Overdenking uitgesproken op 4 mei 2013 door Lous Steenhuis-Hoepelman Het prinsesje dat de oorlog overleefde “Daar zat op een steen het kleine meisje, 3 jaar jong, moederziel alleen in een gevangenis in Amsterdam. Het was juli 1944 en ze was bang. Het meisje was verraden op haar onderduikadres. Haar vader en moeder zaten ergens anders ondergedoken. Waarom zat ze daar gevangen? Omdat ze joods was, zeiden de andere mensen. Wat was dat dan? Was dat iets ergs? Had ze iemand kwaad gedaan, had ze iemand bezeerd? Zag ze er gek of anders uit ? Nee, iedereen zei juist altijd dat ze zo mooi en lief was; ze leek wel een prinsesje. De enige die haar een beetje troost kon bieden was Mies, haar knuffel, haar lappenpopje. In de gevangenis zei een mevrouw: “ Kom maar, ik zal wel voor je zorgen. Blijf maar bij mij.” Samen met die mevrouw ging ze in de trein naar een kamp ver weg in Drenthe. Dat kamp heette Westerbork. Daar kon ze fijn met de andere kinderen in het kampweeshuis spelen, zei die mevrouw. Maar het kleine meisje wilde niet spelen. Ze moest alsmaar huilen en had heimwee naar haar vader en moeder. Na een poosje moest het kleine meisje weer in een trein, samen met de mevrouw en alle kinderen uit het weeshuis van kamp Westerbork. Bij elkaar waren het 50 kinderen. Het was een vieze trein. Geen stoelen of banken. Het rook er naar schapen en koeien en naar poep. Er was geen WC, maar een emmer om op te plassen, het was moeilijk om te plassen als iedereen keek. De grote mensen in de trein zeiden dat ze naar Auschwitz gingen. Wat was dat? Waar was dat? Was het daar minder naar dan in Westerbork? Nu moesten alle kinderen huilen. Allemaal waren ze alleen, zonder vader en moeder. Allemaal hadden ze een kartonnetje om hun nek met hun naam er op. Alleen bij sommigen stond er wat anders. Dan wisten de Duitsers geen naam en stond er op dat kartonnetje “unbekanntes Kind, onbekend kind”. Het kleine meisje had een kartonnetje om haar nek waar haar naam en geboortedatum wel goed opstonden: Lousje Hoepelman, geboren 16 mei 1941 “AUSSTEIGEN, uitstappen, SCHNELL SCHNELL, RAUS…… Waar waren ze aangekomen, is dit Auschwitz? 1 Nee, zeggen de grote mensen, je bent nu in een ander concentratiekamp: dit kamp heet Bergen Belsen. Het kleine meisje voelt zich ziek. Ze heeft honger en overal jeuk van de luizen die in haar kleren zitten. Overal ziet ze grote mensen die ook heel erg ziek zijn. Mensen die schreeuwen, mensen die voortsloffen zonder iets te zeggen, mensen die stil op de grond liggen en niets meer zeggen…. Vaak huilt het kleine meisje zich in slaap, getroost door haar knuffel Mies. Op een dag ging het kleine meisje weer in een trein, weer samen met alle andere kinderen. Dit keer ging die lieve mevrouw niet mee. Nu gaan we toch echt naar Auschwitz, zeiden de grote mensen. De treinreis duurde dit keer nog veel langer. Vaak stond de trein stil, zomaar midden in een weiland. Ze mochten er niet uit en stonden maar te staan in de bloedhete zon. Honger, dorst, één klein baby’tje ging zelfs dood in de trein… Toen waren er nog maar 49 kinderen. Opnieuw kwamen ze aan in een concentratiekamp. In het kamp Theresiënstadt, gelegen in een ver land dat Tsjecho-Slowakije heette. Opnieuw met alle kinderen in een kampweeshuis. Toch was dit kamp niet zo erg als de andere concentratiekampen. Hier kon je een beetje buiten spelen. Op een dag marcheerden er Russische soldaten het kamp binnen. Ze waren aardig tegen de kinderen. Ze zeiden: “Wees maar niet bang. Wij komen jullie bevrijden. De Duitsers hebben de oorlog verloren. Wij zullen zorgen dat jullie weer terug kunnen gaan naar je eigen land”. Zo kwam het kleine meisje weer terug in Nederland, samen met haar popje Mies en samen met de andere kinderen. Ditmaal niet met de trein, maar in een echt vliegtuig van het leger. Toen ze geland waren, kwam er een mevrouw naar haar toe die zei: “Dag Lousje, ik ben je mama”. Maar ze kende haar mama niet meer. En waar was haar papa? Papa was er niet meer, vertelde haar moeder. Die was vermoord in dat grote vreselijke vernietigingskamp Auschwitz. Zomaar vergast omdat hij joods was. “Maar waarom ben jij niet vermoord mama?” “Ik heb me de hele oorlog verstopt en samen met je papa verzetswerk gedaan, maar je papa is verraden”. En haar moeder zei: “Jij bent heel bijzonder. Net zo bijzonder als een prinsesje, omdat je de oorlog overleefd hebt en weer teruggekomen bent”. Toen het kleine meisje groot was en moeder was en oma was, nam ze zich voor overal en altijd haar verhaal over de oorlog te vertellen, samen met haar popje Mies. 2 Om steeds weer te vertellen wat de gevolgen zijn van vervolging, vernedering en discriminatie. Want nooit mag de herinnering vervagen aan de gruweldaden waar mensen toe in staat waren en waar wij, mensen van nu, evenzeer toe in staat zijn”. Daarom ben ik vandaag weer hier in Westerbork samen met mijn popje Mies. 3