Interne geneeskunde Patiënteninformatie Myelodysplastisch syndroom (MDS) U ontvangt deze informatie, omdat wij u graag meer willen vertellen over het myelodysplastisch syndroom. Wat is dit voor ziekte? Hoe ontstaat zij? Wat zijn de symptomen? Hoe stellen wij de diagnose? Welke behandelingsmogelijkheden kennen we? U leest het allemaal in deze informatie. U kunt uiteraard altijd contact met ons opnemen als u daarna nog vragen heeft. Wat is het myelodysplastisch syndroom? De benaming ‘myelodysplastisch syndroom’ (MDS), ook wel ‘myelodysplasie’ genoemd, staat voor een groep beenmergstoornissen waarbij de productie van bloedcellen ernstig is verstoord. MDS is een bloedziekte, die ontstaat als het lichaam op een verkeerde manier bloedcellen begint aan te maken. Het resultaat van deze verstoorde aanmaak zijn misvormde en niet goed uitgegroeide bloedcellen. De slechte kwaliteit van de bij MDS geproduceerde bloedcellen zorgt ervoor dat een belangrijk deel van deze bloedcellen al wordt vernietigd voordat zij het beenmerg verlaten. Hierdoor kan het aantal rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes bijzonder laag worden. Voor deze conditie kennen we verschillende namen: anemie (te weinig rode cellen), leukocytopenie (te weinig witte bloedcellen), trombocytopenie (te weinig bloedplaatjes) of pancytopenie (te weinig van alle drie). Bij MDS is niet alleen sprake van een productie van gestoorde bloedcellen. Ook kunnen sommige voorlopercellen ontsporen en acute leukemie veroorzaken. Daarom duiden we MDS soms ook aan als ‘preleukemie’, een verouderde term. Een acute vorm van leukemie In ongeveer een derde van de gevallen van MDS ontwikkelt zich inderdaad een acute vorm van leukemie. Meestal is dit acute myeloïde leukemie (AML), maar het hangt sterk af van het type MDS dat een patiënt heeft. Sommige vormen van MDS ontsporen vrijwel nooit, andere veel vaker. Bij MDS worden vaak bepaalde karakteristieke afwijkingen in de chromosomen vastgesteld. Vaak zijn dit dezelfde afwijkingen als bij AML. Sommige gevallen van MDS die zich uiteindelijk niet ontwikkelen tot een acute vorm van leukemie, kunnen daar soms wél sterk op lijken. Dat komt door de toename van het aantal primitieve voorlopercellen (blasten) in het beenmerg. Deze gevallen duiden we vaak aan als ‘sluimerende leukemie’. Meer bij ouderen dan bij jongeren MDS komt het meeste voor bij mensen tussen de zestig en tachtig jaar en in deze groep meer bij mannen dan bij vrouwen. Bij jongere patiënten is deze verhouding man-vrouw ongeveer gelijk. Het aantal jongeren onder MDS-patiënten stijgt. Het aantal MDS-gevallen neemt ook toe als gevolg van een verbeterde diagnosestelling. MDS komt volgens diverse schattingen bij ongeveer één op de 12.500 tot 25.000 mensen voor. De ziekte schijnt meer voor te komen in Azië, India, Rusland, Mexico, Zuid-Amerika en Afrika dan in Noord-Amerika en Europa. Pagina 1/9 Symptoombestrijding De behandeling bij MDS is voornamelijk gericht op symptoombestrijding, omdat de ziekte bij de meeste patiënten niet te genezen is. Alleen bij bepaalde vormen van MDS is genezing mogelijk door een hoge dosis chemotherapie, eventueel gevolgd door stamceltransplantatie. De meeste patiënten met MDS zijn echter te oud om voor een dergelijke zeer intensieve behandeling met vele risico’s in aanmerking te komen. Bij jongere patiënten kan de toepassing van chemotherapie of stamceltransplantatie leiden tot een lange periode zonder ziekteverschijnselen en soms tot volledig herstel. Maar zelden genezen patiënten met een minder agressieve vorm van MDS spontaan. MDS werd pas in 1976 gezien als een aparte groep bloedziekten. MDS had in de loop der tijd diverse benamingen, zoals refractaire anemie, preleukemie, oligoblasten anemie, myelodysplastische anemie en hematopoetische dysplasie. Deze termen kunt u nog tegenkomen in verouderde encyclopedieën. De bloedcelproductie Het lichaam heeft drie soorten bloedcellen: rode bloedcellen (erytrocyten) die de zuurstof door het lichaam vervoeren, witte bloedcellen (leukocyten) die helpen infecties te bestrijden en bloedplaatjes (trombocyten) die bloedingen stelpen. De witte bloedcellen kunnen we verder onderverdelen in granulocyten, lymfocyten en monocyten. De bloedcellen worden aangemaakt in de sponsachtige kern van het beenmerg. Uit deze stamcellen ontstaan uiteindelijk de diverse typen bloedcellen. Stamcellen reageren op chemische signalen, die het lichaam afgeeft wanneer het bepaalde soorten bloedcellen moet aanmaken om het aantal op het benodigde peil te brengen. De stamcel ondergaat dan een proces dat we celdeling noemen. Hierbij splitst de cel zich steeds weer in twee nakomelingen, waardoor steeds weer nieuwe bloedcellen ontstaan. Deze nakomelingen rijpen uit en ontwikkelen zich stapsgewijs tot volwaardige rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes, die het beenmerg ten slotte aan het bloed afgeeft. Oorzaken, erfelijkheid en frequentie In de meeste gevallen van MDS kunnen we geen oorzaak voor de gestoorde aanmaak aanwijzen. Aannemelijk is dat de aanmaakfout ligt in de bloedstamcel. In bepaalde gevallen - in het bijzonder bij patiënten jonger dan dertig jaar - kan MDS optreden als gevolg van de behandeling voor andere vormen van kanker (met name chemotherapie). Dit wordt secundaire MDS genoemd of soms aangeduid als ‘aan behandeling gerelateerde MDS’. In zeer zeldzame gevallen kunnen in de familie afwijkingen voorkomen die de kans om MDS te krijgen vergroten. Ook blootstelling over een langere tijd aan straling, chemicaliën, pesticiden en hoge concentraties benzeen, maar ook virussen als hepatitis, kunnen een oorzaak van de ontwikkeling van MDS zijn. Pagina 2/9 Vijf typen myelodysplastisch syndroom MDS werd tot circa 1999 in vijf typen onderverdeeld volgens het zogenaamde FAB-systeem, genoemd naar een groep onderzoekers uit Frankrijk, Amerika en Groot-Brittannië. Dit systeem bewees zijn waarde bij de vaststelling van het waarschijnlijke proces van de ziekte en de mate waarin de bloedcelproductie was beschadigd. Bovendien was, door de vaste terminologie, voor iedereen in de wereld duidelijk in welke fase van MDS een individuele patiënt verkeerde. Nadien heeft de World Health Organization (WHO) een nieuwe classificatie ontwikkeld, die nu vrijwel overal wordt toegepast. Omdat sommige specialisten nog werken met de hun vertrouwde FAB-classificatie, vindt u deze hierna ook nog. MDS-indeling volgens de oude FAB-classificatie: Refractaire Anemie (RA); Refractaire Anemie met Ring Sideroblasten (RAS) c.q (RARS); Refractaire Anemie met Excess aan Blasten (RAEB); Refractaire Anemie met Excess aan Blasten in transformatie (RAEB-t); Chronische Myelomonocyten Leukemie (CMML) c.q. (CMMoL). MDS-indeling volgens de moderne WHO-classificatie: refractaire anemie (RA); refractaire anemie met ringsideroblasten (RARS); refractaire cytopenie met multilineage dysplasie (RCMD); refractaire anemie met excess aan blasten (RAEB); MDS met geïsoleerde 5q-afwijking. Refractaire Anemie (RA) Dit type komt in ongeveer 20 tot 30 procent van de gevallen van MDS voor. Het beenmerg is normaal of overvol (hypercellulair). De cellen in het beenmerg die rode bloedcellen produceren, zien er abnormaal uit. Ook is er sprake van cytopenie (een verlaagd aantal cellen) bij minstens één type bloedcellen (meestal de rode, waardoor bloedarmoede (anemie) ontstaat, die niet reageert op bijvoorbeeld het toedienen van ijzertabletten. Vandaar de naam ‘refractair’ (niet-behandelbaar). Het aantal blasten in het beenmerg bedraagt minder dan 5 procent en in het perifere bloed minder dan 1 procent. Zelden is er een ontwikkeling richting acute leukemie. De gemiddelde overlevingsduur bedraagt vele jaren. Refractaire Anemie met Ring Sideroblasten (RARS) Dezelfde veranderingen als bij MDS (RA) worden vastgesteld, maar met additionele afwijkingen bij de rode bloedcellen. Naarmate de voorlopercellen (blasten) meer en meer defecten gaan vertonen, Pagina 3/9 zijn zij ook steeds minder in staat om gebruik te maken van ijzer om hemoglobine aan te maken teneinde zuurstof te vervoeren. In plaats daarvan wordt het ijzer opgeslagen in de zich ontwikkelende rode bloedcel, waarbij een karakteristieke ring wordt gevormd. Deze cellen noemen we ‘ringsideroblasten’ en moeten volgens afspraak in meer dan 15 procent van de rode voorlopercellen aanwezig te zijn. Ongeveer 2 tot 5 procent van de MDS-patiënten heeft deze vorm van MDS. De overlevingskansen zijn gelijk aan die van MDS (RA). Een zeldzame patiënt reageert goed op zeer hoge doses vitamine B6 (pyridoxine). Refractaire Cytopenie met Multilineage Dysplasie (RCMD) Dit beeld lijkt erg op de gewone refractaire anemie, alleen zijn ditmaal niet alleen de rode, maar ook de witte cellen en/of bloedplaatjes erbij betrokken. Cytopenie (een tekort aan cellen) geeft aan dat er bij deze patiënten sprake kan zijn van anemie en/of leukocytopenie en/of trombocytopenie. Refractaire Anemie met Excess aan Blasten (RAEB) Bij deze vorm, die ongeveer 30 tot 35 procent van de MDS-patiënten heeft, komen meer abnormale primitieve bloedcellen en bloedplaatjes voor. Dit geeft een indicatie dat het aantal afwijkende cellen bij de bloedproductie is toegenomen. Het aantal blasten in het beenmerg ligt tussen de 5 en 20 procent en is minder dan 5 procent in het perifere bloed. Er is sprake van cytopenie bij ten minste twee soorten bloedcellen. Ongeveer 40 procent van de patiënten met MDS (RAEB) krijgt uiteindelijk een vorm van acute leukemie, meestal AML. Daarom zijn de overlevingskansen zonder therapie slechter. De helft van de patiënten leeft niet langer dan zo’n anderhalf jaar. De term ‘Refractaire Anemie met Excess aan Blasten in transformatie (RAEB-t)’ werd in de FAB nog gebruikt, maar is in de WHO-classificatie afgeschaft. Dat komt omdat deze groep inmiddels beschouwd wordt als een vorm van acute myeloïde leukemie en – als dit mogelijk is – ook als zodanig behandeld met zeer intensieve chemotherapie. De gemiddelde overlevingstijd van de patiënten, indien onbehandeld, is dan ook korter: een maand of zes. MDS met 5q-cytogenetische afwijking Deze zeldzame vorm van MDS komt nogal eens voor bij oudere vrouwelijke patiënten met anemie en een toename aan trombocyten. In het beenmerg zien we karakteristieke afwijkingen aan de voorlopercellen van de bloedplaatjes (megakaryocyten). De prognose voor overleving is over het algemeen beter dan bij de andere vormen van MDS. Ook is de kans op ontwikkeling van acute myeloïde leukemie erg klein. Pagina 4/9 Chronische Myelomonocyten Leukemie (CMML) c.q. (CMMoL) Dit is een buitenbeentje bij de MDS-groep in beide classificatiesystemen. Bij deze vorm van MDS zien we een toename van het aantal monocyten in het bloed (monocytosis) en beenmerg, met wederom soms een toename aan blasten van 5 tot 20 procent. Meestal nemen we een kleine teruggang in het aantal bloedplaatjes waar. Er kan sprake zijn van anemie. Van het aantal MDSgevallen maakt deze vorm ongeveer 15 tot 20 procent uit. De gemiddelde overlevingsduur bedraagt twaalf tot achttien maanden. Ook deze vorm kan uiteindelijk bij zo’n 30 procent van de patiënten overgaan in een vorm van acute leukemie, veelal AML. Variaties Naast de vijf hoofdvormen van MDS bestaan er nog een aantal variaties, zoals: hypoplastische MDS; MDS met fibrosis; t-MDS (therapiegerelateerde MDS). Van deze vormen verschilt de prognose per persoon. Patiënten met een therapiegerelateerde MDS hebben een slechtere prognose. Hierbij gaat het vooral om vroeger doorgemaakte behandelingen met geneesmiddelen die op chemotherapie lijken. Risico’s en prognose De prognose is sterk afhankelijk van de onderverdeling van de typen MDS. Patiënten met refractaire anemie en refractaire anemie met sideroblasten maken minder kans op verergering van de ziekte dan degenen met agressievere vormen van MDS. Patiënten met de ‘mildere’ vormen zullen uiteindelijk mogelijk niet aan MDS, maar aan andere oorzaken overlijden. Een deel van de MDS-patiënten kan echter, vooral als het aantal blasten toeneemt (de zogenaamde RAEB-vorm), een vorm van acute leukemie ontwikkelen. Meestal is dat acute myeloïde leukemie. Bij het opstellen van een prognose maakt Reinier de Graaf gebruik van het International Prognostic Scoring System (IPSS). Bij dit systeem bezien wij drie factoren, die een goede indicatie kunnen geven van de vooruitzichten: het percentage blasten in het beenmerg, het zogeheten karyotype (het profiel van chromosomale afwijkingen, zie verderop bij Onderzoek en diagnose) en de mate waarin cytopenie voorkomt. De score van dit prognostisch systeem loopt van 0 tot en met 2.0, met 0 als beste score. Risico en scores: laag risico: 0; gemiddeld 1: 0,5 - 1.0; gemiddeld 2: 1,5 - 2.0; hoog risico: 2.5. Pagina 5/9 Signalen en symptomen Op het moment van diagnosestelling vertonen sommige van onze patiënten nog geen ziektesymptomen. Wij stellen MDS vaak vast tijdens een routineonderzoek. De meest voorkomende symptomen worden veroorzaakt door anemie, inclusief de bijbehorende oververmoeidheid en het snel buiten adem raken. De meest voorkomende signalen en symptomen zijn: extra vermoeidheid bij inspanning; blijvende vermoeidheid en zwakte; ademnood bij inspanning; duizeligheid en hoofdpijn; een toenemend aantal bloedingen; ernstige bloeduitstortingen; langer dan enige dagen achtereen koorts hebben; veelvuldig voorkomen van infecties die ook ernstiger worden; gewichtsverlies zonder duidelijke oorzaak; vergroting van milt en lever; pijn in de botten. NB Deze signalen en symptomen komen niet exclusief bij MDS voor, maar ook bij andere ziekten. Ze kunnen wel een indicatie vormen om onderzoek in bepaalde richtingen te doen. Onderzoek en diagnose Uw arts voert een lichamelijk onderzoek uit om lymfkliervergrotingen en eventuele afwijkingen in milt en lever vast te stellen. Daarnaast laat hij een röntgenonderzoek en eventueel een echografie uitvoeren. Ook ondergaat u een bloedonderzoek om de aantallen en conditie van de diverse bloedcellen en onder meer het hemoglobinegehalte vast te stellen. Een MDS-patiënt heeft meestal een verlaagd aantal rode bloedcellen (erythrocyten) en bloedplaatjes (trombocyten), terwijl ook het aantal witte bloedcellen (leukocyten) lager kan zijn dan normaal. MDS–patiënten krijgen een beenmergpunctie, vaak gevolgd door de verwijdering van een stukje bot uit het beenmerg (beenmergbiopsie). Dit is cytogenetisch onderzoek (chromosomenanalyse) om het type en de omvang van de blasten vast te stellen. Afwijkingen in de chromosomen De vaststelling van het type MDS is belangrijk om te bepalen hoe de ziekte zich zal ontwikkelen. Het chromosomenonderzoek (de bepaling van het karotype) is ook belangrijk om vast te stellen hoe iemand op een behandeling reageert. Uit onderzoeken blijkt dat bijna de helft van alle MDSpatiënten duidelijk herkenbare afwijkingen in de chromosomen van de beenmergcellen hebben. Deze afwijkingen worden veroorzaakt door de ziekte en zijn dus geen erfelijke aandoening. Pagina 6/9 Bepaalde afwijkingen, zoals het geïsoleerde verlies van het Y-, 5q- of 20q-chromosoom, geven aan dat er waarschijnlijk sprake is van een milde of minder ernstige vorm van de ziekte. Afwijkingen in chromosoom 7 of complexe afwijkingen van drie of meer chromosomen duiden over het algemeen op een ernstiger vorm van MDS. Let wel: het gaat hier alleen om afwijkingen aan de chromosomen in de MDS-cellen en niet om cellen in de rest van het lichaam. Diagnose stellen en bevestigen De signalen en symptomen bij MDS lijken vaak op die bij andere ziektebeelden. Ze zijn hierdoor onvoldoende om de diagnose MDS te stellen. Toch moeten wij die diagnose bij elke patiënt met een onverklaarbare bloedarmoede veronderstellen. De diagnose MDS bevestigen we vervolgens door bloed- en beenmergonderzoek, liefst in combinatie met een chromosoomanalyse. De behandeling Bij de meeste patiënten is onze behandeling gericht op het onder controle houden van de symptomen en het bevorderen van de kwaliteit van leven. De omstandigheden zijn bij elke patiënt anders, zodat ook onze behandeling van elke patiënt weer net even anders is. Er bestaat nog geen standaardbehandeling voor MDS-patiënten. Daarom geeft Reinier de Graaf ondersteunende behandelingen om u te ontlasten bij bepaalde symptomen. Zo nodig krijgt u bijvoorbeeld transfusies met rode bloedcellen en/of bloedplaatjes. Soms kunnen EPD-injecties onder de huid nodig zijn om de aanmaak van de rode bloedcellen te bevorderen. Antibiotica en groeifactoren Patiënten met een milde vorm van anemie hebben over het algemeen geen bloedtransfusie nodig. Patiënten met een laag aantal witte bloedcellen behandelen wij zo nodig met antibiotica om infecties te voorkomen of aan te pakken. Ook maken wij een heel enkele keer gebruik van groeifactoren als G-CSF en GM-CSF. Dit doen wij om de productie van gezonde witte bloedcellen, zoals granulocyten en monocyten, te stimuleren. De waarde van de behandeling met groeifactoren is omstreden. Een probleem is bovendien dat wij deze zeer dure medicamenten dagelijks per injectie moeten toedienen en dat, wanneer de behandeling stopt, het aantal witte bloedcellen weer snel terugloopt. Nieuwe middelen Er zijn diverse nieuwe middelen met een eigen werkingsmechanisme in onderzoek. Een interessant middel is lenalidomide, dat werkzaam lijkt bij een bepaalde subgroep van patiënten. Als het middel effect sorteert, kunnen de bloedgetallen (bijvoorbeeld bij bloedarmoede) verbeteren. Het aangrijpingspunt van dit geneesmiddel is niet goed bekend, maar vooral sommige patiënten met de 5q-chromosoomafwijking lijken hiervan te kunnen profiteren. Lenalidomide is inmiddels voor deze toepassing geregistreerd in de Verenigde Staten, maar nog niet in Europa. Ook thalidomide, een Pagina 7/9 ‘zusje’ van lenalidomide, zou bij een klein deel van de patiënten een verbetering van het bloedbeeld kunnen geven. Cytostatica en chemotherapie De behandeling van MDS met een verhoogd aantal blasten, de RAEB-vorm, geschiedt meestal met cytostatica. Wij passen dan over het algemeen een vergelijkbare behandeling toe als bij de behandeling van acute myeloïde leukemie. De uiteindelijke keuze van therapie hangt verder af van uw leeftijd en algemene toestand. De enige therapie die de ziekte met kans van slagen kan bestrijden, is intensieve chemotherapie (zoals gangbaar bij de behandeling van acute leukemie) en stamceltransplantatie. Deze behandeling passen wij alleen toe bij patiënten met een MDS met een hoog risico en is ook afhankelijk van de leeftijd. Jongere patiënten hebben bij een donor-stamceltransplantatie redelijk goede vooruitzichten om over een lange periode vrij van ziekte te zijn (zie voor een verdere toelichting op transplantatie onze patiënteninformatie Acute myeloïde leukemie). De meeste patiënten met MDS zijn boven de zeventig jaar. Zij zijn daarom lang niet altijd in staat om intensieve chemotherapie en een stamceltransplantatie met succes te ondergaan. De risico’s om te overlijden door deze behandeling zijn voor deze groep op dit moment groter dan de kans op succes. Medische onderzoeken Door middel van medische onderzoeken worden studies verricht om veelbelovende nieuwe geneesmiddelen, combinaties van middelen en nieuwe behandelingsmethoden te evalueren of om meer te leren over behandelingen die momenteel in gebruik zijn. Deze studies zijn belangrijk, omdat de informatie die ze opleveren bijdraagt aan de ontwikkeling van veiliger en effectievere behandelingsmethoden. Patiënten die voor deze studies in aanmerking komen, worden meestal via hun behandelend arts daarover geïnformeerd. Ook worden ze gevraagd om, volgens een vaststaand protocol, op vrijwillige basis deel te nemen. De Stichting Contactgroep Leukemie De Stichting Contactgroep Leukemie brengt (ex-)leukemiepatiënten en hun naasten met lotgenoten in contact, informeert over medische ontwikkelingen en behartigt de belangen van patiënten op het gebied van geneesmiddelenvoorziening, werk, inkomen en verzekeringen. De Stichting Contactgroep Leukemie is aangesloten bij de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) en wordt mede gefinancierd door KWF Kankerbestrijding. Als donateur steunt u het werk van deze stichting. Contactgegevens: Pagina 8/9 Stichting Contactgroep Leukemie Telefoon algemeen: (030) 291 60 90 Telefoon secretariaat: 0800 022 66 22 (bemiddeling in lotgenotencontact via gratis KWF Kanker Infolijn) E-mail: [email protected] Website: www.kankerpatient.nl/leukemie Versie: augustus 2015 Pagina 9/9