Samenwerkingsverband Voortgezet onderwijs 30 06 Brabant noordoost School- en locatienaam Directeur: Zorgcoördinator(en): Bezoekadres: Tel.: E-mail: 2 Tom Brocks Marink van Kessel Molenstraat 5341 GD Oss 0412-224180 [email protected] 1 Inhoudsopgave 1 Inhoudsopgave 3 2 Inleiding – Wat is een schoolondersteuningsprofiel? 4 3 Het Titus Brandsma Lyceum en de ondersteuningsstructuur 3.1 Visie van de school op onderwijs en ondersteuning 3.2 Onderwijsaanbod 3.3 De ondersteuningsstructuur 3.3.1. Organisatie van de ondersteuning 3.3.2 Het zorgadviesteam (ZAT) 3.3.3. Samenwerking met ouders en leerling 3.3.4. Beschikbare protocollen in het kader van ondersteuning 4. Inhoud van de ondersteuning 4.1 Basisondersteuning 4.1.1. Thema’s in de basisondersteuning 4.1.2. Toelichting op activiteiten in de basisondersteuning 4.1.3. Ontwikkelambities van de school op het gebied van de basisondersteuning Extra ondersteuning 4.1.4. Extra ondersteuning in de school 4.1.5. Samenwerking in het kader van interne extra ondersteuning 4.1.6. Ontwikkelambities van de school op het gebied van interne extra ondersteuning 4.1.7. Als de school (tijdelijk) onvoldoende ondersteuning kan bieden 5. Bijlagen 5 5 6 6 7 8 8 9 10 10 10 16 16 16 16 16 17 18 19 2 Inleiding – Wat is een schoolondersteuningsprofiel? “Het schoolondersteuningsprofiel is een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. Deze voorzieningen kunnen eventueel in samenwerking met ketenpartners worden geboden. De basisondersteuning die binnen het samenwerkingsverband op iedere school wordt geboden wordt eveneens in de beschrijving opgenomen.” (Referentiekader Passend Onderwijs) Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs 30 06 (SWV VO 30 06) is een stichting waar alle scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs in de gemeenten Oss, Uden, Veghel en Bernheze aan verbonden zijn. Een samenwerkingsverband is wettelijk verplicht om afspraken te maken over hoe passend onderwijs gerealiseerd wordt voor álle leerlingen in de regio. Meer informatie over het samenwerkingsverband en de afspraken die gemaakt zijn is te vinden in het ondersteuningsplan. Dit is te downloaden van de website (www.samenwerkingsverband3006.nl). In dit schoolondersteuningsprofiel worden achtereenvolgens de volgende onderwerpen beschreven: Een korte beschrijving van de school en haar ondersteuningsstructuur; De regionale afspraken over de basisondersteuning en de wijze waarop deze school daar uitvoering aan geeft; Werkwijze in het geval de leerling extra ondersteuning nodig heeft. 4 3 Het Titus Brandsma Lyceum en de ondersteuningsstructuur In dit hoofdstuk is een beknopte beschrijving te vinden van het Titus Brandsma Lyceum. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de schoolgids, het schoolplan en de website (www.hethooghuis.nl/tbl). 3.1 Visie van de school op onderwijs en ondersteuning Het Titus Brandsmalyceum verzorgt eigentijds innovatief onderwijs gericht op kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming. We werken relatiegericht er is ruimte voor ieders talent en aandacht om dit talent tot zijn recht te laten komen. We hebben hoge verwachtingen van iedere leerling en medewerker. De leerling en zijn gehele ontwikkeling staan bij ons centraal, waarbij we recht willen doen aan verscheidenheid. Dit betekent dat we erkennen dat je niet níet kunt beïnvloeden en dat alle situaties waarin met leerlingen gewerkt wordt een pedagogische dimensie hebben. We behandelen leerlingen vanuit een besef van wederkerigheid van gedrag en taalgebruik, volgens het principe: ‘goed voorbeeld doet goed volgen’. Een leidraad hierbij wordt gevormd door de basisinhouden van een opvoeding aandacht geven, de balans zoeken tussen binding en discipline, competenties van het kind respecteren en zijn autonomie bevorderen. We bieden ruimte tot persoonlijke ontwikkeling, waarbij leerlingen mede invloed hebben op wat (in beperkte mate) en hoe (in grote mate) zij leren. We betrekken leerlingen actief bij het schoolse leven in al zijn facetten om hen te laten werken aan hun persoonlijke ontwikkeling. Het internationaliseringprogramma en de profilering van het TBL als cultuurprofielschool past in deze context. Bij ons op school krijgt elke leerling ondersteuning om zichzelf optimaal te kunnen ontplooien. Bij het ontwikkelen van goede studievaardigheden staat het leren centraal. Bij het ondersteunen van de beroepskeuze wordt aandacht geschonken aan het meest geschikte vakkenpakket en de vervolgopleiding. Tot slot is er ruimte voor de persoonlijke ontwikkeling en omgang met elkaar in mentorlessen In de ondersteuning hanteren we net als bij ons onderwijs een “heel de mens”- benadering, dus de leerling inclusief zijn context. Als het om de zorg voor onze leerlingen gaat, werken we graag nauw samen met ouders1. We werken waar mogelijk vanuit de onderwijsbehoeften van onze leerlingen. Dit betekent dat we ons de vraag stellen: “Wat heeft deze leerling, van deze ouders, in deze klas, bij deze docent(en), op deze school voor de komende periode nodig?”. De onderwijsbehoeften richten zich op leerdoelen en op sociaal-emotionele en werkhoudingaspecten. Ze bieden aanknopingspunten voor de aanpak door docenten, de omgang tussen klas- en leeftijdsgenoten en de inrichting van de leeromgeving. Door planmatig te werken wordt de verleende ondersteuning transparant. We werken doelgericht en vragen ons steeds af: “Waar willen we naartoe, wat is ons doel, wat hebben we nodig om dat te bereiken, wat willen we weten om te adviseren en om aansluitend tot handelen te kunnen komen?”. Hierbij zien we de mentor als de spil in de leerlingondersteuning die voor alle betrokkenen het eerste aanspreekpunt is. ____________________________ 1 Waar in dit document wordt gesproken over ouders, kunt u ook verzorgers lezen. 3.2 Onderwijsaanbod Het Titus Brandsmalyceum (TBL) maakt onderdeel uit van de brede schoolgemeenschap, Het Hooghuis. We zijn een school voor havo en vwo, met de focus op voorbereiding op het wetenschappelijk onderwijs (universiteit). Leerlingen met een vwo-advies of een havo-advies met een tweede advies havo/vwo kunnen zich aanmelden op het TBL. Leerlingen die starten op het vwo of in de dakpanklas havo/vwo, behalen op het TBL hun havo of vwo-diploma. Hoewel de verschillende locaties op bestuurlijk en organisatorisch gebied een hechte grootschalige eenheid vormen, is het TBL op onderwijskundig gebied als enige locatie met gymnasium, atheneum en havo/vwo kleinschalig te noemen. Het TBL heeft in het eerste leerjaar vier typen brugklassen, te weten havo/vwo masterclass, havo/vwo Expeditie, atheneum masterclass en gymnasium masterclass. De havo/vwo heeft een flexibele brugperiode van maximaal drie jaar, zodat leerlingen de tijd hebben om uit te vinden welk type onderwijs qua niveau en tempo het beste bij hen past. Indien nodig kunnen ze hierbij extra ondersteuning krijgen in de vorm van ‘instaplessen’. 3.3 De ondersteuningsstructuur In onderstaande afbeelding staat schematisch weergegeven hoe de ondersteuningsstructuur er op het niveau van het samenwerkingsverband uitziet. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar het ondersteuningsplan van dit samenwerkingsverband (te downloaden van www.samenwerkingsverband3006.nl). Regulier VO Preventie & signaleren: Voor elke leerling Basisondersteuning (met middelen van de school) Paragraaf 4.1 Licht curatief: Voor specifieke leerlingen Curatief: Intern arrangement Schooloverstijgende setting Extra ondersteuning Lichte extra ondersteuning (met middelen van het SWV) Paragraaf 4.2 Curatief: Tijdelijke plaatsing in tussenvoorziening* Zware extra ondersteuning Curatief: Onderwijs in het VSO* *Tussenvoorzieningen en het VSO bieden basisondersteuning met daar bovenop een aanbod voor extra ondersteuning. 6 In hoofdstuk 4 staat beschreven hoe het Titus Brandsma Lyceum de afspraken op het niveau van het samenwerkingsverband vorm geeft. Hieronder staat de ondersteuningsstructuur van de school beschreven. 3.3.1. Organisatie van de ondersteuning Sinds 1 augustus 2008 werkt het TBL met een professionele ondersteuningscyclus, gebaseerd op de hieronder genoemde vijf ondersteuningsniveaus. Op alle niveaus worden ouders gezien als een gelijkwaardige gesprekspartner en belangrijke informatiebron. Zij worden door de mentor voortdurend op de hoogte gehouden van hoe het met hun dochter of zoon gaat. 1. Basisondersteuning voor elke leerling. Deze ondersteuning wordt standaard aan alle leerlingen gegeven en is verwerkt in het school- en klassenklimaat. Een goede relatie en positieve sfeer staan voorop in dit structurele aanbod. De mentor en vakdocenten zijn hierin de belangrijkste personen. Tijdens de lessen wordt door de docenten op een professionele manier omgegaan met de verschillen in kennis, vaardigheden, gedrag en onderwijsbehoeften van de leerlingen. Afhankelijk van deze behoeften ontwerpt de docent een passend onderwijsaanbod (differentiatie) en is hier verantwoordelijk voor. Observaties die zij doen tijdens hun lessen delen ze met de mentor als spil in de zorg. Met behulp van reflectiegesprekken tijdens contacturen met de mentor leert de leerling zelf (steeds meer) de regie te voeren over zijn/haar leerproces. Het persoonlijk functioneren, de sociaal-emotionele ontwikkeling, het verzuim en de leerresultaten (cijfers) worden nauwgezet bijgehouden. Driemaal per jaar worden tijdens de rapportvergaderingen alle leerlingen onder leiding van de mentor en teamleider besproken. 2. Basisondersteuning licht curatief: ondersteuning in de klas. Meer specifieke ondersteuning wordt in de klassensituatie gegeven aan leerlingen die dat nodig hebben. Ieder team beschikt over een eigen zorgspecialist, die de mentor helpt bij het in kaart brengen van de extra ondersteuningsbehoefte. Hierbij valt te denken aan een leerling met een diagnose, maar bijvoorbeeld ook aan een leerling die gedurende langere tijd moeite heeft met opletten of doorwerken, of bij wie in de thuissituaties iets verdrietigs is gebeurd. Beslissingen over het geven van deze extra ondersteuning worden tijdens een leerlingbespreking en/of rapportvergadering genomen door de mentor, het docententeam en de zorgspecialist samen. Met behulp van groepsplannen worden de handelingsadviezen vastgelegd voor de lesgevende docenten, die er hun klassenmanagement op afstemmen. Daarnaast kunnen leerlingen indien nodig een beroep doen op extra faciliteiten. Ouders worden door de mentor geïnformeerd over de inhoud en beweegredenen van de extra ondersteuning. 3. Basisondersteuning licht curatief na consultatie intern zorgteam. Als de ondersteuning in de klas onvoldoende heeft geholpen, wordt een beroep gedaan op de orthopedagoog en leerlingbegeleider tijdens het interne zorgoverleg. Samen met de mentor wordt de leerling besproken en wordt er een advies over ondersteuning uitgebracht aan het docententeam. Indien nodig kunnen gesprekken met de leerlingbegeleider worden opgestart. De mentor informeert ouders vooraf over het zorgoverleg en na afloop over de uitkomsten ervan. Indien nodig wordt het groepsplan verder aangepast en worden de lesgevende docenten geïnformeerd. 4. Extra ondersteuning na bijeenkomst Zorgadviesteam (ZAT) Als ondanks voornoemde acties de ontwikkeling van een leerling vastloopt op school, wordt die besproken in het ZAT. Het ZAT bestaat uit de zorgcoördinator, leerlingbegeleider, mentor, teamleider, de contactpersoon van het basisteam Jeugd en Gezin en de psycholoog van het samenwerkingsverband. Op uitnodiging nemen de leerplichtambtenaar, de schoolarts/jeugdverpleegkundige van de GGD of een hulpverlener uit de thuissituatie deel. Indien van toepassing kan ook de jeugdagent uitgenodigd worden. 5. Toeleidingstraject naar een tijdelijke of blijvende onderwijsvoorziening: Wanneer blijkt dat een leerling onvoldoende profiteert van het aangeboden onderwijsarrangement zal in overleg met alle interne en externe betrokkenen worden bekeken of plaatsing in ander onderwijs of een andere instelling gerealiseerd kan worden. Een externe plaatsing kan van tijdelijke aard zijn: plaatsing in een tussenvoorziening (zie ook de website van het samenwerkingsverband: www.samenwerkingsverband3006.nl ). Daarnaast kan overplaatsing naar speciaal onderwijs voor VO overwogen worden. 3.3.2 Het zorgadviesteam (ZAT) Voor een aanmelding voor het ZAT wordt altijd schriftelijke toestemming aan ouders gevraagd en ook aan een leerling die ouder is dan 16. Vanuit het ZAT wordt een advies uitgebracht over de wenselijke ondersteuning. Dat kan ondersteuning zijn die, na een aanpassing van het groepsplan, door mentor en vakdocenten uitgevoerd kan worden, met een van te voren vastgelegd moment om de voortgang de evalueren. Als er meer gespecialiseerde ondersteuning nodig is, kan die in verschillende vormen geboden worden. Voorbeelden hiervan zijn: Gesprekken met de contactpersoon basisteam Jeugd en Gezin. Indien nodig of desgewenst kan zij ook gesprekken met ouders hebben. Nader onderzoek door de psycholoog van het samenwerkingsverband (team O&E) om goede begeleidingsadviezen voor school en thuis te ontvangen als het om studeren gaat. Advies tot nader onderzoek en/of begeleiding in de thuissituatie aan ouders als het om bredere (gedrags)problematiek gaat. Deelname aan het interne begeleidingsarrangement: curatief intern arrangement met behulp van aangevraagde middelen. Gedragsdeskundige begeleiding op cognitief en/of sociaal-emotioneel gebied wordt binnen de school opgestart. Met behulp van lesobservaties worden de problemen nader in kaart gebracht en de begeleiding wordt hierop afgestemd. De ouders en/of leerling (vanaf 16 jaar) moeten met de inhoud en uitvoering van de extra ondersteuning akkoord kunnen gaan alvorens de afspraken in gang worden gezet. Als het om onderzoek gaat, wordt vooraf opnieuw schriftelijk om toestemming gevraagd. De mentor informeert ouders na afloop over de uitkomsten ervan. Indien nodig wordt het groepsplan verder aangepast en worden de lesgevende docenten geïnformeerd. 3.3.3. Samenwerking met ouders en leerling Aangezien kinderen zich ontwikkelen in de context van thuis, school en vrije tijd, vinden we een goed contact met ouders van groot belang. Samen geven we op die manier invulling aan het onderwijsleerproces: de ‘heel de mens’-benadering. De mentor is bij ons op school de spil in het 8 contact met ouders en leerling. Ouders hebben meerdere malen per jaar de mogelijkheid om in gesprek te gaan met de vakdocenten. Tussentijds neemt de mentor contact op met de ouders wanneer er problemen zijn met betrekking tot verzuim, studiehouding of gedrag van de leerling. Ouders kunnen hun kind volgen via SOM als het gaat om huiswerk, studieresultaten en absenties. Voor leerlingen die extra ondersteuning krijgen door middel van een arrangement is de (leerlingbegeleider en/of) zorgcoördinator degene die contact onderhoudt met ouders, leerling en eventuele overige betrokkenen zoals een ambulant begeleider en/of een hulpverleningsinstantie. Regelmatig vinden er evaluaties plaats met alle betrokkenen, waarbij we indien van toepassing ook graag hulpverleners uit de thuissituatie betrekken. Voor algemene informatie over samenwerking met ouders verwijzen we graag naar de schoolgids. 3.3.4. Beschikbare protocollen in het kader van ondersteuning De school voorziet in onderstaande protocollen: ☒ Dyslexieprotocol ☒ Hoogbegaafdheidsprotocol ☒ VWO-instapprogramma ☒ Protocol sociale veiligheid (o.a. pestprotocol) ☐ ☐ ☐ ☐ ☐ Deze protocollen zijn te vinden als bijlage bij dit schoolondersteuningsprofiel. Naast deze protocollen werkt het TBL met de volgende, algemene, protocollen: Protocol medisch handelen en handelen bij ziekte (op basis van het protocol ‘medicijnverstrekking en medisch handelen op scholen’ van GGD Hart voor Brabant) Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Naast de protocollen beschikken we over richtlijnen gedifferentieerd examineren en het VWOdoorstroomprogramma. 4. Inhoud van de ondersteuning 4.1 Basisondersteuning Binnen het samenwerkingsverband van middelbare scholen in Oss, Uden, Veghel en Bernheze zijn afspraken gemaakt over de basisondersteuning die alle scholen aanbieden aan leerlingen. De afspraak over de kwaliteit van het onderwijsproces luidt als volgt: “De scholen van SWV VO 30 06 dragen zorg voor een kwalitatief goede primaire onderwijsomgeving, waarin voldoende aandacht is voor preventie van leer-, sociaal-emotionele en gedragsproblemen. Er wordt op een passende wijze omgegaan met verschillen tussen leerlingen, zodat zowel de leerlingen die extra instructie nodig hebben als de leerlingen die gebaat zijn bij verrijking of verdieping (ten opzichte van het schoolniveau) bediend worden.” Hieronder staat schematisch weergegeven op welke thema’s basisondersteuning wordt geboden binnen dit samenwerkingsverband en hoe deze school daar uitvoering aan geeft. De activiteiten en voorzieningen binnen de basisondersteuning worden door de school georganiseerd met eigen middelen. Voor de meeste leerlingen is dit voldoende om hun schoolloopbaan op onze school succesvol te doorlopen. Na het overzicht is toelichting te vinden op de activiteiten die in het schema genoemd worden. Ook geeft de school daar toelichting op haar ontwikkelambities 1 t.a.v. de basisondersteuning. De kwaliteit van het reguliere onderwijsproces is voor de overzichtelijkheid niet in onderstaande schema opgenomen. Dit wordt beoordeeld door de onderwijsinspectie. Meer informatie hierover is te vinden op www.onderwijsinspectie.nl. 4.1.1. Thema’s in de basisondersteuning Ondersteuning aan leerlingen met leerproblemen, o.a. bij ernstige lees- en/of spellingsproblemen en dyslexie, A ernstige rekenproblemen en dyscalculie, en problemen in de informatieverwerking, concentratie en planning. Concretisering van de afspraken in het Hoe de school hier werk van maakt Ontwikkel samenwerkingsverband (preventief en licht curatief) -ambitie De mentor is de spil in het signaleren van leerproblemen en brengt leerlingen in op het interne zorgoverleg na overleg met ouders. Tijdens rapportvergaderingen worden leerlingen besproken door het gehele docententeam, waarna de mentor de vervolgstappen uitzet. In oktober vindt een leerlingbespreking plaats, Volgen en signaleren van leerlingen waarbij een mentor een leerling in kan brengen waar ☐ met leerproblemen. zorgen over zijn. Samen met lesgevende en nietlesgevende docenten wordt gezocht naar de juiste vervolgacties. Alle adviezen vanuit de verschillende zorgniveaus worden met behulp van een groepsplan gecommuniceerd met de vakdocenten, die hun les hierop aanpassen. 1 Alle scholen in het samenwerkingsverband moeten voldoen aan de norm voor basisondersteuning. Ontwikkelambities hebben betrekking op de activiteiten die de school uitvoert om de kwaliteit van de basisondersteuning verder te verhogen. 10 Ondersteuning gericht op het versterken van de taalvaardigheid. In de H/V brugklassen worden modules instapbegeleiding aangeboden om achterstanden op het gebied van spelling of lezen te doen afnemen. In de eindexamenklassen wordt extra ondersteuning Engels gegeven in de vorm van werken in kleinere groepen, eenmaal per week. De goede leerlingen werken op dat uur elders aan een zelfstandige opdracht. Talentvolle leerlingen kunnen examens doen in Cambridge Engels, Delf (Frans) en Goethe (Duits), aan de hand van internationale referentieniveaus. ☐ Werken met en volgens protocol dyslexie: faciliteiten en hulpmiddelen. Zie protocol in bijlage 5.1.1 ☐ Ondersteuning gericht op het versterken van de rekenvaardigheid. Werken met en volgens protocol dyscalculie: faciliteiten en hulpmiddelen. Begeleiden van leerlingen bij het leren leren. Aandacht voor leerlingen die op specifieke leergebieden extra instructie en begeleiding nodig hebben. In de H/V brugklassen worden modules instapbegeleiding aangeboden om achterstanden op het gebied van rekenen te doen afnemen. In de bovenbouw worden extra lessen verzorgd voor de leerlingen die moeite hebben de voor het diploma vereiste niveau van de rekentoets te behalen. Het TBL heeft op dit moment geen leerlingen met een diagnose dyscalculie. Faciliteiten en aanpassingen worden daarom indien nodig op individueel niveau besproken met ouders en leerling. Iedere vakdocent bespreekt tijdens de les de studievaardigheden die bij zijn vak horen. In alle brugklassen wordt in de mentorlessen aandacht besteed aan het ontwikkelen van passende vaardigheden rondom het plannen en organiseren van je studie en de agendavoering. Hierbij komen ook algemene studievaardigheden aan bod. In de H/V brugklassen worden modules instapbegeleiding aangeboden om leerlingen die hier behoefte aan hebben passende studievaardigheden aan te leren. Voor onze hoogbegaafde brugklasleerlingen is een eigen methode ontwikkeld die 10 lessen beslaat om de leerlingen te ondersteunen in het leren leren. Voor de leerjaren twee en drie wordt deze in verkorte vorm opnieuw aangeboden aan leerlingen met onvoldoende leervorderingen. Verschillende vormen van hulplessen van docenten: - Extra ondersteuning in het eindexamenjaar - Extra lessen op verschillende vakgebieden rondom de overgang in de H/V-klassen De docenten geven geen centrale uitleg, maar helpen bij het maken en leren van het schoolwerk a.d.h.v. individuele hulpvragen. Mogelijkheid tot begeleid studeren in het Open Leercentrum, indien geadviseerd tijdens een zorgoverleg. ☐ ☐ ☐ ☒ Hierbij wordt vooral gelet op de planning, werkhouding en het tempo. Daarnaast wordt gekeken of een leerling zelfstandig aan het werk kan gaan en blijven. We hebben 5 talentbegeleiders die de hoogbegaafde leerlingen begeleiden. Dit zijn docenten, die nascholing hebben gevolgd op het gebied van hoogbegaafdheid. Kort samengevat voeren de talentbegeleiders begeleidingsgesprekken met de getest hoogbegaafde leerlingen, geven studievaardigheidstraining en ondersteunen de mentoren bij de begeleiding van deze leerlingen. De talentbegeleiders informeren en adviseren ook de ouders van de hoogbegaafde leerlingen. Aandacht voor leerlingen die op specifieke leergebieden extra uitdaging nodig hebben. Bij elk vak wordt de mogelijkheid geboden om een compacte leerroute te volgen. De tijd die hierdoor beschikbaar komt, mag een leerling onder begeleiding werken in het Open Leercentrum. Daar is ruimte om te verdiepen, te verbreden of te werken aan de vakken waar je niet zo goed in bent. Dit gebeurt onder begeleiding van een van de studiebegeleiders van het OLC, waarbij altijd een digitaal portfolio wordt aangelegd. De mogelijkheid om te compacten bestaat voor elke leerling op het TBL, niet alleen voor de hoogbegaafde leerlingen. In de bovenbouw verkennen de talentbegeleiders de behoeften van leerlingen om te versnellen en geven de versnelling vorm binnen het bestaande PTA. Een/enkele talentbegeleiders onderhouden contacten met universiteiten en bevorderen de verrijking/verbreding/verdieping van leerstof voor leerlingen via het volgen van colleges aan de universiteit. Masterclasses Art, Business, Oriëntatie op Taal en Cultuur, Science voor alle onderbouwleerlingen, m.u.v. de H/V expeditie. Het internationaliseringsprogramma bereidt leerlingen voor op hun rol als Europees burger en brengt hen vanaf de brugklas al in aanraking met andere Europese landen. Ze worden meegenomen op excursies over de grens, die voorbereid worden in vaklessen. 12 ☐ Ondersteuning aan leerlingen met sociaal-emotionele problematiek en internaliserende gedragsproblemen2, B o.a. milde vormen van angst en onzekerheid, zoals faalangst, examenvrees en keuzeproblemen, moeite in de sociale omgang met leeftijdsgenoten en volwassenen, en belemmeringen door een gebrek aan onderwijsmotivatie. Concretisering van de afspraken in het Hoe de school hier werk van maakt Ontwikkel samenwerkingsverband (preventief en licht curatief) -ambitie De mentor is de spil in het signaleren van sociaalemotionele of internaliserende problemen, maar ook de vakdocenten zijn hier alert op. Signalen worden door hun doorgegeven aan de mentor. Teamgebonden zorgspecialisten (geschoolde vakdocenten) ondersteunen de mentor bij het Signaleren van leerlingen met sociaal- opstellen van een handelings- en groepsplan. In emotionele problematiek en/of leerjaar 2 wordt er een screening gedaan door de ☐ internaliserende gedragsproblemen. jeugdverpleegkundige van de GGD Hart voor Brabant. Daarnaast wordt bij alle leerlingen de School Attitude Questionnaire Internet (SAQI) afgenomen. Indien nodig worden leerlingen vanuit deze screening op een zorgoverleg besproken en worden er in samenspraak met ouders vervolgstappen uitgezet. Voor leerlingen met faalangst of bredere onzekerheidsgevoelens wordt de cursus “Over de drempel” aangeboden in de onderbouw. Het H/VBegeleiding van leerlingen met instapprogramma bevat een module ☐ faalangst/examenvrees. Faalangstreductie. Voor eindexamenleerlingen bestaat er de gelegenheid deel te nemen aan trainingen Mindfullness. We hebben op school twee decanen die zich bezighouden met alle activiteiten in het kader van de Ondersteuning van leerlingen met Loopbaan Oriëntatie en Begeleiding (LOB). In de ☐ keuzevraagstukken. derde klas zijn de werkzaamheden gericht op de profielkeuze en in klas vijf en zes op de studiekeuze. De mentor besteedt tijdens de contacturen veel aandacht aan de sociale vaardigheden als samenwerken en luisteren naar elkaar met behulp Ondersteuning bij het ontwikkelen en van het programma Leefstijl. Daarnaast kunnen ☐ versterken van sociale vaardigheden. leerlingen die onzeker zijn in de omgang met anderen in de onderbouw deelnemen aan de cursus “Over de drempel”. Tot slot bevat het H/Vinstapprogramma een module Sociale Vaardigheden. Mentoren voeren met alle leerlingen reflectiegesprekken tijdens contacturen, waarin Aandacht voor het bevorderen van persoonlijke doelen gesteld worden door leerlingen ☒ schoolmotivatie. en nagegaan wordt of die behaald zijn. In het tweede jaar wordt extra aandacht besteed aan de leerlingen die op de SAQI laag scoren als het om motivatie gaat. 2 Internaliserend wil zeggen dat het probleemgedrag naar binnen, op zichzelf, gericht is. Voor leerlingen bij wie dit niet volstaat, wordt een driehoeksgesprek met leerling, ouders en mentor gehouden, om de thuissituatie bij het schoolse leren te betrekken. Hoogbegaafde onderbouwleerlingen met gebrek aan motivatie worden met behulp van individuele POPgesprekken met de talentbegeleider ondersteund, voor de bovenbouwleerlingen die onderpresteren vindt dit in groepsverband plaats. Ondersteuning als er bij de leerling sprake is van externaliserende3 gedragsproblemen, o.a. bewegingsonrust, C impulsiviteit, mild opstandig gedrag, en problemen in de sociale afstemming (ongepast gedrag). Concretisering van de afspraken in het Hoe de school hier werk van maakt Ontwikkel samenwerkingsverband (preventief en licht curatief) -ambitie De mentor is de spil in het signaleren van externaliserende problemen, maar ook de vakdocenten zijn hier alert op. Signalen worden door hun doorgegeven aan de mentor. Teamgebonden Signaleren van leerlingen met zorgspecialisten (geschoolde vakdocenten) ☐ externaliserende gedragsproblemen. ondersteunen de mentor bij het opstellen van een handelings- en groepsplan. Indien nodig worden leerlingen op een zorgoverleg besproken en worden er in samenspraak met ouders vervolgstappen uitgezet. Naast de aandacht in de mentorlessen met behulp van het programma Leefstijl voor een goed en veilig klassenklimaat, hanteren we ook een pestprotocol. Ten aanzien van de sociale veiligheid wordt tijdens de contacturen en daarbuiten aandacht besteed aan de omgang met sociale media. Tijdens lessen mediawijsheid ligt de nadruk op veilig internetten, veilig omgaan met je gegevens (adres, telefoonnummers, foto’s en filmpjes) op internet en Aandacht voor het bevorderen van hoe je op een goede manier met elkaar omgaat op ☐ sociale veiligheid in de groep/school. internet. De vertrouwenspersoon is er voor leerlingen die te maken hebben met ongewenst gedrag. Bij ongewenst gedrag horen zaken die te maken hebben met ongewenste intimiteiten, pesten, agressie, geweld of discriminatie op school. Op het TBL zijn mevrouw K. Arentsen ([email protected] ) en de heer H. Nijboer ([email protected] ) de vertrouwenspersonen. Vakdocenten volgen de handelingsadviezen op die gecommuniceerd zijn in het groepsplan. Ze houden Aandacht voor het voorkomen van hier in hun klassenmanagement rekening mee. Na gedragsproblemen in en buiten de ☐ een advies hiertoe vanuit het zorgoverleg kunnen klas. leerlingen met behulp van een time-out kaart de les verlaten als de spanning te hoog oploopt. Ook een 3 14 Externaliserend wil zeggen dat het probleemgedrag naar buiten, op anderen, gericht is. docent kan een leerling op een dergelijk moment een time-out geven om verdere problemen te voorkomen. Maatregelen voor leerlingen die tijdelijk niet in de klas kunnen zijn als gevolg van storend gedrag voor zichzelf of anderen. Naast de time-out kunnen leerlingen tijdelijk opgevangen worden in het OLC, bij de zorgcoördinator of bij de teamleider. ☐ Ondersteuning aan leerlingen met lichamelijke beperkingen, o.a. bij milde auditieve, visuele of motorische D beperkingen, bij milde spraaktaal belemmeringen, en bij milde belemmeringen als gevolg van een medische conditie. Concretisering van de afspraken in het Hoe de school hier werk van maakt Ontwikkel samenwerkingsverband (preventief en licht curatief) -ambitie Werken met en volgens een protocol Zie protocol ‘medicijnverstrekking en medisch medisch handelen en handelen bij handelen op scholen’ van de GGD Hart voor Brabant ☐ ziekte. in de bijlage. De school is goed toegankelijk voor leerlingen met Fysieke toegankelijkheid van het een lichamelijke beperking. De school is gebouw voor leerlingen met een ☐ rolstoelvriendelijk, er is een lift en de leerling kan lichamelijke beperking. gebruikmaken van een invalidetoilet. Beschikbaarheid van hulpmiddelen en Leerlingen met een lichamelijke beperking kunnen aangepast lesmateriaal voor gebruikmaken van een laptop. De beschikbaarheid ☐ leerlingen met een lichamelijke van andere hulpmiddelen en materiaal worden op beperking. individueel niveau besproken met ouders en leerling. Begeleiding van leerlingen met Hulpmiddelen en aangepast lesmateriaal worden op ☐ spraaktaal belemmeringen. individueel niveau besproken met ouders en leerling. In het ZAT wordt op indien nodig overleg gepleegd met de schoolarts en jeugdverpleegkundige. De schoolarts wordt ingeschakeld om een ziektebeeld te Samenwerking met ketenpartners in verduidelijken in het geval van oplopend verzuim. de signalering en begeleiding van Indien nodig wordt in een preventieve fase de leerlingen met fysiek-medische ambulant begeleider bij het ZAT uitgenodigd om te ☐ problematiek, bijvoorbeeld GGD en helpen een inschatting te maken van de ambulante begeleiding. belastbaarheid van een leerling. Daarnaast kan in nauwe samenwerking met de ambulant begeleider een preventief traject gelopen worden (Preventieve Ambulante Begeleiding). Ten aanzien van problemen die zich (voornamelijk) afspelen op andere levensgebieden dan het onderwijsproces E hebben scholen een signalerende functie in samenwerking met ketenpartners. Concretisering van de afspraken in het Hoe de school hier werk van maakt Ontwikkel samenwerkingsverband (preventief en licht curatief) -ambitie Goed functionerende ondersteuningsstructuur in de Zie zorgstructuur ☐ school. Afstemming met ketenpartners in het ZAT. Zie werkwijze ZAT ☐ 4.1.2. Toelichting op activiteiten in de basisondersteuning Verdere informatie over de invulling van de basisondersteuning is te vinden in de schoolgids. Aanmelding voor specifieke modules vindt plaats via de mentor in overleg met ouders. 4.1.3. Ontwikkelambities van de school op het gebied van de basisondersteuning Het Titus Brandsmalyceum wil zich graag verder ontwikkelen op het gebied van het geven van extra extra instructie en begeleiding op specifieke leergebieden. Daarnaast hebben we de ambitie beter om te gaan leerlingen die zich moeilijk kunnen motiveren tot studeren. Extra ondersteuning 4.1.4. Extra ondersteuning in de school Als de activiteiten in de basisondersteuning onvoldoende ondersteuning bieden aan de leerling om succesvol te zijn op school, kunnen bij het samenwerkingsverband middelen voor extra ondersteuning aangevraagd worden. Dit is gebonden aan bepaalde voorwaarden. Zodra er een vermoeden is dat een leerling extra ondersteuning nodig heeft zal de zorgcoördinator in samenwerking met de mentor contact opnemen met ouders en leerling om dit te bespreken. Het zorgadviesteam van de school (ZAT) stelt vast welke onderwijsondersteuningsbehoefte de leerling heeft en beschrijft dit in het ontwikkelingsperspectief (OPP). De Commissie Ondersteuningstoewijzing (COT) van het samenwerkingsverband kijkt of aan de voorwaarden voor de toekenning van middelen voor extra ondersteuning is voldaan. Scholen hebben een grote mate van vrijheid in het bepalen hoe zij de extra ondersteuning vorm geven in hun school. Zo kunnen scholen maatwerk bieden voor de leerling passend bij de specifieke kenmerken van leerling en school. 4.1.5. Samenwerking in het kader van interne extra ondersteuning In het realiseren van extra ondersteuning in de school werken wij samen met de volgende organisaties: Organisatie Toelichting Visio Indien van toepassing wordt gewerkt met met Expertise op het gebied van leerlingen met visuele ondersteuning van ambulante begeleiders, belemmeringen. die het schoolteam adviseren en ondersteunen. Desgewenst of noodzakelijk werken zij individueel met de leerling. Kentalis / SSOE-De Taalbrug Indien van toepassing wordt gewerkt met Expertise op het gebied van leerlingen met met ondersteuning van ambulante auditieve en/of communicatieve belemmeringen. begeleiders, die het schoolteam adviseren en ondersteunen. Desgewenst of noodzakelijk werken zij individueel met de leerling. Mytylschool Gabriël Indien van toepassing wordt gewerkt met met Expertise op het gebied van leerlingen met fysiekondersteuning van ambulante begeleiders, medische problematiek. die het schoolteam adviseren en ondersteunen. Desgewenst of noodzakelijk werken zij individueel met de leerling. Vierland / Vlechtwerk Ambulante begeleiding van Vierland speelt Expertise op het gebied van leerlingen met een belangrijke rol bij ons op school in de gedragsproblemen en/of psychiatrische begeleidingsarrangementen voor leerlingen problematiek. met ADHD/ASS en andere gedragsproblematiek die het leren beInvloedt. Zij ondersteunen het lesgevend team, coachen docenten en begeleiders op school, en voeren gesprekken met leerlingen 16 Hub Noordbrabant Expertise op het gebied van zeer moeilijk lerende kinderen. De Berkenschutse – LWOE Expertise op het gebied van leerlingen met epilepsie en aanverwante neurologische stoornissen. Team Onderzoek & Expertise Team van het samenwerkingsverband met brede expertise op het gebied van didactische en sociaalemotionele ontwikkeling van leerlingen, alsook schoolontwikkeling. Ondersteuningsteam SWV VO 30 06 Team van het samenwerkingsverband dat de school kan begeleiden om te komen tot een passend arrangement voor extra ondersteuning. Basisteam Jeugd & Gezin Team van gemeentelijke ketenpartners, dat betrokken is bij signalering en begeleiden van opvoed- en opgroeivraagstukken in het gezin. en ouders. Daarnaast doen zij aan preventieve en onderkennende diagnostiek door observaties in de lessen en individuele (leer)gesprekken met leerlingen. Ook bereiden ze samen met de leerling (na overleg met ouders) een klassenvoorlichting voor indien dit nodig is, en verzorgen die samen met de leerling. nvt Indien nodig kan er een beroep worden gedaan op De Berkenschutse. - deelname aan het ZAT afname van individueel psychologisch of orthodidactisch onderzoek - afname van individueel psychologisch of orthodidactisch onderzoek - individuele of groepsbegeleiding - desgevraagd inzetbaar voor coaching docententeam - desgevraagd inzetbaar om mee te denken over ontwikkelingen in passend onderwijs en beleid Wordt breed geconsulteerd: - ontwikkelvragen - overkoepelende beleidsvragen - arrangementsaanvragen voor individuele leerlingen (passend onderwijs) Een afgevaardigde van het Basisteam Jeugd & Gezin sluit aan bij het ZAT en is daarnaast op school aanwezig voor gespreksvoering met ouders en leerlingen, en voor consultatie door de zorgcoördinator. 4.1.6. Ontwikkelambities4 van de school op het gebied van interne extra ondersteuning - Multidisciplinaire aanpak voor (potentiële) thuiszitters. Inzet is schooluitval te voorkomen door een aanpak te ontwikkelen samen met de ketenpartners om structureel thuiszitten te voorkomen of te ‘genezen’. 4 Ontwikkelambities hebben in deze paragraaf betrekking op de activiteiten die de school uitvoert om leerlingen in de school extra ondersteuning te bieden met middelen van het samenwerkingsverband. Het kan gaan om het versterken van bestaande voorzieningen alsook over het ontwikkelen van trajecten voor nieuwe doelgroepen. 4.1.7. Als de school (tijdelijk) onvoldoende ondersteuning kan bieden Als ook extra ondersteuning binnen de school onvoldoende is voor de leerling om succesvol te kunnen zijn op school, kan de school een beroep doen op externe voorzieningen in de regio. Het vaststellen van de schooloverstijgende onderwijsondersteuningsbehoefte vindt plaats in het ZAT in nauw overleg met leerling en ouders en ook hier beoordeelt de COT de aanvraag. Op de website van het samenwerkingsverband (www.samenwerkingsverband3006.nl) is meer informatie te vinden over de regionale bovenschoolse voorzieningen. 18 5. Bijlagen Lijst met bijlagen: 1) Dyslexieprotocol 2) Hoogbegaafdheidsprotocol 3) VWO-instapprogramma 4) Protocol sociale veiligheid (o.a. pestprotocol) III Bijlage 1: DYSLEXIEPROTOCOL ___________________________ 1. Wat is dyslexie? Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/ of spellen op woordniveau. (Bron: Stichting Dyslexie Nederland) Dit betekent dat het gaat om een lees- en/ of spellingachterstand die hardnekkig is, ondanks voldoende gelegenheid tot leren. Dyslectische leerlingen in het voortgezet onderwijs hebben problemen met: • lezen en/ of spellen op woordniveau in het Nederlands en in de moderne vreemde talen (nieuwe klank-tekenkoppelingen, ingewikkelde spellingafspraken); • het snel en accuraat lezen (decoderen) van teksten bij alle vakken; • het snel en accuraat spellen (coderen) bij functioneel schrijven bij alle vakken. Criterium van achterstand (vo) De beheersing van het lees- en/ of spellingniveau (accuratesse en/ of vlotheid) ligt significant onder het niveau dat vereist is in de (onderwijs)situatie waarin de leerling de lees- en spellingvaardigheid functioneel moet toepassen. Criterium van didactische resistentie (vo) Ondanks adequate remediërende instructie en begeleiding in het verleden (primair onderwijs) of gedurende een periode in het voortgezet onderwijs, blijven de problemen in het aanleren en toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau bestaan. Een kind blijft, ook nadat hij met veel hulp een redelijk niveau heeft bereikt, dyslectisch. Eens dyslectisch, altijd dyslectisch. Een groot probleem voor dyslectische leerlingen is dat zij hun kennis en vaardigheden niet ten volle kunnen laten zien door hun beperkte lees- en spellingvaardigheden. Het Titus Brandsmalyceum wil de dyslectische leerling een optimale kans bieden zich te ontwikkelen. Daarbij werken we vanuit het uitgangspunten dat dyslexie een leerstoornis is, en dat een dyslectische leerling zich maximaal in dient te spannen om te voldoen aan de eindtermen. Onze school werkt samen met Het Team Onderzoek en Expertise van Het Hooghuis. Binnen de wettelijke mogelijkheden (W.V.O) biedt het Titus Brandsmalyceum alle faciliteiten en vrijstellingen aan. 2. Diagnosetraject op het Titus Brandsmalyceum Signalering bij brugklassers Leerlingen die binnenkomen met een dyslexieverklaring Zittende en aanstaande leerlingen van het Titus Brandsmalyceum die reeds in het bezit zijn van een geldige dyslexieverklaring (d.w.z. door een GZ-psycholoog uitgevoerd onderzoek met een handelingsgerichte diagnose) worden niet opnieuw getest. Zij komen op grond van hun dyslexieverklaring in aanmerking voor de dispenserende en compenserende maatregelen zoals in dit protocol omschreven. Een kopie van dyslexieverklaring en dyslexieonderzoek zijn aanwezig op school 20 in dossier van de leerling. De leerlingen die binnen komen met een dyslexie verklaring zullen aan de start van het schooljaar met hun ouders worden uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst. In deze bijeenkomst zal worden stil gestaan bij de verwachtingen die wij als school hebben van onze dyslectische leerlingen en bij welke ondersteuning wij onze dyslectische leerlingen kunnen bieden. Leerlingen die binnenkomen met een dyslexiedossier Er komen brugklassers binnen met een dyslexiedossier. Deze leerlingen hebben het traject richting dyslexieonderzoek doorlopen, alleen het dyslexieonderzoek is nog niet gedaan bij deze leerlingen. Het dyslexiedossier wordt beoordeeld door een psycholoog van het Team Onderzoek en Expertise. Als het dossier voldoet, kan de leerling in kwestie mee in het geclusterd dyslexieonderzoek van dat schooljaar. Als het dossier niet voldoet, zal het dossier volledig worden gemaakt door de teamleider van deze leerling, leerling kan vervolgens deelnemen aan het dyslexieonderzoek. Dyslexieverdachte leerlingen Er komen leerlingen binnen in de brugklas over wie de leerkrachten van de basisschool opmerken dat er bij deze leerlingen taalproblemen zijn die eventueel zouden kunnen wijzen op dyslexie. Deze informatie is bekend bij teamleider en zorgspecialist van deze leerling. Deze groep leerlingen zal op eigen kracht klas 1 moeten doorkomen. In de brugklas wordt de volgende informatie op rij gezet: - teamleiders doen aan warme overdracht met de basisscholen van herkomst. Signalen die zouden kunnen wijzen op dyslexie zijn bekend bij teamleider. - mentoren en zorgspecialist bevragen tijdens leerlingenbesprekingen en rapportvergaderingen de vakdocenten en in het bijzonder de taaldocenten. Eventuele signalen m.b.t. dyslexie worden genoteerd. Aan de hand van de bovenstaande informatie wordt tijdens de drie rapportvergaderingen van het brugklasjaar besloten door teamleider en mentor welke leerlingen er getest moeten worden (tests worden afgenomen door dxcoördinator of zorgspecialist). Op basis van deze informatie wordt beoordeeld door psychologen van het Team Onderzoek en Expertise welke leerlingen in aanmerking komen voor het hardnekkigheidstraject van een half jaar. De leerlingen die bij rapport 1 en 2 worden aangemeld, worden gedurende het eerste leerjaar getest. De leerlingen die bij de derde rapportvergadering worden aangemeld, zullen in augustus van het erop volgende schooljaar worden getest. Dat zal gebeuren voordat het hardnekkigheidstraject in klas 2 start, zodat deze leerlingen nog in dit traject kunnen worden meegenomen. Leerlingen die gaan deelnemen aan het hardnekkigheidstraject hebben recht op compenserende/dispenserende maatregelen. Het hardnekkigheidscriterium moet aangetoond worden, om een leerling als dyslectisch te kunnen classificeren. Na het hardnekkigheidstraject, dat tijdens leerjaar 2 wordt uitgevoerd, worden de leerlingen opnieuw getest en wordt gekeken of leerlingen nog steeds dyslexieverdacht zijn. Als dit zo is, dan worden de uitgevallen leerlingen tijdens een geclusterd dyslexie-onderzoek verder onderzocht. Het dyslexie onderzoek zal plaatsvinden in de eerste periode van klas 3. Als leerlingen niet dyslexie-verdacht meer zijn of geen dyslexie blijken te hebben, dan worden de compenserende en dispenserende maatregelen weer ingetrokken. Ouders ontvangen hierover bericht van de dyslexie-coördinator. Het dyslexieonderzoek wordt uitgevoerd onder supervisie van een GZ-psycholoog en wordt afgerond tijdens het derde schooljaar van de leerling. Signalering bij leerlingen uit klas 2 of hoger Voor alle leerlingen waarvan de ouders of vakdocenten het vermoeden hebben dat er sprake is van dyslexie geldt het volgende: - melden aan mentor de mentor vraagt na of vakdocenten een vermoeden hebben van dyslexie de mentor gaat na of de leerling eerder een dyslexietest of extra begeleiding heeft gehad de dyslexiecoördinator overlegt met ouders over hoe verdere stappen eruit zouden kunnen zien. De screening kan door school worden gedaan. De ouders zijn in deze gevallen verantwoordelijk voor de verdere stappen die gezet gaan worden. Kosten voor begeleiding en onderzoeken zijn voor de ouders. 3. De dyslexiepas Indien er sprake is van dyslexie is er of wordt er een dyslexieverklaring afgegeven door een GZpsycholoog. Elke leerling met een dyslexieverklaring krijgt een dyslexiepas waarop vermeld staat welke compenserende en dispenserende maatregelen voor hem/haar in de lessituatie genomen moeten worden. Deze pas ontvangt de leerling bij de start op het TBL. Leerlingen die starten aan het hardnekkigheidstraject krijgen een tijdelijke dyslexiepas. Leerling kan gebruik maken van de eerste 5 beschreven compenserende maatregelen (zie hoofdstuk 4). Tussentijdse evaluatie Gedurende het schooljaar kunnen dyslectische leerlingen terecht bij de dyslexiecoördinator als aanpassing van de dyslexiepas nodig lijkt. Bij vermindering of uitbreiding van het aantal faciliteiten, kan de dyslexiecoördinator dit doorvoeren. Een verzoek om aanpassing kan vanuit de leerling of vanuit het docententeam (rapportvergadering) komen. Aanpassingen kunnen ook via de mail aangevraagd worden door ouders en/of leerlingen. Jaarlijks terugkerende evaluatie De effectiviteit van de zorg aan dyslectische leerlingen wordt op de volgende niveaus geëvalueerd: 1) 22 Schoolniveau cijfers vakken worden systematisch verzameld in SOM. gegevens betreffende de algemene begeleiding en leertaakgerichte prestaties worden verzameld via de mentor. tijdens rapportvergaderingen bespreekt de mentor een dyslectische leerling (voldoet dyslexiepas? Hoe gaat het met de leerling? enz.). Als er problemen m.b.t. dyslexie zijn, dan wordt dit besproken met dyslexiecoördinator en eventueel met de zorgcoördinator. 2) 3) Individueel niveau leerlingen kunnen met hun vragen/ problemen terecht bij hun mentor. via de mail kunnen de leerlingen snel in contact komen met de dyslexiecoördinator voor vragen e.d. jaarlijks vindt evaluatie met leerling plaats aan het einde van het schooljaar. Als er eerder bijstelling nodig is van de dyslexiepas, dan kan dit op 2 momenten in het jaar: na de eerste periode en na de tweede periode. Leerling en ouders kunnen dit aanvragen, deze aanvraag wordt besproken tijdens de rapportvergadering. (op school wordt geen remedial teaching aangeboden; voor individuele hulp wordt verwezen naar externe instanties/remedial teachers) Ouderniveau Ouders kunnen bij de teamleider terecht met hun vragen, op- en aanmerkingen omtrent ons dyslexiebeleid. Voor informatie over hulpmiddelen worden ouders en leerlingen doorverwezen naar externe instanties. 4. Overzicht dispenserende en compenserende maatregelen Dispenserende maatregelen (vrijstellingen): Onderbouw Het is mogelijk Frans of Duits in de derde klas op een ander niveau dan de rest van de klas te volgen: français allégé of Deutsch leicht. Ouders en leerling worden aan het einde van leerjaar 2 geïnformeerd over deze mogelijkheid, ouders en leerling kunnen vervolgens schriftelijk aangeven welke taal de leerling tijdens leerjaar 3 in verlichte vorm wil gaan volgen. Deze aanvraag wordt aan het einde van leerjaar 2 gedaan en wordt besproken tijdens de laatste rapportvergadering van het jaar. Hoewel de mogelijkheid van het volgen van Frans of Duits op een ander niveau geboden wordt, moedigt het TBL dit niet voor alle dyslectische leerlingen aan. Leerlingen kunnen door de aangeboden vaardigheden (luisteren, lezen, spreken, schrijven) hun zwakke punten wellicht compenseren. Het is belangrijk dat de leerlingen die een taal op ander niveau gaan volgen, zich goed laten informeren over de eisen van de te kiezen vervolgopleiding. Ouders en leerlingen onderzoeken dit in samenwerking met de decaan. NB: Een leerling die Frans of Duits op een lager niveau volgt, kan dit vak niet meer kiezen in de bovenbouw. Bovenbouw Op basis van artikel 26e van het Inrichtingsbesluit WVO kan de schoolleiding besluiten leerlingen van het VWO Atheneum die voldoen aan de eisen van lid 4a (de leerling heeft een stoornis die specifiek betrekking heeft op taal of een zintuiglijke stoornis die effect heeft op taal) vrijstelling te verlenen voor het verplicht volgen van Frans of Duits in het gemeenschappelijk deel, en toestaan deze taal te vervangen door een ander vak van minimaal 440 studielasturen. Leerlingen met een dyslexieverklaring voldoen aan deze eis. Compenserende maatregelen (faciliteiten): * De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de faciliteiten ligt bij de docent. Het initiatief voor uitvoering ligt bij docent en leerling. * De verantwoordelijkheid voor het toekennen van de faciliteiten ligt bij de teamleider. * Alleen leerlingen met een officiële dyslexieverklaring komen in aanmerking. * De faciliteiten gelden voor alle vakken, maar expliciet voor Nederlands, Engels, Frans en Duits. * Alle leerlingen met dyslexie hebben een dyslexiepas, waarop naam, klas en faciliteiten vermeld staan. Deze faciliteiten kunnen per leerling verschillend zijn. Faciliteiten Alle leerlingen met dyslexie komen in aanmerking voor: 1. tijdverlenging (of inkorting toets) Tijdverlenging: Toetsen van 0-50 minuten : 10 minuten verlenging Toetsen van 51-99 minuten : 20 minuten verlenging Toetsen van 100 minuten en meer: 30 minuten verlenging Toelichting bij punt 1: Wanneer een toets wordt afgenomen in de les of tijdens de toetsband, dan zal deze worden ingekort. De docent zorgt ervoor dat op de toets, van tevoren, duidelijk staat aangegeven welke opgaven niet worden gemaakt door dyslectische leerlingen. Dit kan leiden tot een aangepaste normering. Indien de leerling voldoende tijd heeft, wordt aangeraden de volledige toets te maken. Wanneer de leerling een ingekorte versie van de toets maakt, dan kan deze op een aangepaste manier beoordeeld worden. Tijdens de toetsweek maken de leerlingen van klas 3 en hoger, die recht hebben op tijdverlenging, de toetsen in een ander lokaal (= tijdverlengerslokaal). Zij maken de volledige toets en krijgen de tijdverlenging waar ze recht op hebben. De leerlingen van klas 1 en 2 maken ingekorte toetsen, zoals tijdens de lessen. 2. niet of gedeeltelijk meetellen van de spelfouten Toelichting bij punt 2: De leerlingen worden anders beoordeeld bij proefwerken en overhoringen Nederlands en de moderne vreemde talen: 24 Nederlands: Uitgangspunt is dat de norm voor het CSE Nederlands richtinggevend is voor de normering van de toetsen Nederlands op het TBL. Conform de norm bij het CSE Nederlands is er geen aparte regeling voor aftrek van spelfouten bij leerlingen met een dyslexieverklaring. Leerlingen met een dyslexieverklaring hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van de ondersteunende faciliteiten, genoemd in dit protocol. Dit betekent: • Bij toetsen schrijfvaardigheid vindt maximaal 20% aftrek plaats voor taal, spelling en interpunctie. Bij spellingtoetsen leren dyslectische leerlingen dezelfde stof, maken dezelfde toets, met dezelfde normering als niet-dyslectische leerlingen. Dat betekent dat bij deze toets ICTondersteuning niet mogelijk is. • Bij alle overige vaardigheden kan een apart cijfer voor taal, spelling en interpunctie gegeven worden. Dit wordt bij opgave van de toets of opdracht duidelijk aangekondigd. Moderne vreemde talen: • Spelfouten die leiden tot een betekenisfout of een grammaticale fout zijn gewone fouten volgens de puntentelling. Overige spelfouten worden niet meegeteld. • Bij SE (= School Examen) toetsen tellen alle spelfouten mee. Spelfouten kunnen tot maximaal 10% puntaftrek leiden. • Bij SE woordenschattoetsen tellen alle spelfouten mee. Er is geen maximale puntaftrek voor spelfouten. Woordenschattoetsen tellen in totaal voor maximaal 10% mee voor het SE eindcijfer. • Indien er zwaarwegende redenen zijn om de vorm van toetsing aan te passen (bv mondeling toetsen) is dat mogelijk mits dit vooraf is besproken en goedgekeurd door het zorgteam/ZAT overleg. (zie hiervoor ‘11.1.4 spellingcorrectie’ uit Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs). Na overleg met teamleider kan een dyslectische leerling in aanmerking komen voor: 3. mondeling toetsen in overleg met docent 4. auditieve ondersteuning (Claroread) 5. ICT-ondersteuning Toelichting bij punt 4 en 5: • Een leerling mag gebruik maken van een laptop met spellingcontrole tijdens aangekondigde toetsen en eindexamens, behoudens tijdens een toets spelling voor het vak Nederlands. Tijdens toetsen kan er alleen gewerkt worden op laptops van school. • Een toets wordt alleen digitaal aangeboden als de leerling gebruik maakt van een auditief of visueel ondersteuningsprogramma. Een spellingtoets voor het vak Nederlands wordt niet digitaal aangeboden. • Dyslectische leerlingen die auditieve ondersteuning gebruiken mogen kiezen of zij: o Typen op een laptop. De docent gaat er van uit dat de leerling gebruik maakt van spellingscontrole. Zij worden beoordeeld volgens het protocol dyslexie. o Schrijven op papier. Zij worden beoordeeld volgens het protocol dyslexie. o Uitzondering: In het geval van een SO/toets waarin enkel woorden worden getoetst mag de docent ervoor kiezen de toets door de leerling te laten schrijven op papier. SE (= School Examen) Woordenschattoetsen mogen altijd op een laptop worden gemaakt. • Leerlingen die hun werk maken op een laptop mogen niet in het toetsdocument werken. Zij moeten hun werk altijd in een apart document op de USB-stick opslaan. Leerlingen zijn er zelf verantwoordelijk voor dat zij hun antwoordbestand opslaan op de USB-stick onder vermelding van hun eigen naam en klas. Daarnaast moeten ze ervoor zorgen dat zij hun naam en klas ook in het antwoorddocument vermelden. • School levert de usb-sticks met de toetsen daarop. Leerlingen mogen niet met eigen usbstick werken. • Een leerling zorgt bij toetsen tijdens reguliere lessen of in toetsband zelf voor een laptop van school. Deze laptop wordt opgehaald bij de laptopuitleenbalie in de stilteruimte. Hiervoor hebben zij een dyslexiepas nodig. • Op school staat standaard op alle computers Claroread geïnstalleerd. Hiermee kunnen leerlingen werken tijdens toetsmomenten. • Programma’s voor gebruik thuis (en op school op eigen laptop) worden zelf door ouders/leerling aangeschaft. • Digitale boeken kunnen na overleg met mentor en teamleider besteld worden via school. Dit besluit wordt genomen na het evaluatiemoment aan het einde van het schooljaar. School betaalt deze digitale leermiddelen. • Een leerling mag gebruik maken tijdens reguliere lessen van een eigen laptop. Faciliteiten bij CSE: verlenging van de examentijd met ten hoogste 30 minuten. auditieve ondersteuning (moet ruim van te voren worden aangevraagd bij de eindexamensecretaris en leerling moet hiermee minimaal 1 jaar ervaring hebben) ICT- ondersteuning (moet ruim van te voren worden aangevraagd bij de eindexamensecretaris en leerling moet hiermee minimaal 1 jaar ervaring hebben. Hier valt ook laptopgebruik met spellingcontrole onder). 26 De rector van het TBL beslist in samenspraak met de examensecretaris voor iedere dyslectische leerling van welke vrijstellingen en faciliteiten gebruik gemaakt mag worden. Voor leerlingen die in het bezit zijn van een dyslexieverklaring worden de extra faciliteiten bij de examens gemeld bij de inspectie door de eindexamensecretaris. III Bijlage 2: HOOGBEGAAFDHEID ___________________________ Beleidsnotitie hoogbegaafdheid op het TBL Visie en missie Het TBL is een school waar je onderzoekt, ontdekt en een mening vormt. Je leert je grenzen verkennen en verleggen; er is ruimte voor eigen initiatief en talent. Om dit mogelijk te maken biedt het TBL voor alle leerlingen en medewerkers op het individu afgestemde, persoonsvormende ontwikkelingsmogelijkheden. Aan deze missie geven we uitvoering d.m.v. onze vier schoolpijlers: ● onderwijsleerprocessen centraal stellen ● leerlingen opvoeden ● professioneel werken ● recht doen aan verschillen Het TBL kent ook leerlingen die extra getalenteerd zijn; wij spreken dan van cognitief begaafde (IQ tussen 120-130) en cognitief zeer begaafde (IQ van 130 en hoger) leerlingen. Als we in deze notitie spreken over hoogbegaafde leerlingen, bedoelen we deze laatste categorie leerlingen, dus met een IQ van 130 en hoger. Volgens de landelijke definitie van hoogbegaafdheid is een IQ vanaf 130 niet de enige voorwaarde om van hoogbegaafdheid te mogen spreken. Daarbij horen ook een zeer sterke motivatie en een grote creativiteit van denken. Omdat deze laatste twee criteria moeilijk meetbaar zijn in de dagelijkse praktijk van het onderwijs, spreken we op het TBL dan ook van hoogbegaafdheid bij leerlingen met een IQ van 130 en hoger. Vanuit de erkenning van hun extra gaven, willen wij ook deze leerlingen helpen hun talenten te ontplooien. Deze hulp is nodig, omdat de gave van het getalenteerd zijn, in de praktijk de leerling ook voor de nodige problemen. Doelgroep De doelgroep waarover we in deze notitie spreken is de groep hoogbegaafde leerlingen (d.w.z. met een IQ van 130 en hoger) op het TBL. Van deze leerlingen is d.m.v. een test vastgesteld dat ze hoogbegaafd (IQ vanaf 130) zijn. Alleen leerlingen, van wie d.m.v. een test is vastgesteld dat zij hoogbegaafd zijn, komen in aanmerking voor begeleiding zoals genoemd onder actie I t/m VII. Op het TBL hebben we 100 hoogbegaafde leerlingen, waarvan er nu 20 in de brugklas zitten. Daarnaast is het zo, dat leerlingen die niet hoogbegaafd zijn of van wie dat niet is vastgesteld d.m.v. een test, ook gebruik maken van een aantal faciliteiten die op het TBL worden aangeboden aan hoogbegaafde leerlingen (acties III en IV: mogelijkheden om te kunnen compacten, verrijken en verbreden, binnen en buiten het reguliere lesrooster). Deze niet hoogbegaafde leerlingen worden dus niet door de talentbegeleiders gevolgd en ondersteund, omdat de talentbegeleiders alleen werken met geïndiceerd hoogbegaafde leerlingen. Opbouw van de begeleiding We maken onderscheid tussen curriculumactiviteiten (actie I t/m IV) en ondersteuningsactiviteiten buiten de lessen om (acties V t/m VII). 28 Door middel van deze acties zetten we een doorlopende lijn neer van klas 1 tot en met 5 havo of 6 vwo. D.m.v. de volgende acties gaan we uitvoering geven aan het hoogbegaafdenbeleid: I Actie I : signaleren en volgen II Actie II : adviseren/begeleiden III Actie III : compacten, verrijken en verbreden binnen het reguliere lesrooster IV Actie IV: verbredingsactiviteiten buiten het reguliere lesrooster V Actie V : ontwikkelen van studievaardigheden in studievaardighedentrajecten VI Actie VI: begeleiding aan onderpresterende leerlingen VII Actie VII: begeleiding in het kader van perfectionisme versus faalangst VIII Actie VIII: versnelling (alleen voor bovenbouw) De begeleiding Actie I : signaleren en volgen Meteen vanaf de start in het eerste leerjaar inventariseren de talentbegeleiders welke leerlingen, op grond van testgegevens, hoogbegaafd zijn. Op het TBL nemen we geen tests af die hoogbegaafdheid vaststellen. Wel informeren we ouders dat testgegevens nodig zijn om op het TBL gekend te worden als hoogbegaafde leerling en gebruik te kunnen maken van de in deze notitie genoemde acties. Ouders kunnen dan zelf beslissen hun kind buiten school te laten testen. De talentbegeleiders voeren vervolgens een kennismakingsgesprek met leerling, ouders en eventueel mentor en andere betrokkenen. Op basis van dit kennismakingsgesprek worden de eerste begeleidingsbehoeften in beeld gebracht en vastgelegd in een begeleidings- en handelingsplan. In een latere fase kan signaleren plaatsvinden door de inbreng van de mentor en de opmerkingen van de docenten tijdens leerlingbesprekingen en rapportvergaderingen. Hierbij dienen nadrukkelijk kenmerken van onderpresteren meegenomen te worden. Deze leerlingen worden verder in hun ontwikkeling gevolgd, waarvan ook een verslag wordt bijgehouden. Actie II : Adviseren/begeleiden Iedere gesignaleerde hoogbegaafde leerling komt in een begeleidingstraject, waarin samen met de leerling wordt gekeken naar zijn of haar behoeften aan onderwijs en ondersteuning. De start van deze begeleiding begint met het kennismakingsgesprek dat de talentbegeleider met ouders en leerling voert rond de herfstvakantie van het brugklasjaar. Snel daarna start het studievaardighedentraject, waaraan alle hoogbegaafde brugklasleerlingen deelnemen. Desgevraagd, of wanneer noodzakelijk wordt aan deze leerlingen (of aan hun ouders) advies gegeven over opzet van werk en studie. Dat kan ook leiden tot extra coaching en begeleiding van de desbetreffende leerling, of doorverwijzing naar mogelijkheden van coaching/begeleiding extern. Desgevraagd, of wanneer noodzakelijk, wordt aan docenten geadviseerd m.b.t. de aanpak en de leerroutes van deze leerlingen. Deze advisering kan ook een algemene vorm krijgen: studiemomenten waarop de docenten worden bijgepraat over de vraag hoe met zulke leerlingen om te gaan. Actie III : compacten, verrijken en verbreden binnen het reguliere lesrooster Voor leerlingen die meer aankunnen, en daardoor in de les sneller door de stof heen zijn, is er de mogelijkheid van ‘compacten & verrijken’. Dit wordt per vakgebied gerealiseerd. De leerling werkt – binnen de klas – in een sneller tempo aan een tevoren vastgesteld aantal opdrachten. De resterende tijd werkt hij aan verrijkingsstof. Begaafde leerlingen, voor wie de verrijkingsstof nog niet voldoende uitdagend is, kunnen daarnaast ook een ‘verbredingstraject’ volgen. Dit kan zowel binnen als buiten het reguliere lesrooster plaatsvinden. Dit gebeurt bij en o.l.v. de vakdocent, en kan dus in een periode bij meer vakken tegelijk plaatsvinden. De verrijkings- en verbredingsopdrachten worden beoordeeld door betrokken vakdocenten. De vakdocent wordt hierbij ondersteund door de talentbegeleider. Actie IV: verbredingsactiviteiten buiten het reguliere lesrooster Hoogbegaafde leerlingen voor wie compacten, verrijken en verbreden binnen het reguliere lesrooster niet voldoende is, kunnen ervoor kiezen een aantal reguliere lessen te laten vervallen. Verbredingstrajecten kunnen zowel individueel als groepsgewijs worden opgezet. Verbredingsprojecten worden opgezet in overleg met de desbetreffende leerling en vinden bij voorkeur plaats in het open leercentrum. Dit is opgezet vanuit de ‘draaideurgedachte’: leerlingen kunnen onder bepaalde lessen komen leren in dit centrum. Verbredingstrajecten binnen een vakgebied worden gerealiseerd door de betreffende vakdocent, ondersteund door de talentbegeleider. Vakoverstijgende verbredingstrajecten worden gerealiseerd en beoordeeld door de betrokken vakdocenten, ondersteund door de talentbegeleider. Leerlingen in de bovenbouw kunnen naast de verplichte vakken, een (veel) breder vakkenpakket kiezen dan in de onderbouw. Dat pakket kan bestaan uit extra keuzevakken, uit vakken die buiten het officiële pakket liggen, of zelfs uit cursussen die buiten school worden gegeven. Hiertoe maakt de talentbegeleider afspraken met universiteiten, zodat hoogbegaafde leerlingen modules aan een universiteit kunnen volgen en er tentamens in kunnen doen. Ten slotte geldt voor de bovenbouwleerling ook, dat hij kan versnellen: het vierde, vijfde en zesde leerjaar binnen een periode van twee jaar doorlopen. Hiertoe zorgt de talentbegeleider ervoor dat er duidelijk zicht is op het vervolgtraject, dat de betrokkenen ermee instemmen en hij stelt het PTA bij t.b.v. de versnelling. Actie V : ontwikkelen van studievaardigheden in studievaardighedentrajecten De talentbegeleiders bieden aan alle hoogbegaafde brugklasleerlingen een studievaardighedentraject aan. Een van de problemen van hoogbegaafde kinderen kan namelijk zijn, dat zij niet ‘kunnen leren’. Ze zijn er zo aan gewend, dat de stof hen komt ‘aanwaaien’, dat zij geen methodiek hebben ontwikkeld om zich dingen echt eigen te maken. Uiteindelijk kan dit er toe leiden, dat zij zich er niet meer toe kunnen zetten iets te leren. Bovendien hebben deze leerlingen vaak moeite met het onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, waardoor overzicht over de te bestuderen stof niet of nauwelijks wordt bereikt. De talentbegeleiders bieden ook een (korter) studievaardighedentraject in klas 2 en 3 aan. In deze kortere trajecten in klas 2 en 3 gaat het om de hardnekkige studievaardigheidsproblematiek. Actie VI: begeleiding aan onderpresterende leerlingen Met betrekking tot onderpresteerders zijn de volgende acties nodig: 30 1. Talentbegeleider brengt de kenmerken van onderpresteerders in kaart (relatieve en absolute onderpresteerders) om als signalering gebruikt te kunnen worden door docenten. 2. Talentbegeleider doet concrete aanbevelingen aan vakdocenten hoe onderpresteren te ondervangen en hoe met onderpresteerders om te gaan. 3. Scholing vakdocenten om te kunnen signaleren en de achtergronden van het onderpresteren te kennen. 4. Talentbegeleider geeft groepsbegeleiding aan relatieve onderpresteerders. 5. Talentbegeleider geeft individuele begeleiding aan absolute onderpresteerders. Actie VII: begeleiding in het kader van perfectionisme versus faalangst Inherent aan hoogbegaafd zijn, is het ontwikkelen van faalangst. Een hoogbegaafde leerling is een topdowndenker met enorm veel basiskennis, die vanaf het begin het einddoel ziet en probeert te bereiken. Een hoogbegaafde leerling dient te leren dat hij lerend is en hulp nodig heeft om verder te komen. Het doel van faalangstreductietraining aan een hoogbegaafde leerling is om dit te begrijpen en om te leren reële doelen aan zichzelf te stellen. Dit in tegenstelling tot faalangst bij niet hoogbegaafde leerlingen, waar ingeslepen gedragsroutines aan ten grondslag liggen, vaak vanuit overvraging, die daarom om een andere benadering vragen. Ook in het geval er specialistische, externe, faalangstbegeleiding nodig is, blijft het noodzakelijk dat de talentbegeleider op school de leerling individueel blijft ondersteunen met betrekking tot het leren leren, dat immers op school plaats vindt. Met betrekking tot perfectionistische en daaruit voortkomende faalangstige leerlingen, zijn de volgende acties nodig: 1. Talentbegeleider brengt de kenmerken van perfectionisme en hierbij behorende faalangst in kaart om als signalering gebruikt te kunnen worden door docenten. 2. Talentbegeleider doet concrete aanbevelingen aan vakdocenten hoe dit te ondervangen en hoe hiermee om te gaan. 3. Scholing vakdocenten om te kunnen signaleren en de achtergronden hiervan te kennen. 4. Talentbegeleider geeft groepsbegeleiding aan perfectionistische en faalangstige leerlingen. 5. Talentbegeleider geeft individuele begeleiding voor hardnekkige problematiek in deze waarbij uitval dreigt. Actie VIII: Versnelling (alleen voor bovenbouw) Een leerling in de bovenbouw kan naast alle voorgenoemde acties kiezen voor de mogelijkheid van het versnellen. D.w.z. dat een leerling het vierde, vijfde en zesde leerjaar doorloopt binnen een periode van twee jaar, of de twee laatste jaren in één jaar. Voor deze route worden de volgende voorwaarden gesteld: 1. de keuze voor deze route moet aan het eind van het derde leerjaar op tafel worden gelegd. 2. de leerling moet er zelf voor gemotiveerd zijn, wat blijkt uit een schriftelijke motivatie met planningsoverzicht en instemming van de ouders 3. er moet een duidelijk zicht zijn op een vervolgtraject, met het oog waarop wordt versneld 4. alle betrokkenen (voor nu zouden dat zijn: mentor, teamleider, zorgcoördinator, talentbegeleider) moeten met de keus voor deze route instemmen. Wanneer het groene licht gegeven wordt, wordt het PTA als volgt aangepast : - de stof van klas 4 wordt eigengemaakt vanaf het begin van de cursus tot Pasen - de stof van klas 5 wordt eigengemaakt vanaf Pasen tot de herfstvakantie - de stof van klas 6 wordt eigengemaakt vanaf de herfstvakantie. III Bijlage 3: VWO-INSTAPPROGRAMMA _________________________________ 1.Wanneer kom je in aanmerking voor het vwo-instapprogramma? Als je op het TBL kiest voor havo/vwo (masterclass of expeditie), volg je op advies van de groep 8 docent de eerste module van het vwo-instapprogramma. Bij elke rapportvergadering bekijkt het docententeam of je nog steeds ondersteuning vanuit het vwo-instapprogramma nodig hebt. Als dat niet zo is, kun je er (tijdelijk) mee stoppen. Het advies van de rapportvergadering is niet bindend. 2. Wat houdt het vwo-instapprogramma in? Alle leerlingen van de havo/vwo-brugklassen starten met lessen studievaardigheden in de eerste vijf weken van het schooljaar. Vervolgens start de eerste module van het vwo-instapprogramma. Ons vwo-instapprogramma geeft je ondersteuning op persoonlijk en cognitief (kennis) gebied. Het (verder) ontwikkelen van je vaardigheden staat centraal. Dankzij ons vwo-instapprogramma heb je meer mogelijkheden om je havo- of vwo-opleiding succesvol te doorlopen. Bij de start in je eerste leerjaar werken we met zes instapgroepen: rekenen - spelling - begrijpend lezen – plannen & organiseren – motivatie & concentratie – sociaal-emotionele ontwikkeling (zie het schema op pagina 2). 3. Hoe lang kun je het vwo-instapprogramma volgen? Je kunt het vwo-instapprogramma volgen zolang de rapportvergadering van mening is dat je ondersteuning nodig hebt. Je krijgt maximaal twee schooljaren ondersteuning in vier verschillende modules. Aan het eind van het tweede leerjaar havo/vwo verwachten we dat je voldoende vaardigheden hebt ontwikkeld om in het derde jaar zonder vwo-instapprogramma ook succesvol te zijn. 4. Hoe wordt bepaald op welk gebied je ondersteuning nodig hebt? De informatie van de basisschool is hierin leidend voor de eerste module. We maken gebruik van het onderwijskundig rapport, het leerlingvolgsysteem met je deel Cito-scores uit groep 6, 7 en 8 en de informatie uit het persoonlijk gesprek tussen je leerkracht van groep 8 en een onderbouwteamleider van het TBL (‘warme overdracht’). Met behulp van deze informatie word je in één van de zes instapgroepen van module 1 geplaatst of je start op eigen kracht zonder aanvullende ondersteuning. 5. Hoe is het vwo-instapprogramma in de eerste twee leerjaren opgebouwd? In het eerste leerjaar wordt gestart met studievaardigheden lessen in de eerste vijf weken. Vervolgens worden er drie modules van elk acht begeleidingslessen aangeboden. Elke module kent drie persoonsgerichte (groen) en drie cognitief gerichte (blauw en rood) instapgroepen (zie het schema op pagina 2). In module 1 werken we in de cognitieve instapgroepen eventuele leerachterstanden weg op het gebied van rekenen, spelling of begrijpend lezen. Informatie over eventuele leerachterstanden krijgen we van de basisschool. In module 2 worden deze drie instapgroepen vervangen door de instapgroepen alfa, bèta en gamma. In de alfa-instapgroep besteden we aandacht aan de taalvaardigheden bij Nederlands en de moderne vreemde talen Frans en Engels. In de bèta-instapgroep oefenen we reken- en wiskundevaardigheden. In de gamma-instapgroep werken we aan tekstbegrip en het vaardig worden in brongebruik bij de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. In module 3 gaan we hiermee verder. 32 Studievaardigheden voor alle havo/vwo-leerlingen (5 weken) Informatie vanuit de basisschool: het onderwijskundig rapport, cito leerling volgsysteem en de warme persoonlijke overdracht tussen de groep 8 docent en het TBL. Module 1 (8 lessen) instapgroep 1 instapgroep 2 instapgroep 3 instapgroep 4 instapgroep 5 instapgroep 6 plannen & concentratie sociaal spelling rekenen lezen organiseren & motivatie emotioneel (P&O) (C&M) (SE) Rapportvergadering 1 geeft advies voor wel/geen deelname aan module twee Module 2 (8 lessen) instapgroep 1 instapgroep 2 instapgroep 3 instapgroep 4 instapgroep 5 instapgroep 6 P&O C&M SE Alfa bèta gamma Rapportvergadering 2 geeft advies voor wel/geen deelname aan module drie Module 3 (8 lessen) instapgroep 1 instapgroep 2 instapgroep 3 instapgroep 4 instapgroep 5 instapgroep 6 P&O C&M SE alfa bèta gamma Rapportvergadering 3 geeft advies voor wel/geen deelname aan module vier in het tweede leerjaar Module 4 (leerjaar 2: herfstvakantie tot aan de voorjaarsvakantie, 15 instaplessen) instapgroep 1 instapgroep 2 instapgroep 3 instapgroep 4 instapgroep 5 instapgroep 6 P&O C&M SE alfa bèta gamma In het tweede leerjaar starten alle leerlingen van havo/vwo masterclass en havo/vwo-expeditie in het mentoruur met het terugblikken op en nadenken over (reflecteren) hun inzet, hun werkhouding, hun aanpak van het huiswerk en hun voorbereiding op toetsen. Samen met je ouders en mentor verwoord je jouw aandachtspunten voor het tweede leerjaar. Als het nodig is krijg je in module 4 gedurende vijftien begeleidingslessen ondersteuning op maat aangeboden. 6. Kun je op meerdere gebieden ondersteuning krijgen van het vwo-instapprogramma? Ja, dat kan, maar niet tegelijk. Je volgt een blok van tien begeleidingslessen van één instapgroep; dat noemen we een module. In het eerste jaar zijn er drie modules. Na elk rapport kun je wisselen van instapgroep en dus van ondersteuningsgebied. Je kunt bijvoorbeeld starten in de instapgroep ‘rekenen’, om vervolgens (na het eerste rapport) verder te gaan in de instapgroep ‘planning en organisatie’. Maar je kunt ook meerdere modules bij hetzelfde ondersteuningsgebied volgen. 7. Hoe groot is een instapgroep? Het vwo-instapprogramma wordt aan kleine groepen gegeven. We streven naar groepen van maximaal 16 leerlingen. 8. Hoe volgen we je ontwikkeling op school? De instaptrainer informeert je mentor over je vorderingen binnen een instapgroep. Bij elke rapportvergadering worden je cijfers maar ook je vaardighedenontwikkeling besproken. Op basis hiervan krijg je een advies voor de volgende module van het vwo-instapprogramma die je gaat volgen. Dit advies van de rapportvergadering is leidend. 9. Wie verzorgt de lessen van het vwo-instapprogramma? Het vwo-instapprogramma wordt gegeven door instaptrainers, die ook als (vak)docent werkzaam zijn op het TBL. Je kunt voor een vakles dus dezelfde docent hebben als voor een instaples. Dit heeft ook onze voorkeur. Hoe vaker een docent/trainer je ziet, hoe beter het beeld dat hij/zij van je kan vormen. 10. Hoe ziet het tijdpad van aanmelding tot aan het vwo-instapprogramma eruit? maart: Je meldt je aan voor de brugklas havo/vwo-masterclass of de havo/vwoexpeditiebrugklas juni: Eén van de onderbouwteamleiders van het TBL bezoekt je basisschool voor een persoonlijk gesprek met je leerkracht van groep 8, voor de ‘warme’ overdracht. Tijdens deze overdracht wordt bepaald in welke instapgroep van module 1 je start. Het kan ook zo zijn dat je groep 8 docent aangeeft dat je op eigen kracht kunt starten. september: Je start met de studievaardigheden lessen gedurende de eerste vijf weken. oktober: Start van de eerste module van het vwo-instapprogramma. 34 III Bijlage 4: SOCIALE VEILIGHEID ________________________________________________ Sociale Veiligheid Locatie TBL Visie: gezamenlijk ontwikkelen en kennis hebben van visie, kernwaarden, doelen, regels en afspraken In de visie van het TBL (Schoolplan 2015-2020, Hoofdstuk 1: Visie en Missie) is opgenomen dat we relatiegericht werken en dat ‘er veel aandacht gegeven wordt aan een positief en veilig schoolklimaat. De leerling en zijn gehele ontwikkeling staat centraal op het TBL, waarbij we recht willen doen aan verscheidenheid.’ We vertrekken vanuit het besef dat persoonlijke groei en de ontwikkeling van iedere leerling uitgaat van drie basisbehoeften: het ervaren van autonomie, competentie en verbondenheid. Deze aangeboren basisbehoeften zijn onmisbaar bij groei en ontwikkeling (Deci & Ryan, 2000). Dit betekent als uitgangspunt dat het aangaan van een pedagogische relatie met leerlingen voorwaardelijk is voor zijn ontwikkeling (Stevens, 2008). Uit deze visie vloeit voort dat we sociale veiligheid van groot belang vinden. In schooljaar 2015-2016 nemen we tijd om de bestaande afspraken, regels en de bekendheid ervan bij docenten en schoolleiding te evalueren en bij te stellen waar nodig. Dit proces loopt gelijk op met, en wordt gevoed door, de evaluatie van het Hooghuisbrede ‘Plan sociale veiligheid’. Inzicht in de veiligheidsbeleving, incidenten en mogelijke risico's; audits en monitoring Jaarlijks worden op het TBL de veiligheidsmonitor en de LAKS-enquête afgenomen onder personeel, leerlingen en ouders. Hieruit blijkt hoe de veiligheid op school ervaren wordt. De uitkomsten hiervan worden besproken in het MT en in de teams. Voorwaarden: scheppen van voorwaarden, beleggen van taken, samenwerken met ouders en externe partners Op het TBL is de mentor spil in de leerlingenzorg. De mentor (eventueel op aanwijzing van vakdocenten) signaleert gedrag dat kan wijzen op pesten of gepest worden. Dit wordt direct bespreekbaar gemaakt met de betrokken leerlingen. In gesprekken wordt het pestgedrag besproken en worden er afspraken gemaakt over het stoppen van dit gedrag. Ouders/verzorgers worden hierover geïnformeerd in leerjaar 1 en uitgenodigd om het contact te zoeken zodra pestgedrag gesignaleerd wordt. Mocht deze interventie onvoldoende zijn, dan worden het zorgteam en de zorgcoördinator ingeschakeld. In leerjaar 1 en 2 wordt gewerkt met de methode Leefstijl voor Jongeren. Deze methode voor sociaal-emotionele ontwikkeling werkt preventief aan een positief klassenklimaat en sociale veiligheid. Incidenten worden gemeld en indien nodig worden er contacten onderhouden met de politie. Sinds schooljaar 2015-2016 is er op het TBL een antipestcoördinator actief. Deze maakt deel uit van het MT en van het Zorgplatform. Daarnaast is er een vertrouwenspersoon werkzaam. Tijdens pauzes wordt er gesurveilleerd. Sinds schooljaar 2014-2015 wordt er gewerkt met schoolstewards: leerlingen in klas 3 vwo en 4 havo, die toezien op netheid in de school en hebben geleerd hoe medeleerlingen aan te spreken op gedrag waar nodig. Er is cameratoezicht in diverse ruimtes van de school. Handelen: positief pedagogisch handelen; ondersteunende houding, voorbeeldgedrag, verbindende relaties De uitgangspunten, genoemd onder 1, maken dat docenten, OOP en schoolleiding voorbeeldgedrag laten zien voor het ontstaan en behouden van een positief schoolklimaat. Tijdens voortgangs- en functioneringsgesprekken bespreken rector en teamleiders deze pedagogische aspecten met elke docent en met het onderwijs ondersteunend personeel. Er bestaat een professionele aanspreekcultuur en elk jaar wordt actief gewerkt aan het in stand houden en versterken van deze cultuur. Preventie: preventieve activiteiten en programma's in de school, gericht op leerlingen, ouders en personeel De methode Leefstijl voor Jongeren wordt in leerjaar 1 en 2 schoolbreed ingezet met als doel het creëren van een positief schoolklimaat en het voorkomen van pestgedrag. Mentoren zetten in op een veilige en prettige omgang binnen hun klas, door het gesprek te voeren over hoe we met elkaar omgaan en door direct te handelen indien gedrag hiermee in tegenspraak is. Ook worden in leerjaar 1 en 2 lessen mediawijsheid aangeboden. Hierin wordt inzicht verworven in acties die genomen worden op social media en de mogelijke gevolgen daarvan voor jezelf en voor de ander. Daarnaast worden ook programma’s aangeboden op het gebied van faalangst en sociale weerbaarheid. Signaleren: signaleren en effectief handelen bij signalen, grensoverschrijdend gedrag en incidenten Door een goede samenwerking en communicatie tussen mentoren, docenten en ouders worden signalen van pesten snel opgepikt en opgepakt. Indien nodig wordt de zorgcoördinator en/of het zorgteam erbij betrokken. De SAQI wordt afgenomen rond de herfstvakantie in leerjaar 1 en 2. De uitkomsten daarvan worden besproken door de mentoren met de ouders en waar nodig schakelt de mentor de zorgcoördinator of de zorgspecialist in. Borging: borging door een continu en cyclisch proces, ingebed in de totale pedagogische aanpak en schoolontwikkeling Het antipestbeleid maakt onderdeel uit van het SOP dat jaarlijks wordt bijgesteld. Daarnaast maakt elke locatie van Het Hooghuis vertegenwoordigd in de Werkgroep Sociale Veiligheid. Deze werkgroep evalueert jaarlijks het Hooghuisbrede antipestbeleid en doet bijstellingen waar nodig. Afspreken: de antipestcoördinator spreekt jaarlijks met de schoolleiding speerpunten af en legt deze vast in het antipestbeleidsplan van dat schooljaar. Anti-pest coördinator TBL De anti-pestcoördinator op het TBL heeft twee hoofdtaken: Hij/zij coördineert het beleid op het gebied van sociale veiligheid op het TBL 36 Hij / zij is aanspreekpunt voor collega’s, ouders en externe instanties op het gebied van sociale veiligheid op het TBL. Op het TBL is de anti-pestcoördinator niet bezig met interventies richting leerlingen. Het handelen in geval van concreet pestgedrag wordt op het TBL gedaan door mentoren, teamleiders, zorgcoördinator en zorgteam. Aanspreekpunt voor leerlingen in geval van pesten is de mentor. Dit betekent concreet dat de anti-pestcoördinator: zorgdraagt voor jaarlijkse evaluatie van het anti-pestbeleid erop toeziet dat jaarlijkse meting van de veiligheidsbeleving onder leerlingen en personeel plaatsvindt en in het MT besproken wordt de communicatie intern (docenten, OOP en schoolleiding) en extern (ouders) verzorgt nauw contact houdt met de vertrouwenspersoon, het zorgteam en zorgcoördinator van de school deel uitmaakt van de werkgroep Sociale Veiligheid van Het Hooghuis vanuit deze werkgroep een actieve bijdrage levert aan een sociaal veilig schoolklimaat door het geven van voorlichting en organiseren van preventieve activiteiten vanuit deze werkgroep op de hoogte blijft van passende interventies bij pesten of manieren en methodes om pesten te voorkomen. fungeert als aanspreekpunt voor docenten, schoolleiding en ouders als het gaat over het anti-pestbeleid. fungeert als gesprekspartner en beleidsadviseur van het MT, op het gebied van sociale veiligheid. Zorgt dat hij/zij zichtbaar en aanspreekbaar is voor alle betrokkenen, zoals ouders, leerlingen, docenten, mentoren en directie. Hierbij moet je denken aan een vermelding in de schoolgids en/of een introductie en omschrijving op de website onder het kopje ‘Schoolveiligheid’. De schoolleiding maakt in de schoolgids en op de website duidelijk wie de anti-pestcoördinator is en welke taken hij/zij heeft. N.B.: Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld welke gegevens scholen over de sociale veiligheid moeten verzamelen, bewaren en beschikbaar stellen voor de inspectie. Het gaat op hoofdlijnen om gegevens over a) de mate waarin leerlingen in de afgelopen periode te maken hebben gehad met verbale en fysieke aantasting van hun welbevinden, waaronder tenminste pesten, geweld, bedreiging, vernieling of discriminatie naar onder meer sekse, ras, levensovertuiging, politieke gezindheid of seksuele voorkeur; b) de actuele beleving van de sociale en fysieke veiligheid van leerlingen op school; c) het actuele welbevinden van leerlingen op school. De Onderwijsinspectie zal hier vanaf augustus 2016 toezicht op gaan houden.