SYNTHESE VAN DE STUDIE MIGRANTENBEVOLKING, ARBEIDSMARKT EN DISCRIMINATIE: SITUATIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST In 2000 heeft het Brussels Observatorium van de Arbeidsmarkt en de Kwalificaties de studie "Migrantenbevolking, arbeidsmarkt en discriminatie: situatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest" gepubliceerd. Deze kadert in de sensibilisatiecampagne voor een multiculturele economie en de problematiek van de etnische discriminatie bij aanwerving van het Territoriaal Pact voor de Werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een studie door het Internationaal Bureau van de Arbeid had aangetoond dat de omvang van deze discriminatie bij aanwerving in Brussel aanzienlijk is. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedroeg de discriminatiegraad 34,1% voor de mannen en 20,5% voor de vrouwen. In de studie van het Observatorium wordt een overzicht gegeven van de problemen waarmee migranten op de Brusselse arbeidsmarkt te kampen hebben. Er wordt meer bepaald aangetoond dat de niet-EU-onderdanen de minst gunstige positie innemen. Zij cumuleren een lage tewerkstellingsgraad met een hoge werkloosheidsgraad. Deze ondervertegenwoordiging in de tewerkstelling geldt zowel voor de bezoldigde als voor de zelfstandige arbeid. De auteurs stelden eveneens vast dat de buitenlandse werknemers oververtegenwoordigd zijn in de activiteitensectoren waar de meeste laaggeschoolde arbeiders terug te vinden zijn en waar bovendien de arbeidsvoorwaarden, onder meer op het vlak van veiligheid, te wensen overlaat. Over het algemeen hebben de migranten van de tweede en de derde generatie, dankzij de hogere scholingsgraad van de jongeren, betere tewerkstellingsperspectieven dan de migranten van de eerste generatie. Toch blijkt dat de toegang tot functies die overeenkomen met deze scholingsgraad wordt belemmerd door de discriminatie bij aanwerving ten aanzien van deze bevolkingsgroepen. Deze discriminatie bij de aanwerving van de buitenlandse bevolkingsgroepen is een belangrijke vorm van verdringing van deze bevolkingsgroepen. De discriminatie ten opzichte van de buitenlandse bevolkingsgroep of die van buitenlandse afkomst toont de grenzen die de variabele nationaliteit inbrengt als het erop aankomt de omvang van de door deze problematiek getroffen bevolkingsgroep te ramen. De toename van de naturalisaties van de bevolkingsgroepen van buiten de Europese Unie en de toetreding tot de arbeidsmarkt van de kinderen van immigranten (Belgisch van geboorte) beklemtonen hoe scherp de problematiek van statistische peilingen over de etnische origines is ten opzichte van de kwestie van de discriminatie bij de aanwerving. Het bestaan van discriminerend gedrag, ongeacht het verkrijgen van de nationaliteit, doet het aantal mogelijke slachtoffers toenemen. We stelden immers vast dat het aantal naturalisaties dit laatste decennium in Brussel aanzienlijk gestegen is en meer en meer betrekking heeft op personen van buiten de Europese Unie. In een Brusselse context die wordt gekenmerkt door een hoge werkloosheid, worden de buitenlandse en de Belgische bevolkingsgroepen van buitenlandse afkomst in het bijzonder geconfronteerd met dit fenomeen van economische en sociale uitsluiting. De verslechtering van de arbeidsmarkt, meer bepaald de verdwijning van een deel van de laaggekwalificeerde banen en van de arbeidersbanen, accentueert de kwetsbaarheid van deze bevolkingsgroepen op het vlak van de professionele inschakeling. De structuur van de werkloosheid van de buitenlanders weerspiegelt dus gedeeltelijk die van de activiteits-sectoren waar ze in hoofdzaak tewerkgesteld waren, met name vaak sectoren in verval (en arbeiders). Bij deze verslechtering van de arbeidsmarkt komen de discriminaties bij de aanwerving tegenover de kandidaten afkomstig uit landen van buiten de Europese Unie, die een grote vorm van uitschakeling van deze bevolkingsgroepen vertegenwoordigen. Terwijl de werkloosheid onveranderlijk alle personen treft, cumuleren de personen uit de immigratie de handicaps. De sociale afkomst, de sociale netwerken, de toegang tot informatie, de achteruitgang van de arbeidsmarkt en de etnische discriminatie bij de aanwerving zijn allemaal bepalende factoren die verklaren dat de toetreding van de immigrantenkinderen op de arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door een hogere werkloosheid en werkonzekerheid. Zo krijgt de buitenlandse actieve bevolking van buiten de Europese Unie drie keer meer te maken met werkloosheid dan de Belgen en buitenlanders van binnen de EU (tabel). Tabel: Werkloosheidsgraad volgens nationaliteitengroep 1999 BHG België M V T M V T Belgen 12,0 14,2 13,0 5,9 9,3 7,4 EU 13,4 14,2 13,7 11,9 18,8 14,4 Niet-EU 36,1 34,7 35,7 32,0 41,8 34,9 Totaal 15,9 15,7 15,8 7,2 10,4 8,6 NIS-EAK, berekeningen Observatorium Bron: Zoals we reeds eerder zagen, moeten deze ruwe resultaten worden gewogen door andere factoren die deze verschillende werkloosheidscijfers verduidelijken. Analyses over de professionele inschakeling volgens het statuut (ongeschoolde arbeiders, geschoolde arbeiders, bedienden,...), volgens de studieniveaus of volgens de sociale afkomst van de ouders wijzen ook opmerkelijke verschillen aan tussen de werkloosheidscijfers. Zo is de volgende tabel, die zowel de studieniveaus als de nationaliteitengroepen opgeeft, een kostbare gegevensbron. Voor de hele Brusselse bevolking is de werkloosheidsgraad van de laaggeschoolden werkloze bevolking vijf keer hoger dan voor de bevolking die hogere studies heeft gedaan. Hij is nog drie keer hoger voor het secundair onderwijs in vergelijking met het hoger onderwijs. Deze verschillen blijven behouden als men de kruising onderzoekt tussen nationaliteitengroepen en studieniveau. Grafiek: Werkloosheidsgraad volgens studieniveau en nationaliteitengroep in het BHG 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 La aggeschoold Hoger secundair Belgen Bron: EU Hogere studies Niet-EU NIS-EAK, berekeningen Observatorium De grafiek toont aan dat de stijging van de scholingsgraad van de buitenlanders het risico op werkloosheid halveert. Toch stellen we nog opvallende verschillen vast voor hetzelfde studieniveau tussen de NEU buitenlanders enerzijds en de Belgen en de EU buitenlanders anderzijds. De werkloosheidsgraad van de NEU gediplomeerden is vier keer hoger, wat er op wijst dat behalve de scholingsgraad nog andere verklarende factoren, zoals hierboven uiteengezet, een rol spelen. 2 Deze vaststellingen tonen aan dat de problemen op het vlak van de socioprofessionele inschakeling (inzetbaarheid van de jongeren, onderlinge afstemming van hun opleiding en de werkaanbiedingen) niet uitsluitend te wijten zijn aan deze bevolkingsgroepen zelf. Ook de economische, sociale of institutionele actoren moeten hun verantwoordelijkheden opnemen. Het integratiemodel moet dan ook gebaseerd zijn op een evenwichtige bijdrage van de collectieve actoren op de arbeidsmarkt. Hun bijdrage is noodzakelijk voor de sociale samenhang tussen de verschillende componenten van de maatschappij. In het besluit van deze studie wordt er nogmaals op gewezen dat de strijd tegen de discriminatie op de arbeidsmarkt een prioritaire krachtlijn van het integratiebeleid moet zijn. De discriminatie bij aanwerving heeft zowel op individueel als collectief vlak nefaste gevolgen die tot ver buiten de werksfeer voelbaar zijn. Tewerkstelling is immers een bron van inkomen en erkenning, en vormt een beslissende factor voor sociale integratie. Deze studie kan gedownload worden op de website van het Observatorium (www.bgda.be link Observatorium). 3