Van kerkboek tot literair boek Neerslag van vragen, zoeken, ervaren en vinden 1 Verwondering en verbijstering over wat er in de wereld en in ons leven gebeurt, kunnen ons religieus maken, ontvankelijk voor het andere, het onvoorstelbare, de werkelijkheid aan gene zijde van de heersende rationaliteit. De aanname van het bestaan van een hogere en betere wereld en/of van God of het goddelijke begint er vaak mee. De grootste hinderpaal voor een dergelijk besef is de aanpassing aan conventionele ideeën, aan geestelijke clichés. Existentiële ervaringen van verwondering en verbijstering, zoals in de liefde of in het lijden, kunnen de religieuze mens brengen tot een noemen, roepen, schreeuwen en fluisteren van de naam ‘God’ en tot bidden, zingen, juichen, klagen, rouwen of vloeken. Ze kunnen ook aanleiding zijn tot grote terughoudendheid om de naam van God uit te spreken, vanuit het gevoel niet lichtzinnig over zo’n mysterie te kunnen spreken. Existentiële verwondering en verbijstering doen mensen vragen stellen: wie ben ik? wat mag ik hopen? wat moet ik doen? wat is de zin van mijn bestaan? is er een leven na dit leven? is alles wat gebeurt toevallig of niet? enzovoort. De Bijbel is de neerslag van het vragen, zoeken, ervaren en vinden van een voorlopig antwoord van mensen in reactie op dat waarover ze zich in hun tijd en omgeving verwonderden en/of verbijsterden. Je vindt in de Bijbel geen onweersproken meningen, geen omvattende eeuwigdurende waarheden, geen volmaakt en algemeen inzichtelijke grondwoorden, geen eens en voor Miniatuurschildering op perkament, Maasgebied, omstreeks 1160, 25 cm hoog, Berlijn-Dahlem: Prentenkabinet 78 A 6. altijd afdoende verklaringstermen. Jacobs droom (Genesis 28:12) en het altaar te Bethel (Genesis 35:6). Die bestaan namelijk niet. Een veelheid van geschriften De Bijbel bestaat uit een veelheid van zeer uiteenlopende geschriften. De 39 geschriften die de Hebreeuwse Bijbel vormen (door ons aangeduid als het Oude Testament) zijn op schrift gesteld tussen 800-200 voor Christus en grotendeels in het Hebreeuws en voor een klein deel in het Aramees geschreven. De 27 geschriften die het Nieuwe Testament vormen zijn geschreven tussen 50-120 na Christus en wel in het Grieks. In de Bijbel vinden we een rijkdom aan belevingsmogelijkheden en benaderingswijzen van het goddelijke, het heilige, het mysterie van de geschiedenis en van de natuur. We vinden een fascinerende veelzijdigheid en veelkleurigheid van levenssferen en van mensen die elkaar ontmoeten, worstelen met elkaar en antwoorden zoeken en formuleren op grote vragen waarop eigenlijk geen antwoorden te geven zijn. Allerlei inzichten, gegroeid in een generaties lange ervaring zijn verwoord in dit unieke boek. De taal van de Bijbel 2 De bouw van de toren van Babel, in: Historiebijbel, circa 13201330, KB, 71 A 23 folio 16r., ’s-Gravenhage: Koninklijke Bibliotheek. Om iets van de rijkdom en veelkleurigheid te kunnen proeven, om er zelf door ontvankelijk te worden voor de natuur, de medemens en voor God of het goddelijke, moet je de taal van de Bijbel verstaan. Omdat het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks niet onze moedertalen zijn, zijn we aangewezen op vertalingen. Eén van de eerste grote vertalingen is de Septuaginta, de vertaling van het Hebreeuwse (en deels Aramese) Oude Testament in hellenistisch Grieks. Heel verschillende vertalers hebben vanaf de derde eeuw voor Christus tot de eerste eeuw na Christus hieraan gewerkt. Bij de vertaling in de begrippentaal Grieks gingen bepaalde associaties van de Hebreeuwse woorden verloren en ook veel van hun beeldend karakter. Tegelijk kregen bepaalde Griekse woorden een betekenis die aan de waarde van de Hebreeuwse woorden ontleend was. De Septuaginta werd de Bijbel van de Grieks sprekende joden. Hij heeft een scharnierfunctie vervuld tussen het Oude Testament en Nieuwe Testament. Hij beïnvloedde de manier waarop de schrijvers van het Nieuwe Testament het Oude uitlegden. De evangelisten, de apostelen en de christenen uit de eerste eeuwen hebben het Oude Testament gelezen en geciteerd in de vertaling van de Septuaginta. Vertaling in nationale talen In de tijd dat de mensen het Grieks van de Septuaginta steeds slechter begonnen te verstaan, ontstond de behoefte aan een Bijbel in de eigen nationale taal. Zo werd de Bijbel in de derde eeuw vertaald in het Koptisch, in de vierde eeuw in het Gotisch, in de vijfde eeuw in het Armeens en Ethiopisch, en in de zevende eeuw in het Arabisch. De eerste vertalingen in het Latijn verschenen al in de tweede eeuw in Noord-Afrika (toen gekerstend), in Gallië en in Rome. Het waren vertalingen van de Septuaginta, dus vertalingen van een vertaling. Ze weken onderling sterk af. Toen in de vierde eeuw het christendom staatsgodsdienst werd, wilde de kerk ook graag één uniforme Bijbelvertaling. De bisschop van Rome, Damasus die evenals de bisschop van Milaan het Latijn als liturgische taal introduceerde, verzocht Hiëronymus, de geleerdste theoloog van zijn tijd, eenheid te scheppen in het grote aantal dan bestaande Latijnse vertalingen. Dat deed hij. Zijn vertaling werd bekend onder de naam Vulgata. Ze was taalscheppend voor de Romaanse talen en heeft grote invloed gehad op de Germaanse. Tal van woorden kwamen via het Latijn van de Vulgata tot ons: creatie, principe, opus, terra, firmament, congregatie, discipel, apostel, bisschop, dominee, kruis, epistel. Latijn was in de Middeleeuwen in West-Europa de taal van de wetenschap en van de kerk. Om niet afhankelijk te zijn van wat geletterde geestelijken uit en over de Bijbel vertelden, lieten vorsten en edelen en in de late Middeleeuwen ook rijke poorters hun kinderen soms Latijn leren. 3 De ongeletterden, die uiteraard nooit Latijn hadden geleerd, vaak zelfs amper konden lezen, kwamen nauwelijks of niet met de Bijbel als boek in aanraking. Ze moesten het hebben van wat de pastoors en priesters vertelden en van wat ze van de Bijbelverhalen zagen afgebeeld in de kerk. Ze konden het daarbij heel verschillend treffen. Sommige pastoors en priesters waren zeer belezen: hun preken doen denken aan een kunstig mozaïek van Bijbelteksten en aanhalingen van kerkelijke Bijbeluitleggers. Andere pastoors Begin van Psalm 1 in: Psalter uit 1457, vervaardigd door Johan Fust en Peter en priesters, met name op het Schöpfer, voormalige medewerkers. Dit Psalter was het eerste boek dat in drie platteland, wisten weinig van de kleuren gedrukt werd. Bijbel af; onder hun boeken, zo ze die al hadden, bevond zich in de regel geen Bijbel; hoogstens bezaten ze een paar ritualia die ze voor hun ambtswerk nodig hadden. Kerkelijke vergaderingen moesten hen er op wijzen, dat ze de kerkgangers in ieder geval het Onze Vader en de Tien Geboden uitlegden. De Bijbel in de volkstaal Er ontstond behoefte aan de Bijbel in de volkstaal. Velen die het Latijn beheersten waagden zich aan een vertaling van Bijbelgedeelten. De kerkleiding stond hier gereserveerd tegenover. De theologie was immers gebaseerd op de tekst van de Vulgata. Afwijkende vertalingen zouden ingrijpende gevolgen hunnen hebben voor de kerkelijke leer. Kerkleiders zagen in het zelf lezen van de Bijbel en meer nog in een eigen uitleg daarvan door leken een oorzaak van ketterijen, verwarring en revolutie binnen de kerk. Ze waren ervan overtuigd dat alleen de kerk diende te bepalen hoe de Bijbel uitgelegd moest worden en dat aan het gezag van haar uitleggers niet getornd mocht worden. De kerkleiders hadden er geen moeite mee dat geleerden in kloosters, vaak onder toezicht van hun abt, vertalingen maakten ten behoeve van kloosterlingen die het Latijn niet beheersten. Die vertalingen kregen een plaats in kloosterbibliotheken. Vroegste vertalingen in de Nederlanden In kringen van de Moderne Devotie was veel aandacht voor de Bijbel in de volkstaal. Zo blies Geert Groote (1340-1384) de oude traditie om het Psalter (psalmboek) in de volkstaal bij het leesonderwijs te gebruiken nieuw leven in. Groote’s vriend, Joan Cele nam Bijbelstudie op in het leerplan: ’s zondags verzamelde hij zijn leerlingen en burgers uit zijn stad om met hen in de volkstaal te mediteren over het Philips van Marnix (1539-1598), heer van Sint Aldegonde, bracht in 1580 een psalmberijming uit die in 1591 werd herzien. Bijbelgedeelte van die dag. Geestelijk raadsman van de lekenbroeders en bibliothecaris van de Dietse boeken in het klooster Windesheim, Johan Schutken, vertaalde het Nieuwe Testament en de Psalmen in de volkstaal. En Gerard Zerbolt van Zutphen, bibliothecaris van het Heer Florishuis te Deventer, pleitte voor de hele Bijbel in de landstaal. In de Moderne Devotie leefde het ideaal van de navolging van Christus, het streven naar een leven volgens het voorbeeld van de eerste christengemeenten. Dit ideaal deed een verlangen 4 ontstaan de Bijbel in zijn oorspronkelijke vorm te leren kennen. De mystiek van de Moderne Devoten versterkte de drang naar godsdienstig individualisme; zij bezigde bij voorkeur de moedertaal om haar diepste ervaringen tot uitdrukking te brengen. Tussen 1457 en 1517 naar schatting zo’n 400 vertalingen. Toch kreeg de leek zelden een complete Bijbel in de volkstaal onder ogen. Omdat het afschrijven een tijdrovende en kostbare zaak was, beperkten kopiisten zich vaak tot de meest geliefde Bijbelboeken. De Psalmen werden het meest vertaald. Ook boeken over het leven van Jezus, als een soort mozaïek samengesteld uit de vier evangeliën, waren in omloop. In kringen van de mystiek werden Hooglied en Openbaring van Johannes graag gelezen. Geliefd waren de Historiebijbels in de volkstaal: volksboeken waarin de Bijbelse ‘geschiedenissen’ omkleed werden met allerlei legenden, anekdotes en citaten van wereldlijke geschiedschrijvers. De uitvinding van de boekdrukkunst betekende een revolutie: de Bijbel kon nu veel goedkoper aangeboden worden en kwam binnen het bereik van gezinnen. De vraag naar de Bijbel in de volkstaal nam enorm toe, mede door het Humanisme en de opkomende kerkhervormingsbeweging. De eerste complete vertalingen De eerste (met losse houten letters) gedrukte Bijbel in de Nederlanden verscheen in 1477 in Delft. Deze Delftse Bijbel is een vertaling van het Oude Testament (zonder de Psalmen) vanuit het Latijn in een Vlaams getint Nederlands. Van de Delftse Bijbel werd gebruik gemaakt om weer andere vertalingen te maken. Zo konden de bewoners van de oostelijke Nederlanden eind vijftiende eeuw al over een voor hen leesbare volledige Bijbelvertaling in een Nederrijns dialect beschikken: de Keulse Bijbel uit 1478. (Hierin zijn nu ook de Psalmen opgenomen). Aan het begin van de zestiende eeuw was er bij veel mensen een nieuwsgierigheid naar de Bijbel en de bijbelse boodschap. Mede hieruit is de groeiende vraag naar (nieuwe) bijbelvertalingen in de volkstaal te verklaren. Ook andere factoren speelden een rol. Te denken valt aan de sterk ontwikkelde boekdrukkunst, de groeiende welvaart, de hoge alfabetiseringsgraad, de ontwikkeling van hoorbaar lezen naar stil lezen, de groeiende individualisering in de omgang en verwerking van godsdienstige teksten, de zelfstandige en kritische houding tegenover de kerk als bemiddelende instantie tussen God Jehan de Courcy', De bouw van de toren van Babel, in : La en mens en de invloed van het Bijbels Bouquechardière, voor 1477, MMW, 10 A 17 folio 184r., ’s-Gravenhage: humanisme dat voor velen de Bijbel in Koninklijke Bibliotheek. het middelpunt van het theologisch denken en godsdienstig leven had geplaatst. Van onschatbare betekenis werd het werk van de Duitse reformator Maarten Luther (14831546). Hij vertaalde uit de grondtaal. Door hem werd de Bijbel een volksboek bij uitstek. De kerk veroordeelde niet zozeer het drukken van een Bijbel in de volkstaal, maar vooral het ketterse element dat in diverse Bijbeluitgaven naar voren kwam. Ze gaf opdracht dat Bijbelvertalingen voortaan de Vulgata moesten volgen. Vanaf 1525 verbood ze Bijbeledities met 5 verklaringen, kanttekeningen en voorwoorden die de verboden leringen van Luther en de zijnen boden. Dat deed ze ook, omdat de voorwoorden, inleidingen, korte samenvattingen boven de hoofdstukken, aantekeningen in de kantlijn en registers hulpmiddelen waren die de zelfstandigheid van de individuele lezer ten opzichte van de kerk en haar voorgangers vergrootten. Toen de Antwerpse drukker Jacob van Liesveldt in 1542 een Bijbel op de markt bracht voorzien van een aantal aantekeningen die duidelijk op Luther teruggingen en waarin ‘de nieuwe evangelische leer’ werd geformuleerd, werd hem dit noodlottig: de inquisitie veroordeelde zijn Bijbeluitgaven en liet hem onthoofden. In 1546 plaatste de kerkelijke overheid de Liesveldtbijbel op de index (lijst van verboden boeken). Niet alleen op het drukken van Bijbeluitgaven die de kerk onwelgevallig waren, maar ook op het bezit ervan stonden zware straffen, ja zelfs de doodstraf. Door de in hevigheid toenemende vervolgingen van de protestanten, vooral in Brabant en Vlaanderen, vluchtten veel mensen weg, naar het Rijngebied, naar Londen en vaak ook naar Emden in Oost-Friesland, gebieden waar het protestantisme werd geduld en zelfs begunstigd. Onder de vluchtelingen in Emden bevonden zich ook enkele drukkers die, nadat ze hun persen weer hadden geïnstalleerd, begonnen met het herdrukken van de Liesveldtbijbel. Bijbelvaste doopsgezinden waren na enige tijd niet erg tevreden over de Liesveldtbijbel en begonnen met een herziening ervan. Dit resulteerde in de zogenaamde Biestkensbijbel uit 1560. Deze werd door de lutheranen tot in de zeventiende en door de doopsgezinden tot in de negentiende eeuw gebruikt. Intussen merkte Willem Vorsterman, één van de grootste uitgevers ‘in de vermaerde coopstadt van Antwerpen’, dat niet alleen diegenen die in het geheim de hervormingsbeweging in de kerk waren toegedaan, maar ook veel anderen binnen kerk uitzagen naar een Bijbeltekst die ze konden lezen zonder het gevaar te lopen met de inquisitie (kerkelijke rechtbank) in aanraking te komen en wegens ketterij veroordeeld te worden. In 1528 bracht hij daarom een nieuwe Bijbel op de markt. Om mogelijke bezwaren te ondervangen, drukte hij op zijn Bijbeluitgave het stempel van rechtzinnigheid. De Vostermanbijbel werd één van de geliefdste boeken in de tijd van de Reformatie. Vertaling op basis van de oorspronkelijke taal De reformatoren zagen in een vertaling van de Bijbel uit de oorspronkelijke taal een mogelijkheid om hun gelijk te bewijzen tegenover rooms-katholieke opvattingen. Ze gebruikten de vertaling als een strijdmiddel voor de hervorming van de kerk. In 1618 riepen de Staten-Generaal een Nationale Synode bijeen te Dordrecht. Op deze synode besloten de vertegenwoordigers van hervormde gemeenten tot het laten maken van een nieuwe vertaling uit de grondtekst (de tekst in de oorspronkelijke taal). Ze beoogden de eenheid in de Gereformeerde kerk te versterken en de remonstranten, die een afwijkende mening hadden over de uitverkiezing van de gelovige door God, schaakmat te zetten. Het besluit werd ondersteund door de Staten-Generaal. De Staten hadden de emancipatie en de éénwording van het Nederlandse volk op het oog en hechtten daarom aan een sterk samenwerkingsverband tussen kerk en staat, een gemeenschappelijke taal, een dominerende godsdienst en dus één Nederlandse Bijbelvertaling. De vertaling was in 1636 gereed en op 17 september 1637 werd het eerste exemplaar van de zgn. Statenbijbel – goud op snee, in rood fluweel gebonden – aangeboden aan de Staten-Generaal. De Statenvertaling vond zeer snel ingang mede omdat de predikanten (die vooral de getrouwheid aan de grondtekst op prijs stelden) met bedachtzaamheid te werk gingen. Vaak ook ‘deden de Staten van de provincies de beslissende stappen om de kerken in hun gebied tot het aanvaarden van de nieuwe vertaling te brengen. Na enkele jaren was de Statenvertaling alom in kerken en op scholen in gebruik. De ene oplage volgde op de andere. Rond 1560 waren de meeste gezinnen in het bezit van een Statenbijbel. Velen kregen een groot ontzag Genesis 1:1-4, Pentateuch met Nederlandse vertaling, Amsterdam 1903. voor deze vertaling. Dit kwam tot uiting in de wijze waarop ze de Bijbel lieten inbinden. Ze betaalden graag voor een fraai exemplaar. Drukkers speelden hierop in. Ze brachten dure uitvoeringen op de markt in leren band met goudstempel en met sloten en beslag van gedreven koper, zilver of goud. Deze werden als familiebijbel van geslacht op geslacht doorgegeven. (Op de voorpagina van de Bijbel werden vaak de geboorten, huwelijken en overlijdensberichten bijgehouden, soms over verscheidene generaties). Er werden speciale lessenaars gemaakt waarop de Bijbel kon prijken. Hiermee kreeg de Bijbel ook letterlijk status in veel gezinnen. 6 Telkens weer nieuwe vertalingen De Statenvertaling werd vele malen herzien. Desondanks kon hij niet ieder aanspreken. Veel nieuwe vertalingen verschenen. De belangrijkste daarvan was die van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951. Ook van katholieke zijde verschenen nieuwe vertalingen: de Canisiusvertaling en de Willibrordvertaling. Omdat de Bijbeltaal van de bestaande vertalingen moeilijk toegankelijk was voor mensen die er niet mee vertrouwd waren, kwam er een oecumenische vertaling in de omgangstaal, de Groot-Nieuwsvertaling. Ook verschenen er vertalingen in streektalen. Het meest recent zijn de Naardense Bijbel en de Nieuwe Bijbelvertaling. De Bijbel is ontstaan als geloofsboek, groeide uit tot kerkboek waarover de geestelijkheid waakte en werd in een moeizame strijd door de gelovigen weer veroverd. De Bijbel is nu een boek voor kerkmensen en niet-kerkmensen, gelovigen en niet-gelovigen. De vragen die verwondering en verbijstering opriepen zijn nog dezelfde, de antwoorden erop verschillen in de tijd. Als literair boek biedt de Bijbel niet alleen een schat aan informatie over hoe mensen omgingen met de grote levensvragen en met elkaar, maar kan het ons nog altijd bestaansverheldering bieden en inspireren nieuwe wegen te gaan. Lezing gehouden op de Kerkendag te Zwolle, 23 april 2005. © L. den Besten Literatuur Besten, Leen den, Het uitgelezen boek. De bijbel in Nederland, Zoetermeer: Meinema 2005. 7 Complutensische Polyglot (meertalige Bijbel): Deuteronomium 32:35-46. Boven: Hebreeuws tekst, Vulgata en Septuaginta. Onder: Een Chaldese teksuitgave met Latijnse transcriptie. In de marge (links) zijn de bronnen aangegeven.