje daarentegen is zeer gevoelig voor omgevingslicht, en geeft een digitaal beeld, dat uit pixeltjes opgebouwd is. Sommige goedkope cameraatjes leveren misschien wel mooie foto’s op, maar hebben een verschrikkelijk schermpje, waarop je je foto’s onmogelijk kan beoordelen. In een professionele zoeker zie je de compositie die je gaat trekken, vergezeld van focuspunten, rasterlijnen en informatie. In bovenstaande zoeker (van een Nikon D70) zie je het beeld dat genomen zal worden, zie je horizontale en verticale rasterlijnen die helpen om bv. een landschap recht in beeld te brengen, en zie je de 5 mogelijke focuspunten (de vette rand geeft aan dat het centrale focuspunt momenteel het actieve is, dit wil zeggen dat de camera zal scherpstellen op wat er in het middenste rechthoekje te zien is). Onderaan zie je informatie zoals sluitertijd, diafragma, belichting en aantal resterende foto’s. Een goede zoeker is belangrijk bij een digitale reflexcamera. In het Nikon-gamma hebben de D80 en de D200 beduidend grotere zoekers dan de lagere modellen. De D50 en de D40 moeten het bovendien stellen zonder de rasterlijnen. Ook het aantal scherpstelpunten varieert: bij een D40 zijn dat er 3, bij een D50 en een D70 5 en bij een D80 en een D200 11. Ook een goed beeldscherm is onontbeerlijk om je foto goed op te beoordelen. Alle digitale reflexcamera’s van Nikon zijn uitgerust met een kwalitatief LCD-scherm, dat vanuit verschillende hoeken kan bekeken worden. De D40, de D80 en de D200 beschikken over een reuzenscherm. Informatiedisplay Naast het LCD-schermpje, waarop je de foto kan bekijken, hebben de meeste digitale reflexcamera’s ook nog een statusschermpje, waarop continu informatie kan afgelezen worden. Op dit schermpje zie je o.a.: sluitertijd, diafragma, batterijstatus, kwaliteit en formaat foto’s, aantal resterende foto’s, witbalans-instelling, … Het grote voordeel van dit schermpje t.o.v. de kleurendisplay, is dat dit nauwelijks energie verbruikt. Je kan dus gerust een hele dag dit schermpje op laten staan, zonder dat je batterij uitgeput raakt. Bij de Nikon D40 is dit schermpje om plaats- en kostenbesparende redenen geschrapt. Alle informatie dient afgelezen te worden van de kleurendisplay. Ik vind persoonlijk dat Nikon hiervoor een mooie en handige interface uitgewerkt heeft. Bij de D50 is er geen hulpverlichting voorzien voor dit schermpje, wat een beetje lastig is in het donker. En verder Met de instellingen rond sluitertijd en diafragma, de ISO-waarde, de zoeker en de display zijn de belangrijkste kenmerken van een digitaal reflextoestel aangehaald. Uiteraard bevinden zich op een camera nog veel meer snufjes, die het gebruiksgemak verhogen, en die de verschillen tussen camera’s uitmaken. Deze kunnen hier niet allemaal besproken worden, omdat ze dit al zeer lang artikel alleen maar nog véél langer zouden maken. Een beknopte opsomming van de belangrijkste bijkomende kenmerken: Megapixels Een van de belangrijkste kenmerken waarop camera’s afgerekend worden, is het aantal megapixels. Pixels zijn de piepkleine beeldpuntjes waaruit een digitale afbeelding opgebouwd is – elke pixel kan exact één kleur bevatten. Hoe meer pixels in een afbeelding, hoe kleiner de pixels en hoe fijner het beeld. Je hebt een minimum aantal pixels nodig om een kwalitatieve afdruk van een afbeelding te kunnen maken. Een afbeelding die 3000 pixels in de breedte en 2000 pixels in de hoogte bevat, heeft 3000 x 2000 of 6.000.000 pixels, oftewel 6 megapixel. Staar je echter niet blind op die megapixels alleen. 4 à 5 megapixel is ruim voldoende voor kwalitatieve afdrukken in allerlei formaten, dus verkies niet per se bv. een Nikon D80 boven een D50, alleen maar omdat de eerste 10 megapixel heeft, en de tweede “slechts” 6. 6 volstaat, en meer megapixels leveren misschien logge, onhandelbare bestanden op. Geheugenkaart Het klassieke filmpje is bij een digitale camera vervangen door een geheugenkaartje. De belangrijkste en meest gebruikte geheugenkaartjes zijn de SD-kaartjes (Secure Digital) en de CompactFlash-kaartjes. Binnen elk type kaartjes zijn er verschillende groottes beschikbaar (van 16 MB tot 4 GB), en verschillende snelheden (de snelheid bepaalt hoe rap de camera een getrokken beeld kan wegschrijven naar of kan lezen van de kaart, en hoeveel foto’s je m.a.w. per seconde kan trekken). Welk type kaartje jouw (toekomstige?) camera gebruikt, doet er zo heel veel niet toe. Geheugen is niet zo verschrikkelijk duur meer, en vaak moet je bij een upgrade van toestel toch nieuwe kaartjes kopen, omdat de oude te klein zijn voor al je nieuwe megapixels. Bestandsformaat De bestanden die op het geheugenkaartje opgeslaan worden, worden in een bepaald bestandsformaat weggeschreven. Meestal is dit het bekende JPG-formaat. Binnen JPG zijn er echter verschillende groottes en verschillende kwaliteiten mogelijk. Bovendien bieden de meeste digitale reflexcamera’s de mogelijkheid om de beelden ook in RAWformaat weg te schrijven. Dit zijn joekels van bestanden (je krijgt dus minder foto’s op een kaartje), maar met een goed softwarepakket kan je hier wel veel meer beeldinformatie uit je foto mee krijgen. In de aflevering van vrijdag (software) meer hierover. Witbalans Andere lichtomstandigheden leveren andere kleuren op. Bij spotlicht hebben kleuren een heel andere temperatuur dan bij TL-lampen, die op hun beurt weer een ander licht geven dan bv. daglicht. Dit noemen ze de kleurtemperatuur, of de witbalans. Elk digitaal fototoestel staat toe om de witbalans te regelen. Onderstaande afbeelding is drie keer dezelfde afbeelding, maar met een oplopende kleurtemperatuur of witbalans. Beeldstabilisatie Hogerop in dit artikel kon je al lezen dat hoge sluitertijden de kans op bewegingsonscherpte vergroten, maar dat ze soms onvermijdelijk zijn. Als er niet veel licht is, is een hoge sluitertijd noodzakelijk om een goede belichting te krijgen. De oplossing hiervoor is het gebruik van een statief (meer daarover donderdag). Het is echter niet altijd even eenvoudig om dit snel op te zetten of bij te hebben, en daarom wordt er steeds vaker en vaker beeldstabilisatie ingebouwd in een camera: een intern motortje dat de bewegingen van de hand detecteert en bijstuurt. Bij digitale reflexcamera’s zit deze technologie meestal niet in de body ingebouwd, maar in de lens. Sony is de uitzondering op de regel; in de Alpha 100 is beeldstabilisatie ingebouwd in het toestel, en dus toepasbaar op eender welke lens. Sensor stof reiniging Een probleem van het gebruik van wisselende lenzen, is dat kleine stofdeeltjes de camera kunnen binnendringen, en zich op de beeldsensor kunnen nestelen. Dit veroorzaakt vlekken op de foto, het best zichtbaar bij een heldere lucht. Hierdoor is het noodzakelijk om af en toe de sensor te kuisen, met gespecialiseerd reinigingsmateriaal (meer hierover donderdag). Bij sommige camera’s, bijvoorbeeld de nieuwste reflexcamera’s van Canon, is een stofreinigingsmechanisme ingebouwd, waarbij de camera zelf de stofdeeltjes van de sensor trilt. Dit is handig, en beperkt het risico op beschadiging bij het schoonmaken. Batterijduur Gespecialiseerde toestellen werken met gespecialiseerde batterijen, omdat ze veel stroom vragen. De meeste moderne camera’s hebben aangepaste batterijen die toelaten de camera een hele dag te gebruiken zonder op te laden. Bij de modernste camera’s kan de batterij informatie teruggeven aan de camera over de resterende lading, en het aantal foto’s dat getrokken werd sinds de laatste laadbeurt (dit is bv. het geval bij de batterij van de Nikon D80). Fotografie in mensentaal: de lens Een fototoestel vangt licht op, en legt dit vast op de sensor of op een filmpje. Dat licht komt de camera binnen via de opening vooraan. Op die opening zit een lens gemonteerd. “Lens” is eigenlijk een verkeerd woord. Als we over de lens van een camera spreken, bedoelen we eigenlijk het objectief. Eén objectief bestaat uit meerdere lenzen. Een lens is een glazen schijfje waardoor het licht valt en gebundeld wordt. Een objectief van een camera is een compleet voorzetstuk dat op een camera kan geschroefd worden, dat uit meerdere (evt. bewegende) lenzen bestaat. Gemakshalve wordt er in de volksmond echter over ne lens gesproken wanneer we eigenlijk het objectief bedoelen. Het objectief is een noodzakelijk element van een fototoestel. Het objectief vangt het licht op en leidt het gericht door het diafragma. Het diafragma maakt ook deel uit van het objectief, in tegenstelling tot de sluiter, die zich op de body bevindt. Indelingen Er zijn een aantal manieren om objectieven in te delen in categorieën. Objectieven worden opgedeeld in twee grote groepen: objectieven met vaste brandpuntsafstand objectieven met variabele brandpuntsafstand De brandpuntsafstand is de afstand van de eigenlijke lens, waar het licht binnenvalt, tot aan het diafragma. Hoe groter deze afstand, hoe verder we ‘kijken’ met onze lens. Om dus in te zoomen op een voorwerp of een beeld, moet de brandpuntsafstand vergroten. Bij verwisselbare objectieven, bij reflexcamera’s, wordt de optische zoom dus niet uitgedrukt in een aantal keer (zoals bij compactcamera’s: “4x optische zoom”), maar in brandpuntsafstand: 200 mm brandpuntsafstand is 10 x zoom t.o.v. 20 mm brandpuntsafstand. Objectieven met een vaste brandpuntsafstand zijn lenzen waarvan de brandpuntsafstand niet kan aangepast worden. Er kan m.a.w. niet gezoomd worden met deze lenzen, in tegenstelling tot objectieven met een variabele brandpuntsafstand, waar je door het draaien aan een ring het objectief en dus de brandpuntsafstand langer kan maken. Daarom worden deze laatste ook wel eens zoom-objectieven of simpelweg zoomlenzen genoemd. Ikzelf ben in het bezit van 2 objectieven, allebei van Nikon: Nikkor 18-200 mm f/3.5-5.6 VR Nikkor 50 mm f/1.8 Het eerste objectief is een zoomlens: de brandpuntsafstand varieert van 18 tot 200 mm. Daarbij varieert ook het maximaal doorgelaten hoeveelheid licht: bij 18 mm (uitgezoomd) is het f-getal 3.5, bij 200 mm (ingezoomd) is dit maar 5.6 meer. Dit wil dus zeggen dat bij een grotere zoom-afstand langere sluitertijden nodig zijn om een foto goed te belichten! Over die VR die nog bij de naam van dit objectief vernoemd wordt, hoor je straks meer. Het tweede objectief is er eentje dat niet kan zoomen. Dit is een heel goedkoop lensje waarvan de brandpuntsafstand vast 50 mm is. Ik heb dit objectief gekocht omwille van drie troeven: het is een goedkoop lensje, het is een licht lensje, en het laat enorm veel licht binnen, waardoor korte sluitertijden mogelijk zijn. Dat zie je aan het minimaal f-getal: 1.8. Het nadeel is uiteraard dat je niet kan zoomen, maar daarvoor heb je benen gekregen: om voorwaarts en achterwaarts te lopen Groothoek, standaard en tele Een ander criterium om objectieven op te delen, is in de beeldhoek die ze aankunnen. Een objectief met een korte brandpuntsafstand ‘ziet’ een wijde hoek (een breedhoek), terwijl een objectief met een lange brandpuntsafstand heel ver ziet, maar wel onder een beperkte hoek. Aan de hand hiervan worden objectieven vaak opgedeeld in drie categorieën: groothoek standaard tele Waarbij groothoeklenzen de objectieven zijn die als minimale afstand 12 mm of zelfs minder hebben, en eventueel een speciale fish-eye-lens hebben, om een beeldhoek van 180 graden of zelfs meer te hebben. Standaard hoeken variëren tussen de 20 en de 70 mm. De kitlens bij een Nikon D40 bv. is een 18-55mm zoomlens, en wordt gezien als een standaardlens. Tele-objectieven of zoomlenzen tenslotte gaan van 70 mm tot 200 of zelfs meer. Een 70-200 mm bv. is tele-objectief, waarmee je flink kan inzoomen. Om het onnodig wisselen van objectieven te vermijden, bestaan er ook zoom-objectieven die de hele reeks van standaard tot tele dekken. Dit zijn superzooms. Mijn 18-200 mm objectief bv. gaat van een vrij grote hoek naar een vrij verre zoom. Deze objectieven hebben als voordeel hun veelzijdigheid, maar als nadeel de grotere vervorming of distortie (zie verder). Kitlenzen Zoals reeds eerder gezegd, wordt een body van een digitaal reflextoestel verkocht zonder objectief, zonder lens. Er moet apart een objectief aangekocht worden, en op de body vastgeschroefd worden. Dit levert je de vrije keuze in welk objectief je gebruikt. De uitzondering op deze regel is de nieuwe Nikon D40 – deze wordt voorlopig enkel in combinatie met een objectief verkocht. De fabrikanten van digitale reflexcamera’s bieden vaak een kitlens aan. Een kit is een voordelig pakket van camerabody en objectief in één doos, waarbij je bij de body een standaardobjectief krijgt aan sterk verminderde prijs, dat bovendien goed bij de body in kwestie past. Bij de Nikon-toestellen bv. worden de D40 en de D50 in kit verkocht met een 18-55 mm objectief, de D70 met een 18-70 mm objectief, en de D80 met een 18-70 mm of een 18-135 mm objectief. Hoeveel voordeel doe je hierbij? Bij een bekende Duitse fotowinkel betaal je 1.149,90 euro voor een kit D80 + 18-135 mm objectief. In diezelfde winkel betaal je 849,90 euro voor de D80 body en 419,90 euro voor het 18-135 mm objectief; de kit levert dus een prijsbesparing van 119,90 euro op. Distortie / vervorming Een objectief is een complexe glazenwinkel: een reeks bolle en holle lenzen werken optimaal samen om je het goede beeld te geven. Bij een zoomobjectief bewegen de lenzen onderling t.o.v. elkaar, en verandert de beeldvorming. Het is dan ook onmogelijk om op elke zoomafstand een perfect beeld te bewaren, enige beeldvervorming is onvermijdelijk. Zo’n beeldvervorming of -distortie wordt cushion and barrel distortion genoemd. Aan het korte eind van de zoom (breedhoek) krijg je kussenvervorming, waarbij de zijkanten van de foto ingedeukt lijken; aan het verre eind (tele) krijg je tonvervorming: de zijkanten bollen op. Dit soort vervorming is onvermijdelijk bij zoomobjectieven, maar hoe groter het zoombereik, hoe groter de vervorming zal zijn. Daarom verkiezen professionele fotografen een 18-70 mm samen met een 70-200 mm objectief boven één 18-200 mm objectief. Bovendien kost een superzoom-objectief vaak meer dan de afzonderlijke objectieven samen. Deze vervorming heeft gelukkig wel het voordeel dat deze perfect symmetrisch loopt, en dus softwarematig, met programma’s als Photoshop, kan uitgeschakeld worden. Maar dat vraagt natuurlijk bewerkingswerk achteraf. Wat betreft de distortie op de Nikon-objectieven die ik ken: mijn 50 mm objectief geeft geen distortie, maar dat is dan ook een objectief met vaste brandpuntsafstand mijn 18-200 mm objectief geeft een duidelijke vervorming op de uiteinden, maar het is niet superstorend, en ze is perfect softwarematig weg te werken de 18-55mm en 18-70mm objectieven, die bij de D50 kit en de D70 kit geleverd worden, leveren een zeer aanvaardbare vervorming op de 18-135 mm kitlens van de D80 levert een naar het schijnt onaanvaardbare (te extreme) vervorming op Diafragma en lichtsterkte Het diafragma maakt deel uit van het objectief. De hoeveelheid licht die een lens doorlaat, wordt uitgedrukt aan de hand van het f-getal. Elk objectief heeft voor elke zoomstand een minimaal f-getal (groot diafragma) en een maximaal f-getal (klein diafragma). Voor mijn 50 mm objectief bv. varieert dit van f/1.8 tot f/22. Bij de naam van een objectief wordt vaak het minimale f-getal (grootste diafragma) meegegeven, bijvoorbeeld: Nikkor 50 mm f/1.8 Nikkor 18-200 mm f/3.5-5.6: minimum f/3.5 bij 18 mm en f/5.6 bij 200 mm Hoe kleiner dit getal, hoe meer licht het objectief doorlaat, en hoe korter je je sluitertijden dus kan houden, en hoe beter je in donkere situaties dus scherpe foto’s kan trekken! Scherpstelling Als een objectief een beperkte scherptediepte biedt, wil dat zeggen dat de camera moet weten op welk deel uit je foto er scherpgesteld moet worden: bv. op de persoon die in een bos poseert, of op het bos zelf? Hiervoor bevinden zich in de zoeker van de camera scherpstelvelden. De eigenlijke scherpstelling gebeurt meestal door de camera, maar wel hand in hand met het objectief. Bij automatische scherpstelling krijgt de camera informatie door van het objectief, en vervolgens stuurt de camera de lenzen in het objectief aan, zodat het gewenste object scherpgesteld wordt. Bij manuale scherpstelling kijk je door de zoeker, en draai je aan de scherpstelring van het objectief om scherp te stellen. Elk objectief heeft een scherpstelring: een ring waaraan je kan draaien om de focus van het objectief te veranderen. Deze ring wordt normaal gezien aangestuurd door de camera zelf (automatische scherpstelling), maar je kan er ook zelf aan draaien (manuele scherpstelling). Om deze ring automatisch te laten draaien, is er een motor nodig. Dit motortje kan zich in de camera bevinden, of in het objectief. Goedkope objectieven bevatten geen motor, en moeten dus door de camera aangestuurd worden. Mijn 50 mm objectief bv. is een AF-objectief (AutoFocus), maar moet door een body aangestuurd worden. Als er dus geen motor in de body aanwezig is, kan er niet automatisch scherpgesteld worden, enkel manueel. Bij de digitale reflexcamera’s van Nikon bv. heeft de D40 géén motor aan boord – automatische scherpstelling is dus enkel mogelijk bij objectieven met een ingebouwde motor. Dit is bijvoorbeeld het geval voor mijn 18-200 objectief; dit is een objectief van het type AFS, en bevat een ingebouwde, stille (silent) motor. Deze motor kan dus aangedreven worden door elke moderne camera, bijvoorbeeld ook de Nikon D40. VR Wanneer een objectief niet genoeg licht doorlaat om een compositie voldoende te belichten, moet de sluitertijd verhoogd worden. Lange sluitertijden kunnen echter bewegingsonscherpte opleveren, waardoor het gebruik van een statief zich opdringt vanaf 1/40ste seconde of langer. Om dit effect wat tegen te gaan, beschikken veel camera’s tegenwoordig over een ingebouwde beeldstabilisator. Dit is een intelligent systeem dat de bewegingen van de hand detecteert, en ze tegenstuurt, zodat het uiteindelijke beeld stabiel blijft. Een ingebouwd statief, als het ware. Bij Nikon en Canon zit deze technologie voor de reflexcamera’s niet in de body, maar in het objectief. Het nadeel is dat dit flink dure objectieven oplevert, en dat je de bewegingsstabilisatie niet kan gebruiken bij bestaande objectieven, maar het wérkt wel. Hieronder een voorbeeldfoto. Beide foto’s zijn getrokken met een (lange) sluitertijd van 1 seconde, met de losse hand. De linkse foto is getrokken mét beeldstabilisatie, de rechtse zonder. Bij KenRockwell.com zie je ook een aantal voorbeeldfoto’s die getrokken zijn met de Nikkor 18-200mm lens van Nikon, mét beeldstabilisator. De technologie laat je toe om met een heel vaste hand tot 1 seconde te gaan, en nog aanvaardbare foto’s te houden. Bij Nikon heet de technologie VR (Vibration Reduction), bij Canon is het IS (Image Stabilisation). Beide technologieën komen echter op hetzelfde neer. Bij sommige B-merken wordt ook wel eens gesproken van OS (Optical Stabilisation). Fitting en alternatieve merken Om het objectief op de camerabody “vast te schroeven” is een degelijk en stofdicht systeem nodig. Dit systeem verschilt van fabrikant tot fabrikant, en heet de mount of fitting. Binnen eenzelfde merk hebben alle reflexcamera’s normaal gezien dezelfde fitting, zodat objectieven probleemloos op meerdere camera’s van hetzelfde merk kunnen gebruikt worden. Dit zorgt er wel voor dat je redelijk vast hangt aan een merk, eens je objectieven in huis gehaald hebt. Bij Nikon wordt al jaren de zogenaamde F-mount gebruikt. Deze werd ook al gebruikt op oude, analoge toestellen, zodat objectieven van 20 jaar oud nog steeds passen op een moderne Nikon-reflexcamera. Weet wel dat niet alle snufjes op de camera kunnen gebruikt worden als er geen elektronica in het objectief aanwezig is. Een oud objectief op een Nikon D40 bv. zal manueel moeten scherpgesteld worden. De fitting van het objectief is niet uniek voorbehouden aan een merk. Dat wil zeggen dat je je voor je objectieven niet hoeft te houden aan het merk van je camera. Merken als Tamron, Sigma en Tokina bijvoorbeeld bieden vaak goedkopere alternatieven voor de merklenzen, die met aangepaste fittingen verkrijgbaar zijn. Op een Canon-toestel kan je dus Canon-objectieven gebruiken, maar even goed Tamron-objectieven met Canon-fitting. En verder Met het verschil tussen zoom- en vaste-brandpuntsafstand-objectieven, het verschil tussen groothoek, standaard en tele, wat uitleg over distortie, vr en de focusmotor van een lens, aandachtspunten rond lichtsterkte en uitleg over de fitting, is het belangrijkste gezegd waarop je moet letten bij een objectief. Enkele andere aandachtspunten: Schaduw Nog een nadeel van superzoom-objectieven (die een zoomgamma van groothoek tot tele aanbieden), is dat ze groot en lang zijn. Dit levert niet alleen flink wat gewicht op tijdens het wandelen, maar zorgt er ook voor dat soms een schaduw van het objectief kan zichtbaar zijn! Bij de Nikkor 18-200 VR bv. is het objectief op 18 mm (groothoek) zo lang dat bij gebruik van de (interne) flitser er onderaan een halve cirkelschaduw zichtbaar is op de foto. Oplossing: een ander objectief gebruiken, meer inzoomen of een externe flitser gebruiken. Vignettering Nog een kenmerk dat lange objectieven wel eens durven hebben, is vignettering. Dit is een fenomeen waarbij in de vier hoekjes van de foto minder licht binnenvalt, waardoor de hoekjes wat donkerder uitslaan. Op zich is dit meestal niet storend, en kan het probleemloos softwarematig (met bv. Photoshop) weggewerkt worden. Zonnekap Bij sommige objectieven heb je de mogelijkheid om een zonnekap te gebruiken. Een zonnekap is een opzetstuk voor het objectief, dat je kan gebruiken bij buitenfoto’s in fel zonlicht. De zonnekap vermijdt dat er rechtstreeks zonlicht in de lens valt, wat overbelichting kan veroorzaken. Bij de Nikkor 18-200 krijg je de zonnekap erbij. Fotografie in mensentaal: de flitser Ondanks alle hulpmiddelen en truukjes zoals lichtsterke lenzen, beeldstabilisatie, hoge ISO-waarden en het gebruik van een statief, is er soms te weinig licht om een goede foto te kunnen maken. En dan moeten we licht bijcreëren met behulp van een flitser. Een flitser is een zeer felle lamp die – indien opgeladen – voor een fractie van een seconde een lichtflits geeft. De flitser is gesynchroniseerd met de sluiter: dit wil zeggen dat de lamp zijn licht nét geeft wanneer de sluiter open is, zodat de foto bijgelicht wordt. Een flitser is ingebouwd in elke moderne camera, compact of reflex, maar bestaat in allerlei maten en soorten. Er zijn interne flitsers en externe flitsers, er zijn regelbare flitsers en niet regelbare flitsers, en er zijn een boel instellingen mogelijk en hulpmiddelen beschikbaar voor het gebruik van flitsers. Met die hulpmiddelen kan je tenslotte geavanceerde technieken zoals indirect flitsen of draadloos flitsen toepassen. Geflitst! Maar op welke manier? Vroeger hield ik niet van flitsers. Een fotoflits was voor mij een noodzakelijk kwaad – te vermijden dus. De reden is eenvoudig: flitslicht is fel en vaak onnatuurlijk, en geeft een harde indruk aan een foto. Om nog maar van de rode ogen en andere neveneffecten te zwijgen. Veel problemen van flitsers kunnen echter opgelost worden door het gebruik van een indirecte, externe flits. Sinds ik ervaring opdoe met mijn externe SB-600 flits van Nikon, ben ik een enorme voorstander van flitslicht geworden Dat het ene flitslicht het andere niet is, bewijzen de zes onderstaande foto’s van het kersstalletje dat Eveline geknutseld heeft (zie ook aflevering 1). De eerste foto is genomen zonder flits, met statief en lange sluitertijd, dus. De tweede foto is genomen met de interne flitser van mijn Nikon D80. Het resultaat is een helverlichte stal. De derde foto is genomen met mijn externe flitser, maar wel rechtstreeks op de stal gericht. Hetzelfde effect als bij de vorige foto, maar het licht is nóg feller, en kouder. En dan, een wereld van verschil. De volgende foto is genomen met diezelfde externe flitser, maar deze keer werd de flitser naar het witte plafond gericht, zodat het licht gelijkmatig weerkaatst werd. Indirect flitsen heet dat. Het resultaat is een veel warmere foto. Met die externe flitser is het ook mogelijk om draadloos te flitsen. Op onderstaande foto komt het flitslicht van de draadloze flitser achter het stalletje. En nogmaals draadloos, maar deze keer komt het licht van opzij. Je ziet: 6 totaal verschillende foto’s. Mijn voorkeur gaat uit naar de eerste – zonder flits – maar daar is een statief en een bewegingsloos onderwerp voor nodig. Is dat niet voorhanden en is flitslicht noodzakelijk, dan biedt indirect flitsen met een externe flitser het mooiste licht. Intern vs. extern Ik bezit zelf een Nikon SB-600 externe flitser. Dit is een geavanceerd basismodel. Er is ook nog de SB-800, die krachtiger is en meer snufjes biedt, en sinds kort de SB-400, een eenvoudig instapmodelletje. Sinds ik deze flitser bezit, gebruik ik de interne flitser nog nauwelijks. Wat een heerlijk speelgoed! Deze krachtige flitser heeft een zeer ver bereik (tot 40 meter) en bezit een eigen display, heeft een kantelbare kop (zowel naar boven toe als naar opzij), heeft een ingebouwde zoom, ondersteunt draadloos flitsen (op een bijgeleverd voetje), laadt snel en krachtig, op en heeft een ingebouwd hulplicht voor het focussen (de rode lamp vooraan). Wanneer de kantelbare kop naar een wit oppervlak wordt gericht, weerkaatst het licht netjes over de hele kamer – indirect flitsen heet dat. Links een foto met direct flitsen, in het midden de opstelling voor indirect flitsen, en rechts het veel natuurlijker resultaat (uit de Nikon handleiding) Draadloos flitsen en meerdere flitsers Veel externe flitsers kunnen ook draadloos gebruikt worden: de flitser wordt dan op een voetje ergens in de kamer geplaatst, om bv. van achteren te belichten. Zo kunnen er voor één foto meerdere flitsers gebruikt worden, bijvoorbeeld de interne flitser van de camera van voren, en de externe flitser van achter. Of nog: een externe flitser op de camera van voor, en in elke hoek van de kamer een bijkomende externe flitser, draadloos. Om een flitser draadloos te kunnen gebruiken moet de flitser zelf draadloos flitsen ondersteunen. Bovendien moet het bevel gegeven worden vanuit een compatibele camera, of een compatibele externe flitser. Binnen het Nikon-gamma ondersteunen de D70, de D80 en de D200 draadloos flitsen, de D40 en de D50 dus niet. Qua externe flitsers ondersteunt enkel de SB-800 het geven van commando’s; de SB-600 kan alleen luisteren naar flitscommando’s. Meerdere flitsers (uit de Nikon handleiding) Flitsintensiteit en zoom De meest eenvoudige flitsers in compactcamera’s flitsen telkens met dezelfde intensiteit. Meer geavanceerde flitsers houden echter rekening met de omstandigheden om de intensiteit, of eventueel zelfs de ‘zoom’ aan te passen. Bij de meeste digitale reflexcamera’s wordt er met de intensiteit rekening gehouden, en is deze zelf instelbaar. Zo kan ik op mijn D80 instellen dat de flits zwakker moet afgaan dan nodig, of sterker dan hij zelf inschat. Mijn externe flitser houdt bovendien rekening met de zoom van de lens. De flitser vraagt via de camera de brandpuntsafstand van de lens op, en past de interne positie van de flitskop aan. Op die manier “werpt” de flitser het licht veel verder wanneer sterk ingezoomd is, dan wanneer bv. een breedhoekbeeld genomen wordt. Het flitslicht is dus optimaal aangepast aan elke situatie. Rode ogen De meeste toestellen zijn tegenwoordig uitgerust met een rode-ogen-functie: om rode ogen te vermijden geeft de flitser enkele voorflitsen voor de eigenlijke foto getrokken wordt. Op die manier krijgen de oogpupillen de kans om samen te trekken, en is de kans op rode ogen kleiner. Wat goed is om weten, is dat de kans op rode ogen ook verkleint naarmate de flitser verder weg van de lensopening staat. Daarom klappen de ingebouwde flitsers van digitale reflexcamera’s ook omhoog. Alweer een voordeel van een externe flitser dus: deze bevindt zich op 10 centimeter boven de lensopening, waardoor het risico op rode ogen echt geminimaliseerd wordt. En als ze zich toch voordoen, zijn ze achteraf eenvoudig softwarematig te verwijderen. Invulflits Een moderne camera heeft een ingebouwde lichtmeter, en bepaalt zelf wanneer je een flits nodig hebt en wanneer niet. De camera kan dit echter niet altijd correct bepalen. Op een heldere, zonnige dag bijvoorbeeld, is er voldoende licht aanwezig en is een flits voor de camera overbodig, maar wat nu als je iemand fotografeert die in een donkere omgeving tegen een heldere achtergrond staat? Op de bovenstaande foto’s zie je het probleem. De linkse foto is genomen met automatische instellingen van de camera: de camera stelt zijn belichting in op de heldere achtergrond, en deze is mooi verlicht, maar het meisje staat in de schaduw. Op de tweede foto werd spotmeting gebruikt: de belichting werd ingesteld op het meisje, waardoor het diafragma groter werd, en de sluitertijd langer, maar hierdoor is de achtergrond overbelicht. ‘t Is ook altijd iets! De oplossing bestaat er hier in om de belichting in te stellen op de achtergrond, en geforceerd een flits te gebruiken. Dit wordt een invulflits genoemd, omdat hij het nodige licht invult om het meisje uit de schaduw te halen (derde foto). Invulflitsen is een methode die bij elke camera kan gebruikt worden, maar je moet instellen dat de flits zeker moet afgaan, ook al denkt de camera dat dit niet nodig is. En verder Schaduw Bij lange zoomlenzen kan het gebeuren dat een schaduw van de lens zichtbaar is op de foto, bij het gebruik van de interne flitser. Dit is alweer een probleem dat een externe flitser kan oplossen. Gelfilters Voor extra creatieve effecten zijn er gelfilters beschikbaar voor externe flitsers. Een gelfilter heeft een kleur, en wordt voor de flitskop geplaatst, zodat het flitslicht niet wit maar gekleurd is. Vier flitsers met gelatinefilters (uit de Nikon handleiding) Traag flitsen Wanneer een flitser gebruikt wordt, past de camera zelf de sluitertijd aan: meer licht betekent immers dat er minder tijd nodig is om de foto voldoende te belichten. Bij gebruik van de flits gaat een camera normaal gezien naar een sluitertijd van 1/60ste seconde. Door een flitser in te stellen op Slow of Traag flitsen geef je aan de camera de opdracht om de belichting op normale manier te bepalen, en een normale sluitertijd te gebruiken, maar toch een flits te laten afgaan. Op die manier kan je foto’s trekken met 1 seconde sluitertijd, waarbij bv. de achtergrond normaal belicht is, en het onderwerp op de voorgrond door de flits belicht wordt (invulflits). Niet alle compactcamera’s ondersteunen traag flitsen, maar wel de meeste reflexcamera’s. Bovendien kan je meestal nog instellen of de flitser moet afgaan bij het begin van de sluitertijd, of op het einde (rear / achterste gordijn). Fotografie in mensentaal: de uitrusting We hebben het gehad over de camera zelf, over de lens die we erop steken, en over de flitser die voor de sfeerverlichting zorgt. Daarmee hebben we het belangrijkste van de fotografie wel gehad. Er komt echter nog meer bij kijken. Er bestaan allerlei speeltjes die het leven aangenamer maken. En het wordt helemaal aangenaam als we die kunnen opbergen in een nette tas. Statief, reinigingsproducten, geheugenkaartjes, kabeltjes, …: allemaal fijne extraatjes voor de doorwinterde fotograaf. Opbergtas Fotografisch materiaal is duur materiaal. En het is dus belangrijk dat je zorgzaam omspringt met je fotografisch materiaal. Daarom is een goede opbergtas van belang. Voor compactcamera’s is dit meestal geen probleem: bij veel camera’s wordt een handig opbergzakje geleverd, en er bestaat een heel gamma aan kleine zakjes in fotowinkels. Wanneer we echter in de reflexfotografie duiken, volstaat een klein zakje niet langer. Ons toestel zelf is al een stuk groter, en dan zit daar nog eens een joekel van een lens op. Bovendien hebben we misschien een extra lens, een extra flitser, een extra geheugenkaartje, … Om dat allemaal op te bergen, is een grotere tas nodig. En die bestaan ook in alle maten en soorten, maar je moet er eventueel eens voor langs in de gespecialiseerde fotowinkel. Er bestaan veel merken van opbergtassen, maar twee bekende zijn LowePro en Hama. Dit zijn niet steeds de goedkoopste fabrikanten, maar ze bieden wel degelijke producten. Persoonlijk gebruik ik LowePro-uitrusting. LowePro specialiseert zich in tasjes voor fotomateriaal. Hun producten zijn wat aan de duurdere kant, maar ze zijn oerdegelijk. In hun assortiment vind je schoudertassen, heuptasjes, rugzakken, … Het tasje voor mijn Nikon Coolpix compactcamera is een kleintje uit hun gamma, en ik bezit een grote schouderzak voor al mijn reflexmateriaal. In die grote tas kan ik zelf compartimentjes maken met vilchro-tussenschotjes, en krijg ik probleemloos mijn camera, mijn beide lenzen, mijn lader, mijn kabeltjes, mijn flitser, de lader van de flits-batterijen, wat Instanet-doekjes, een blaaskwastje, een ministatiefje, mijn zonnekap, een geheugenkaartje en de handleiding van mijn toestel opgeborgen. Momenteel ben ik op zoek naar een tasje om mijn camera met één lens erop mee te nemen op bijvoorbeeld wandelingen. Een compact opbergtasje dus. De meeste camera-fabrikanten bieden passende tasjes aan voor camerakits (camera + lens in één aankoop), zoals het opbergtasje hier rechts in beeld: een tasje van Nikon voor de D80 en zijn 18-135-kitlens. Mijn oog is echter eerder gevallen op het onderstaande Rezo TLZ-20 tasje van LowePro. Het is een toploader, waarbij het de bedoeling is dat je de camera vanboven in het tasje steekt, met de lens naar beneden gericht. Een aankoop voor 2007! Lenstasjes Het kan ook handig zijn om je lenzen te beschermen door ze in een apart tasje te steken, dat een minimale schokbescherming biedt. Mijn Nikkor 18-200 mm en mijn Nikkor 50 mm objectieven in hun respectievelijke Nikonopbergzakjes Statief Ik hou niet zo van statieven. Statieven meenemen is sleurwerk, en ze opzetten is tijdsrovend. Maar toch kan je soms niet zonder. Vanaf een sluitertijd van 1/40ste van een seconde is het bijna ondoenbaar om een scherpe foto te trekken vanuit de losse hand. Met een camerabody of een objectief met beeldstabilisatie kan je deze sluitertijd nog rekken tot 1 seconde, maar vanaf dan laat ook de VR-techniek het afweten. Soms moet je foto’s trekken met een sluitertijd van meerdere seconden. Of soms wil je je camera ergens plaatsen en met de zelfontspanner een foto trekken waar je zelf op staat. En dan moet je je camera ergens een plaatsje geven. Je kan creatief wezen en een muurtje of een stoel zoeken waarop je camera kan staan. Maar ook dit is niet altijd voorhanden. Of een muurtje kan soms een meter teveel naar links staan en tjah, verzetten is niet zo handig. Ja, soms kunnen we niet om een statief heen. Daarom heb ik zelf een licht aluminium statiefje. Het statiefje weegt nauwelijks iets, en is zeer compact samen te plooien, en op een minuutje op te stellen. Dit is een zeer eenvoudig statiefje, en voor mijn weinige gebruik volstaat dit ruimschoots. Aan statieven kan je echter geld geven, véél geld. Je kan er hebben met een makkelijk draaibare kop, en met ingebouwde waterpasjes. Denk goed na voor je een statiefje koopt, en informeer je goed bij een gespecialiseerde fotohandelaar. In mijn opbergtas heb ik ook altijd een ministatiefje zitten, voor noodgevallen. Dit klein dingetje is ingeklapt nauwelijks 10 centimeter hoog, maar kan uitgeklapt wel de camera tot op 30 centimeter hoogte brengen. Mijn digitale reflexcamera is echter wel wat aan de zware kant voor het arme statiefje, maar voor mijn compactcamera of bv. mijn externe flitser is het uitstekend geschikt. Reinigingsproducten Stof en vetvlekken zijn de grootste vijanden van de fotografie, en daarom zijn goede reinigingsproducten nooit overbodig. Eén van de troeven van reflexcamera’s is het feit dat je de lenzen (objectieven) kan verwisselen. Maar da’s tegelijk ook een van de nadelen. Bij elke wisseling stel je namelijk de donkere kamer, het hart van de camera, bloot aan rondzwevende stofdeeltjes. Als je weet dat één beeldpuntje van de sensor van een digitale camera een fractie van een micrometer groot is, dan is elk miniscuul stofdeeltje een rotsblok op de sensor. En een petieterig klein stofje dat op de sensor hangt, kan een vlek op elke foto zijn. Die vlekken zijn vooral zichtbaar op heldere achtergronden, zoals blauwe lucht. Daarom is het belangrijk dat de donkere kamer van de camera af en toe stofvrij gemaakt wordt. Dit kan je laten doen door professionele firma’s, maar daar betaal je minstens 45 euro voor. Met enige handigheid en vooral de nodige voorzichtigheid kan je echter zelf de ergste problemen ook al remediëren, zoals met een blaaskwastje (zie foto links) of speciale sensorreinigingsdoekjes. Wees echter zeer voorzichtig bij het reinigen van de sensor. Raak nooit de sensor aan met je vingers, en blaas nooit in de camera met je mond, gebruik enkel zuivere lucht en aangepaste producten. Een kapotte sensor is een kapotte camera. Sommige camera’s, zoals de duurdere Canon-reflexcamera’s, zijn uitgerust met een zelfreinigend anti-stof-systeem. Instanet Naast de donkere kamer, is het ook belangrijk om de rest van de camera en de lenzen proper te houden. Ik stof de camera zelf regelmatig af, en hou altijd Instanet-brillenpoetsdoekjes in mijn fototas bij, om de displays van de camera, en het lensoppervlak van de objectieven te kuisen. Deze doekjes laten geen sporen of vegen na, in tegenstelling tot sommige goedkopere varianten. En verder Er valt nog vanalles te verzinnen dat de rondtrekkende fotograaf in zijn cameratas kan bijhebben. Nog een kleine greep uit het aanbod: Reservebatterij Digitale camera’s vreten batterijen. Voor mijn Coolpix compactcamera heb ik bij aankoop direct een reservebatterij aangeschaft, en die draag ik altijd bij de camera. Op dagtochten ben ik dankbaar dat ik meer dan één batterij heb. Voor mijn digitale reflexcamera heb ik voorlopig nog geen reservebatterij gekocht: de batterijen worden steeds beter, en een reflexcamera verbruikt niet noodzakelijk meer dan een compactcamera: de grootste zuiper van batterijen is het kleurenschermpje, en dat wordt bij een reflexcamera minimaal gebruikt. Met mijn batterij kan ik probleemloos een 400-tal foto’s trekken – tot nu toe heb ik nog geen behoefte aan reserve. Extra geheugenkaartjes Digitale camera’s vreten ook geheugen. Hoe meer megapixels, hoe groter de bestandjes worden, en zeker als je met een reflexcamera in RAW-formaat trekt. Eén foto van mijn D80 levert een bestand van 10 MB op. Op mijn geheugenkaartje van 2 GB kunnen dus maar een goeie 200 foto’s. Reservekaartjes zijn dus altijd handig. Kabeltjes en laders In mijn fototas bewaar ik ook mijn kabeltjes en mijn laders: het kabeltje om van de camera naar PC te gaan, het kabeltje om foto’s op een televisietoestel af te spelen, en de batterijladers van de camera en van de batterijen uit de flitser. Fotografie in mensentaal: de software . Nu hebben we al die fijne uitrusting die ons moet helpen om optimale foto’s te trekken, maar dan nog loopt het af en toe eens mis. Een foto is te donker, te licht, de kleuren zitten niet goed, of misschien willen we gewoon een andere uitsnede of een heuse collage maken? Fotobewerkingsprogramma’s als Photoshop kunnen het allemaal voor ons doen, mits de nodige handigheid. Bovendien willen we onze digitale foto’s graag bijhouden in digitale fotoboeken, want al die losse bestanden op de harde schijf, dat wordt toch maar een rommeltje. Dat kan met bijgeleverde programma’s die je bij je camera krijgt, maar dat kan ook met gespecialiseerde software als Photoshop Elements en Picasa. Of misschien upload je je foto’s liever naar diensten als Flickr? En foto’s naar afdrukcentrales sturen, om ze te laten afmaken, hoe zit dat? Dat vraagt om een overzichtje! Beheerprogramma’s Digitale foto’s zijn bestandjes op je geheugenkaartje, die later op je harde schijf belanden. Je kan ze eventueel op een CD’tje of een DVD’tje branden, of laten afmaken en in een fotoboek plakken, maar vroeg of laat dringt zich een klasseersysteem voor die bestanden op. Duizenden foto’s in mapjes op je harde schijf laten staan, is naar orde toe geen optie. Gelukkig bestaan er heel wat programma’s die je kunnen helpen bij deze taak. Fotobeheerprogramma’s hebben als taak om een catalogus bij te houden van je digitale beelden, waar je makkelijk in kan zoeken. De foto’s zijn doorzoekbaar op datum, maar ook volgens sets waarin ze geordend zijn, of volgens tags, toegekende trefwoorden. Als ik bv. aan alle foto’s waar mijn vrouw op staat de tag ‘Eveline’ toeken, is een overzicht van alle foto’s met Eveline maar een klik ver. Wil ik alle foto’s waar we samen op staan, dan doe ik een zoekactie van alle foto’s met de tag ‘Eveline’ én de tag ‘Karel’. Voor dit soort catalogering krijg je vaak een programma bij je digitale camera geleverd. Nikon bv. levert PictureProject bij. Er zijn ook gratis alternatieven, zoals Google Picasa (zie verder). Ikzelf opteer voor de Organizer uit het betalende Photoshop Elements, omwille van de nauwe samenwerking met grote broer Photoshop. Photoshop Elements Photoshop Elements is ondertussen aan zijn vijfde versie toe. Het programma begon indertijd als klein, eenvoudig en goedkoop broertje van Photoshop, het professionele beeldverwerkingsprogramma. Daarnaast was er als catalogus-software van Adobe het programma Photoshop Album beschikbaar. Sinds versie 3 van Photoshop Elements zijn beide programma’s samengesmolten. De kleine Photoshop is de Editor van het programma, en bevat alle basisfunctionaliteit die nodig is om foto’s te bewerken, dikwijls verstopt achter gebruiksvriendelijke wizards. De Organizer dan is de verderzetting van Photoshop Album, en dat is wat ons hier interesseert. In het programma kan je duizenden foto’s opslaan in één of meerdere catalogussen. De foto’s kan je volledig op je scherm laten zien, of als thumbnails (van regelbare grootte). Je kan aan elke foto een onbeperkt aantal tags toekennen. Die tags kunnen in groepen georganiseerd zijn. Het is ook mogelijk om foto’s in collecties te organiseren: bv. alle foto’s van een bepaalde reis zitten in een digitaal albumpje samen. Je kan zoeken op basis van een tijdslijn, op basis van trefwoorden, of op basis van gelijkenissen tussen foto’s. Voorts kan je een slideshow aanmaken, een filmpje, een PDFshow, een video-CD of een webgallerij. Je kan foto’s ook geotaggen: aanduiden op welke GPS-coördinaten ze getrokken zijn. Wat voor mij het interessantst is, is dat je vanuit het programma naadloos een foto kan overbrengen naar de Editor of naar de echte Photoshop. Van daaruit kan je dan allerlei aanpassingen aanbrengen, en de aangepaste foto wordt dan in een Version set met de originele foto bewaard: je houdt de originele foto, maar je ziet standaard in Elements enkel de bewerkte versie. De originele is echter niet verloren. Op gelijkaardige manier kan je foto’s bijhouden in stacks: een stapel fotootjes die op elkaar gelijken, maar waarvan je slechts één foto in je catalogus wil zien. Meer informatie over Photoshop Elements vind je bij Adobe. Google Picasa Picasa is een gelijkaardig progamma, dat enkele jaren geleden werd overgekocht door Google. Ook met Picasa kan je je foto’s organiseren, trefwoorden toekennen, slideshows maken en de foto’s exporteren. Picasa is gratis te downloaden bij Google. Bewerkingsprogramma’s Naast een goed beheerprogramma is een goed bewerkingsprogramma onontbeerlijk, om kleine schoonheidsfoutjes in foto’s te retoucheren, om foto’s bij te snijden, om kleuren te corrigeren, om collages te maken, om tekstjes op foto’s te plaatsen, … Er is een hele resem programma’s op de markt binnen deze categorie, maar de bekendste is Adobe Photoshop. En kijk, ik ga eerlijk zijn: ik ben totaal niet onpartijdig. Ik ben namelijk verslingerd aan het programma, ik werk er mee sinds versie 4, en wil van geen alternatieven weten. Toch zijn er een aantal zeer degelijke: bijvoorbeeld het eveneens betalende Paint Shop Pro en het gratis open-source-programma The GIMP om er maar twee te noemen. Photoshop is een ongelofelijk krachtig programma, en gaat al jaren en jaren mee. Het programma is ondertussen aan zijn negende versie toe (Photoshop CS2) en versie 10 (Photoshop CS3) is in aantocht, en belooft weer een hoop fijne vernieuwingen. Ik hou van de enorme kracht van het programma, en het grote gebruiksgemak als je weet wat je doet. Maar! Photoshop is geen gemakkelijk programma. Verre van. De zeer uitgebreide functionaliteit en de onbeperkte mogelijkheden zorgen dat het programma een steile leercurve heeft. Ik geef zelf een cursus Photoshop, en krijg op vier halve dagen maar nipt de mogelijkheden zeer basic uitgelegd. Bezin dus eer je begint te werken met een krachtig, maar peperduur en complex programma als Photoshop. Veel eenvoudiger, en pakken goedkoper, is dan het kleinere broertje Photoshop Elements. In deze versie is de functionaliteit beperkt tot wat noodzakelijk is voor de hobbyist, en alles zit netjes verpakt in overzichtelijke menu’s en gebruiksvriendelijke wizards. Iets te simpel voor krachtige gebruikers, maar zeker een aanrader voor beginners! Bewerkingen Wat kan je nu allemaal met zo’n programma als Photoshop? Véél! Een beeld zegt meer dan duizend woorden, dus bekijk onderstaande foto: Op het eerste zicht is deze foto rijp voor de vuilbak. Er is vanàlles mis mee: er zit een serieuze lensvervorming op (opbollend), de foto is te blauwig, veel te donker, het kastje staat scheef en in perspectief, er zit een vlek op de muur en op het kastje, er liggen storende telefoonboeken naast en er staat een asbak op het kastje. Het is echter verbazend hoeveel verborgen informatie er in een digitaal beeldbestand schuilt. Informatie die we met het blote oog niet kunnen zien, maar die we er met een programma wel kunnen uithalen, zoals de kleurschakeringen in het kastje. Met een goed programma en goede vaardigheden kunnen we van bovenstaande foto onderstaand resultaat bekomen: Beter, niet? De kleuren zijn opgekuist, de vervormingen rechtgetrokken, de vlekken geretoucheerd, en de storende voorwerpen verwijderd. Hieronder een kleine opsomming van de belangrijkste beeldverwerkingsmogelijkheden – een grote opsomming valt buiten de scope van deze artikelenreeks. Retoucheren Met een beelverwerkingsprogramma als Photoshop is het een makkie om vlekjes van foto’s te verwijderen, schrammetjes van oude foto’s op te kuisen, storende objecten uit het beeld te verwijderen, … Hieronder bv. een foto die op een minuut tijd met de Healing Brush uit Photoshop drastisch verbeterd werd. Bijsnijden / Croppen Het is belangrijk een goede compositie te maken in de zoeker van je camera op het moment dat je een foto trekt, maar als je twijfelt, neem je beeld dan te ruim. Je kan achteraf nog steeds de foto bijsnijden op het juiste formaat, of bv. van een landscape foto (liggend) een portrait foto (rechtopstaand) maken, of omgekeerd. Perspectief Beeldverwerkingsprogramma’s als Photoshop laten toe om perspectiefcorrecties uit te voeren. Wanneer je een gebouw bv. vanuit kikvorsperspectief trekt, lopen de rechte lijnen van de muren naar een punt naar boven toe. Dit kan je corrigeren – zie bv. onderstaande foto van de Sint-Jan-de-Doperkerk in het Groot Begijnhof in Leuven: links de getrokken foto, rechts de gecorrigeerde. Witbalans De witbalans bepaalt de kleurtemperatuur van een foto. Zonlicht geeft een heel ander licht dan TL-lampen, die op hun beurt een ander licht geven dan spotlicht. De witbalans geeft aan hoe wit eruit ziet bij een bepaalde kleurtemperatuur. Door de kleurtemperatuur op te trekken, wordt een foto warmer, geliger van kleur, door hem naar beneden te halen wordt hij kouder en blauwer. Een ander voorbeeld die je hieronder bij ‘RAW-formaat’. Shadow / Highlight Heb je toch een verkeerd belichte foto getrokken, dan kan je dit achteraf nog softwarematig rechttrekken met ingewikkelde functies als Curves of makkelijkere functies als Shadow / Highlight. HDR Een van de trendy technieken bij digitale fotografen is HDR. HDR staat voor High Dynamic Range en slaat op het het feit dat een foto veel meer informatie kan bevatten dan we met het blote ook kunnen zien. Fotograferen we bv. een persoon in de schaduw tegen een heldere achtergrond, dan moeten we kiezen of we onze belichting instellen op de persoon, of op de achtergrond. In het eerste geval zal de persoon goed belicht zijn, maar de achtergrond overbelicht, in het tweede geval zal de achtergrond ok zijn, maar de persoon onderbelicht. HDR is een techniek om de overbelichte en onderbelichte versie van een foto samen te plakken tot één kunstmatige, goed belichte foto. En dat levert soms unheimliche, zeer spacy effecten op. Maar wel mooi om naar te kijken. Enkele HDR-voorbeelden, genomen uit de HDR-set van een Flickr-gebruiker HDR-beelden kunnen aangemaakt worden met Photoshop, of met gespecialiseerde programma’s als Photomatix Pro. Het is echter een moeilijk en steil leerproces. . Lens blur Een foto kan een grote scherptediepte hebben, waarbij alles scherp is, of een beperkte scherptediepte, waarbij enkel het onderwerp scherp is, en de rest wazig. Die laatste vorm wordt vaak als artistiek ervaren. Heb je een scherpe foto, en wil je achteraf nog scherpte-ondiepte toevoegen? Dat kan, met filters als Lens Blur binnen Photoshop. Panorama-foto’s Wanneer je een heel breed uitzicht wil trekken, doe je dit soms in meerdere foto’s. Als die foto’s mooi op één lijn liggen (dat kan met behulp van een statief, of soms met speciale Panorama Assist functies op de camera), kan je die achteraf samenplakken tot één panorama. Dit kan met speciale software, zoals Panorama Maker, maar dat kan ook met recente versies van Photoshop. Panorama van het Lac Léman, gezien vanuit Lausanne RAW-formaat Eén van de troeven van digitale reflexcamera’s, is dat ze toelaten foto’s te trekken in het RAW-formaat. Maar wat is nu dat RAW-formaat? RAW foto’s zijn bestanden die de ruwe data bevatten die door de beeldsensor worden opgevangen. Een digitale camera bevat een beeldsensor, die beeldsensor krijgt een hoop lichtinformatie binnen, en die informatie wordt vervolgens door de camera verwerkt. Het resultaat is een JPG-bestandje, een bruikbare foto. De RAW-variant van een foto is die ruwe beeldinformatie, zonder dat de camera er een bewerking op toegepast heeft. Het digitale negatiefje, het filmpje, van de foto, als het ware. Deze bestanden kunnen niet zomaar in eender welk programma bekeken worden, ze moeten eerst verwerkt worden (de taak die de camera anders deed) door een programma als Photoshop. Het grote voordeel is echter dat je alle zuivere beeldinformatie krijgt, zonder dat er ook maar iets verwerkt is door de camera. Je kan m.a.w. met minimale moeite maximaal resultaat uit een foto krijgen. Neem bv. onderstaande foto. Deze foto werd genomen aan een te lage sluitertijd, of met een diafragma dat teveel gesloten is: het resultaat is een foto die te donker is. De belichting van deze foto kan kunstmatig in Photoshop opgetrokken worden, maar bij de verwerking van de RAW-data in Photoshop kunnen we de belichtingstijd makkelijk (zogezegd) optrekken. Het resultaat na het aanpassen van één schuifregelaartje (Exposure): De foto is nu correct belicht, maar er scheelt nog iets met de witbalans: alles is te blauw. De witbalans kan echter heel eenvoudig aangepast worden met de schuifregelaar Color Temperature. Door de kleurtemperatuur te verhogen, opnieuw met één schuifregelaartje, krijgen we volgende foto: Of: hoe ga ik in 2 eenvoudige stapjes van een mislukte naar een geslaagde foto, aan de hand van onderstaande schuifregelaartjes. RAW-bestanden bieden een enorm krachtig arsenaal aan mogelijkheden, maar je moet je er een beetje thuis in voelen, en het vraagt per foto nog een extra stuk werk – een foto trekken eindigt niet met het drukken op de knop van de camera, maar vraagt nabewerking op de computer. Dit in tegenstelling tot een JPG-bestandje, dat klaar is voor gebruik, maar misschien niet altijd het gewenste resultaat biedt. Je foto’s delen Als je digitale foto’s trekt, en je steekt er moeite in, dan wil je die uiteraard niet voor jou alleen houden. Neen, je wil ermee naar buiten komen: ze aan vrienden tonen, ze op het web zetten, ze op een CD’tje branden, … Er bestaan een aantal methodes om digitale foto’s te delen met andere mensen. Er zijn de klassieke webgallerijen, er is fotosharing via bv. Flickr, en je kan je foto’s laten afmaken. Image galleries Er bestaan verscheidene programmaatjes die je toelaten om een HTML-gallerij te maken. Wat je dan krijgt is een reeks webpagina’s die je foto’s showen, en een navigatie voorzien. Die webpagina’s laad je naar je webserver op, en je foto’s staan online. Een beetje een ambachtelijke manier van werken, maar ze werkt nog steeds. De meeste fotobeheerprogramma’s, zoals Adobe Photoshop Elements en Google Picasa, laten toe om dergelijke HTML-gallerijen te genereren, vaak in verschillende stijlen. Ik heb zelf heel lang dergelijke gallerijen gebruikt. Tegenwoordig hou ik het liever bij een zelfgeschreven scriptje, of bij mijn album.be