Uitgebreide notities fysiologie week 9

advertisement
21.04.2015
Hannah Buyse
Fysiologie
Hoofdstuk 4: Hormoonstelsel
Hoofdstuk 5: Voortplantingsstelsel
*We gaan ingaan op de verschillen tussen mannen en vrouwen.
Mannelijke geslachtsorgaan
Scrotum, zaadbal en bijbal
*Bijbal ontvangt spermatozoa, ze slaan die op en deze gaan verder rijpen voor ze
geëjaculeerd worden.
 Dit duurt een tijd!
*De geslachtscellen maken ook hormonen!
* De interstitiële cellen: Deze zitten tussen die kanaaltjes!
Deze produceren testosteron.
*De geslachtshormonen van de man worden gemaakt in de teelballen! Als je dus geen
teelballen hebt kan je ook die testosteron niet meer aanmaken.
*De sertoli cellen
*Scrotum = Een zak waar teelballen en bijballen inhangen. Deze zijn van elkaar gescheiden.
En daar zit een spier rond (= Cremasterspier).
*Deze scrotum hangt buiten het lichaam zodat het testosteron makkelijk kan aangemaakt
worden. MAAR dit kan je beschouwen als een fout, want er moet een zeer grote ommeweg
gemaakt worden om de zaadcellen van de scrotum naar de penis te gaan.
*Het mag niet te warm worden daar, want dat is negatief voor de productie van zaadcellen.
*Wordt het koud: Dan worden die teelballen opgetrokken door de cremasterspier, soms tot
terug in het lieskanaal.
Zaadleider en accessoire organen.
*Zaadleider -> Prostaatblaasjes -> Prostaat -> Klieren worden allemaal toegevoegd ->
Aangekomen in de penis.
De penis
*Urinebuis zit in sponsachtig weefsel.
*Spieren in de wan van bloedvaten = Kringspieren
*Erectie = Opengaan van de wand van de bloedvaten door relaxatie van die spier.
Mechanisme van erectie
Spermatogenese en ejaculaat
*De vorm hangt af van de functie die het heeft.
*Een boodschap brengen, daar naartoe kunnen zwemmen en om naar binnen te kunnen
zwemen heb je zo’n kapje nodig.
*Subfertiliteit: Het is slecht gestald met het Vlaamse zaad!
 Minder dan 20 miljoen/ml: Verminderde vruchtbaarheid.
 Ze zwemmen niet altijd voorwaarts.
De meeste geslachtshormonen zijn steroid hormonen
*Drie zesringen en een vijfring
*Cholesterol: Een fysiologisch interessante functie.
 We kunnen geen geslachtshormonen produceren als we geen cholesterol hebben.
~ Anorexia
*Elke tussenstap is een andere molecule en elk pijltje is een enzym.
*Je moet maar één stapje doen om van testosteron naar estradiol te gaan = Van het
mannelijk geslachtshormoon naar het vrouwelijk geslachtshormoon.
Mannelijke geslachtshormonen (androgenen)
*Omdat er op het Y-chromosoom een … zit waardoor ze testosteron gaan maken.
Tekening/Schema
*De grote baas = De hypothalamus -> Geeft signaal door aan de hypofysevoorkwab.
*Testosteron: Stimuleren spermatogenese.
FSH: Stimuleert ook spermatogenese.
 Dit werkt via de sertoli cellen.
*Negatieve terugkoppeling!
 Onze productie van LH en FSH gaan we onderdrukken.
Vrouwelijke geslachtsorganen
*
Dia/Tekening na ‘Vrouwelijke geslachtshormonen’
 Kunnen reconstrueren!
*X-as: Tijd.
*Menses = Maandstonden = Afbraak van je endumetrum.
*Opbouw.
*Tijdens dat je menstruaties starten is het moment dat er een nieuwe cyclus begint.
*Dikte van endometrium, sterk bloedweefsel dat je verliest in menstruaties.
28.04.2015
Hannah Buyse
Fysiologie
P.331: Sexueel functioneren en coitus
*Samenwerking ortho- en parasympaticus.
 Para: Zorgt voor de fysiologische effecten van opwinding. Een deze opwinding gaat zich
op heel wat zaken uiten. Bv.: Erectie en secretie van vaginaal vocht.
 Ortho: Orgasme.
*Herstel: Orthosypmatische stimulatie gaat weggaan.
Bevruchting
= De bedoeling.
*Deze tekening = Een beetje overdreven, want normaal zijn er nooit zoveel zaadcellen.
*Doorheen baarmoederhals, baarmoeder zwemmen. Eén van de twee eileiders kiezen en
hopelijk is er daar een eitje aanwezig.
 Als ze daar dan geraken dan moet je doorheen de wand van het eitje gaan =
Plasmamembraan dat bestaat uit fosfolipiden.
 Zaadcellen op kopje een hoedje = Acrosoom met enzymes om vooral de zona te
doorboren -> Weefsel enzymatisch oplossen.
 Alleen het kopje gaat binnendringen, want dit is de boodschap die gebracht moet
worden. Daar zit nl het nucleair DNA in.
*Er zit DNA in de mitochondriën, en deze zitten in het midden -> Deze blijven dus buiten.
 Alleen de nucleus gaat binnen. We hebben allemaal het nucleair DNA van de helft van de
mama en de helft van de papa, maar het volledige mitochondriale DNA van de mama.
*Het gaat niet dat een eicel door twee zaadcellen bevrucht wordt!
*Zona reactie
*Fameus proces: Zaadcellen kleinste cellen en eicellen grootste cellen in het lichaam =
Grotere verschillen bestaan er niet tussen cellen.
Medisch geassisteerde voortplanting
*Voorgaande proces lukt niet altijd, zeker niet als er factoren zijn die dit nog extra
bemoeilijken.
*Verminderde vruchtbaarheid = Als een koppel een jaar vruchteloos proberen.
*Bv.: Onregelmatige cyclus regelmatiger maken, Hormonaal ondersteunen, etc..
*IVF: Een vrouw wordt hormonaal gestimuleerd om meer dan één follikel te laten rijpen Wat
zit een dan in die pillen = Follikelstimulerend hormoon.
Dan worden deze follikels geoogst en dan volgt er een operatie = Ze worden eruit gehaald,
op een petrieschaaltje gelegd vol met zaadcellen. Ze gaan vervolgens kijken of ze bevrucht
zijn en dan gaat met zo’n embryo terugplaatsen in de baarmoeder.
 Het ganse proces houdt heel veel in!
 Bestaat al heel erg lang!
*ICSI: De foto daarnaast : De eicel wordt op zijn plaats gehouden door een pipet. Dan heb je
een hele fijne naald die één zaadcel inspuit in de eicel.
 Want het kan zijn dat bij IVF de eicel niet bevrucht geraakt ookal ligt deze in een plas van
zaadcellen.
 Ongeveer 20 jaar oud, ontwikkeld in Brussel. België is op vlak wereldwijs!
 De mitochondriën van de zaadcel zitten hierbij WEL in de eicel en in welke mate draagt
dit bij tot het mitochondriaal DNA van het kind? De prof kan hier geen antwoord op geven..
*Vaak stellen we onze kinderwens uit in onze MIJ, maar de beste periode om voor te planten
voor een koppel is rond 16 à 18 jaar. Een keer je 35 jaar bent zie je alle kansen op ziektes en
miskramen stijgen!
 Het is gewoon onze Mij die niet compatibel is met onze biologie!
Delingen en blastocytvorming + tekening volgende dia
*Uiteindelijk gebeurt er één ding, de ontwikkeling van een zygote. Het moment dat de helft
van ons leven vastligt. Die twee toevalligheden bepalen dus de helft van ons leven.
*Vanaf dat moment zitten we dus met 46 chromosomen. Dan begint de deling, dit is niet
altijd zo exact.
*Alle cellen van dat vroege embryo zijn dezelfde cellen = Blastomeren.
= Elk van die cellen zou dus een nieuw kindje kunnen worden. Die blastomeren zijn dus het
perfecte voorbeeld van een ongedifferentieerde stamcel! = Hiermee kan je alles maken! De
differentiatie begint pas plaats te vinden na het stadium van de morula0. Pas na dit stadium
spreken we van blastocyten.
*Slechte dat kan gebeuren = Dat je endometrium afbrokkelt, want dan krijg je je regels en dit
betekent dat je NIET zwanger bent!
*Bevruchting vindt reeds plaats in de eileider, NIET in de baarmoeder.
 Buiten baarmoederlijke zwangerschap = Wanneer de eicel komt vast te zitten in de
eileider. Als dat gebeurt dan zit je met een probleem.
*Het duurt vrij lang eer de innesteling gebeurt. Dit gebeurt dus niet onmiddellijk. Je hebt je
ovulatie gehad, na 7 tot 10 dagen, in het midden van de secretie fase begint het embryo in
te nestelen in het endometrium. Het is dus heel belangrijk dat er een feedback gegeven
wordt.
Dat blastocyt zal een signaal geven aan dat gele lichaam, aan de ovaria om te blijven
bestaan.
*Chorion = Buitenkant van blastocyt dat een hormoon produceert = Humaan Chorionisch
gonadotropine = HCG = HET zwangerschapshormoon.
Zwangerschapshormoon : HCG
*Houdt corpus liteum in stand.
*Dag 0 = Laatste keer dat maandstonden gestart zijn.
*Week na bevruchting = Blastocyt ingeplant in endometrium.
*Drie weken na start van de menstruatie begint HCG te produceren.
 Maar we testen dit pas veel later, nl als we over tijd zijn. Dan zijn we al tien dagen lang
hormoon aan het aanmaken.
 De zwangerschapstest test op aanwezigheid van dit hormoon.
*Test: Op basis van antilichamen:
 1 streepje geeft aan dat je test goed hebt gedaan, reageert op stoffen die we altijd in
onze urine hebben = Negatief.
 Tweede streepje reageert op HCG.
*Over tijd zijn = HCG die geel lichaam in stand houdt.
*Vanaf derde week krijg je HCG in zeer hoge pieken (In eerste drie maanden blijft het het
hoogst = Piek = Hier ben je misselijk door)
*Hierna blijft HCG hoog, maar nooit zo hoog als de piek in de eerste drie maanden.
*Oestrogeen en progesteron blijven stijgen = Hormonale bom. Als deze hoog zijn, zijn de
gonadotrofines normaal laag, maar nu zijn ze allemaal hoog.  Zeer verwarrende situatie.
Placenta, amnion en navelstreng
*Die ontwikkeling van al die organen en lidmaten uit zoiets primitief.
 Als we hiernaar kijken is er alleen maar verwondering.
*Meest verwonderlijk = organogenese = Vorming van organen.
 Waarom hebben sommige cellen het plan om hersenen te worden?
 Meest kwetsbare periode van de zwangerschap: Wanneer vrouwen te weinig eten,
roken, drinken, drugs nemen, etc..
~ Softinon baby’s: Baby’s misvormt door medicijnen tegen misselijkheid. Vanaf tweede
semester kan je wel al medicijnen beginnen toedienen.
*10 weken na een groepje cellen hebben wij een volledig functionerend hart.
*Eerste semester belangrijkste. Vanaf dan heb je een lichaam dat min of meer klaar is.
 Je hebt dan de organen, alles wordt vanaf nu meer gespecialiseerd.
*Lengtegroei: Dooierzak in de baarmoeder = amnion waar vruchtwater in zit. In dit water
vindt je gene voedingsstoffen of energie, het is gewoon een plaats waar het aangenaam
toeven is. De energie halen we uit de navelstreng. Deze staat in contact met de placenta.
*Placenta = Plaats waar bloed moeder en bloed kind in contact komen met elkaar. Ze komen
in de nabijheid van elkaar.
 Een kind gaat op een bepaald moment een eigen hartactiviteit krijgen, een bloedomloop.
Vanaf dat moment kan het kind bloed via de navelstreng naar de placenta van de moeder
sturen = Zuurstof naar de moederkoek.
 Daar heb je dus een hele regio gevuld met bloed van de moeder. Via diffusie gaat alles
wat het kind nodig heeft in dat bloed van dat kind gebracht worden. Gaat al zijn afvalstoffen
afgeven aan de moeder.
 De moeder fungeert als longen, darmen, etc.. van het kind.
*Het kind is dus volledig afhankelijk van het functioneren van de navelstreng. Die
doorbloeding naar de placenta is dus cruciaal!
*NIET: Roken tijdens te zwangerschap = De nicotine veroorzaakt samenknijpen van de
navelstreng. Dat kind zal achter zijn in ontwikkeling.
*Bloedvaten kind nog afkomstig van dat chorion.
*Op een bepaald moment: Amnionzak gaat de volledige baarmoeder innemen. Die
baarmoeder zal op een bepaald moment zelfs te klein worden en zal dan uitzetten.
Geboorte
*Grootste probleem = Dat hoofdje! Onze hersenen zijn buiten proportioneel groot
geworden. Je moet dat zelfs wat kneden om dat door het schaambeen en heilig been te
krijgen. = Een immense karwei. Bij weinig dieren gebeurt dit zo moeilijk als bij de mens.
*Kind moet op de juiste manier zitten = Moet gedraaid zijn naar het heilig been. Ongelofelijk
complex!
*Wanneer vindt dit plaats?
 Als kind groot genoeg is: duwen op de amnionzak. Je water zal op een bepaald moment
breken en zal dat vruchtwater weglopen via de baarmoederhals. NU zit het kind daar dus
zonder vruchtwater, op zich is dit niet erg, maar het moet geboren worden binnen de 24u.
 Soms gebeurt dit niet en moet de gynaecoloog de amnion nog zelf scheuren.
 Eén uitweg = De baarmoederhals.
 Weeën = Contractie van de baarmoeder.
 Myometrium = Grote spier die 9 maanden uitgestrekt is en die dan plotseling mag
werken. Dit is een gladde spier en gebeurt ritmisch. Waarom? Om dat kind naar buiten te
brengen.
 Goed: Weeën leiden tot dilatatie. Kind mag pas vanaf 10 cm ontsluiting geboren worden.
 Laatste = Persweeën! Ipv weeën op te vangen gaan ze nu meeduwen, persen. Nu gaan ze
zelf met die spieren meeduwen, je gaat meewerken met die baarmoeder.
*Laatste stap = Nageboorte. Meestal is hier de navelstreng al doorgeknipt. Hier zit nog bloed
in, dus soms wachten ze nog eventjes met dit door te knippen waardoor de baby geboren zal
worden met meer bloed.
*Oxytocine = Een van de hormonen van de hypofyseachterkwab. Zorgt voor contractie
baarmoeder. Waarschijnlijk hormoon dat bij de vrouw aanzet geeft tot dit contrageren.
Maar eigenlijk zit dit complexer in elkaar, want het is eigenlijk de moeder die reageert op het
kind.
P.326: Borsten
*We krijgen als zoogdieren heel veel mee aan dat kind in de prenatale periode via de
placenta.
 Dit is een heel principe.
*En via zogen gaan we jaren nog allerlei dingen meegeven. We gaan voeden via
moedermelk, waar heel veel inzit, lactatie.
*Prolactine zorgt voor productie melk.
*De afscheiding zelf = Door oxytocine.
Zogen
*Hormonaal mechanisme dat aangestuurd wordt door … stimulatie.
*Kind horen huilen: Gaat oxytocine automatisch aangemaakt worden.
*Heel veel redenen om eigenlijk dat zogen, borstvoeding te stimuleren. Je kan NOOIT die
antistoffen imiteren in een doos van de colruyt.
Immunologische bescherming van baby door moeder
*Blootgesteld aan ziekte, dan gaat deze ziekte je geen tweede keer kunnen treffen. Vanaf
dan heb je een soort geheugen dat onthoudt welke wapens je moet gebruiken voor als
diezelfde ziekte nog eens terug komt.
= Principe van injecties en immunologie!
*Op bepaald moment: Moedermelk afbouwen en eigen immuunsysteem opbouwen. Vaak
is dit het moment dat het kind naar de crèche gaat -> Kind ontwikkeld kracht!
Genetische bepaling van geslacht
*Hoe je organen maakt, hoe organen functioneel worden. Wanneer worden ze actief enz..?
*Geslachtstelsel: De laatste twee chromosomen = De geslachtschromosomen.
*De man: Zwemt ofwel met een x-of y chromosoom. In die zwemwedstrijd zal bepaald
worden welk van de spermatozoa de eicel zal bevruchten. De spermatozoa met Ychromosomen zwemmen net ietsje beter Er worden dus iets meer mannen gemaakt, maar
ze zijn dan ook iets kwetsbaarder
*Waarom wordt dat een mannetje of vrouwtje? Dat is ergens te zoeken op dat Ychromosoom daar zit een bepaald gen die de testes tedermining factor bevat Deze gaat
ervoor zorgen dat er testes gaan gevormd worden in de xy en niet in xx
Embryonale ontwikkeling van gonaden en interne geslachtsorganen
*Mannetje: Testes
Vrouwtje: Ovaria
 Waarom? Omdat die factor van de gonaden testes maken. Eenmaal dit zo is maken deze
testosteron. Dit gebeurt al zeer vroeg!
 Testosteron doet de rest, de verdere differentiatie!
 Een bepaald gen bepaald dat er een testes gemaakt wordt, vervolgens worden er testes
aangemaakt en deze zorgen ervoor dat er niet enkel testes zijn, maar ook een penis, etc…
*Muller en wolf: blauw en geel: Als je in vroege systeem test hebt, gaat de wolf ontwikkelen
tot de bijbal, zaadleider, prostaat, zaadblaasjes, etc..
*Rechts: WEL testosteron: Wolf gaat zich ontwikkelen.
Links: GEEN testosteron: Muller gaat zich ontwikkelen.
*Blauwe systeem wordt de eileider, baarmoeder, etc..
*Ontwikkelen van de primaire geslachtsorganen (gonaden) gebeurt door een gen op het ychromosoom. Secundaire gebeurt onder invloed van testosteron.
*Labioscrotale kan labio (vrouw) of scrotum worden.
 Wordt bepaald door al dan niet voorkomen van test in foetus.
*Hermafrodiet
*Alle combinaties ontstaan omdat er veel op hetzelfde moment gebeurt dor 1 hormoon.
*XY-vrouwen: Zien eruit is een vrouw, maar hebben genetisch gezien XY
~ XXY, etc.. = Heel veel variaties = Tussenzones.
Ontstaan van puberteit
*Bepaald moment: Lichaam voldoende af en dat het biologisch aanvaardbaar is dat het zelf
jongen zal produceren. Wij zijn als homosapiens vanaf de leeftijd van 16 jaar in staat om
voor een kind te zorgen, etc..
 Dit is wanneer de hersenen zo goed als ontwikkeld zijn.
*Stijging LH en FSH: Hormonale aansturing vanuit de hersenen!
 LH: testosteronspiegel stijgt. Testosteron zorgt er ook voor dat de jongen er ook volledig
anders zak beginnen uitzien.
 Vrouw: Eerst FSH dan LH. Follikel rijpen dan zal er oestrogeen en progesteron
geproduceerd worden. Deze maken van een meisje een vrouw!
*Secundaire geslachtskenmerken = Secundair aan de toenemende hormonen.
Groeispurt en biologische leeftijd
*Vrouwen zijn iets voor op mannen: Dit uit zich in een groeispurt die veroorzaakt worden
door de hormonen.
 Daardoor gaat de jaarlijkse groei van je lichaam een piek kennen. Van 5 cm tot 8 à 9 cm
per jaar. Dit vormt de tweede groeispurt, de eerste is bij de start waarbij je van 0 cm naar 1
meter gaat.
*Onze geslachtshormonen die onze groeispurt geïnduceerd hebben, hebben ook onze
groeischijven sluiten.
Radiografie
*Je kan in de lengte blijven groeien zolang deze schijven open blijven.
 Vroeg rijp: Vroeg groeien, maar dan ook vroeg stoppen met groeien.
*Vroeg rijp = Meer dan een jaar voorlopen op je kalenderleeftijd. Op deze leeftijd kan dit
enorm verschillen BINNEN geslacht en ook TUSSEN geslacht.
Skeletleeftijd en maturiteit
*Kijken hoe ver iemand biologisch is: Kijken naar de botten, maar je kan ook kijken naar de
rijping van de geslachtsorganen.
*Veel vetmassa: Vroeger in de puberteit (Steroïden zijn afgeleide van cholesterol).
<-> Weinig vetmassa
Bv.: Turnsters blijven ook onderontwikkeld.
Menopauze
*Het is de bedoeling dat de vrouw niet heel haar leven vruchtbaar is, misschien is dit
biologisch niet interessant.
 Bepaalde taak voor grootmoeder? Bv.: Grootmoeders bij orka’s nemen de leiding bij de
organisatie van de jacht.
*Op een bepaald moment is het gedaan, ovaria degeneren, kunnen geen follikels laten
rijpen, etc…
*Hersenen gaan denken dat er geen oestrogeen en progesteron meer zijn, dus gaan ze
massaal gonadotrofines produceren. Hierdoor kunnen ze dus geen kinderen meer krijgen.
Op zich kan dit niet echt een probleem vormen.
*WEL probleem: Doordat er gene oestrogeen en progesteron meer gevormd worden
worden de spieren veel zwakker: Osteoporose, botontkalking, we verliezen ongeveer 3
kilogram spieren in een paar jaar na de menopauze.
 Medische problemen tegengaan door hormonen te geven. Maar bepaalde soorten
oestrogene progesteron zijn schadelijk.
*Man: Stopt niet plots! Gradueel dalen van testorteron!
29.04.2015
Hannah Buyse
Fysiologie
P.334-337: Methoden voor geboortebeperking
*Illustratie van de fysiologie en de anatomie.
*Anticonceptie: Bestaat uit verschillende strategieën. We hebben er al een aantal
besproken:
Nl. Combinatiepil = Meest voorkomende.
*Spiraaltje: Plastieken voorwerp dat wordt ingepland in de baarmoeder.
*Vaginale barrièremiddelen: Zit over de baarmoederhals waardoor de spermatozoa niet de
baarmoeder ingeraken.
Chirurgische sterilisatie
*Door de gynaecoloog
*Verhinderd dat als er een normale cyclus is (= Er kan een bevruchting plaatsvinden) het
eicelletje niet kan innestelen. Eigenlijk heel vroege abortus.
 Dit is een beetje de werking van een spiraaltje.
*Verschillende principes die op verschillende fasen inwerken.
*1 permanente vorm = Het steriliseren.
 Bij vrouw veel moeilijker ongedaan te maken en ingewikkelder.
 Bij man: Geen invloed op erectie, ze kunnen ook nog ejaculeren, maar dan is het sperma
zonder zaadcellen. Het is dan gevuld met andere vloeistoffen zoals prostaatvocht.
 Dus NIET teelballen afknippen! Dit zou wel een invloed hebben op de seksuele
functies. -> Bv.: Bij varkens.
Hoofdstuk 6: Cardio-respiratoir systeem
*Vooral over het cardio-vasculair systeem, maar we kunnen dit niet doen zonder te spreken
over zuurstofaanlevering enz..
*Een aantal zaken zullen terugkomen, zoals bv. de hersenfuncties.
Functies bloedsomloop
*Vereist coördinatie tussen de verschillende organen.
*Hormoonstelsel werkt endocrien = via de bloedbaan.
 endocriene klier = Klier die stof afstaat aan bloed.
* Primaire functie = Transport via bloedbaan zodat alle cellen via het bloed verbonden zijn.
Zo kunnen bv nutriënten afgestaan worden, ook de nieren werken hieraan bij.
*Deze samenwerking heeft natuurlijk ook een nadeel = Loopt er met één van die cellen iets
mis dan wordt het hele systeem verstoord. Dit is bijzonder gevaarlijk! We zitten wel met
infecties, maar een keer het in het bloed terecht komt zit je met een levensbedreigend
fenomeen.
Tekening voorpagina
Rood = Zuurstofrijk bloed
Blauw = Zuurstofarm bloed
 Loopt hier iets mis dan is het binnen de paar minuten gedaan en moet er reanimatie
gedaan worden.
*Kerntaak = Om dat bloed te blijven rondpompen en verversen. Of dit is toch een van de
meest bedreigende functies!
Componenten circulatiesysteem
*Pomp die druk geeft zodanig dat vloeistof doorheen buizen gaat.
 Dus drie dingen nodig om dit vlot te laten lopen, zie vetgedrukte woorden.
P.375-376
*Bullet question!
*Grote en kleine circulatie
 Grote = systemische.
 Kleine = Pulmonaire.
*Met pomp bloed brengen naar ofwel de longen (kleine bloedsomloop) ofwel naar de rest
(grote bloedsomloop) van het lichaam.
 Hoe komt dit? Omdat het hart eigenlijk uit twee pompen bestaat = Linker hart en rechter
hart.
Rechter= Naar de longen.
Linker = Naar de rest van het lichaam.
*Het komt steeds terug naar het rechter hart zodat het terug naar de longen kan gaan.
*Arteren of slagaders = Bloed wegbrengen van het lichaam.
Hart pompt en stuurt bloed in de slagaders.
 De slagaders die bloed naar de longen brengen hebben zuurstofarm bloed ( = Blauw),
want daarom gaat het naar de longen.
= Pulmonaire arteren.
 Rechter hart krijgt dus zuurstofarm bloed. In de longen wordt dit bloed verijkt met
zuurstof. Blauw wordt rood.
*Bloed gaat terug vloeien naar het linker hart via venen of aders.
 Deze stuurt het bloed naar de rest van het lichaam.
 Aorta vertakt = Deel naar onder, deel naar boven. Zuurstofrijk bloed wordt door de aorta
naar heel het lichaam gebracht.
*Dit bloed zal dan zuurstofarm worden, want het zuurstof wordt eruit gehaald voor de
functies.
*Venacava of grote holle ader = Tegenhanger van de aorta = Brengt bloed terug naar het
rechter hart. ~ Systemische circulatie
 Cirkel rond!
Samenstelling van het bloed
*Bestaat uit twee delen.
1. Waterachtig gedeelte: Plasma
Heel wat stoffen in opgelost: Glucose, natrium, etc..
2. Gevormde elementen: Cellen.
Maar het zijn niet allemaal cellen. Bloedplaatjes zijn bv maar fragmenten van cellen.
Voornamelijk rode bloedcellen, zij zijn met het meeste.
*Bloed uit ader, laten centrifugeren en dan ga je zien dat het gaat verdeeld worden in twee
delen. 40 à 45 % is de normale hoeveelheid rode bloedcellen. Heb je meer procent dan mag
je niet wielrennen.
*Witte bloedcellen: Onderdeel immuunsysteem
Plaatjes: zorgen voor stolling
 Zitten tussen de twee compartimenten.
Samenstelling plasma
*Ionen: Meest voorkomende! Welke concentratie staat in hoofdstuk 2. Deze moet
homeostatisch blijven.
*Plasmaeiwitten:
 Fibrinogeen: Eiwit dat bijdraagt tot stolling.
->Twee zaken nodig om stolling te stoppen = Plaatjes en fibrinogeen.
*Verschil serum en plasma
 Serum =
-> Ofwel bloedbuizen waar antistollings.. in zitten, dan blijft het bloed vloeibaar = Plasma
-> Ofwel bloedbuizen waarin bloed zit dat WEL kan stollen = Serum!
*Hoe worden die gevormd?
Voor een deel logisch omdat je heel veel drinkt en water voor heel veel uit plasma bestaat.
Al die andere stoffen worden natuurlijk gemaakt door de verschillende organen.
Rode bloedcellen (Erythrocyten)
*Bollen die langs twee kanten ingeduwd zijn. ~ Donutachtige structuur
*Biconcave = Ingeduwd.
 Waarom? Omdat dat beter verpakt!
*Zuurstof moet in de rode bloedcellen trekken en wanneer je in andere weefsel komt moet
het, het weer afstaan. Dus als het nu bol is of niet, het contactoppervlak is even groot.
*Geen celkern meer, geen DNA, weet van toeten nog blazen. Heeft dus geen DNA meer o
een probleem te constateren en op te lossen.
 Ze leven dus ook niet lang!
*Ook gene mitochondriën! Deze maken ATP, celademhaling, etc… Deze maken dus zuurstof.
Waar zit er het meeste zuurstof? In de rode bloedcellen!
 We zitten dus met een cel die vol zit met zuurstof die zelf geen zuurstof produceert. Ze
moeten dus op een aërobe manier zuurstof aanmaken.
*Sporters: Gaan proberen aantal rode bloedcellen te verhogen, waardoor ze meer milliliter
zuurstof zullen kunnen transporteren.
*Probleem bij TE veel rode bloedcellen? Het dik wordt te dik, te stroperig. Heel erg
gevaarlijk!
Bv.: Periode van de zwarte dagen in de sport.
 Er zijn mensen die deze ziekte hebben en die moeten om de zoveel tijd een aderlating
laten doen.
Hemoglobine
*Deze vier samen vormen een nog grotere molecule.
*Deze globines, eiwitketens zijn wel heel groot maar eigenlijk zorgt dit niet voor de binding
van zuurstof.
 Die zuurstof kan dus niet binnen aan de globines zelf, maar aan de structuren binnenin.
= Een heme-groep en daarbinnen zit een ijzeratoom. En dit ijzeratoom van elk van die vier
hemoglobinesubgroepen kan binden aan zuurstof.
 Elke hemoglobine kan vier maar O2 Transporteren, opnemen.
*Zuurstofarm bloed bevat 3 van de 4 hemoglobines die een zuurstof bevat.
*Heme-groep kan ook een ander gas binden = CO.
 De ijzeratomen van onze heme-groepen van onze hemoglobines gaan zelfs liever op CO
binden dan op zuurstof.
*Aangezien die CO heel graag bindt op deze heme-groepen zitten we met een probleem!
 Hoe krijgen we die Co er terug af en terug zuurstof erop? 21% van onze lucht bevat
zuurstof!
*Kleur: Waarom over rood bloed en blauw bloed?
 Je ziet die venen een beetje. Dat veneus, zuurstofarm bloed is ook wat blauwig.
 Helder rood bloed = Zuurstof rood bloed.
 Co vergiftiging: Het ziet er bij zo’n vergiftiging helder rood uit!
*Stadslucht, rokers: Verhoogde hoeveelheid CO.
Hemoglobine en O2 transport
*Elke hemoglobinemolecule kan dus 4 zuurstoffen binden/transporteren.
 Hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze effectief deze zuurstoffen bevatten?
We hebben een bepaalde atmosferische druk en met 100 milliliter kwik hebben we aan
zuurstof genoeg!
*Bruiswater: Co2 in pompen, doen we het open dan ontsnapt deze.
*20.0 millimeter O2 wordt getransporteerd per 100 milliliter als er hemoglobine in zit.
Onderdelen van ademhalingsstelsel
*Wat zijn die longen juist? Wat doen die luchtwegen? Etc..
05.05.2015
Hannah Buyse
Fysiologie
*Eerste deeltje van de les:
 Nu stukje ademhaling aan het vorige stukje over bloed.
 Bloedgroepen
 Leukocyten en trombocyten
Onderdelen van ademhalingsstelsel
*Anterieur van de slokdarm
 Slokdarm gaat naar de maag en die ligt daar dus achter.
*Inademing langs neus en mond -> Komen samen in keelholte -> Passage richting slokdarm
OF richting …
 Normale: Naar de slokdarm
*Vertakking = Brochus = Luchtpijp verdeeld in twee grote wegen, allebei met
kraakbeenringen. Deze vertakt dan zelf ook nog verder in brochuolusen.
*In longzakjes gaat lucht zitten en deze komt in contact met haarvaten.
*Tapijtje van bloed waar alveolusen gaan zitten zodat er een mooi contact kan zijn tussen
lucht en …
*Die vertakking gaat oneindig lag verder zodanig dat je een heel groot
uitwisselingsoppervlak krijgt.
*Bedoeling luchtwegen = Verse lucht naar dat uitwisselingsoppervlak (= Respiratoire zone)
te brengen.
*In de conductiezone vindt er GEEN uitwisseling plaats. Niet alle dieren hebben zo’n
uitwisseling nodig. Bv.: Vissen met kieuwen en deze zitten aan de buitenkant. Hierdoor zit
het uitwisselingsoppervlak aan de buitenkant.
 Wij kunnen dit niet aan de buitenkant hebben, want:
Dat zou veel te gevoelig zijn. Wij willen echt een schild!
+ Longaveolen uitspreiden = Ongeveer een volleybalveld. Onze huid is dus niet groot genoeg.
Gasuitwisseling in de longen
*Waarom luchtdruk aanwezig in deze kamer? Vanwaar komt die?
 Atmosfeer: Hoe dichter bij aardoppervlak hoe meer lucht aanwezig en omgekeerd.
*Hoe komt het dat die lucht zo rond de aarde hangt?
 Wordt aangetrokken door de zwaartekracht. Gasmengsel wordt deze het aardoppervlak
getrokken.
*Lucht weegt ook. Je kan het gewicht van de lucht wegen met een barometer.
 Je hebt een vacuüm = Duwt niet tegen.
 Barometer = We gaan een buis hebben waarin het gewicht van de lucht kwik omhoog
gaat duwen. We kunnen kwik door de lucht 76cm omhoog duwen = Heel veel druk! We zijn
ons hier niet van bewust!
Zuurstofspanning in ingeademde lucht
*Minder dan de helft van de druk die we hier voelen vielen we op de evenaar.
Gasuitwisseling in de longen
*760 mm kwik = Druk die door de lucht geproduceerd wordt.
 21 % van het gewicht van die druk komt door zuurstof en 78% komt door CO2.
 We kunnen het dus opdelen in partiële druk. Som van partiële drukken = Totale druk van
de gasmengeling.
 Partiële zuurstofdruk = Gaat bepalen of onze hemoglobine zuurstof gaat bevatten of niet.
*Doelen:
 Lucht zuiveren in de longen.
 Bevochtigen
 Opwarmen
 Lucht die we inademen is helemaal vochtig. We verliezen redelijk veel vocht op die
manier.
MAAR waterdamp is ook een gas. Dus een deel van die druk wordt ook door waterdamp
veroorzaakt. Een deel van die lucht wordt ingenomen door water.
Gasuitwisseling
*Kleine bloedomloop van het rechter hart naar de longen en terug.
Grote circulatie van linker hart naar gans het lichaam.
 Zuurstofrijke bloed in de slagaders van de grote circulatie wordt zuurstofarm
 Zuurstofarm bloed naar de longen en wordt weer verrijkt.
*Po2 in bloed zeer laag, zuurstofarm bloed: Via diffusie voor zorgen dat zuurstof ivan de
arveolen naar het bloed kan gaan.
 Hoge druk aan zuurstof = veel PO2 -> In contact brengen met bloed waar PO2 laag is.
= Via diffusie gaat zuurstof van je arveolen naar je bloed.
Tekening van circulatie
*Zeker eens bestuderen
*Kijken of longen goed bezig zijn : Kijken of PO2 (Zuurstofspanning in bloed) 100 is.
*Situatie dat longen niet werken: Naar een plaats gaan waar weinig zuurstof is. Dat ligt niet
aan de longen, maar aan het feit dat er weinig zuurstof is.
 We werken via diffusie (= Van hoog naar laag), dus als er een lage concentratie is dan kan
je moeilijk naar nog lager gaan.
Gasuitwisseling
*Top van Mount averest: Het artiële bloed heeft een PO2 van ongeveer 35/30 = Bloed naar
longen brengen om te verversen met zuurstof en de PO2 is maar 30, dus kan het maar
stijgen tot 35.
 Ademen hier is echt niet aangeraden!
Tekening
*PO2 zuurstofrijk bloed geeft goed indicatie van werking!
Oxyhemoglobine dissociatiecurve
*100% saturatie: Alle hemoglobine is in de oxyhemoglobinevorm.
0% = Hemoglobine bevat GEEN zuurstof
*Saturatie = Welk percentage is zuurstof gebonden en welk is niet zuurstof gebonden.
*PO2 zal bepalen van de saturatie is van ons hemoglobine.
*Weefsels: PO2 ongeveer 40: Wat met saturatie?
 Gedeelte van de hemoglobine gaat in de weefsels blijven!
Per taxi is er een uitgestapt in de weefsels = ¾.
Zeer grote daling in PO2 = Relatief beperkte daling van saturatie.
= Van 100 -> 40 PO2 = Van 100 -> 70 saturatie.
*Enorme mogelijkheid om te spelen.
Witte bloedcellen (Leukocyten)
*CO2 heeft ook bepaalde waarden. Wordt op drie verschillende manieren getransporteerd.
*Doelen: Zowel elimineren van CO2 als voor het opnemen van zuurstof. = Cruciaal element
om aan respiratie te doen.
Het respiratoir systeem is veel meer dan enkel lucht verversen. Het is ook gasuitwisseling
tussen arveolen en bloed + Gasuitwisseling in de weefsels (= Interne respiratie).
*Vooral betrokken bij iummuunafweer, onderdelen van het grotere immuunsysteem. Een
verdedigingssysteem waar heel veel elementen aan zijn, Bv.: Huid, koorts, etc.. De witte
bloedcellen nemen een belangrijke plaats in in dit systeem.
*Granulocyten = Zitten granulen in = De korrelcellen.
Agranulocyten = Niet korrelcellen.
Leukocyten in weefsels
*Wat doen nu die witte bloedcellen?
 Beschermen tegen indringers
BV.: Bacteriën: Zijn opportunistisch, willen zich vooral vermenigvuldigen. Ze vinden ons
lichaam ideaal, er is alles wat ze nodig hebben en ze gaan ervan meeprofiteren. MAAR zo
gaat dat natuurlijk niet, anders zouden ze heel ons lichaam inpalmen. In onze dikke darm
mogen ze bv wel zitten, maar we moeten zorgen dat ze ons niet kapot maken.
*Witte bloedcellen gaan deze bacteriën opeten, dit wordt een hevig gevecht.
*Veel van die cellen zijn al aanwezig in dat weefsel, zoals een soort permanente
bescherming/beveiliging.
*Er zijn natuurlijk ook communicatiesysteem voor als er een probleem is. Dan worden de
andere witte bloedcellen opgeroepen vanuit de bloedwand om te komen helpen.
 = Ameunoïde beweging: ze weten dat ze moeten komen omdat de permanente bewaking
een alarmsignaal uitstralen. Er is een opening in de bloedwand zodat deze witte bloedcellen
waaruit kunnen gaan om naar het weefsel te gaan.
*Iets dat ontsteekt gaat dik en rood worden. Dit komt doordat de witte bloedcellen uit de
bloedwand gaan vertrekken.
Bloedplaatjes (Trombocyten)
*Zowel rode als meerderheid witte wordt allemaal gemaakt in ons beenmerg.
*Ook geen celkern!
*Hoe worden die trombocyten functioneel?
Rol van trombocyten in bloedstolling
Vorming trombocytenprop
*Slagaderlijke bloeding kan door dit mechanisme niet gestelpt worden. We zullen hierbij een
knevel moeten aanbrengen.
*MAAR voor kleinere bloedingen hebben we stollingsmechanismen.
 We hebben endotheelcellen.
 Gaan mee met de stroom en controleren of alles oke is. Zolang ze endotheelcellen zien is
alles in orde. Alles van bloedcellen heeft dezelfde bekleding van endotheelcellen.
MAAR als hij bv. colageen ziet is het niet meer oke, want deze zit normaal buiten de
endotheellaag.
*Nu gaan ze plaatsjesfactoren secreteren. Zij veroorzaken vasoconstrictie.
= Plaatjesfactoren zorgen ervoor dat een bloedvat in vasoconstrictie gaan = De diameter van
een bloedvat gaat verkleinen.
 Resultaat = Minder bloed door dat bloedvat. Minder bloed gaat verloren dus.
Microscopie van bloedklonter
*Stollingscreatie = Coagulatie.
Vorming trombocytenprop
*Kan ook heel erg gevaarlijk heel, als dat bv gevormd wordt in belangrijke bloedvaten.
Bv.: In bloedvaten die al vernauwd zijn = Atherosclerose. Als daar dan het minste probleem
optreedt wordt bloedtoevoer vernauwd bv naar je hart of naar je hersenen.
Bloedgroepen (ABO systeem)
*Illustratie van het immuun stelsel, werkt dus niet alleen met witte bloedcellen. Maar een
bepaald soort witte bloedcellen maakt antistoffen. Deze worden gemaakt om bepaalde
cellen en moleculen die in ons lichaam komen te identificeren, daarop te binden meestal
met de bedoeling om ze kapot te maken. -> Dat virus heeft dus de tweede keer geen kans
om je kapot te maken.
*Transplantatie
Bv.: Van bloed
*Antistoffen bedoeld om potentieel gevaarlijke stoffen te immobiliseren.
*Waarom lukt het soms zo fantastisch en soms absoluut niet?
 Bloedgroepen: Ontdekt door bloed te mengen en een patroon te observeren = ABO
systeem.
Transfusiereacties: agglutinatie
*Verschillende soorten bloed en bepaalde combinaties leiden tot agglutinatie en andere
leiden niet tot agglutinatie.
*4 soorten bloedgroepen (= hoe zien je rode bloedcellen er eigenlijk uit?).
*Antigenen zijn een soort verklikkers van wie die cel is.
 Antistoffen reageren op antigenen.
*Verschillende soorten:
 Paarse: A
 Gele: B
 Paarse EN gele: AB
 Niets: O
*Antistoffen zijn dus in staat om te identificeren of iemand antigen A, B, allebei of geen een
van de twee hebben.
= Specifiek gemaakt tegen antigen A of antigen B.
*Mensen zijn er van nature uit tegen hetgene dat ze zelf zijn = Xenofoob.
 We weten nog voor we op de wereld komen dat we tegen iets zijn omdat wij het andere
zijn. We zijn bv tegen B omdat we A zijn.
 Als we bloed krijgen waar antigen B in zit terwijl wijzelf A hebben dan gaan we reageren
op antigen B.
MAAR op O gaan we NIET reageren, omdat die geen antigenen bevat, waardoor we die ook
niet als vreemd gaan zien.
Rhesus factor
*Vergelijkbaar met de bloedgroepen: Je hebt een antigen of je hebt het niet! Dat bepaald of
we + of – zijn.
MAAR verschil met ABO systeem: Hier NIET xenofoob! Maar we kunnen die antistoffen wel
ontwikkelen. We zijn er niet natuurlijk tegen, het wordt gemaakt vanaf dat we ermee in
contact zijn gekomen.
Tekening zwangerschap
*Altijd in contact met bloed van kind tijdens zwangerschap. Het kan zijn dat er een
rhesusnegatieve moeder en rhesuspositieve vader. Er bestaat een kans dat het kind dus
rhesusnegatief is, de moeder komt dus in contact met rhesuspositief bloed, er gaan
antistoffen gemaakt worden.
De tweede keer zijn er dus al antistoffen! MAAR die rhesusnegatieve moeder is dus eigenlijk
TEGEN het bloed van het kind! Het kind heeft dus rhesuspositief bloed en krijgt nog eens
antistoffen van de moeder. Hierdoor wordt het bloed aggluneren.
Het hart
*Dit hoofdstuk in drie delen
1. Bloed
2. Pomp
3. Buizen
 Daarna in interactie brengen.
*Nu dus over de pomp.
*Twee voorkamers = atria, boezem.
Twee kamers = Ventrikels.
*Die kamers zijn groter dan de voorkamers.
*Hart heeft een scheiding in het midden = Rechter en linker hart
 Rechter hart
 Linker hart: Naar alle andere delen
*Kleppen = AV klep = tussen het atrium en het ventrikel = Zowel in rechter en linker hart.
Andere kleppen: Tussen kamers en bloedbanen. Aortaklep, culmonarisklep
 Vier kleppen!
Het éénwegprincipe van hartklep
*Klep laat toe bloed van kamer naar voorkamer, maar niet terug!
 Elke pomp heeft kleppen!
*Spieren aan die kleppen + draadjes.
 Trekken aan die slippen van die kleppen zodanig dat die niet terug overplooien.
~ Zeil surfplank.
Bloedvaten
*Prikkeling hart, hoe ritme ontstaat, etc.. Want tot nu toe hebben we enkel de anatomie
gehad.
Onderdelen systematische circulatie
*Hart brengt bloed in arteren -> Vertakt in artiolen -> Nog kleinere capillairen.
*Bloedvat binnenkant bekleedt met endotheel.
 Sommige bloedvaten hebben een dikke wand zoals de slagaders + elastische vezels + veel
spieren.
*Taak: diameter bepalen.
*Meestal drie lagen in die bloedvaten.
Onderscheid aders-slagaders
*Arteren/slagaders: Lopen meestal veel dieper, je kan ze zelden zien. Wel bv in de pols, hals,
etc.. Dit zijn plaatsen waar ze nog aan het oppervlak zitten.
*Waarom diep?
 Ter bescherming.
*Lumen/holte: Bij arteren kleiner dan bij venen.
*Wand venen dunner dan van arteren.
Snelheid en oppervlakte doorheen bloedomloop
*Aorta: Maar ene van, dus ongeveer 20 cm.
 Het zijn die vertakkingen die het hem maken, waardoor we aan 70km komen!
*Zeer groot uitwisselingsoppervlak! Enorm groot oppervlak!
*Snelheid doorbloeding gaat dus ook afnemen = Omgekeerd evenredig.
 Snelheid doorbloeding hoog in aorta en neemt verder af!
Haarvaten (capillairen)
*Heel kleine diameter. Die rode bloedcellen staan eigenlijk in de rij aan te schuiven, die kan
daar juist door passeren. Het bloed vanuit die pompen enz wordt via buizen gestuurd om de
uitwisseling te sturen.
 Hier is het om te doen!
Druk doorheen bloedsomloop
*Als er geen druk ontwikkeld wordt, hoe kan het bloed dan terug naar het hart? Er is daar
geen pomp voor.
De veneuze kleppen en de spierpomp
*Geen pomp zonder kleppen, dus ook in onze venen moeten we kleppen hebben.
*De terugkeer van bloed naar het hart valt stil als we stilstaan.
Coronaire circulatie
*Hoe gaan we beslissen om bloed vooral naar één deel te sturen en de andere keer naar een
ander deel?
 Heel regelsysteem over hoe dat bloed naar bepaalde organen gestuurd wordt.
*Vanaf bloed naar aorta: Vertakkingen!
*Linkse tekening: Beeld coronaire circulatie met vertakkingen.
*Die kransslagaders mogen NOOIT dichtslippen! Als dit gebeurd bestaat het risico dat een
deel van de spier geen bloed meer krijgt. Dan gaat die spier afsterven  Hartinfarct =
Irreversibel! Je creëert een littekenweefsel dat niet meer mee doet met de circulatie.
 Proberen te vermijden! Stel dat iemand een vernauwing heeft dan gaat de cardioloog een
scan doen en de kransslagaders bekijken.
Probleem? Dan gaan ze ofwel een ballontje steken of een bypass (= Extra kransslagader).
Hartdebiet (Hartminuutvolume)
*Nu kennen we het bloed en al zijn eigenschappen. DE structuur van het hart en van de
verschillende bloedvaten.
 Nu kunnen we dit functioneel maken!
*We laten het hart ritmisch samentrekken en iedere keer het samentrekt wordt een
bepaalde hoeveelheid bloed in de aorta gepompt. = Slagvolume = Hoeveel bloed we per
contractie naar buiten duwen.
*Rechterhart doet juist hetzelfde! Altijd evenveel bloed uit linker hart als uit rechter hart.
*We kunnen dit opdrijven, we kunnen het hartvolume verhogen. Moesten we echt ons best
doen dan kunnen we deze volledig legen en terug vullen.
De hartcyclus
*De systolen = Periode waarin het hart samentrekt = Korter dan diastolen.
De diastolen = Periode waarin hart terug ontspant/vult.
*Hoe?
 Links en recht synchroon
 MAAR kamers en voorkamers NIET synchroon!
1. Eerst samentrekken van de atria/voorkamers en duwen bloed in de ventrikels.
2. Twee: Ventrikels samentrekken en deze gaan alletwee tegelijk bloed in de slagaders
pompen.
= Hart contractie in twee delen!
Hartspiercellen van 1 myocard zijn allen verbonden via gap junctions
*Het hart gaat niet zo zijn als een skeletspier.
Alle spiercellen hangen aan elkaar vast en het pompt in zijn totaliteit!
06.05.2015
Hannah Buyse
Fysiologie
*Hoe komt het dat het hart weet dat eerst de atria moet samentrekken en dan pas de
ventrikels? En hoe wordt het ritme bepaald?
 Dit gebeurt in de sinusknoop. Deze ontvangt commando’s. De orthosympaticus zegt
“trager” tegen de cellen en de parasympaticus zegt “sneller aub”.
Hartspiercellen van 1 myocard zijn allen verbonden via gap junctions
*Laag tussen kamers en tussenkamers = Bindweefsellaag.
Als de atria depolariseren gaat dit dus niet automatisch overslaan naar de ventrikels.
*2de knoop = AV knoop = Knoop tussen atrium en ventrikels.
 Taak = Elke keer als de atria samentrekken gaat deze knoop dit doorhebben en gaat dit
vertellen aan de ventrikels. Deze heeft kabels lopen die de elektrische prikkel, depolarisatie
doorgeven aan de ventrikels. Daarom gaan die ventrikels later contrageren dan de atria,
circa 100 à 200 ms later.
Elektrocardiogram (EKG)
*Beter gekend als een EEG -> Klein verschil.
*Bij iedereen van ons ziet een hartslag eruit als een opeenvolging van eerst een kleine piek,
dan grote piek en vervolgens een kleine piek.
*Depolarisatie atria (P top) -> AV knoop houdt bij -> Depolarisatie ventrikels -> Repolarisatie
(T top)
Verband tussen EKG en harttonen
*P top -> QRS complex -> T top -> P top -> etc…
Vanaf QRS complex grote druk in ventrikels, totdat er zodanig veel druk ontstaat dat de druk
in de ventrikels hoger wordt dan druk in de aorta.
Bv.: Band oppompen = Blijven drukken totdat druk in pomp hoger wordt dan de druk die al
in de band zit.
*Laat ons toe de harttonen te identificeren.
~ LUPDUP = Dubbele klop = Het sluiten van de klep = Deuren dichtslaan in je lichaam.
 Net voordat een klep sluit wil daar nog een klein beetje bloed door en dat bloed maakt
lawaai. Dit is een turbulente stroming en dit maakt lawaai.
*Wanneer sluiten kleppen?
 Bij start QRS + bij T top.
 Eerst AV kleppen dan pas semilunar kleppen.
Regeling van doorbloeding
*Nu beter begrip van structuur hart + functie.
 We zullen uiteindelijk ook nog het hart als regelend orgaan aan bod laten komen in
bloeddruk.
 MAAR eerst gaan we het hebben over doorbloeding.
*Waarom aanpassen diameter belangrijkste systeem om doorbloeding te regelen?
 Wet van Poiseul.
*Onderdelen: Drukverval (Dit is meestal wel ongeveer steeds hetzelfde, je kan hier niet veel
aan doen. Enkel als dit wegvalt, valt je doorbloeding ook weg.)
*Het enige dat je kan veranderen is de diameter.
 Wanneer allebei de bloedvaten even grote diameter hebben = De weerstand die het
bloed kent om door te gaan zal gelijk zijn, welke weg het ook neemt.
 MAAR stel dat je de straal van één van de twee bloedvaten verdubbelt = Zal de weerstand
om die kant te kiezen serieus afnemen.
*Dit illustreert dat doorbloeding sterk kan geregeld worden door vasorestrictie en … .
Regeling doorbloeding cappillairnet via sfincters (afh v. metabole nood)
*We hebben graag dat alle capillairen doorbloedt zijn, maar dit is niet altijd zo.
Niet zo als bv. het bepaalde orgaan in rust is waardoor het geen energie nodig heeft.
 Op deze manier kunnen we doorbloeding aanpassen aan de nood.
Herverdeling van bloedtoevoer naar organen van rust naar inspanning
*Je gaat bv. naar fight-or-flight reactie = orthosympaticus actief, dus minder bloed naar
bepaalde organen en meer bloed naar andere organen.
*Hartdebiet = Bepaalde hoeveelheid bloed dat van het hart naar de organen gestuurd
wordt.
~ Vergelijking met verdeling taart. Sommige organen krijgen op een bepaald moment een
groter stuk en andere een kleiner. Maar organen kunnen ook hun vinger opsteken en mits
beargumentering kunnen ze dan meer bloed krijgen.
 Samengevat:
1. Autonoom zenuwstelsel.
2. Lokale vraag van organen zelf.
*Tijdens inspanning: Stijging tot 20liter doordat ook het hartdebiet verhoogt wordt.
Doorbloeding hersenen
*Hersenen hebben een bevoorrechte positie doordat het lichaam zodanig afhankelijk is van
de werking van de hersenen!
 Dit hebben we bij geen enkel ander orgaan!
*Het is niet omdat je bv zit te dromen of je super zit te concentreren dat de mate van
doorbloeding gaat veranderen!
*Wat gaat er wel veranderen? De verschillende regio’s in de hersenen zullen een
verschillende doorbloeding krijgen!
 Hoe doen ze dit? Door hun vinger op te steken! = Lokale vraag = Metabole controle! Die
cellen doen dat zelf, ze laten gewoon de bloedvaten in diameter toenemen!
MAAR er zit ook wel risico in dit systeem! Er bestaat bv een kans dat een bepaald stuk taart
onvoldoende groot is, maar de hersenen hebben wel voorrang in de hoeveelheid taart die ze
nemen. Dus als er te weinig taart kunnen de hersenen zeggen dat ze een groter stuk taart
willen wat wil zeggen dat de anderen nog meer moeten inleveren.
Bv.: Bloeddruk daalt dan vragen hersenen meer.
Bloedtoevoer naar hersenen
*Hoe krijgen hersenen bloed?
*Bloed van hart -> aorta -> maakt het een boog (carotis)
*Splitsing: Naar buiten = carotis sinus.
OF naar binnen = carotis interna.
*Samengevat:
1. Carotisbloedtoevoer.
2. Wervelslagbloedtoevoer.
3. Cirkel die de carotisbloedtoevoer en wervelslagtoevoer verbindt voor het geval als een
van de twee een inadequate bloedtoevoer/werking zou hebben.
De arteriële bloeddruk
*De hoeveelheid bloed die beschikbaar is om te verdelen hangt volledig af van de
hoeveelheid vraag en aanbod.
 Aanbod = Hartdebiet.
 Vraag = Som van alle vragen = De totale perifere weerstand.
-> Vasoconstrictie = Wanneer orgaan zegt dat die niet echt veel bloed nodig heeft. We
hebben dit nodig zodanig dat er een soort weerstand kan worden opgebouwd.
-> De som va de vasoconstrictie = De perifere weerstand.
 De balans van die twee = De bloeddruk!
Baroreceptor reflex
*Op basis van neuronale communicatie.
*We gaan de bloeddruk op elk moment meten en we doen dit op strategische plaatsen.
1. Waar de aortaboog zit = Bloed juist van linker ventrikel in aorta.
2. In de carotis sinus = Bloed naar hersenen, want is dit onvoldoende dan vallen we flauw.
*Baroreceptoren = Meten de druk op die twee plaatsen en via sensorische receptoren
sturen we die info naar de hersenstam. Daar liggen cardiacontrolcentra.
*Integratiecentrum = Hersenstam die info krijgt.
Bloeddruk te laag? Hart aanporren om hartdebiet te verhogen. = Door aan sinusknoop te
vertellen!
Bloeddruk te hoog? Via Nervus vagus ervoor zorgen dat de hartdruk wat lager wordt.
Orthostatische hypotensie
*Voorbeeld: Neerliggen en we gaan te snel rechtstaan -> Zwart voor de ogen en soms dus
flauwvallen. = Hypostatische tensie = Bloedrukval door te veranderen van positie.
 Wij kunnen dit aan, maar ouderen moeten dit rustig aan doen.
*Probleem met Veneuze terugkeer!
= Dat bloed dat zich onder het hart bevindt vindt heel moeilijk weg terug naar het hart. Maar
er is bijna geen druk meer aanwezig in het hart.
 Hoe komt het dat we dit niet hebben als we liggen?
Geen enkel bloed moet de zwaartekracht overwinnen, bloed stroomt gewoon van hart naar
lichaam en terug naar hart. Komen we recht te staan hebben we een heel compartiment
bloed dat moet terug keren naar hart.
*Het slagvolume + hartdebiet zal minder zijn!
Dus van liggen naar staan : Hartdebiet daalt -> bloeddruk daalt -> Baroreceptoren hebben dit
door -> Signaal doorsturen -> Orthosympaticus stijgen en nervus vagus moet onderdrukt
worden -> Bloeddruk terug stijgen.
Meten van arteriële bloeddruk
*Courant probleem in onze samenleving NIET hypotensie MAAR WEL hypertensie (= te hoge
bloeddruk).
*Zo’n cuf/machet aanbrengen rond de bovenarm. Systeem met aan de binnenkant soort
ballon, maar aangezien het aan de buitenkant niet kan uitzetten zal het aan de binnenkant
uitzetten waardoor je de spieren tegen elkaar zal knijpen. Je knijpt eigenlijk dir slagader
dicht! Je doet dit totdat de bloeddruk overwonnen wordt en het bloedvat volledig dicht
geknepen wordt. Dit is geen probleem zolang je dit niet te lang doet.
Arteren volledig dichtklappen = Druk hoger in arteren dan bloeddruk waardoor je de
bloeddruk zal kennen.
Je hoort niets, want bloed kan er niet door, maar dan ga je de machetdruk lossen tot je op
een bepaald moment bloed zal doorkunnen. Maar bloed dat door kleine opening gaat maakt
turbulente lawaaien.
Systolische bloeddruk -> Dan ontspannen = diastolische bloeddruk.
Druk dalen tot onder of op de diastolen dan de eerste lawaaien. Daal je dan nog dan hoor je
je gewone hartslag.
Bloeddruk: Meetbare parameters
*Polsdruk: Geeft indicatie van ons slagvolume + van hartfunctie.
Download