© Willy van Strien Cicero Nieuwe behandeling voor mensen met angina pectoris Hoe het precies werkt, is nog de vraag, maar dat het helpt, is duidelijk. Onderzoekers injecteerden beenmergcellen in de hartspier van patiënten met tot nu toe onbehandelbare angina pectoris. Resultaat: de doorbloeding verbeterde en klachten namen af. door Willy van Strien foto Arno Massee “Mensen die nauwelijks nog buiten kwamen, voelen zich weer fit en durven zelfs op vakantie. En één patiënt vertelde me dat hij na jaren weer was begonnen met schilderen.” Een nieuwe behandeling, namelijk een injectie met lichaamseigen beenmergcellen, blijkt een goede uitwerking te hebben op mensen die lijden aan ernstige angina pectoris, zo vertelt dr. Douwe Atsma (Hartziekten). Patiënten met ernstige angina pectoris hebben chronisch last van druk en pijn op de borst als ze zich inspannen. Oorzaak is een slechte doorbloeding van de hartspier. Dat belemmert hen ernstig in hun activiteiten. Zij gebruiken veel medicijnen en de meesten van hen zijn al meermalen gedotterd of hebben een bypass-operatie achter de rug, maar er zijn patiënten bij wie dat niet meer helpt. Bij die patiënten kan een celinjectie in de hartwand de klachten verminderen. Dat blijkt een uit studie waarover Atsma en collega’s van Hartziekten, Immunohematologie en Radiologie publiceerden in het Journal of the American Medical Association (JAMA; 19 mei online). Atsma: “Het is de grootste proef op dit gebied, en de eerste die een verbeterde doorbloeding van de hartspier aantoont.” Nieuwe bloedvaten Als hartspiercellen te weinig bloed krijgen, nemen ze onvoldoende zuurstof op en daardoor hebben ze de energie niet om zich samen te trekken. Het hart kan dan niet meer op volle kracht pompen. Het zuurstofgebrek veroorzaakt ook pijn op de borst. De problemen treffen vooral de linker hartkamer. Het idee om de slechte doorbloeding en het slechte functioneren te verhelpen met een injectie van beenmergcellen is nog geen tien jaar oud. Onderzoekers hadden die behandeling al wel toegepast na een acuut hartinfarct om het beschadigde weefsel te repareren, maar nog niet voor een chronisch slecht doorbloed hart. “Wij zijn daar in 2003 mee begonnen in de hoop dat de ingebrachte cellen zorgen voor nieuwe bloedvaten of dat ze de conditie van bestaande vaten verbeteren”, zegt Atsma. “We hebben eerst gekeken of de techniek veilig en haalbaar is. Dat bleek zo te zijn. En het leek er op dat de patiënten profiteerden van de behandeling. Maar die eerste pilot study was zonder controlegroep en we konden niet uitsluiten dat het gunstige effect een placebo-effect was.” Elders was inmiddels wel placebo-gecontroleerd onderzoek gedaan, maar alleen op kleine schaal. Die studies leverden tegenstrijdige resultaten over het welbevinden van de patiënten en een betere doorbloeding kwam er niet uit. Atsma: “Wij hebben daarom met een grotere groep patiënten netjes uitgezocht wat de celtherapie deed.” Daarover gaat de JAMApublicatie. Driedimensionaal plaatje Aan de studie deden vijftig patiënten met angina pectoris mee. Loting wees 25 patiënten aan die celtherapie kregen; de overigen kregen een controlebehandeling. Voor de behandeling zoog de arts tachtig milliliter beenmerg op via een punctie in de heup. Daar werden eerst de volwassen bloedcellen uit verwijderd en daarna werden de zogenoemde mononucleaire cellen uitgezocht. Atsma: “Daar zitten allerlei verschillende celtypes bij. Ook bloedvormende stamcellen, maar dat zijn er in verhouding maar weinig.” Terwijl het celpreparaat werd klaargemaakt, maakten de behandelaars een driedimensionale afbeelding van de linker hartkamer. Ze brachten een stuurbare katheter in via de lies. Dankzij een nauwkeurig navigatiesysteem, dat onder meer bestaat uit een frame met drie zenders onder de patiënt en een soort GPS ontvanger in de tip van de katheter, was de plaats van de katheterpunt precies bekend. Met dit systeem werden de contouren van de hartkamer afgetast en in beeld gebracht. Daarbij gingen de behandelaars met de katheter de wand af en ze bepaalden plek voor plek de positie van de hartkamerwand. Tevens maten ze of het weefsel nog leefde; in dat geval was op een gemeten plek de elektrische activiteit waarneembaar die de hartslag coördineert. Ten slotte keken ze of de wand bewoog, een teken dat het hart ter plekke functioneerde. “Op plaatsen waar je een elektrisch signaal meet en de hartwand beweegt, is het weefsel gezond. Daar hoefden we niets te doen. Waar noch een elektrisch signaal noch een beweging te bespeuren zijn, is het weefsel dood; daar konden we niets meer aan doen. Maar er zijn ook plaatsen waar je wel een elektrisch signaal meet, maar geen beweging. Dat weefsel leeft, maar kan zich niet samentrekken. Daar is de bloedvoorziening slecht, en daar komt de pijn die de patiënten voelen vandaan. Op die plekken mikten we”, zegt Atsma. Naast het driedimensionale beeld van contouren, elektrische activiteit en samentrekkingsvermogen legde hij nog een beeld van de doorbloeding dat hij had verkregen met SPECT (single-photon emission computed tomography). Dat maakte het plaatje compleet. Hobby Met eenzelfde stuurbare katheter, maar ditmaal uitgerust met een zeer dun injectienaaldje aan de punt dat tot halverwege de hartwand komt, spoot hij ten slotte de cel-suspensie in op acht tot twaalf plekken in de hartwand. Althans: bij de groep van 25 die de echte behandeling kreeg. Deze patiënten kregen bij elkaar twee milliliter celsuspensie, 100 miljoen cellen. De anderen kregen slechts een fysiologische zoutoplossing geïnjecteerd. Voor de proef en na drie maanden maten Atsma en collega’s de doorbloeding van het hart met SPECT. Die was bij beide groepen verbeterd, maar bij patiënten die echt behandeld waren was de verbetering gemiddeld veel groter. “Dat ook de placebogroep vooruitgegaan was, betekent misschien dat de injectie op zich al een gunstige uitwerking heeft. Maar het kan ook zijn dat de mensen die aan de proef deelnamen zich beter hielden aan een gezonde leefstijl dan voorheen en trouwer hun medicijnen slikten”, zegt Atsma. Met MRI (Magnetic Resonance Imaging) mat hij de pompfunctie van het hart, met als maat: de fractie van het bloed in de linkerkamer die bij een hartslag de aorta wordt ingepompt. De pompfunctie was alleen bij de celgroep verbeterd. En bij een inspanningsproef (fietsproef) waren de prestaties van de celgroep verbeterd, die van de placebogroep niet. Hij vroeg de patiënten naar de ernst van de angina pectoris en de kwaliteit van leven. De patiënten van de celgroep waren behoorlijk vooruit gegaan. Velen van hen durfden weer naar buiten of hadden hun hobby weer opgepakt. En na zes maanden voelden ze zich nog beter dan na drie maanden. “Al met al was het een consistent beeld. Na celtherapie verbeterde de doorbloeding bij veel patiënten, nam het pompvermogen toe, leverden ze betere prestaties bij de fietsproef, en voelden ze zich beter en minder beperkt”, zegt Atsma. “Een resultaat waar we blij mee waren. Op deze weg kunnen we verder.” De placebogroep krijgt nu alsnog de celtherapie. Toekomst Maar niet alle patiënten profiteerden evenveel van de ingreep en Atsma wil nu uitzoeken of hij daar wat aan kan doen. Bijvoorbeeld: misschien heeft het zin om een hogere dosis cellen toe te dienen of de behandeling een keer te herhalen. “We willen bovendien nog nagaan hoe deze celtherapie werkt: welke van de vele celtypen zijn verantwoordelijk voor het gunstige effect en wat doen ze precies? Stamcellen uit het beenmerg ontwikkelen zich misschien tot bloedvatcellen. Maar als dat gebeurt, denken we dat het een kleine rol speelt. We verwachten eerder dat er beenmergcellen zijn die signalen afgeven die de vorming van bloedvaten stimuleren. Als we weten welke celtypen uit het beenmerg de betere doorbloeding veroorzaken, kunnen we proberen die cellen te vermenigvuldigen, zodat we er extra veel van kunnen geven. Of die beenmergcellen zo behandelen dat ze nog beter functioneren.” En natuurlijk wil Atsma weten hoe lang het gunstige effect aanhoudt. “We hebben enkele patiënten die na vier jaar nog steeds profijt hebben van een eenmalige toediening.”