Tekst voor Natuur & Techniek Maart 2002 Rijker dan ooit Biodiversiteit en evolutie Insecten, insecten en nog eens insecten. De zespotigen vormen de helft van de biodiversiteit op aarde. Voor zover we nu weten, althans, want we kennen hooguit tien procent van wat er leeft. Als we over biodiversiteit praten, weten we nog maar gedeeltelijk waarover we het hebben. Willy van Strien Alle levende organismen bijeen vormen slechts een fractie van de aardse materie: ongeveer een tienmiljardste deel (10-10). Het grootste mysterie van het leven is misschien wel, hoe dat beetje materiaal over een zo grote verscheidenheid aan soorten verdeeld kan zijn, schrijft Edward Wilson in zijn boek The diversity of life, een lezenswaardig standaardwerk over biodiversiteit. Het aantal soorten neemt hij als maat voor die biodiversiteit. Wilson schatte het aantal bekende soorten op ruim 1,4 miljard. Het Expertisecentrum voor Taxonomische Identificaties ETI (Universiteit van Amsterdam), dat een database van biodiversiteit bouwt, houdt het erop dat er 1,7 miljard soorten bekend zijn. Dat is echter nog lang niet alles en niemand weet precies hoe rijk de aarde is. De schattingen van biologen lopen uiteen van tien miljoen tot honderd miljoen soorten. In elk geval staat vast, dat het er nog nooit zoveel waren als nu. De waarde van de biodiversiteit ligt niet alleen in het grote aantal soorten, maar ook in de uiteenlopende, vaak zeer gespecialiseerde wijze waarop die soorten leven en de lange geschiedenis die daaraan ten grondslag ligt. Saaie boel Leven op aarde is er al heel lang. Het verscheen ergens tussen 3,8 en 3,6 miljard jaar geleden, toen de aarde nog geen miljard jaar oud was. Maar na dat opzienbarende en nog onbegrepen feit, gebeurde er aanvankelijk niets spectaculairs. Gedurende de helft van de tijd die er sindsdien verstreken is, waren er alleen simpele cellen zonder duidelijke kern en organellen, oftewel prokaryoten; ze leefden in het water. Complexe cellen, eukaryoten, kwamen er ‘pas’ 1,8 tot 1,4 miljard jaar geleden. Daarna herbergden de oceanen nog lange tijd uitsluitend eencellige organismen. Ook toen de eerste eenvoudige meercelligen, zoals sponzen, zich 750 miljoen jaar geleden ontwikkelden, bleef het nog even een saaie boel. Maar plotseling, 570 miljoen jaar terug, brak de diversiteit door. In een explosie van soortvorming, de zogenoemde Cambrische explosie, doken grotere meercelligen op die met het blote oog te zien zouden zijn geweest. Ze dreven of zwommen rond in zeer uiteenlopende, soms ronduit exotische vormen. Alle hoofdgroepen (of stammen) van organismen die we nu kennen, waren er al in die tijd, denken paleontologen. Inclusief de stam waartoe de mens behoort, de chordadieren. Sindsdien is het aantal soorten op aarde in gestaag tempo opwaarts gegaan. Tussen 450 en 400 miljoen jaar geleden gingen de eerste soorten planten en dieren (amfibieën) aan land. Er was inmiddels een ozonlaag ontstaan die bescherming bood tegen ultraviolet licht. De pioniers bezetten alle hoeken en gaten en ontwikkelden een nieuwe diversiteit aan vormen. Er verschenen in vrij korte tijd insecten, reptielen, vogels en zoogdieren. En van het een kwam het ander. Grote dieren en planten boden plaats aan tal van kleinere soorten, namelijk parasieten en planteneters die zich specialiseerden op hun gastheer en zo ook weer een grote diversiteit konden ontwikkelen. In het verenpak van een vogel, schrijft Wilson, kan een heel ecosysteem leven; er is bijvoorbeeld een papegaai die dertig soorten bij zich draagt, waaronder vijftien mijten. Vijf keer was er een periode waarin veel soorten uitstierven. Bekend is de extinctiegolf van 65 miljoen jaar geleden na de inslag van een meteoriet, toen de dinosauriërs van de aarde verdwenen. Maar na elke periode van uitsterven herstelde het soortenaantal zich en groeide het weer door. De laatste honderd jaar nam de biodiversiteit sneller toe dan ooit. Zo verdubbelde het aantal soorten mariene organismen zich en werd het aantal soorten landplanten drie keer zo groot. Een van de oorzaken was het uiteenvallen van de grote continenten Gondwana en Laurazië ; op elk continent gingen populaties hun eigen weg en werden op den duur verschillende soorten. Vooral voor de soortvorming van grote en mobiele organismen waren dit belangrijke gebeurtenissen. De zoogdieren bijvoorbeeld ontwikkelden drie aparte fauna’s, in Australië, in Zuid-Amerika, en in Afrika, Europa, Azië plus Noord-Amerika. Voor kleine of immobiele soorten waren ook kleinere, vaker optredende barrières zoals gebergtevorming al genoeg om populaties te scheiden en de ontwikkeling van nieuwe soorten in gang te zetten. Ook het verschijnen van bloemplanten (bedektzadigen) honderd miljoen jaar geleden was aanleiding voor nieuwe soortvorming, onder die planten zelf en onder hun bestuivers. Al met al is het aantal soorten duizelingwekkend groot geworden. Aan taxonomen en evolutiebiologen is de taak, deze diversiteit te inventariseren. Diepzee Daar gaat nog wel wat werk in zitten: slechts één tot tien procent van alle soorten, is de schatting, is de biologen tot dusver onder ogen gekomen. Van de bekende soorten behoort bijna driekwart tot de dieren, en daarvan valt weer driekwart onder de insecten. De tweede grote groep zijn de planten, waaronder de zaadplanten ver in de meerderheid zijn. Dat is geen toeval volgens Wilson: tussen planten, insecten die planten eten en insecten die de natuurlijke vijanden van de planteneters zijn (zoals sluipwespen) bestaan exclusieve relaties. Veel planten produceren bijvoorbeeld soortspecifieke gifstoffen, waar gespecialiseerde planteneters tegen bestand zijn. Die beperken zich dan wel ieder tot één plantensoort. Zulke relaties bieden ruimte voor veel soorten met elk een eigen specialiteit. Andere soortenrijke groepen zijn de paddestoelen, de slakken en de gewervelde dieren. Maar omdat de inventarisatie nog verre van compleet is, hebben we nog maar een onzuiver beeld van wat er leeft. Er zullen niet veel nieuwe grote soorten meer ontdekt worden, maar kleine organismen des te meer. Over het aantal verschillende micro-organismen is eigenlijk nog geen zinnig woord te zeggen. Veel nieuwe soorten, stelt Wilson, zullen biologen nog aantreffen in het kronendak van tropische bossen, dat bijzonder rijk aan insectensoorten lijkt te zijn. En ook de bodem van de diepzee, bij elkaar een oppervlak van 300 miljoen vierkante kilometer, is nog lang niet fatsoenlijk geïnventariseerd. De verwachting is dat daar honderdduizenden, veelal zeer bizarre soorten leven. Gezoem en gefladder Hoe dichter bij de evenaar, hoe groter de soortenrijkdom is. Tropische bossen zijn de rijkste ecosystemen op het land; ze beslaan zes procent van het landoppervlak en huisvesten meer dan de helft van het aantal soorten planten en dieren. Zo leeft 30 procent van de vogelsoorten in het Amazonegebied. In zee zijn de tropische koraalriffen bekend om hun uitbundig leven. Wilson geeft als vuistregel dat de biodiversiteit groot is waar de hoeveelheid zonne-energie groot is en waar weer en klimaat stabiel zijn. Nederland en België liggen in een gematigde streek, maar hebben een, wat biodiversiteit betreft, gunstige ligging op de overgang van land naar zee. Er is een verscheidenheid aan leefgebieden: wadden, kust, rivieren, moerassen, zandgronden, de uitlopers van een gebergte. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ( RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zetten onlangs gegevens over de Nederlandse natuur op een rij in het Natuurcompendium dat op internet verscheen. Nederland, blijkt, heeft ruim 2 procent van het aantal diersoorten en bijna één procent van het aantal plantensoorten dat op aarde leeft. In België werkt het men aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen aan een vergelijkbaar overzicht. Een publicatie is in voorbereiding, maar voorlopige cijfers van dieren zijn beschikbaar. In België, iets kleiner dan Nederland, leeft eveneens ruim 2 procent van het aantal diersoorten dat bekend is. Nederland heeft opvallend veel algen en paddestoelen en in verhouding weinig hogere planten. Van de dieren is ook in Nederland en België ongeveer driekwart insect. Er kruipen veel kevers en mieren, en er zoemen en fladderen veel vliegen, muggen, bijen, wespen en vlinders rond. Bronnen, o.a.: Natuur en Techniek, 1981. De evolutie van de mens. De speurtocht naar ontbrekende schakels. Centrale Uitgeverij en Adviesbureau B.V., Maastricht/Brussel Reader, John, 1986. The rise of life. The first 3.5 billion years. Alfred A. Knopf, New York. Wilson, E.O., 1992. The diversity of life. Penguin Books, Londen. Overzicht Leeftijd aarde: 4,5 miljard jaar Eerste cellen (prokaryoten, zonder celkern) : 3,6 – 3,8 miljard jaar; de atmosfeer bestaat uit koolstofdioxide en stikstofgas Er begint zuurstof in de atmosfeer te verschijnen: 2,2 – 2,5 miljard jaar; de concentratie stijgt langzaam Eerste eukaryoten (complexe cellen met door een membraan omgeven celkern en andere organellen): 1,4 - 1,8 miljard jaar Seksuele voortplanting: 1 miljard jaar Eerste meercellige organismen: 0,75 miljard jaar Sponzen: 0,70 miljard jaar Oudste fossielen van meercelligen, de zogenoemde Ediacara-fauna: 0,60 miljard jaar Moderne, grotere meercelligen: de Cambrische explosie: 0,57 miljard jaar De fauna van de Burgess Shale (Canada, Rocky Mountains): 0,75-0,50 miljard jaar Het gehalte zuurstof in de atmosfeer bereikt de huidige waarde: 0,54 miljard jaar (in miljoen jaar) 450: periode van massaal uitsterven 450 – 400: de eerste planten en dieren leven op het land; vaatplanten (varens, paardestaarten) en insecten verschijnen 410: de eerste gewervelde dieren ontstaan: vissen 360: periode van massaal uitsterven 350: er verschijnen zaadplanten, de naaktzadigen (naaldbomen) 345: de eerste gewervelde dieren, amfibieën, verschijnen op het land 300: de eerste vliegende insecten 300 – 200: reptielen, vogels en zoogdieren ontstaan 245: periode van massaal uitsterven 225: periode van massaal uitsterven 225: het supercontinent Pangaea valt uiteen in Gondwanaland (zuidelijke continenten) en Laurazië (noordelijke continenten) 150: Archeopteryx, de oervogel 140 – 120: de oudste fossielen van echte vogels 120 – 50: Gondwana en Laurazië vallen uiteen 100: bloemplanten (bedektzadigen) verschijnen, eerst bomen en struiken, later kruiden 80: de eerste primaten (aapachtigen) verschijnen 65: periode van massaal uitsterven, de dinosauriërs sterven uit 30 – 20: mensen en mensapen (hominoiden) splitsen zich af 15: Afrika komt vast te liggen aan Europa en Azië 15: grassen komen tot bloei 5: de takken die leiden tot de mensapen en tot de mens gaan uiteen 3,5: eerste mensachtige: Australopithecus 1: de landbrug van Panama verbindt Noord-Amerika en Zuid-Amerika 0,2: Homo sapiens, de moderne mens