Huiswerkopdracht kunstgeschiedenis H/A 5 Opdracht 1: Bestudeer onderstaande theorie over licht en kleur licht en kleur De natuur kent geen lijnen of punten, daarom is kleur het belangrijkste aspect van de schilderkunst. Wij nemen kleuren waar, maar het is geen vast verschijnsel: kleur en vorm veranderen voortduren door de veranderingen van het licht. De natuurwetenschap ontdekte dat waarneming ontstaat doordat wit licht op een voorwerp valt, en vervolgens door het belichte object weer wordt teruggekaatst. De teruggekaatste lichtvlekken worden op ons netvlies herkend als vorm en kleur. De impressionisten probeerden bij de directe waarnemen te blijven, en vooral weer te geven wat op het netvlies viel: het licht en de kleur. Licht is natuurkundig gezien (net als geluid) deel van het elektromagnetisch spectrum: het bestaat uit golven. Onze ogen zijn gevoelig voor een heel klein deel van het spectrum. Alleen de golflengten van 380 tot 780 nanometer kunnen we zien. Het ultraviolet en infrarood kunnen we met het blote oog niet waarnemen. Het licht zelf kunnen wij ook niet zien. We zien pas iets van het spectrum als het weerkaatst wordt door de dingen om ons heen: dan verschijnen de verschillende lichtgolven als kleur. Ook wanneer het licht door een prisma of regendruppels wordt ‘gebroken’ kunnen we de verschillende golflengtes waarnemen. Doordat licht op verschillende manieren gereflecteerd wordt, ontstaan steeds andere kleurnuances. Wanneer alle golflengtes van licht op een voorwerp worden weerkaatst, zien wij het als wit. Wanneer er niets wordt weerkaatst, zien wij een zwart voorwerp. 1 kleur mengen Het mengen van licht (golven) werkt anders dan het mengen met verf (pigmenten). De primaire kleuren van LICHT zijn rood, blauw en groen (waarvoor 3 soorten kegeltjes in ons oog gevoelig zijn) Gemengde licht-primairen zien wij als wit. Mengen met licht noemt men additieve kleurmenging (omdat er bij het mengen meer licht wordt toegevoegd) De primaire kleuren van VERF zijn rood blauw en geel. Meng je ze, dan krijg je zwart. Het mengen met verf noemt men subtractief omdat de kleur (steeds) donkerder wordt: je voegt toe. de kleurencirkel van Johannes Itten De eersten die een kleurenleer ontwikkelden waren Newton en Goethe, maar de kleurenleer die het meest wordt toegepast is ontwikkeld door de schilder Johannes Itten. Newton toonde aan dat wit licht is samengesteld uit alle kleuren van de regenboog. Als je een lichtstraal door een prisma valt, wordt het licht ‘gebroken’. Het witte licht spitst zich in verschillende kleuren, het spectrum. Goethe zag dat uit het donker een koel hemelsblauw zichtbaar wordt, en geel uit het licht. Voor Goethe waren blauw en geel de twee basiskleuren. Kleuren werden door Johannes Itten verdeeld in drie groepen: 2 · primaire kleuren · secundaire kleuren · tertiaire kleuren De kleurencirkel van Itten is gebaseerd op het mengen van verf. Aan de binnenkant zijn de primaire kleuren: rood (magenta), geel en blauw (cyaan). Hiermee kunnen de secundaire kleuren gemengd worden: groen, oranje en paars. De tertiaire kleuren ontstaan door secundaire kleuren te mengen met primaire kleuren. Door wit of zwart aan een kleur toe te voegen wordt een kleur lichter of donkerder. Gemengd met wit (verhelderd) of zwart (verdonkerd) verandert de verzadiging. Verzadigde kleuren zijn de zuiverste, pure kleuren, zoals in de kleurencirkel te zien zijn. kleurcontrasten Kleuren kunnen elkaar versterken of verzwakken door de invloed die zij in onze waarneming op elkaar hebben. Itten noemt 7 verschillende kleurcontrasten: kleur-kleur contrast: verschillende verzadigde, en/of verhelderde en verdonkerde kleuren in een bonte samenstelling. complementair contrast: Het sterkste kleurcontrast bestaat tussen kleuren die tegenover elkaar in de kleurencirkel liggen. licht-donker contrast: lichtdonker contrast kan ontstaan tussen twee kleuren, bijvoorbeeld geel en paars, maar ook tussen verschillende nuances (of tonen) van één kleur. kwaliteitscontrast: contrast tussen sterke, verzadigde kleuren, en zwakke, verhelderde of verdonkerde tinten. 3 warm-koud contrast: tinten rood-oranje maken een warme indruk. Tinten rondom de kleur blauw maken een koele indruk. De warmte van een kleur in een schilderij kan door het warm-koud contrast versterkt worden, door er een koele kleur naast te zetten. simultaancontrast: als een bepaalde kleur sterk aanwezig is, komt de complementaire kleur als nabeeld naar voren. De grijze vlakjes hieronder lijken daardoor een andere tint te hebben. kwantiteitscontrast: er kan een contrast ontstaan door van een kleur heel veel, en van een andere kleur heel weinig te gebruiken. Opdracht 2 Zoek onderstaand schilderij op op: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Claude_Monet,_Impression,_soleil_levant,_1872.j pg Kijk goed naar het schilderij en beantwoord de volgende vragen. 1. Monet streefde ernaar het ogenblik in de natuur zo goed mogelijk vast te leggen. Welk onderwerp en welk moment heeft hij hier gekozen? 2. Dit schilderij is een typisch impressionistische interpretatie van een landschap. Leg deze stelling uit aan de hand van 3 beeldaspecten. (kies uit lijn, vorm, licht, kleur, ruimte, compositie) 3. Welk van de bovenstaande kleurcontrasten herken je in dit schilderij? 4. Beschrijf per kleurcontrast precies waar dit is toegepast en wat het effect is van het gebruik van dit kleurcontrast. 5. Waarom schilderden de impressionisten nauwelijks lijnen en zie je weinig vormen met een duidelijke contour, denk je? 4