Het mediterrane dieet. Is het echt zo gezond als we

advertisement
28 AUGUSTUS 2012
NUMMER 6
Het mediterrane dieet. Is het echt zo gezond als we
denken? Altijd jong. Onderzoekers vinden cellen die voor veroudering
●
zorgen ● Jatwerk. LUMC-werkgroep wil plagiaat onder studenten voorkomen
Cicero is een uitgave van het Leids
Universitair Medisch Centrum
(lumc). Cicero wordt geproduceerd
door het directoraat Communicatie.
Overname van artikelen, met
bronvermelding, is toegestaan na
toestemming van de directeur
Communicatie of diens
plaatsvervanger.
Oplage: 9.000
issn 0920-2900
Redac tie
Mieke van Baarsel
Raymon Heemskerk
Diana de Veld
Christi Waanders
eindRedac tie
Diana de Veld
A an dit nummer werk ten mee
Jan Hein van Dierendonck
Dick Duynhoven
Astrid Hageman
Ad Kaptein
Menno Kröse
Maarten Mulder
Sandrine van Noort
Jos Overbeeke
Maaike Roefs
Willy van Strien
Marije Zomerdijk
Fotografie
Marc de Haan
Arno Massee
Dirk Ketting (omslag)
Gert Jan van Rooij (pag. 32)
redac tier a ad
Kees Bartlema – div. 1
Jaap Fogteloo – div. 2
Thomas Donker – div. 3
Tom Hammer (voorzitter) – div. 4
Roeland Dirks – div. 5
Ruud Kukenheim – directeuren
Eldrid Bringmann – doo
Martie van Beuzekom –
verpleegkundige adviesraad
Sabine Bezstarosti – m.f.l .s.
Maaike Roefs – promovendi
v o r m g e v i n g e n L ay o u t
Tigges strategie concept & ontwerp,
Rijswijk
P r e pr e s s e n d r u k
Groen Media, Leiden
CONTACT
Directoraat Communicatie,
Postbus 9600, 2300 rc Leiden
071-5268005, fax 071-5248134
[email protected]
www.lumc.nl/cicero
Abonnementen
Jaarabonnement € 26,50
(studenten € 19,60)
Postabonnementen voor
medewerkers lumc € 9,55
CICERO NR. 7 VERSCHIJNT
OP 2 OKTOBER.
Voedsel voor het hart
Arti Ramkisoensing (Hartziekten), promovenda bij het Hartcentrum Leiden, zoekt naar de heilige graal in het
hartonderzoek: het kweken van hartspiercellen uit stamcellen. Met haar behandschoende hand pipetteert ze
voedingsmedium, een voor hartcellen weldadig mengsel van voedingsstoffen. “Bepaalde cellen kunnen we
hierin tot wel een jaar in leven houden”, aldus de onderzoekster. Het wetenschappelijke onderzoek van het
LUMC werd de afgelopen maanden door een externe commissie onder de loep genomen. Wat daar uitkwam
leest u op pagina 24. (RH)
■
28 augustus 2012 | nummer 6
foto Arno Massee
Als student verbleef ik een half jaar in Italië. Dat
was mijn eerste uitgebreide kennismaking met de
mediterrane keuken. Voor mijn vertrek werd me
veel succes gewenst door mijn medestudenten. En
daarbij doelden ze niet op de studie, maar op de
kilo’s. De algemene verwachting was dat ik zwaarder terug zou komen na het eten van al die heerlijke pasta’s. Dat was niet het geval, ik was zelfs tien
kilo kwijt. Het geheim? De Italiaan snoept niet, eet
zijn hoofdmaaltijd tussen de middag en gebruikt
pure ingrediënten. Althans, dat is mijn theorie.
Voor deze Cicero mocht ik, niet geheel toevallig
natuurlijk, het coververhaal schrijven over het mediterrane dieet. Leuk, nu kon ik checken of mijn
theorie ook wetenschappelijk gezien enig hout
snijdt. Want wat is er nou precies zo goed aan dat
mediterrane dieet?
Het toeval wilde dat ik deze zomer niet naar mijn
geliefde Italië afreisde, maar naar Noorwegen. De
mediterrane keuken heb ik inderdaad gemist, de
zekerheid van goed weer ook. Maar daar stonden
andere dingen tegenover; de rust en het natuurschoon waren ongekend. Gechoqueerd was ik wel
door het overgewicht van de Noren. Ik had in een
land vol outdoormogelijkheden veel sportieve,
slanke mensen verwacht. Die waren er ook, maar
de meerderheid had flink overgewicht. U kent het
beeld wel uit Amerika; het is het soort obesitas dat
we in Nederland nog niet zoveel zien maar dat wel
onze toekomst lijkt. Het eten dat we kochten was
dan ook allemaal extra large. Ik heb nog nooit zo’n
grote pizza gezien (ook nog nooit zo’n dure overigens) en een softijsje aten we met z’n tweeën.
Steeds dacht ik terug aan het interview vlak voor
mijn vakantie met Hanno Pijl, hoogleraar Endocrinologie, over de mediterrane keuken. Zijn bezorgdheid over onze voeding had me aan het denken gezet. Het voedingspatroon van de westerse
wereld is in de laatste decennia dan ook wel heel
snel veranderd. Steeds meer wetenschappelijke
onderzoeken tonen aan dat obesitas leidt tot meer
diabetes, meer hart- en vaatziekten en een grotere
kans op kanker. En toch blijven we maar groeien.
In dit nummer leest u waarom het mediterrane dieet inderdaad een goede stap is om de extra kilo’s
het hoofd te bieden. Voor wie niet direct een half
jaar naar Italië kan afreizen doet de LUMC-kok er
een recept bij, zodat u ook thuis vast aan de slag
kunt. Buon appetito!
Inhoud
Van de redactie
Zon, zee en
mediterraan slank
4
Voeding van de zonnige kant
6
Wisselcolumn De Estafette
Prof. Rutger Jan van der Gaag
(UMC St Radboud)
8
Vraagstuk: Moeten aiossen zelf
bijdragen aan hun opleiding?
10 Studie zonder plagiaat
Werkgroep pakt onprofessioneel
gedrag aan
12 Gezond tot de dood
Speciaal celtype zorgt voor
veroudering
14 Botten bij het Baikalmeer
Menselijke resten vertellen
een verhaal
15 Hoe zit dat: kalende vrouwen
16 Arts & Patiënt: Breekbare botten
19 Toen en nu:
ICT’er Patrick van den Brink
10
20 Klaar voor de toekomst
Nieuw curriculum linkt theorie
meer aan praktijk
22 Veni’s en Vidi’s
Over hypofyseaandoeningen,
tumorstamcellen en reuma
25 Inferieure implantaten
Nieuwe methode ontmaskert
slechte kunstheupen
12
26 Geld uit Europa
LUMC’ers aan de slag met
EU-gelden
28 Niet meer de oude
Patiënten met hypofysetumor
houden klachten
29 Bedrogen
Literaire column
Christi Waanders
26
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
4
30 Hora est: vaccins tegen
baarmoederhalskanker
31 Blijvertje: Hester Happé
(Ouderengeneeskunde)
32 Uit de kunst: Ronald Zuurmond
Een eigen verhaal
[ 3]
Voeding van de
Verandering van spijs doet
eten. Waar vroeger de aardappels in de kofferbak mee naar
Frankrijk gingen, genieten we
nu tijdens onze vakantie volop van de lokale keuken. De
mediterrane keuken is al jaren
heel populair. Als redactie
vroegen we ons af hoe het
nou precies zit; is het mediterrane dieet behalve lekker
ook goed voor ons? We vragen
het de hoogleraar Endocrinologie en de diëtist.
door Christi Waanders foto Arno Massee
W
aar denkt u aan bij mediterrane
voeding? Pasta natuurlijk. En olijfolie. En tomaten die naar tomaten
smaken! Daarbij denkt u waarschijnlijk dat
het gezond is. Klopt. Hanno Pijl, hoogleraar
Endocrinologie, gespecialiseerd in Diabetologie, bevestigt het. “Ik ben ervan overtuigd
dat het goede voeding is. Noten, fruit,
groente, vis; dat is ook de basis van oervoeding en het is ontzettend goed om te eten.”
Ook diëtist Mariëlle van Veen legt uit dat de
basisprincipes van het mediterrane dieet heel
goed voor ons zijn. “Dit komt in grote lijnen
overeen met wat wij de mensen graag zouden willen laten eten. Meer fruit, veel groente en minder verzadigd vet. In de mediterrane keuken gebruikt men veel olijfolie, men
eet meer vis en gevogelte en minder vlees.”
Wilde dieren
Maar wat verstaan we nou precies onder mediterraan dieet? Een beetje surfen op internet
leert dat dit gebaseerd is op het voedingspatroon van inwoners rond de Middellandse
Zee in het begin van de jaren zestig. Denk
daarbij aan zonnige bestemmingen als Kreta,
gedeelten van het Griekse vasteland en ZuidItalië. En dan de voeding van toen, want inmiddels eet men ook daar een stuk minder
gezond. Het huidige pitabroodje gyros waar
[4]
nog frivool wat patatjes in zijn gestoken, valt
hier dus niet onder.
Pijl is bevlogen als het op voeding aankomt.
In zijn oratie ‘Van bitterbal tot boterkoek’
(na te lezen op www.lumc.nl) zette hij al uiteen waarom we weer moeten gaan eten als de
oermens. “Fruit, groenten en noten hebben
we het langst gegeten, met daarbij vis en ge-
In mijn lunchbakje? Een
8-granen boterham met
biologische paté, noten,
kerstomaatjes en een kiwi
28 augustus 2012 | nummer 6
z·nnige kant
Van
van olijfolie
olijfolie kun
kun je
je nou
nou
eenmaal
eenmaal geen
geen jus
jus maken
maken
voor
voor bij
bij de
de sudderlapjes
sudderlapjes
vetzuren bevat, vlees van gedomesticeerde
vetzuren bevat, vlees van gedomesticeerde
dieren niet. Dat bevat verzadigde vetten.
dieren niet. Dat bevat verzadigde vetten.
Kanker
en diabetes
diabetes
Kanker
en
En hoe zit het dan met de pasta? “In het me-
En hoe zit het dan met de pasta? “In het mediterrane dieet gebruikt men veel volle graditerrane dieet gebruikt men veel volle granen (dit zijn producten waarin de volledige
nen (dit zijn producten waarin de volledige
graankorrel is verwerkt, red.). Volgens oerdigraankorrel is verwerkt, red.). Volgens oerdieet-diehards zijn granen slecht, maar dat geeet-diehards zijn granen slecht, maar dat geloof ik niet. De granen zouden de doorlaatloof ik niet. De granen zouden de doorlaatbaarheid van de darmwand vergroten, waarbaarheid van de darmwand vergroten, waardoor er giftige stoffen binnenkomen. Maar
door er giftige stoffen binnenkomen. Maar
ik ben er niet van overtuigd dat granen
ik ben er niet van overtuigd dat granen
slecht voor ons zijn”, aldus Pijl. Pasta en rijst
slecht voor ons zijn”, aldus Pijl. Pasta en rijst
zijn dus prima, maar dan wel de meergrazijn dus prima, maar dan wel de meergranen- of volkorenvariant. Van Veen voegt toe
nen- of volkorenvariant. Van Veen voegt toe
dat ook zuivel in het mediterrane dieet past.
dat ook zuivel in het mediterrane dieet past.
“Men drinkt daar minder melk, maar eet wel
“Men drinkt daar minder melk, maar eet wel
kaas en yoghurt.”
kaas en yoghurt.”
Hanno Pijl en Mariëlle van Veen zien in hun
Hanno Pijl en Mariëlle van Veen zien in hun
praktijk veel patiënten met type 2 diabetes,
praktijk veel patiënten met type 2 diabetes,
het type dat sterk met overgewicht samenhet type dat sterk met overgewicht samenhangt. Beiden zijn bezorgd over de toename
hangt. Beiden zijn bezorgd over de toename
hiervan in onze maatschappij. Mariëlle van
hiervan in onze maatschappij. Mariëlle van
Veen vertelt dat uit onderzoek naar voren
Veen vertelt dat uit onderzoek naar voren
komt dat je meer kans op kanker hebt bij
komt dat je meer kans op kanker hebt bij
overgewicht. “Dat weten veel mensen niet.
overgewicht. “Dat weten veel mensen niet.
Ze weten het wel van diabetes en hart- en
Ze weten het wel van diabetes en hart- en
vaatziekten, maar niet van kanker.” Pijl voegt
vaatziekten, maar niet van kanker.” Pijl voegt
toe dat in onze westerse wereld een enorme
toe dat in onze westerse wereld een enorme
epidemie is ontstaan van chronische aandoeepidemie is ontstaan van chronische aandoeningen. “Daarvan zijn kanker, diabetes en
ningen. “Daarvan zijn kanker, diabetes en
hart- en vaatziekten de allerbelangrijkste. Uit
hart- en vaatziekten de allerbelangrijkste. Uit
alle wetenschappelijke studies naar voeding
alle wetenschappelijke studies naar voeding
blijkt dat hoe meer je je conformeert aan een
blijkt dat hoe meer je je conformeert aan een
mediterraan voedingspatroon, hoe kleiner je
mediterraan voedingspatroon, hoe kleiner je
kans is op een van die drie aandoeningen.”
kans is op een van die drie aandoeningen.”
Handje
noten
Handje
noten
Op het bureau van de hoogleraar prijkt een
vogelte. Pas sinds de komst van de landbouw
vogelte. Pas sinds de komst van de landbouw
zijn we meer vlees gaan eten. We waren wel
zijn we meer vlees gaan eten. We waren wel
jagers, maar joegen met name op vis. We
jagers, maar joegen met name op vis. We
leefden altijd aan de waterkant en het was
leefden altijd aan de waterkant en het was
moeilijk om andere dieren te pakken te krijmoeilijk om andere dieren te pakken te krijgen. Om die reden hebben we relatief weinig
gen. Om die reden hebben we relatief weinig
rood vlees gegeten.” Hij vervolgt dat vlees
rood vlees gegeten.” Hij vervolgt dat vlees
van wilde dieren voornamelijk onverzadigde
van wilde dieren voornamelijk onverzadigde
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Op het bureau van de hoogleraar prijkt een
Nederlands broodbakje. Wat heeft hij bij
Nederlands broodbakje. Wat heeft hij bij
zich voor de lunch? “Dat kan ik je heel prezich voor de lunch? “Dat kan ik je heel precies vertellen. In mijn lunchbakje zitten een
cies vertellen. In mijn lunchbakje zitten een
8-granen boterham met biologische paté,
8-granen boterham met biologische paté,
een zakje biologische noten, drie kerstomaateen zakje biologische noten, drie kerstomaatjes en een kiwi. Dat eet ik tussen de middag.
jes en een kiwi. Dat eet ik tussen de middag.
Met de rauwkost varieer ik. Ja, ik ben daar
Met de rauwkost varieer ik. Ja, ik ben daar
dus heel bewust mee bezig. Ik zorg ervoor
dus heel bewust mee bezig. Ik zorg ervoor
dat ik een handje noten per dag eet. En ’s
dat ik een handje noten per dag eet. En ’s
avonds walnoten. Die zijn heel gezond, want
avonds walnoten. Die zijn heel gezond, want
die bevatten heel veel onverzadigde vetzuren
die bevatten heel veel onverzadigde vetzuren
en veel vezels.” Doet het thuisfront daar aan
en veel vezels.” Doet het thuisfront daar aan
mee? “Mijn vrouw Esther heeft daar meer
mee? “Mijn vrouw Esther heeft daar meer
moeite mee, dus die doet dat niet, dat handmoeite mee, dus die doet dat niet, dat handje noten en zo. Maar ik kook thuis altijd en
je noten en zo. Maar ik kook thuis altijd en
ik kook gezond. Meestal verantwoord met
kook gezond. Meestal verantwoord met veel
veel groentes en vrij vaak vis. We eten relagroentes en vrij vaak vis. We eten relatief
tief weinig pasta’s, veel zilvervliesrijst. Je
weinig pasta’s, veel zilvervliesrijst. Je kunt
kunt dus zeggen dat we redelijk mediterraan
dus zeggen dat we redelijk mediterraan eten,
eten, met dat vleugje gezond.”
met dat vleugje gezond.”
Ook Mariëlle van Veen eet bewust. “Ik eet
Ook Mariëlle van Veen eet bewust. “Ik eet
niet per se mediterraan maar probeer zelf
niet per se mediterraan maar probeer zelf
wel de Richtlijnen Goede Voeding te volgen.
wel de Richtlijnen Goede Voeding te volgen.
Dat betekent overigens niet dat ik het heleDat betekent overigens niet dat ik het helemaal perfect doe.”
maal perfect doe.”
Voedingsmiddelen verbieden
verbieden
Voedingsmiddelen
Moeten we dus maar allemaal mediterraan
Moeten we dus maar allemaal mediterraan
gaan eten? Hanno Pijl raadt het zijn patiëngaan eten? Hanno Pijl raadt het zijn patiënten wel aan, maar zit met een dilemma.
ten wel aan, maar zit met een dilemma.
“Type 2 diabetes is een duidelijk voedings“Type 2 diabetes is een duidelijk voedingsgerelateerde aandoening. Eigenlijk is het te
gerelateerde aandoening. Eigenlijk is het te
zot voor woorden dat wij miljarden investezot voor woorden dat wij miljarden investeren in het oplossen van een ziekte, terwijl we
ren in het oplossen van een ziekte, terwijl we
eigenlijk gewoon weten waar die vandaan
eigenlijk gewoon weten waar die vandaan
komt. Zeker in de beginfase kun je die ziekte
komt. Zeker in de beginfase kun je die ziekte
oplossen door anders te eten en meer te beoplossen door anders te eten en meer te bewegen.” Maar hij realiseert zich ook dat het
wegen.” Maar hij realiseert zich ook dat het
heel moeilijk is om goed te eten. De een kan
heel moeilijk is om goed te eten. De een kan
dat makkelijker dan de ander en daar speelt
dat makkelijker dan de ander en daar speelt
ook een genetische factor mee. “Wat moet ik
ook een genetische factor mee. “Wat moet ik
mensen adviseren? Ik kan zeggen ‘u moet er
mensen adviseren? Ik kan zeggen ‘u moet er
afblijven’, maar dat helpt meestal niet. Zeker
afblijven’, maar dat helpt meestal niet. Zeker
niet als je op elke straathoek gemaksvoedsel
niet als je op elke straathoek gemaksvoedsel
vol foute vetten en geraffineerde suikers
vol foute vetten en geraffineerde suikers
kunt kopen. Daar worstel ik wel mee in de
kunt kopen. Daar worstel ik wel mee in de
spreekkamer. Wil je dit probleem echt aanspreekkamer. Wil je dit probleem echt aanpakken dan moet de overheid ingrijpen.
pakken dan moet de overheid ingrijpen.
Dan moeten wij met z’n allen besluiten om
Dan moeten wij met z’n allen besluiten om
bepaalde voedingsmiddelen niet meer op de
bepaalde voedingsmiddelen niet meer op de
markt te brengen.”
markt te brengen.”
Van Veen krijgt ook niet alle patiënten aan
Van Veen krijgt ook niet alle patiënten aan
de mediterrane voeding. “We hebben nade mediterrane voeding. “We hebben natuurlijk ook nog met de Nederlandse cultuur
tuurlijk ook nog met de Nederlandse cultuur
te maken. Daarom geven we altijd een advies
te maken. Daarom geven we altijd een advies
op maat, dat aansluit bij de eetgewoonten
op maat, dat aansluit bij de eetgewoonten
van de patiënt. Zo zal de oudere generatie
van de patiënt. Zo zal de oudere generatie
niet zo snel olijfolie gaan gebruiken. Van
niet zo snel olijfolie gaan gebruiken. Van
olijfolie kun je nou eenmaal geen jus maken
olijfolie kun je nou eenmaal geen jus maken
voor bij de sudderlapjes.”
■
voor bij de sudderlapjes.”
Speciaal voor dit mediterrane artikel geeft de
Speciaal voor dit mediterrane artikel geeft de
LUMC-kok een van zijn mediterrane recepten
LUMC-kok een van zijn mediterrane recepten
prijs. U vindt het op onze website www.lumc.nl/
prijs. U vindt het op onze website www.lumc.nl/
meercicero.
meercicero.
[ 5]
[ 5]
Wisselcolumn
ER
V
D
AN
E
A
RG
AG
De Estafette
In De Estafette geven mensen hun mening
over
een maatschappelijk relevant aspect
R
van de gezondheidszorg. Vervolgens dragen zij het
stokje over aan iemand van wie ze wel eens meer willen horen. Deze keer is het woord aan prof. Rutger Jan van der Gaag
(UMC St Radboud), voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor
Psychiatrie en vanaf 1 januari 2013 voorzitter van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.
G
UT
O tempora, o mores!*
Opleiding is een voorrecht voor alle betrokkenen. Het is een permanente prikkel
om scherp te blijven en verantwoord te handelen. Niets is vanzelfsprekend. Je
wordt niet opgeleid in vakkennis - die is al verouderd als je geregistreerd wordt maar in competenties, professionele zelfkritiek en het vermogen problemen in samenspraak op te lossen. Een nimmer eindigend ontwikkelingsproces. Maar het is
met opleiden als met leren fietsen. Je krijgt aanwijzingen, oefent, met een hand in
je nek, krijgt rugdekking… en dan laten ze je los. De een fietst vrolijk weg. De ander zwabbert, kan de voet nog net op tijd op de
grond zetten. Weer anderen maken een pijnlijke
knieval, of - nog erger - gaan op hun bek. Opstaan,
troosten en opnieuw proberen. Uiteindelijk zit de
kneep ’m in het gevoel van de ‘ouder’, de opleider
of supervisor, voor het juiste moment van loslaten… en dat is erg moeilijk te bepalen. Ouders zijn
tegenwoordig geneigd hun kinderen groot te brengen door ze klein te houden en rijden ze liever naar
school dan dat ze zelf lopend of fietsend de wereld
leren kennen! Een neiging die supervisoren niet
vreemd is…
Nu moet in tijd van crisis krachtig bezuinigd worden. Begrijpelijk en pijnlijk. Maar één ding is zeker:
het is onaanvaardbaar om de kosten op de assistenten, onze eigen toekomst, af te wentelen! De assistenten gaan protesteren.
Alle geregistreerden zijn assistent geweest, maar lijken het vaak te zijn vergeten.
Het is onhoudbaar te stellen dat op de opleidingskosten niet bezuinigd kan worden. Die moeten volledig transparant worden. Opleidingsactiviteiten en productiviteit van aiossen kunnen onderscheiden worden. Daar zit vast nog ruimte. Meer
verantwoordelijkheid bij de assistenten. Geen korting op de basisopleiding! Maar
misschien kan het geen kwaad om eens te herbezinnen op de duur van de opleiding tot medisch specialist. Dit in het licht van de (kortere) Europese richtlijnen,
met misschien enige individuele variatie naar gebleken competentie.
Opleiders zullen zeker snel heel krachtig van zich laten horen. En als volwaardige
opvoeders zullen ze de toekomst van hun ‘kroost’ naar buiten toe beschermen.
Maar in eigen kring moeten ze datzelfde kroost krachtiger stimuleren tot groei
naar zelfstandigheid!
■
* O tijden, o zeden! Uitspraak van Marcus Tullius Cicero, 63 voor Christus
Rutger van der Gaag geeft het stokje door aan dr. Reyer Ottow van het Groene
Hart Ziekenhuis in Gouda.
REY
[6]
ER
OTT
OW
Meten in de kinder- en jeugdpsychiatrie
Wie een patiënt behandelt, wil weten hoe de patiënt vooruitgaat. Zodat die behandeling eventueel aangepast kan worden
als het resultaat tegenvalt. Dat geldt natuurlijk ook binnen de
kinder- en jeugdpsychiatrie. Alleen: hoe meet je de effecten
van een psychiatrische behandeling? “Vragenlijsten vormen
ons gebruikelijke instrument”, zegt kinder- en jeugdpsychiater
prof. Robert Vermeiren (Curium-LUMC). “Bij de intake
neem je een vragenlijst af, en in de loop van de tijd herhaal je
dat regelmatig. Dat noemen we Routine Outcome Monitoring, oftewel ROM.” In Nederland is ROM verplicht binnen
de geestelijke gezondheidszorg. De Stichting Benchmark
GGZ wil zo de kwaliteit van de aanbieders van psychiatrische
zorg vergelijken. Voor de ontwikkeling ervan in de kinder- en
jeugdpsychiatrie is ROMCKAP (ROM Consortium Kinderen Adolescentiepsychiatrie, www.ROMCKAP.org) opgericht.
“De ingevulde antwoorden op al die vragenlijsten sla je het
liefst op in een database”, vertelt prof. Ronald Brand (Medische Statistiek en Bioinformatica). “Dan kun je namelijk wetenschappelijk behandelingen en meetinstrumenten gaan vergelijken. Mits de antwoorden gestandaardiseerd zijn.” Dat is
waar ProMISe om de hoek komt: het datamanagementsysteem van Brand en wetenschappelijk programmeur Henk
Jan van der Wijk. “ProMISe is er ook op toegerust om gepseudonimiseerd - dat wil zeggen: zonder dat te herleiden
valt om welke patiënt het gaat - patiëntgegevens op te slaan
voor wetenschappelijk onderzoek”, legt Brand uit.
Subsidieverstrekker ZonMw zag de combinatie ROM en ProMISe ook wel zitten. Daarom werd een prestigieuze Middelgroot-subsidie toegekend om een landelijke onderzoeksinfrastructuur te ontwikkelen, waardoor praktijkgericht onderzoek
in de kinder- en jeugdpsychiatrie mogelijk wordt. “We hebben met ProMISe al flink wat voorwerk verricht, vooral qua
privacy. Zelfs de systeembeheerder moet niet in staat zijn de
identiteit van patiënten te achterhalen”, aldus Brand.
“De instellingen bij ROMCKAP hebben op hun beurt al stevig geïnvesteerd in de implementatie van ROM. We willen
een flexibel systeem; geen keurslijf”, stelt Vermeiren. “Onderzoekers moeten ermee kunnen werken, en binnen de instelling moet het bruikbaar zijn voor patiëntenzorg en voor de
aanlevering van gegevens die Stichting Benchmark GGZ eist.”
Brand: “We respecteren de eigen keuzes van deelnemende
centra, bijvoorbeeld om lokale software en verschillende soorten vragenlijsten te gebruiken. Met een vertaalslag komen de
gegevens daarna gestandaardiseerd in ProMISe terecht.”
Juridisch en ethisch zijn er ook stappen te nemen. Vermeiren:
“Vooral omdat gegevens verzamelen voor patiëntenzorg en
wetenschappelijk onderzoek hier zo innig verweven zijn. Een
jurist zal bijvoorbeeld verder uitwerken hoe we toestemming
van de patiënt verkrijgen en vastleggen.” De opgedane kennis
en ervaring kunnen in de toekomst ook gebruikt worden binnen de volwassenenpsychiatrie, andere medische vakgebieden
en de jeugdzorg. “Er is zelfs al internationaal interesse getoond”, melden de onderzoekers. (DdV)
■
28 augustus 2012 | nummer 6
studie.
kreeg zij voor haar artikel o
geschreven door een jonge
prijs, bedoeld voor het bes
heeft de Mannucci-prijs ge
Wendy Zondag (Trombose
Body Myositis (IBM).
onderzoek naar de spierzie
spierziekten. Cox kreeg de
de beste publicatie op het
Neuromusculaire ziekten g
Fieke Cox (Neurologie) hee
Dr. Joep Dörr (61) is per 1 mei benoemd tot
hoogleraar Medische Vervolgopleidingen, in
het bijzonder de opleiding van medisch specialisten. Dörr is gynaecoloog in het MCH
in Den Haag en voorzitter van de Regionale
Opleidingscommissie van de OOR Leiden.
“De opleiding tot medisch specialist wordt
gemoderniseerd. De afgelopen twee jaar heb
ik me daar al mee bezig gehouden vanuit het
directoraat Onderwijs en Opleidingen van
het LUMC.” Competentiegericht opleiden is
nu het adagium. “De kerncompetentie van
een arts is natuurlijk het medisch handelen,
maar het werk van artsen vraagt tegenwoordig om meer competenties, zoals goede communicatieve vaardigheden en ook samenwerken is een must in de huidige tijd”, aldus
Dörr. “We leren aios hun weg te vinden in
de enorme hoeveelheid medische informatie
en inzicht te krijgen in de hoe de zorg georganiseerd is.” Als hoogleraar gaat Dörr onderzoeken of de nieuwe manier van opleiden
effect heeft; of specialisten in spe de beoogde competenties ook daadwerkelijk oppikken. (RH)
■
klussen met juridische aspecten, zoals die altijd wel bestaan binnen UMC’s.” Gedurende
de maand augustus is Hoeksema ingewerkt
door Houtkooper. Ze heeft vertrouwen in de
periode na zijn vertrek. “Ik heb in Groningen
al veel ervaring opgedaan in dit soort werk,
ik sta niet snel ergens van te kijken. Bovendien beschikken we over een goed ingewerkt
secretariaat dat me kan steunen.” (DdV)
■
Na het vertrek van prof. Hans Nortier, die in
april dit jaar met emeritaat ging, en de tijdelijke vervanging door prof. Corry Marijnen
(Radiotherapie), heeft de afdeling Klinische
Oncologie per 1 augustus weer een eigen afdelingshoofd. Prof. dr. ir. Koos van der Hoeven werkte tot voor kort bij het Medisch
Centrum Alkmaar. De hoogleraar heeft er
zin in om in Leiden aan de slag te gaan. “Ik
vind het leuk om nog eens op het hoogste
niveau oncologie te bedrijven.” Naast patiëntenzorg krijgt Van der Hoeven meer tijd
voor organisatorische taken en onderzoek.
“Ik zal me vooral bezighouden met de samenwerking met andere groepen binnen het
LUMC en in de Leidse regio.” (DdV)
■
L E I D S U N I V E R S I TA I R M[ PE D
B ]I S C H C E N T R U M
foto Marc de Haan
ekte Inclusion
e prijs voor haar
t gebied van
gekregen voor
eft de Jaarprijs
Na het vertrek van mr. Huib Houtkooper
kent het LUMC per 20 augustus een nieuwe
secretaris van de Raad van Bestuur: mr. Annette Hoeksema. Ze is tevens secretaris van
de Raad van Toezicht van het LUMC en
hoofd Bestuurlijke en juridische zaken, zoals
Houtkooper dat eerder ook was. “Mijn meeste tijd zal ik besteden aan het voorbereiden
van vergaderingen, verslaggeving van vergaderingen en het uitwerken van besluiten”,
vertelt Hoeksema. “Ik ben onder andere aanwezig bij de overleggen met de divisievoorzitters en de divisiebesturen.”
Hoeksema werkte tot voor kort bij het Universitair Medisch Centrum Groningen; eerst
als secretaris van de Raad van Bestuur, later
als secretaris van de Raad van Toezicht en gelijktijdig als hoofd Juridische zaken. Vanwaar
de overstap naar Leiden? “Ik ben nu 53 jaar
en werkte al zeventien jaar bij het UMCG.
Het leek me erg leuk om nog eens een nieuwe organisatie te leren kennen en te onderzoeken of ik hier kan bijdragen aan grote
Dr. Laurens van Meeteren, onderzoeker
bij Moleculaire Celbiologie, ontvangt een
KWF-beurs om onderzoek te doen naar
resistentie van tumoren voor antiangiogenese therapie.
■
Nieuw afdelingshoofd
Klinische Oncologie
■
over de Hestiae onderzoeker,
ste artikel
ewonnen. Deze
e en Hemostase)
Nieuwe secretaris Raad van Bestuur
Dr. Martijn Brugman van Immunohematologie en Bloedtransfusie (IHB) heeft een beurs
gekregen tijdens het EHA-JSH Fellowship Exchange Program om voor korte tijd onderzoek te doen in Japan.
MICure, een spin-off-bedrijf van het LUMC en
het AMC heeft de NGI venture challenge
spring 2012 gewonnen. MICure gebruikt de
25.000 euro voor verder onderzoek naar het
ontwikkelen van een effectieve methode om
huidkanker te genezen.
Dr. Remco van Doorn en dr. Nelleke Gruis
(Huidziekten) en dr. Nienke van der Stoep
(Klinische Genetica} krijgen een subsidie van
500.000 euro van KWF Kankerbestrijding om
op zoek te gaan naar genen voor melanoom.
Aanbieders van zorg rond de geboorte in de
regio noordelijk Zuid-Holland krijgen van
ZonMw 500.000 euro voor het verbeteren
van deze zorg. Daarbij worden alle ziekenhuizen, verloskundige praktijken en TNO
betrokken.
Prof. Silvère van der Maarel (Humane Genetica) en dr. Haico van Attikum (Toxicogenetica)
krijgen een KWF-subsidie van 540.000 euro.
Zij gaan onderzoeken waarom het ICF-syndroom gepaard gaat met een verhoogde
kans op kanker.
De Huidmonitor, mede ontwikkeld door
het LUMC, heeft de Health app award 2012
gewonnen. Daarnaast ging ook de
publieksprijs naar deze app.
Dr. Rutger Middelburg van het LUMC Sanquin Jon J. van Rood Centrum voor
Klinisch Transfusie Onderzoek ontving
tijdens het jaarlijks congres voor
epidemiologen de VvE-publicatieprijs
Junior Onderzoeker 2012.
Emily van ’t Wout van de afdeling
Longziekten heeft een grote prijs op het
gebied van onderzoek naar longziekten
gekregen. De prijs is specifiek bedoeld
voor jonge onderzoekers op het gebied
van alfa-1-antitrypsine deficiëntie (AATD).
Abena Amoah van de afdeling Parasitologie heeft op de European Academy of
Allergy and Clinical Immunology (EAACI) in
Genève de posterprijs gewonnen. Zij deed
onderzoek in Ghana naar de verschillen in
het immuunsysteem en de ontwikkeling
van allergieën van kinderen opgegroeid in
de stad en kinderen op het platteland.
Promovendus Firdaus Hamid (Parasitologie) won op hetzelfde congres een prijs
voor zijn voordracht. Zijn onderzoeksproject richt zich op het begrijpen van risicofactoren voor het ontwikkelen van allergieën op het platteland in Indonesië.
Dr. Stephanie Both (afdeling Psychosomatische Gynaecologie en Seksuologie) won
de prijs voor de beste presentatie op het
jaarcongres van de International Academy
of Sex Research.
Twee LUMC-studenten hebben de prestigieuze VSB-beurs gekregen. Nigel Kooreman
gaat onderzoek doen bij Stanford University met hulp van deze beurs. Marit de Vos
heeft de beurs aangevraagd voor haar wetenschapsstage naar Cambridge.
■
KORT N I EU WS
Nieuwe opleidingshoogleraar
H E T V R A AG S T U K
Specialiseren: zelf betalen?
Artsen in opleiding tot medisch specialist - oftewel aiossen - moeten zelf gaan
bijdragen aan de kosten van hun opleiding. Op 22 augustus verdedigde minister
Schippers dit plan in het LUMC tegenover ruim duizend aiossen. Cicero vroeg een
paar betrokkenen om hun mening. door Diana de Veld foto Marc de Haan
Renske Leijten,
Tweedekamerlid SP:
“Nee. Wij vinden dat iedereen zo drempelvrij mogelijk moet kunnen kiezen welke studies en opleidingen hij wil volgen. Een eigen
bijdrage voor de opleiding tot medisch specialist keuren we daarom af. Daar komt nog
bij dat de aanname waarop dit plan gebaseerd is - namelijk: de specialist gaat later
veel verdienen, dan betaalt hij het toch makkelijk terug - niet klopt. Er zijn ook specialisten die helemaal niet zoveel verdienen, bijvoorbeeld een geriater die in een verpleeghuis werkt. Natuurlijk zijn er ook specialisten die wel heel veel verdienen - maar als je
dan wilt bezuinigen, doe dáár dan iets aan.
Mijn motie tegen het laten uitwerken van dit
plan heeft het niet gered. Het kabinet is nu
demissionair, dus er zal momenteel weinig
gebeuren, maar helaas ligt het plan dus nog
steeds op tafel.”
Wouter Moojen,
voorzitter De Jonge Orde en aios
Neurochirurgie (LUMC):
“Het is duidelijk dat Nederland moet bezuinigen, maar wat ons betreft niet buitenproportioneel veel op het onderwijs. De academische ziekenhuizen moeten 150 miljoen
besparen, en daarvan 90 miljoen op het opleidingsfonds!
Een aios verdient bruto zo’n 35.000 euro per
jaar. De ziekenhuizen ontvangen voor een
aios jaarlijks tussen de 115.000 en 150.000
euro. Waar al dat geld naar toe gaat is merendeels onduidelijk - dat moet wat ons betreft veel transparanter.
Als een aios na zes jaar in totaal 80.000 euro
betaald heeft voor zijn opleiding, moet hij
maar hopen dat hij een vaste baan krijgt. De
bezuinigingen worden goedgepraat op grond
van de hoge inkomsten van de toekomstige
medisch specialist, maar of dat juist is met
de huidige ontwikkelingen...?
Het plan is ook niet zinnig: de totale besparing zal gering zijn. Juist in crisistijden kun
[8]
je beter grote stappen zetten, besparingen
doorvoeren die er écht toe doen. Kijk naar
de grote lijnen, denk na over de vergrijzing
- moeten we beter triëren, efficiënter werken,
meer physician assistants inzetten? Strenger
zijn op de indicatiestelling voor een behandeling? Nu is hét moment om gedurfde beslissingen te nemen, niet om te beknibbelen
op een relatief kleine kostenpost.”
Karin Straus,
Tweedekamerlid VVD:
“Op het ambtelijk advies heeft minister
Schippers nog geen formeel antwoord gegeven. De VVD is warm voorstander van een
sociaal leenstelsel, waarbij álle studenten dus niet alleen geneeskundestudenten - onder gunstige voorwaarden geld kunnen lenen om hun studie te bekostigen. Een studie
is immers een investering in de eigen toekomst. Zo’n leenstelsel zou in plaats van de
huidige studiefinanciering kunnen komen.
De langstudeerboete kan dan ook komen te
vervallen. Hoe dat bij de opleiding tot me-
disch specialist zou moeten gaan, verdient
verdere uitwerking.”
Norbert Groenewegen,
directeur Samenwerkende
Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ):
“Ik vind het op z’n zachtst gezegd heel
vreemd dat een IBO-onderzoek dat is uitgevoerd bij de UMC’s leidt tot bezuinigingen
elders. Het doel was de doelmatigheid en
transparantie van UMC’s te onderzoeken.
En nu moeten aiossen en algemene ziekenhuizen daarvoor de rekening betalen, met
een eigen bijdrage, minder vergoeding voor
de opleiding en een kortere opleidingsduur?
De STZ ziet veel meer in verdergaande regionale samenwerking als het gaat om besparen. Niet meer ‘iedereen doet alles’, maar een
versnelling in de discussie over concentratie
en spreiding. En dan niet alleen binnen de
patiëntenzorg, maar ook bij opleidingen en
onderzoek. Daar is echt winst te behalen.” ■
28 augustus 2012 | nummer 6
Kunst en wetenschap: het zijn twee gescheiden werelden. Dat was vroeger wel anders.
Gregor Mendel, de negentiende-eeuwse vader van de genetica, had ook kunstenaars in
zijn team. En de beroemde homo universalis
Leonardo da Vinci blonk tijdens de Renaissance uit in kunst én wetenschap. Hoog tijd
om kunst en de life sciences weer samen te
brengen, vonden de Waag Society, museum
Naturalis en het Netherlands Genomic Initiative.
“In 2010 was de eerste uitreiking van de Designers & Artists 4 Genomics Award”, vertelt
dr. Annette de Deugd-van Kalkeren (Netherlands Consortium for Healthy Ageing, LUMC).
“Daarbij worden jonge kunstenaars gekoppeld aan wetenschappers. Het sprak mij erg
aan: tenslotte zijn er veel raakvlakken. Voor
beide takken van sport moet je experimenteren, creatief zijn en out-of-the-box denken.
Vorig jaar schreven wij ons daarom ook in
voor de matchmaking.” De LUMC’ers onder
leiding van prof. Eline Slagboom, die vooral
onderzoek doen naar succesvol ouder worden, werden na een selectieprocedure gekoppeld aan een kunstenaarsduo: Zackery Denfeld (VS) en Catherine Kramer (Noorwe-
Chronische lymfatische
leukemie: geen virus of bacterie
factor, die we een antigeen noemen, was de
afgelopen vijftien jaar de heilige graal in het
onderzoek naar CLL”, aldus Veelken. Onder
meer het cytomegalovirus kwam in beeld,
maar er werd nooit bewijs voor gevonden.
Toch waren veel onderzoekers ervan overtuigd dat er zo’n antigeen moest bestaan. Dat
komt doordat CLL bij alle patiënten uitgaat
van dezelfde soort B-cellen. En dat is bijzonder, want er zijn miljarden soorten van dit
type afweercellen mogelijk. Er circuleren er
enorm veel van in ons bloed, die allemaal geprogrammeerd zijn om één specifieke ziekteverwekker uit te schakelen. Komt zo’n B-cel
in aanraking met een ziekteverwekker die hij
herkent, dan vermeerdert hij zich en trekt het
aldus ontstane legertje afweercellen gezamenlijk ten strijde tegen de indringer.
Bij CLL loopt het uit de hand en vermenig-
foto Marc de Haan
De gangbare ideeën over de meest voorkomende vorm van leukemie bij volwassenen
kunnen de prullenbak in. Chronische lymfatische leukemie (CLL) wordt niet door een
bepaalde immunologische prikkel veroorzaakt, zoals veel onderzoekers veronderstellen. De woekering van immuuncellen ontstaat vanuit zichzelf, zo toonden prof. Hendrik Veelken (Hematologie) en onderzoekers
van het Max Planck Instituut in Freiburg aan.
Het levert ze een publicatie in het prestigieuze vakblad Nature op.
“Gedacht werd dat er iets als een virus of bacterie, of misschien ook een immuunreactie
tegen iets van het eigen lichaam, verantwoordelijk was voor CLL. Het vinden van zo’n
gen). “Zij houden zich bezig met futuristische duurzame voeding voor de
wereldbevolking. Iets heel anders dus, maar
we vonden toch een raakvlak.” Het gaat om
de Samen Thuis Samen Oud-studie (www.
samenoudsamenthuis.nl) onder deelnemers
aan de Leiden Lang Leven Studie. “We kijken naar de mensen uit langlevende families
en hun ‘gewone’ partners. Allen gaan gedurende drie maanden 12,5 procent minder calorieën eten en 12,5 procent meer bewegen”,
legt De Deugd uit. “Gaan de partners qua
gezondheid dan meer op hun langlevende
partners lijken? En hebben ‘de langlevenden’
er misschien ook nog baat bij?”
De kunstenaars interviewden deelnemers
aan de studie en vroegen hen elke dag foto’s
van hun maaltijd te maken. Verder gingen ze
zelf op onderzoek uit. “Dat resulteerde in
het kunstproject Eat less, live more... and
pray for beans.” De kunstenaars ontwikkelen
scenario’s op basis van de onhoudbare huidige vleesconsumptie. Uiteindelijk zal de Nederlander overstappen op vegetarisch eten,
met veel bonen. “Ik vertelde ze over Bartje,
die niet voor bruine bonen bad - dat kwam
in de titel van het kunstproject. De kunstenaars laten Indiase chef-koks met parachutes
neerdalen in Nederland, waar ze ons laten
Prof. Hendrik Veelken toont aan dat de receptor zelf de celdeling stimuleert
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
KORT N I EU WS
Biokunst in Naturalis
zien hoe je iets lekkers kunt maken van bonen.” Ook ontwikkelde chef-kok Heather K.
Julius van de Special Snowflake Studio voor
de kunstenaars een ‘healthy ageing recept’.
“Het bevat veel antioxidanten, wat zou
beschermen tegen kanker, en is vegetarisch,
zodat de schade door antibiotica in de veeteelt beperkt blijft.” Ook ‘Biet met gember
en bosbessen crumble’ maken? Kijk op
tinyurl.com/receptageing. De expositie in
Naturalis is - samen met drie andere uit deze
DA4GA-ronde - tot 8 januari te bezoeken. ■
vuldigt de B-cel zich ongecontroleerd. “Omdat de leukemische B-cellen van verschillende patiënten sterk op elkaar lijken - ze dragen meer of minder dezelfde receptor - dachten onderzoekers dat er een bepaald
antigeen moest zijn dat de ziekte triggert”,
aldus Veelken. Hij en zijn oud-collegaonderzoekers van het Max Planck Instituut tonen
nu echter aan dat het anders zit. “We zagen
dat deze receptor vanuit zichzelf een signaal
geeft dat de celdeling stimuleert.” Mogelijke
therapieën op basis van dit nieuwe inzicht
zullen nog wel even op zich laten wachten.
“Er is ook een aantal genetische veranderingen in CLL-cellen bekend. Daarom zullen
we nu moeten uitzoeken wat de exacte rol
van de receptor is in relatie tot de genetische
veranderingen.” En welke van de twee er het
eerst is. Veelken: “We denken nu dat de specifieke B-celreceptor eerst verantwoordelijk
is voor de vermenigvuldiging van de cellen.
Later komen er dan nog genetische afwijkingen bij, waardoor er echt een ziekte, CLL,
ontstaat. We kennen namelijk ook een goedaardige vorm van B-celgroei, monoclonale B
lymfocytose, waarbij we vermoeden dat de
B-cellen dezelfde receptor dragen, maar misschien minder genetische veranderingen
hebben.”
De diagnose CLL wordt in Nederland ieder
jaar ruim zeshonderd keer gesteld, vooral bij
mensen boven de vijftig. Er is nog geen genezende behandeling en ongeveer een derde
van de patiënten overlijdt uiteindelijk aan de
ziekte, gemiddeld zo’n tien jaar na de diagnose. (RH)
■
[ 9]
Studie zonder
“P
doorzien. Maar als een student een oud
Nee, natuurlijk mag het niet.
lagiaat is zo oud als de weg naar
werkstuk inlevert van een vriend die een
Rome”, zegt dr. Jaap Fogteloo (AlMaar als je als student in tijdgemene Interne Geneeskunde),
paar jaar verder is, zullen ze dat niet altijd
nood komt, is het verleidelijk voorzitter van de Centrale Examencommis- herkennen.
sie Geneeskunde. “Als een student afkijkt bij
Daar zijn softwarepakketten voor plagiaatom het werkstuk van een ou- tentamens en andermans antwoorden over- herkenning nu juist sterk in, vertelt Peter de
neemt, pleegt hij bewust plagiaat en dat is
Jong, als Blackboardcoördinator verbonden
der vriendje over te schrijven
fraude. Dat geldt ook als hij andermans tekst
aan het Onderwijs Expertise Centrum van
en in te leveren. Zit je even
inlevert. Maar het gebeurt vaker dat iemand
DOO. Docenten kunnen werkstukken door
tekstfragmenten in een werkstuk zet zonder
zulke programma’s laten scannen. De detecvast tijdens een schriftelijk
te beseffen dat het plagiaat is. Het gaat in
tiesoftware vergelijkt elk werkstuk met werktentamen, dan word je vanzelf het algemeen om kleine vergrijpen. Niette- stukken die eerder zijn ingelezen. De bedoemin: we moeten studenten in hun eerste jaar
ling is dus dat docenten een database van
nieuwsgierig naar de antwoor- duidelijk maken dat we geen enkele vorm
plagiaat accepteren.” Fogteloo was voorden van je buurman. En is het van
zitter van de werkgroep Plagiaat, die onderzocht heeft hoe plagiaat in het onderwijs
niet handig om een mooi
kan worden tegengegaan. Dat leverde een
Als een student
stukje tekst van internet te
rapport met aanbevelingen op en een handafkijkt bij tentames
leiding voor docenten.
kopiëren en in je eigen werkstuk te plakken?
pleegt hij fraude
Tafeltjes ver uit elkaar
door Willy van Strien foto Marc de Haan
Om studenten te belemmeren tijdens tentamens te spieken is een Tentamenreglement
ontwikkeld, vertelt Ankie Havenaar, hoofd
van het Onderwijs Service Centrum van het
Directoraat Onderwijs en Opleidingen
(DOO). Dat reglement wordt jaarlijks bijgewerkt. Het schrijft bijvoorbeeld voor hoe ver
de tafeltjes van elkaar staan en hoeveel surveillanten aanwezig zijn. Van multiple choicetentamens worden vier versies gemaakt met
de vragen in verschillende volgorde; die worden zo uitgedeeld dat buren nooit dezelfde
versie hebben.
Docenten hebben letterlijk minder zicht op
hoe studenten hun schriftelijke opdrachten
en scripties maken. Toch, vindt Fogteloo,
zouden alle docenten eerst moeten nagaan
of elk werkstuk dat ze nakijken oorspronkelijk werk is. Pas dan volgt de beoordeling op
de inhoud. Oftewel: door een werkstuk te
beoordelen geeft een docent aan dat hij het
als oorspronkelijk werk beschouwt.
Softwarepakketten
Maar hoe ziet hij of dat het geval is? Fogteloo: “De schrijfstijl moet passen bij het niveau en de kennis die je van een student
kunt verwachten. Deftige passages met medisch jargon bijvoorbeeld zijn vreemd voor
een eerstejaars; dan moet je op je hoede
zijn.” Ook plotselinge veranderingen in stijl
wijzen erop dat iets niet in de haak is, en
soms verraadt een student zich met een
klungelige vertaling van een Engelse tekst.
Door daar alert op te zijn kunnen docenten
overname uit medische teksten vaak wel
[10]
28 augustus 2012 | nummer 6
plagiaat
teksten opbouwen. De software vergelijkt elk
werkstuk bovendien met externe teksten die
op internet of bij uitgeverijen te vinden zijn,
zoals wetenschappelijke artikelen.
Geen uitsluitsel
Er bestaan verschillende pakketten, legt De
Jong uit. “Werkstukken vergelijken met eerder ingevoerde teksten doen ze allemaal, dus
vriendjesfraude kun je opsporen. Maar de
pakketten verschillen van elkaar in de internetbronnen die ze gebruiken.” Het LUMC is
aan de slag gegaan met het pakket SafeAssign, dat gratis met Blackboard wordt meegeleverd. Dat beviel niet helemaal, want een
aantal recente wetenschappelijke artikelen in
het biomedisch veld bleken in het vergelijkingsmateriaal te ontbreken. De Jong: “We
testen daarom nu het pakket Ephorus uit.”
De software geeft niet altijd uitsluitsel, waarschuwt hij. Een tekst wordt vergeleken met
andere teksten en de uitkomst is een getal
dat de mate van overeenkomst aangeeft.
“Dat is soms moeilijk te interpreteren. Als
een hele tekst is overgenomen, eventueel
met wat kleine veranderingen, is de overeenkomst hoog en het plagiaat duidelijk. Maar
soms is de score aan de hoge kant terwijl er
toch niets mis is. En valt het getal laag uit,
dan nog is het niet zeker dat er geen plagiaat
gepleegd is. Desondanks kan het rapport dat
de software levert de docent helpen bij om
plagiaat op te sporen.”
Grijs gebied
Belangrijker dan plagiaat herkennen is plagiaat voorkómen. Frequent en consequent
controleren helpt, zegt Fogteloo, en De Jong
denkt dat het gebruik van detectiesoftware
op zich al een afschrikkend effect heeft.
Daarnaast leren zowel studenten Geneeskunde als studenten Biomedische Wetenschappen hoe ze kunnen vermijden om onbewust
plagiaat te plegen. Docenten Communication in Science leren studenten wetenschappelijk schrijven en presenteren; correct bronge-
Als LUMC streven we
naar een open en eerlijke
bedrijfscultuur, waarin
plagiaat niet past
bruik hoort daarbij. En medewerkers van de
Walaeus-bibliotheek, zoals informatiespecialist Jessica Langenhoff, geven onderwijs in informatievaardigheden. “We leren studenten
te zien waar gaten in hun kennis zitten; de
informatie op te sporen om die lacunes te
dichten en op een juiste manier naar de informatiebronnen te verwijzen”, vertelt zij.
“Het is best lastig om dat goed te doen.”
Een stukje tekst van een ander sluipt er immers gemakkelijk in. Want wie veel informatie verzamelt, weet al gauw niet meer waar hij
alles vandaan heeft en schrijft dingen op zonder zijn bronnen netjes te kunnen noemen.
De oplossing ligt in goed documenteren.
Langenhoff: “Ik laat studenten een echt literatuuronderzoek doen in PubMed; ze leren
gericht zoeken en moeten ondertussen alles
wat ze tegenkomen systematisch vastleggen.
Dan kunnen ze steeds verantwoorden hoe ze
aan hun kennis zijn gekomen en dat vermindert de kans dat ze per ongeluk plagiaat plegen. Studenten staan hiervoor open.”
Professioneel gedrag
‘Als een student afkijkt bij tentamens pleegt hij bewust plagiaat en dat is fraude’
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Als studenten bewust de mist ingaan en betrapt worden, moeten ze zich melden bij
Fogteloo. De straf varieert; een werkstuk
wordt altijd ongeldig verklaard, soms wordt
een student gedurende één jaar geschorst.
“Ze reageren dan geschokt”, zegt Fogteloo.
“Maar ze snappen het wel.” Als ze handelden uit tijdgebrek, raadt hij een cursus timemanagement aan. Bovendien raadt hij ze
aan om voortaan met de docent te gaan praten als ze een deadline niet dreigen te halen.
“De optie om over uitstel te praten moet
aantrekkelijker zijn dan plagiaat plegen.”
Hij kan de Commissie Professioneel Gedrag
inlichten, maar is daar wat huiverig voor.
“Moet je een eerstejaarsstudent die uit tijdnood plagieert meteen van onprofessioneel
gedrag beschuldigen? Dat gaat me wat te ver.
Studenten moeten wel weten dat naarmate
de studie vordert, de normen voor professioneel gedrag strenger worden. En dat we als
LUMC een open en eerlijke bedrijfscultuur
nastreven, waarin plagiaat niet past.” ■
[11]
Gezond tot de dood
Onderzoekers hebben cellen
ontdekt die veroudering en de
bijbehorende narigheid veroorzaken. Ze kunnen die cellen bij muizen zelfs opruimen.
Nu nog kijken of het ook bij
mensen zo werkt.
door Diana de Veld foto Arno Massee
H
et klinkt bijna te mooi om waar te
zijn. Spuit bij een muis een stofje in
dat de zogenoemde senescente cellen in alle weefsels opruimt, en zie: de muis
blijft jong! Niet dat die muis daarmee onsterfelijk wordt - om precies te zijn gaat hij
op dezelfde leeftijd dood als zijn niet-behandelde soortgenootjes. Maar ... de muis zonder senescente cellen blijft fit. Zijn ogen ontwikkelen geen staar, zijn spieren gaan niet
achteruit en hij behoudt genoeg conditie om
flink rond te rennen in zijn looprad. Oud
worden een beproeving? Zo niet!
Uitgelubberd
Reden genoeg dus om ons in die senescente
cellen te verdiepen. Dr. Andrea Maier (Ouderengeneeskunde) - zelf 34 jaar jong - is
laaiend enthousiast. “Waaróm we verouderen, was altijd een raadsel. Ik wil niet zeggen
dat dat nu volledig is opgehelderd, maar met
de kennis dat senescente cellen hier een belangrijke rol bij spelen, zijn we wel een flinke
stap verder.”
Wat zijn dat nou eigenlijk, senescente cellen?
“Het zijn letterlijk ‘verouderde cellen’, en we
bedoelen ermee: cellen die niet meer kunnen delen”, antwoordt Maier. Ze tekent een
veld vol cellen, waarvan er enkele een uitgelubberde indruk maken: de senescente cellen. “Ze bevinden zich tussen onze normale
cellen en hoewel ze niet meer delen, zijn ze
nog wel biologisch actief: ze scheiden allerlei
stoffen uit in hun omgeving.”
Zuurstofradicalen
Waarom stoppen die cellen überhaupt met
delen? “Om ons te behoeden voor kanker”,
zegt Maier. Ze legt uit hoe we vanaf onze allereerste celdeling, als embryo in de baarmoeder, schade oplopen aan ons DNA. “Dat
komt vooral door zuurstofradicalen, die ont-
Telomeren
Waarom stoppen cellen met delen: had dat niet iets met telomeren te maken? Dat is
inderdaad een theorie. Telomeren zitten aan de uiteinden van onze chromosomen
en raken bij elke celdeling een stukje korter. “Na een bepaald aantal delingen, de zogenoemde Hayflick-limiet, heb je geen telomeren meer over en wordt celdeling onmogelijk”, legt Andrea Maier uit. “Maar in praktijk blijk je die Hayflick-limiet in een
mensenleven helemaal niet te bereiken. Zelfs cellen van een honderdjarige kun je
nog prima laten delen in een petrischaaltje”, zegt Maier, verwijzend naar haar eigen
onderzoek. Het lijkt erop dat er dus toch veel andere mechanismen een rol spelen bij
cellen die niet meer kunnen delen - bijvoorbeeld dat die mogelijkheid om te delen
actief is weggenomen, om het ontstaan van kanker te voorkomen.
[12]
staan ten gevolge van normale stofwisseling.
Zuurstofradicalen zijn nodig om processen
in de cel aan te zetten - zonder radicalen
geen celstofwisseling. Maar de keerzijde is
dat die radicalen ons DNA kunnen beschadigen.” Hoe ouder we worden, hoe meer
DNA-schade we opstapelen. En dat is gevaarlijk, want als een cel met beschadigd
DNA ongecontroleerd gaat delen, ontstaat er
kanker. “Vandaar dat het verstandig is om
celdeling op een bepaald moment onmogelijk te maken.”
Meestal doet het lichaam dat met geprogrammeerde celdood, oftewel apoptose: de
cel laat zijn membraan knappen en barst uit
elkaar. Andere cellen ruimen vervolgens het
restafval op. “Sommige cellen plegen echter
geen zelfmoord maar blijven voortbestaan,
in de vorm van senescente cellen”, aldus
Maier. “Waaróm is niet geheel duidelijk,
maar vermoedelijk dienen ze onder andere
als een soort opvulling, om te voorkomen
dat onze organen krimpen tijdens het verouderingsprococess.”
Ontsteking
Helaas scheiden de senescente cellen ook
schadelijke stoffen uit - dat is althans de theorie die de Amerikaanse celbiologe prof. Judith Campisi bedacht. En die door steeds
meer experimenten bevestigd wordt. “Er zijn
zeer sterke aanwijzingen dat de stoffen die
senescente cellen uitscheiden, de micro-omgeving negatief beïnvloeden. Ze zorgen voor
een permanente lichte ontsteking en lijken
de cellen in hun omgeving aan te zetten tot
celdeling, wat juist weer de kans op kanker
bevórdert”, legt Maier uit.
Onderzoekers van de Mayo Clinic namen
de proef op de som. Bij genetisch veranderde, snel verouderende muizen injecteerden
ze een stofje dat ervoor zorgde dat de senescente cellen zichzelf vernietigden. De gevolgen waren zacht gezegd opmerkelijk. “Jonge
muizen die het stofje geïnjecteerd kregen,
verouderden nauwelijks meer. Hun spier- en
vetmassa bleven behouden, hun gezichtsvermogen bleef goed, ze konden ver lopen”,
vertelt Maier. “Kregen ze het stofje pas op
oudere leeftijd, dan stopte het verouderingsproces, al werd de reeds ontstane veroudering niet teruggedraaid.” De Mayo Cliniconderzoekers publiceerden vorig jaar over
hun jong blijvende muizen in Nature.
Verouderingstempo
Prachtig nieuws. Maar hoe zit het bij gewone
mensen? Maier: “Of er bij mensen überhaupt een link is tussen veroudering en se-
28 augustus 2012 | nummer 6
En jawel: mensen uit
langlevende families tellen
veel minder senescente
cellen
de ‘gewone’ partners van kinderen uit langlevende families, speurden we naar een verband tussen senescente cellen en medicijngebruik”, zegt Maier. “Of iemand medicijnen
gebruikt, is namelijk een maat voor chronische ziekte, waaronder veel verouderingsziekten zoals hoge bloeddruk en diabetes.”
Inderdaad bleken de medicijngebruikers gemiddeld meer senescente cellen te bezitten.
“Of iemand überhaupt medicijnen gebruikt
is natuurlijk een heel grove maat voor veroudering. Des te sterker is het dat we dit verband konden aantonen.”
Ook bij mensen zijn senescente cellen dus
gerelateerd aan veroudering, concludeert
Maier. “Dit is een belangrijke stap voor het
begrip van veroudering, én voor het ontwikkelen van interventies daartegen.” ■
Niet verouderen,
toch dood?
nescente cellen konden wij mooi onderzoeken met onze Leiden Lang Leven Studie.” In
deze studie volgen LUMC’ers mensen met
een familiaire aanleg voor een lang leven.
Het gaat om broers en zussen van minimaal
negentig jaar én hun kinderen van middelbare leeftijd, die naar verwachting hun goede
genen hebben geërfd en mogelijk goede (nog
niet geheel ontraadselde) leefomstandigheden hebben meegekregen, waardoor ze minder snel zullen verouderen. “Dat verouderingstempo verschilt nu eenmaal enorm. De
ene zestigjarige lijkt qua gezondheid en ui-
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
terlijk wel tachtig, de andere eerder veertig.”
De partners van de langlevende kinderen
dienen als controlegroep. “We keken naar de
hoeveelheid senescente cellen in een klein
stukje huid van de bovenarm. En jawel:
mensen uit langlevende families telden gemiddeld veel minder senescente cellen dan
hun partners uit ‘gewone’ families!”
Chronische ziekte
Nog een ander experiment van Maier bevestigde de relatie tussen senescente cellen en
veroudering. “Binnen de controlegroep, dus
De muizen die de Mayo Clinic-onderzoekers onderzochten, bleken nauwelijks meer te verouderen als hun
senescente cellen werden weggewerkt. Toch werden ze niet ouder dan
hun onbehandelde soortgenoten.
Hoe zit dat? Andrea Maier: “De behandelde muizen overleden allemaal
op een normale leeftijd, vooral aan
een hartritmestoornis. De onderzoekers denken dat het stofje om de senescente cellen op te ruimen, het
hart niet konden bereiken.” Maar
Maier ziet de gelijk gebleven levensduur eerder als een voordeel dan als
een nadeel, als het gaat om toekomstige toepassing bij mensen. “Mensen willen niet zozeer oud worden,
maar gezónd blijven. Dat is ook waar
de maatschappij bij gebaat is.” Vooralsnog hoeven we dus niet bang te
zijn voor problemen die zouden ontstaan als de mens onsterfelijk werd.
[13]
Prehistorische botten
bij het Baikalmeer
De tandarts is je beste vriend. Dat concludeert de Canadese
osteo-archeoloog dr. Andrea Waters-Rist na bestudering van
gebitten van de prehistorische mensen die leefden rond het
Russische Baikalmeer. “Die jager-verzamelaars hadden door
hun koolhydraatarme dieet nauwelijks cariës, maar parodontitis leidde al bij jongvolwassenen tot tandenverlies. Wie de vijftig haalde was vrijwel tandeloos.” Op 14 juli hield Waters in
het LUMC de zestiende Barge Forum Lezing. Over wat duizenden jaren oude botten en tanden kunnen vertellen over verwantschap, gezondheid en dieet.
door Jan Hein van Dierendonck
I
n zijn inleiding schetste mr. Warmolt Lunsingh Tonckens nog
eens het kader van deze openbare bijeenkomst. “Barge was dertig
jaar hoogleraar Anatomie en tot vlak voor WOII rector magnificus. Beroemd is zijn in 1940 gehouden college over de wetenschappelijk onhoudbare basis van de rassenleer van de nazi’s. Barge droeg
bij aan de ethische verantwoording van de fysische antropologie,
maar eigenlijk ook aan het universitaire onderwijs in het algemeen.”
Veranderde leefpatronen
De stichting Barge’s Anthropologica (BA), medio 1996 opgericht
door de Universiteit Leiden en enkele particulieren, was bedoeld om
voor Leiden het voortbestaan van het vak Fysische antropologie te
waarborgen. Op initiatief van ‘Barge-hoogleraar’ George Maat (inmiddels met emeritaat, maar nog altijd uiterst actief ) werd BA twee
jaar geleden een samenwerkingsverband tussen het LUMC, het
AMC en de faculteit Archeologie. Behalve dat BA onderzoek stimuleert, organiseert het jaarlijks een cursus voor technische rechercheurs, een cursus osteologie en grafarcheologie, het skeletpracticum
en een breed opgezette zomercursus, steevast afgesloten met het Barge Forum.
Andrea Waters, die onlangs voor haar werk de Marie-Curieprijs ontving, geeft sinds vorig jaar college bij de faculteit Archeologie. Haar
onderzoeksspecialiteiten zijn de groei en ontwikkeling van menselijke botten, paleovoeding, paleopathologie en de antropologie van gebitten. Voor haar promotieonderzoek concentreerde ze zich in het
kader van het Canadees-Russische Baikal Archeology Project op twee
bevolkingsgroepen die 9000-3000 jaar geleden rondscharrelden rond
het immense Zuid-Siberische Baikalmeer. De mensheid is 95 procent
van haar verleden jager-visser-verzamelaar geweest en Waters vraagt
zich af hoe leefpatronen veranderden als gevolg van veranderingen
in de omgeving. “Deze locatie is uniek omdat zich nabij het meer en
de grote rivier waar het meer in uitstroomt veel prehistorische begraafplaatsen bevinden. We kunnen dus veel te weten komen door
bestudering van bewaard gebleven menselijke resten.”
Winterstress
Wat deden en aten ze zoal? Met welke ziekten worstelde men? Hoe
liepen de verwantschappen? Er leefden twee verschillende bevol-
[14]
Bandpatronen in het tandglazuur verraden perioden van ernstige
ondervoeding. Deze tanden behoorden toe aan een jongeman (18-30 jaar) die
ongeveer 7000 jaar geleden leefde bij het Baikalmeer. Tussen zijn tweede
en zesde levensjaar doorstond hij zes periodes die tot minder glazuur leidden.
kingsgroepen, de vermoedelijk uit Azië afkomstige Kitoi en de recentere, meer Kaukasische ISG-populatie, beide gescheiden door duizend jaar waarin blijkbaar geen enkel graf is gegraven. Waters vergeleek grafstructuren en begrafenisrituelen, maakte reconstructies van
klimaat en omgeving en paste technieken toe als de koolstofdateringsmethode en analyse van DNA-sporen. Uit botten en gebitten
blijkt men veel te kunnen aflezen: al of niet geheelde botbreuken,
ontregeling van de stofwisseling (bijvoorbeeld bloedarmoede en vitamine D- en C-tekorten), effecten van parasitaire infecties, botvliesen beenmerginfecties, erfelijke aandoeningen, tumoren, cariës, paradontale aandoeningen en veranderingen in het tandglazuur. Vooral
bij dat laatste werd Waters enthousiast. Bandpatronen in het tandglazuur (‘lineaire glazuurhypoplasie’) verraadden perioden van ernstige
ondervoeding en blijkbaar hadden deze ‘oermensen’ een zwaar bestaan. Waters vatte het samen als ‘winterstress’: door de lange koude
winters had men voedselgebrek, de mensen inhaleerden rook, kregen
een verminderde afweer en last van chronische parasieten. “Op de rivierlocatie waren mensen duidelijk iets gezonder dan die aan het
meer. Wellicht had de rivieromgeving gewoon meer te bieden.”
Gevelstenen
Na afloop van de onder voorzitterschap van Maat gehouden presentatie maakte prof. Willie Heijmans (die nog als student bij Barges colleges in 1940 aanwezig was) bekend dat er vergaande plannen zijn voor
de plaatsing van Leidse gevelstenen ter nagedachtenis aan Barge.
■
Door de lange koude winters had
men voedselgebrek, de mensen kregen
een verminderde afweer en last van
chronische parasieten
28 augustus 2012 | nummer 6
foto Marc de Haan
L E I DS UN I V E R SI TA I R M E DI SC H CE N T RU M
HO E Z I T DAT ?
foto Marc de Haan
Plaatsnemen in een collegezaal vol eerstejaarsstudenten
roept kriebels op. Even voel ik de thrill van toen ik zelf
eerstejaarsstudent was, lang geleden. Ik weet weer hoe
het was; de nog onbekende geur van de collegezaal, het
overweldigende aantal studenten om me heen en de
onuitgesproken belofte: hier gaat het gebeuren! Op 14
augustus konden een paar honderd studenten Geneeskunde en Biomedische Wetenschappen (BW) dit gevoel
wél terecht ervaren. Zij bezochten die dag voor het
eerst de Burumazaal, als kennismaking tijdens de El
Cid-week.
Merendeels gekleed in korte broeken en T-shirts werd
het jonge publiek ontvangen door M.F.L.S.-voorzitter
Nelleke Boelhouwer en assessor Joost Egberts. De
LUMC-lipdub diende als kennismaking met het
LUMC “op zomaar een dag”. Gezien het gelach in de
zaal bij het zien van een dansende prof. Ferry Breedveld (Raad van Bestuur) kenden ze de voorzitter van
het LUMC al. De studenten leerden meteen werken
met de stemkastjes in de collegezaal toen ze een aantal
meerkeuzevragen over zichzelf mochten beantwoorden. Want: wie zijn die nieuwe studenten? Voornamelijk vrouwen, zo werd duidelijk: liefst 64 procent.
“Voor elke man twee vrouwen”, concludeerde Joost Egberts vrolijk. Bijna een kwart studeert BW, de rest Geneeskunde. Jong zijn de studenten inderdaad: ongeveer
een op de vijf moet nog 18 jaar worden; ouder dan 21
is slechts vier procent. De regionale gebondenheid
blijkt zoals gebruikelijk groot: zo’n 76 procent komt uit
de westelijke regio.
Van de studenten wil 60 procent later specialist worden. Uiteindelijk wordt slechts een op de drie dat, vertelt Joost Egberts ze. Waarom hebben de studenten eigenlijk voor deze studierichting gekozen? Uit interesse,
antwoordt bijna de helft. Andere veelgekozen redenen
zijn ‘patiënten helpen’ of ‘iets betekenen voor de maatschappij’. Van de mannelijke studenten hoopt zo’n 11
procent vooral veel geld te gaan verdienen; onder vrouwelijke studenten was dat slechts voor 1 procent een
doorslaggevende reden. Dat treft, want de statistieken
wijzen uit dat zij later waarschijnlijk inderdaad minder
zullen gaan verdienen.
Na deze kennismakingsquiz volgde een warm welkom
door decaan prof. Pancras Hogendoorn (RvB), naar eigen zeggen in zekere zin óók eerstejaars, aangezien hij
pas sinds een paar maanden decaan is. Aansluitend
volgden de sjaarzen hun allereerste college van dr.
Onno Meijer (Endocrinologie), en ten slotte konden ze
borrelen en verder kennismaken in de Hepathobar.
De nieuwe studenten zullen de eerste lichting zijn die
het nieuwe curriculum volgt. U leest er meer over op
pagina 20-21 van deze Cicero. (DdV)
■
KORT N I EU WS
Frisse, fruitige studenten
Dunnende begroeiing
Rara, wat willen we graag op ons hoofd maar nergens anders aan ons
lijf? Natuurlijk: haar. Zowel mannen als vrouwen hebben het liefst
een flinke bos bovenop. Maar vrouwen scheren en masse hun benen,
oksels en schaamstreek. En vinden mannen borsthaar vaak wel stoer,
hun baard scheren ze toch meestal af. Ook de later in het leven
steeds hinderlijker verschijnende neus- en oorharen worden ijverig
verwijderd.
Aan te veel haar op de verkeerde plekken kun je iets doen. Maar wat
moet je als je een kaal hoofd krijgt? Ben je een man, dan is dat jammer maar sociaal aanvaard. Kalende vrouwen hebben het moeilijker.
De Pim Fortuyn-oplossing, alles afscheren en dat goed bijhouden,
past de meeste vrouwen toch niet. Maar wat dan? Haargroeimiddelen
gebruiken? Niet voor niets zijn die spreekwoordelijk voor kwakzalversrommel. Haaruitval, kaal worden, hoort bij veroudering. Voor onze geboorte zijn we vrijwel geheel bedekt met kleurloos donshaar. In de babytijd wordt dat op sommige plekken vervangen door zogeheten terminale haren met pigment: bovenop het hoofd en in wenkbrauwen en
wimpers. Die haren hebben een levenscyclus van twee tot zes jaar.
Een haar valt aan het eind van de cyclus uit en ongeveer drie maanden
later ontstaat in datzelfde haarzakje een nieuwe haar. Volgens Wikipedia gebeurt dat maximaal twaalf keer in een mensenleven. Dat zou
betekenen dat iedereen die ouder is dan 82 (13x6 jaar + 12x3 maanden
+ ongeveer 1 jaar babykaalheid aan het begin) geen haar meer op z’n
hoofd heeft. Dat klopt niet, maar dat het haar met de jaren dunner
wordt, staat vast. Bij sommige mensen begint dat al veel eerder, afhankelijk van aanleg en hormonale invloeden. De haarzakjes verschrompelen en produceren op bepaalde plaatsen geen haar meer.
Veel mannen worden eerst kaal boven hun voorhoofd en op hun
kruin. Het meest voorkomende type kaalheid bij vrouwen (alopecia
androgenetica) lijkt daarop: bovenop het hoofd worden de haren
steeds dunner gezaaid. Wat te doen? In de jaren zeventig werd bij toeval ontdekt dat het toen gebruikelijke middel tegen hoge bloeddruk,
Minoxidil, ook werkt als haargroeimiddel. Sindsdien is het - als lotion
- de meest toegepaste behandeling tegen kaalheid. Een recente metastudie van Esther van Zuuren (Huidziekten LUMC) in de Cochrane Library toont aan dat het voor alopecia androgenetica een effectieve en
veilige behandeling is, waarbij de laagste van twee geteste concentraties de minste bijwerkingen geeft. Stoppen met de lotion betekent
overigens dat het haar meteen weer begint uit te vallen.
Een mooie maar dure oplossing is haartransplantatie. Uit de dikker
begroeide ‘krans’ rond het hoofd worden haarzakjes in plukjes of één
voor één op de kale plekken geïmplanteerd. Vaak kan het niet bij één
behandeling blijven. De schaarse overgebleven haren vallen in de
loop van de jaren ook uit en moeten vervangen worden.
Dat probleem heb je niet met een pruik of toupet. En ook op dit gebied heeft de techniek niet stilgestaan. Haarwerken worden steeds
ingenieuzer en comfortabeler. Met de moderne types kun je zwemmen, douchen en slapen en krijg je het niet overmatig warm. Zeggen
de makers. De Cochrane Reviews zwijgen er vooralsnog over. (MvB) ■
[15]
Breekbare botten
Op oudere leeftijd kan het je overkomen: osteoporose, ook wel botontkalking genoemd. Medicijnen kunnen
de kans op botbreuken verkleinen. door Dick Duynhoven foto’s Arno Massee
Op zoek naar de osteoporosepatiënt
In Nederland hebben ruim 800.000 mensen osteoporose. Maar de meesten weten
dat niet. En van degenen bij wie het wel bekend is, krijgt slechts een derde de juiste
behandeling. Dat moet beter, vinden ze bij het Zorgpad Osteoporose.
“O
steoporose is onderschat, ondergediagnosticeerd en onderbehandeld”, vat dr. Neveen Hamdy
(Endocrinologie) het probleem samen. “En
niet alleen in ons land, maar wereldwijd.”
Hamdy is internist-endocrinoloog en heeft al
meer dan twintig jaar ‘de botten’ als specialiteit. Samen met endocrinoloog Natasha Appelman vormt ze het botteam van het Zorgpad Osteoporose.
“Osteoporose is met een botdichtheidmeting
eenvoudig te ontdekken en er is effectieve en
veilige medicatie beschikbaar”, weet Hamdy.
“Uit epidemiologisch onderzoek blijkt echter
dat vier op de vijf mensen met osteoporose
niet weten dat ze het hebben en dus ook
geen behandeling krijgen. Wij willen die onbekende patiënten opsporen.”
Botbreuken
Alleen al in Nederland breken ruim 85.000
mensen boven de 55 een pols, arm, heup of
andere botten als gevolg van botontkalking.
Soms leidt dat ook tot ingezakte wervels,
waardoor mensen een kromme houding krij-
gen of ‘inkrimpen’. “Je moet de consequenties van een fractuur, zeker bij oudere mensen, niet onderschatten”, zegt Hamdy. “Zij
verliezen hun onafhankelijkheid, worden onzekerder, durven niet meer naar buiten.”
Tot nu toe werden op de polikliniek zo’n
achthonderd patiënten per jaar behandeld.
Meestal gaat het om de gecompliceerde
vormen van osteoporose, veroorzaakt door
oncologische problemen, longklachten of steroïdengebruik. Het merendeel van de patiënten komt van buiten de regio. Via een nieuwe
aanpak wil het botteam achthonderd van de
nog niet bekende osteoporosepatiënten bereiken: een verdubbeling van het huidige aantal.
Uitnodiging
Natasha Appelman vertelt hoe het botteam
dat ambitieuze doel wil bereiken. “Mensen
met een fractuur komen voor acute behandeling doorgaans bij de afdeling Traumatologie
of Orthopaedie. Alle mannen en vrouwen
boven de vijftig, waarbij de breuk mogelijk
het gevolg is van botontkalking, krijgen in
samenwerking met deze afdelingen een uit-
nodiging voor het Zorgpad Osteoporose.”
Bij het eerste bezoek aan het zorgpad verzamelt een medisch secretaresse informatie
over de gezondheid en leefstijl van de patiënt. Ook wordt de botdichtheid gemeten
en prikt men bloed voor onderzoek. Bovendien worden er foto’s gemaakt van de wervelkolom om te zien of er misschien ‘stille fracturen’ zijn. Dat zijn breuken die het gevolg
zijn van osteoporose, maar waar de patiënt
(nog) niet echt last van heeft.
Behandelplan
Een week later - of voor mensen die niet zo
mobiel zijn: dezelfde dag - volgt een afspraak
met de endocrinoloog. Die bespreekt de uitslagen van het onderzoek en stelt bij mensen
die inderdaad osteoporose hebben een behandeling voor. Appelman: “Het zorgpad is
zodanig georganiseerd dat mensen zo weinig
mogelijk afspraken hebben. Bovendien is het
heel individueel. Doordat we zoveel informatie hebben verzameld, kunnen we elke patiënt een behandelplan op maat geven. Naast
medicatie zit daarin ook een advies over leefstijl: goede voeding en voldoende bewegen.
Zo’n advies geven we ook aan mensen met
een fractuur die géén osteoporose hebben,
maar wel osteopenie. Dat is een voorstadium
van osteoporose en daarom in veel gevallen
ook een reden om mensen te behandelen.”
Veertig patiënten
De nieuwe aanpak van het zorgpad blijkt
goed te werken. In de eerste zes weken meldden zich al veertig nieuwe patiënten. Neveen
Hamdy en Natasha Appelman zijn ervan
overtuigd dat er nog veel meer zullen volgen.
”En als we dan patiënten in een zo vroeg
mogelijk stadium de juiste behandeling geven, kunnen we in veel gevallen een volgende fractuur voorkomen.” ■
Neveen Hamdy en Natasha Appelman vormen het botteam, dat mensen met osteoporose vroeg wil
behandelen
[16]
Je moet de consequenties
van een fractuur, zeker
bij oudere mensen, niet
onderschatten
28 augustus 2012 | nummer 6
Arts & Patiënt
Ik had nergens last van
Een val, een botbreuk, een behandeling
- en een week later naar het Zorgpad
Osteoporose. De 78-jarige Mathea Haar
weet nu dat ze osteoporose heeft. En al
heeft ze het niet zo op medicijnen, het
risico op wéér een botbreuk is wel
kleiner geworden.
H
et gebeurde in februari van dit jaar.
Mevrouw Haar loopt met een vriendin door Wassenaar. Hier en daar
ligt nog sneeuw en zij heeft niet gezien dat er
een paar stoeptegels omhoog steken. “Ik
struikelde en viel voorover, keihard op mijn
knie.”
Schuifelen
Ondanks de pijn rijdt zij zelf naar huis met
het idee dat haar knie flink gekneusd is. Maar
’s nachts wordt de pijn heviger. Zij realiseert
zich dat het waarschijnlijk een breuk is. “De
volgende dag was het zondag, dus er was
geen huisarts. Bij de Eerste-Hulppost van het
LUMC bleek inderdaad dat mijn knieschijf
was gebroken.”
Na een paar uur verlaat zij het ziekenhuis
met haar been in het gips. “Nou dat was niet
om te juichen hoor. Vanaf mijn enkel tot
mijn lies in een koker. Bijna acht weken lang.
Ik woon alleen en kan niet goed overweg met
krukken, dus ik ben al die tijd heel langzaam
door het huis geschuifeld. Van stoel naar
stoel. Maar het ging!”
Geen patiënt
Een paar dagen na het ongeval krijgt mevrouw Haar een brief van het LUMC: een
uitnodiging voor het Zorgpad Osteoporose.
“Eerst begreep ik het niet goed; endocrinologie… osteoporose… Maar ik ben er toch
maar heen gegaan. Op die dag kreeg ik een
heel uitgebreid vraaggesprek over mijn gezondheid. Er werd van alles gemeten en ik
had een gesprek met de arts, mevrouw Appelman. Alles achter elkaar, zonder wachttijd.
Dat was echt fantastisch. Uiteindelijk kreeg ik
te horen dat ik osteoporose had. En achteraf
is dat eigenlijk ook niet zo verwonderlijk, gezien mijn leeftijd.”
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
Mathea Haar: ‘Ik ging er eigenlijk vanuit dat er niks aan de hand was’
Vanaf mijn enkel tot mijn
lies in een koker. Bijna acht
weken lang
Sindsdien het bezoek aan het zorgpad slikt
zij elke dag een calciumtablet en één keer per
week een pilletje Risedronaat natrium. “Maar
noem me geen patiënt, want dat ben ik niet!”
Dilemma
Natuurlijk is ze blij dat er iets tegen te doen
is. Maar ze noemt het ook een dilemma.
“Het is wonderbaarlijk zoals die medicijnen
hun werk doen. Je slikt iets in en dat komt
dan vanzelf bij je botten. Er komt een soort
filmlaagje over je botten te liggen en dat
geeft dan een versteviging. Allemaal heel
knap. Maar tegelijkertijd denk ik: wat neem
ik nu eigenlijk voor rommel in? Ik heb een
paar keer de bijsluiter gelezen. Buikpijn werd
genoemd, dat kreeg ik inderdaad. En in het
begin kreeg ik na elk pilletje pijn in mijn botten. Maar ja, nu ik weet dat ik osteoporose
heb, is het ook moeilijk om géén medicijnen
te nemen. Want stel dat ik mijn heup breek,
dan zeggen mijn kinderen tegen me: waarom
heb je dan ook die medicijnen niet ingenomen?”
Beter uitkijken
Ook vóór het ongeluk had mevrouw Haar
wel gehoord over botontkalking en dat het
vooral bij oudere mensen voorkomt. “Een
vriendin van me heeft het, zelf had ik nergens last van. Ik wilde wel aan dat onderzoek
meedoen, maar ik ging er eigenlijk van uit
dat er niks aan de hand was. Het is wel fantastisch dat ze er via dat zorgpad achter zijn
gekomen. En die medicijnen zullen best wel
helpen. Maar ik kijk nu ook beter uit waar ik
loop.”
■
[17]
KORT N I EU WS
Playbackende LUMC’ers
Wilt u eens zien hoe LUMC-medewerkers
het zouden doen in de Playbackshow, als die
nog bestond? Dat kan! Op YouTube te bekijken: een fiks aantal LUMC’ers die hun lipsyncende best doen op een lipdub. Bij dit relatief nieuwe fenomeen maakt een groep
mensen - collega’s, vrienden, familie, Amerikaanse militairen in Irak - een alternatieve
videoclip bij een bestaand nummer. De camera beweegt meestal door verschillende
ruimtes en gangen en toont daarbij toepasselijk uitgedoste, dansende en playbackende
mensen.
De NCRV bracht in 2011 een tv-serie waarin
vrienden en bekenden voor een dierbare
De wervelkolom centraal
Hoe voorkom je dat een slachtoffer direct na
het ongeluk extra zenuwschade oploopt?
Welke afwegingen moet je maken als je een
aangeboren afwijking aan de overgang tussen halswervelkolom en schedel wilt opereren? En wat moet een huisarts met een patiënt met rugpijn? Deze en heel veel andere
vragen komen sinds 2011 aan bod in het
[18]
zo’n lipdub in elkaar zetten, onder professionele begeleiding. In het kader van het vijftienjarig bestaan van het LUMC kwam nu
ook in Leiden een productiebedrijf langs om
een lipdub op te nemen. Daarmee beschikt
het LUMC als eerste UMC over een eigen
lipdub. Die is gebaseerd op het opzwepende
dansnummer Without you, van DJ David
Guetta en Usher. Volg de reis
van een patiënt (met verve gespeeld door Harm Jagerman,
senior functioneel applicatiebeheerder bij het LUMC) vanaf
zijn binnenkomst per ambulance, via onder andere operatiekamer, collegezaal en verpleegafdeling weer naar buiten door de
hoofdingang. Echt realistisch is het niet: zo
staan zingende leden van de Raad van Bestuur de patiënt op te wachten bij de Spoedeisende hulp, amputeren uitbundig dansende
artsen en assistenten zijn been in een met
slingers versierde operatiekamer, en zwaait
een heel cordon medewerkers - onder wie
zelfs hoogleraren in toga - de patiënt uit als
hij (mét twee benen) het
LUMC uiteindelijk weer verlaat.
Wilt u zien of uw arts, verpleegkundige of bekende uit het
LUMC toevallig meedoet? Gebruik de QR-code bij dit artikel
of tik de zoekterm “LUMC lipdub” in bij YouTube. (DdV) ■
keuzeblok Spinale Chirurgie, waar geneeskundestudenten zich in hun tweede of derde
jaar voor kunnen inschrijven.
Doel is om studenten vanuit verschillende
medische disciplines een overzicht te geven
van de aanpak van wervelkolom-aandoeningen, vertelt dr. Carmen Vleggeert-Lankamp,
neurochirurg en coödinator van het keuzeblok. “De aanpak is aan de ene kant heel
praktisch, met operaties die studenten live
kunnen volgen en meeloopmiddagen. Aan
de andere kant besteden we ook veel aandacht aan anatomie en complexe pathologie.
Tijdens de derde week van het blok zijn studenten soms al aardig in staat om met interessante invalshoeken op lopend onderzoek
te komen. Vorig jaar is daar zelfs een promotieonderzoek uit voortgekomen.”
Maar ook studenten zonder onderzoeksambities komen goed aan hun trekken. De opzet van de cursus is multidisciplinair en integraal. Zo krijgen studenten niet alleen college
van neurochirurgen en orthopeden, maar bijvoorbeeld ook van fysiotherapeuten, huisartsen, traumatologen, anesthesisten, revalidatie-artsen en een ambulancebroeder.
Vleggeert-Lankamp: “Spinale aandoeningen
zijn eigenlijk in drie categorieën onder te verdelen: slijtage, tumoren en trauma’s. Het
mooie van dit onderwijs is dat de specialisten
die aandoeningen allemaal op een eigen manier benaderen. De radioloog Mark Kruit
vertelt bijvoorbeeld hoe je de plaats van een
wervelkolomtrauma op een foto kunt zien.
Traumachirurg Kees Bartlema plaatst het wervelkolomtrauma in de behandeling van de
totale traumacasus. Met een ambulancebroeder laat hij studenten oefenen hoe je iemand
direct na een ongeluk moet behandelen.”
Zou niet iedere student basale kennis over
wervelkolom-aandoeningen moeten hebben?
“In het reguliere onderwijs komt de spinale
chirurgie inderdaad nauwelijks aan bod”, beaamt Vleggeert-Lankamp. “De introductie
van het keuzeblok is een eerste stap om daar
verandering in te brengen. Maar van mij
hoeven ze later niet allemaal orthopedisch
of neurochirurg te worden. Het belangrijkste
doel is dat de studenten enthousiast blijven
voor het vak.” (IvdH)
■
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
TOEN Brandweerman
NU Coördinator functioneel
beheer zorg
De ideale plek
Patrick van den Brink (38) kwam het
LUMC binnen als analist. Inmiddels is hij
leidinggevende binnen de ICT-afdeling.
“Ik wist al snel dat ik niet mijn hele leven in het laboratorium wilde werken.”
door Jos Overbeeke
foto Arno Massee
Wat wilde je vroeger worden?
Tja, mijn vader zat bij de vrijwillige brandweer, dus het antwoord is niet moeilijk te raden. Een wat origineler idee kreeg ik rond
mijn twaalfde, toen op de middelbare school
een film werd vertoond over een ziekenhuis
waarin ook een laboratorium voorkwam. Dat
leek me wel wat. Daarom heb ik via de Middelbare de Hogere Laboratorium Opleiding
gevolgd. Mijn eerste baan was als microbiologisch analist in het Rijnland Ziekenhuis.
En beviel het?
Jawel, maar ik wist al snel dat ik dit niet tot
mijn pensioen wilde blijven doen. Het punt
met de functie van analist is dat doorgroei
maar beperkt mogelijk is. Daarnaast speelt
voor mij dat als ik in januari al weet wat ik in
december moet gaan doen, de lol er snel af
is. Dat geldt trouwens voor meer analisten,
heb ik bij oud-klasgenoten gemerkt. Velen
zijn doorgegroeid naar functies buiten het laboratorium.
Wat ben jij gaan doen?
In het Rijnland Ziekenhuis kreeg ik de gelegenheid het analysewerk te combineren met
de computer, wat altijd een hobby van me is
geweest. Op de afdeling mocht ik assisteren
bij de invoering van een nieuw informatiesysteem en dat vond ik ontzettend leuk om te
doen. Wel jammer was dat we het ingewikkelder maar interessanter analysewerk altijd opstuurden naar het LUMC. Toen ik hoorde
dat het LUMC ook dacht aan een project
van laboratoriumautomatisering ben ik overgestapt, in de hoop de analistenfunctie daar
te kunnen combineren met de computer.
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
Uiteindelijk ben je helemaal gestopt met het
laboratoriumwerk.
Zo zie ik dat niet. Onze afdeling - Functioneel beheer zorg - is een soort intermediair
tussen de zorgafdelingen van het ziekenhuis
en de eigenlijke ICT-afdeling. LUMC’ers met
vragen over hun computer komen bij ons terecht. En als zij problemen signaleren of veranderingen willen, pakken wij dat op, samen
met de andere ICT-afdelingen of de leveranciers. Omgekeerd zijn wij voor de ICT-afdelingen de vertegenwoordigers van de eindgebruikers. Dat is bijvoorbeeld handig bij communicatie rond veranderingen in ICT. Onze
afdeling heeft dus met beide partijen te maken en dat is voor mij een ideale plek, daar
ben ik op m’n best. Op onze afdeling zitten
meer mensen die eerst wat anders hebben gedaan, bijvoorbeeld uit de zorg komen. Die
kunnen dus goed schakelen tussen verschillende denkwijzen.
Waar hebben jullie in de praktijk ’t meest mee
te maken?
De overstap een jaar geleden op het nieuwe
informatiesysteem EZIS is een megaklus die
nog steeds veel tijd en aandacht vraagt. Ruim
4500 gebruikers moeten ermee leren omgaan,
ervaring opdoen, en natuurlijk zijn er kinderziekten. In feite zijn we nog steeds bezig dit
proces te begeleiden.
Grote informatiseringsprojecten verlopen nogal
eens problematisch.
Ik denk dat de invoering van EZIS heel goed is
gegaan. De gebruikers in het LUMC hebben
de belangrijkste stem gehad in deze verandering en dat vind ik mooi. Verder is de geplande
opleverdatum gehaald en dat is erg knap.
Je doet nu een opleiding bedrijfskunde erbij. Vanuit de ambitie om verder hogerop te klimmen?
Onze afdeling Functioneel beheer is in de
loop der jaren sterk gegroeid en veranderd.
Eerst was ik nog een soort meewerkend voorman, nu ben ik vooral leidinggevende. Daardoor komen andere vragen op mijn bordje
dan eerst. Wat ik leer in de opleiding helpt
mij in de uitvoering van mijn huidige functie. Kansen voor verdere groei houd ik zeker
in de gaten, maar voorlopig heb ik voldoende uitdaging in deze baan.
■
[19]
Leidse opleiding Geneeskunde
klaar voor de toekomst
Leidse studenten Geneeskunde beginnen dit jaar met een herzien
onderwijsprogramma. Een sterkere link tussen theorie en praktijk
moet deze artsen van de toekomst beter voorbereiden op hun beroep.
door Marije Zomerdijk foto Marc de Haan
[20]
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
H
oe daag je studenten Geneeskunde
uit het beste uit zichzelf te halen?
Hoe leid je de artsen van de toekomst op? De eerstejaars studenten Geneeskunde die in september aan de Leidse opleiding beginnen, starten met een herzien curriculum (= onderwijsprogramma). Het doel:
nog betere artsen opleiden, met een gedegen wetenschappelijke basis en veel kennis
van de praktijk. Integratie is daarbij het
Leidse sleutelwoord.
Herhalen van stof
Het huidige curriculum loopt sinds 1999.
Tijdens een visitatie in 2008 bleek dat de
opleiding op een aantal punten beter kon.
Van studenten en docenten kwamen dezelfde signalen. Tijd dus voor een opfrisbeurt.
“Integratie van theorie en praktijk staat in
het nieuwe curriculum centraal”, vertelt dr.
Arnout Jan de Beaufort, opleidingscoördinator en voorzitter van de taskforce curriculumherziening. Samen met onderwijskundige Sylvia Vink vormt hij de kern van het
team dat het herziene curriculum helpt ontwikkelen. De Beaufort: “In alle blokken leggen we voortaan heel nadrukkelijk de link
met de dagelijkse praktijk in de kliniek. Het
vak anatomie bijvoorbeeld koppelen we
meteen aan het doen van lichamelijk onderzoek. ‘Wat kun je straks als arts met deze
kennis?’, dat is de rode draad.”
Het herziene onderwijsprogramma moet
het studenten makkelijker maken de opgedane kennis te onthouden. Vink: “Voor een
arts is parate kennis zonder meer belangrijk.
Bij onze studenten bleek er op dit vlak nog
wel wat winst te boeken. Het herhalen van
stof door die steeds in een andere context
aan te bieden, blijkt goed te werken. En ook
als studenten zich in groepjes over uitdagende vraagstukken moeten buigen, onthouden
ze de stof beter. Voor beide is in het herziene curriculum volop ruimte.”
Een eigen coach
Die ruimte ontstaat onder andere doordat
de blokken langer zijn, wat meer tijd geeft
om de diepte in te gaan. Om de integratie
van theorie en praktijk vorm te geven, bedacht het team een bijzondere constructie.
De Beaufort: “Elk blok wordt vormgegeven
door een team geleid door twee blokcoördinatoren; één vanuit een basisvak - bijvoorbeeld een biochemicus - en één vanuit de
Het herziene curriculum
zit vol leuke opdrachten,
waar de studenten wel
hard voor moeten werken
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
klinische praktijk - bijvoorbeeld een neurochirurg. Als je mensen met verschillende
achtergronden laat samenwerken, dan dagen ze elkaar uit, prikkelen elkaar en komen
zo met mooi en divers onderwijs. Precies
wat studenten willen.”
Ook de studenten worden meer uitgedaagd,
vertelt dr. Jolanda van der Zee, lid van de
taskforce en docent in basisvakken als biochemie en genetica. “Het herziene curriculum zit vol leuke opdrachten, waar de studenten wel hard voor moeten werken. De
werkgroepen worden bijvoorbeeld minder
vrijblijvend. Studenten krijgen straks hun eigen studentcoach; een docent uit de kliniek
die werkgroepen begeleidt maar ook een-opeen-gesprekken heeft met zijn of haar studenten. Daarin gaat het over motivatie, studieresultaten en professioneel gedrag.”
Laten leven
“Het is goed dat de opzet en de inhoud van
de opleiding Geneeskunde eens goed opgeschud worden”, vindt Van der Zee. “De komende tijd wordt het spannend. Dan gaan
we merken of het curriculum ‘studentproof’
is, en hoe de betrokken docenten het gaan
ervaren.” Van der Zee merkte in de aanloop
naar het nieuwe collegejaar dat er onder hen
nog wel wat zorgen zijn. “We vragen meer
van de studenten, maar ook van de docenten. Een meer interactieve manier van werkgroepen begeleiden kost meer energie. En
het nakijken van de toetsen, die voortaan
meer uit open vragen dan uit meerkeuzevragen zullen bestaan, kost extra tijd.”
Hoogleraar neurochirurgie en lid van de
taskforce Wilco Peul merkt ook dat sommige docenten nog twijfels hebben. In het herziene curriculum staan per blok meerdere
vakgebieden centraal. Is het niet beter om je
telkens helemaal op één vak te richten, vragen zij zich af. Zelf denkt Peul dat de integratie van vakgebieden en vooral ook van
theorie en praktijk juist leidt tot een betere
beheersing van de stof. “Een hele dag theoretisch college over bijvoorbeeld de werking
van het hart, daarmee houd je de aandacht
van de student niet vast. Maar als je zo’n
college diezelfde dag laat volgen door een
cardioloog die vertelt over voorbeelden uit
de praktijk, of door een ontmoeting met
een hartpatiënt, dan gaat de stof veel meer
leven.”
Is het studeerbaar?
De zorgstage, waarbij de student een aantal
weken meeloopt op een verpleegafdeling, is
in het nieuwe rooster naar het begin van het
jaar verplaatst. Peul vindt dat een goede
zaak. “De studenten zijn nog maar net bekomen van hun introductiefeestjes en dan
gooien we ze in het diepe. Ze worden meteen helemaal ondergedompeld in de zorg,
en komen er al snel achter of ze zich daar
Het herhalen van stof door
die steeds in een andere
context aan te bieden,
blijkt goed te werken
wel in thuis voelen.” Met het herziene curriculum wil Leiden nog betere artsen gaan afleveren. Maar wat is eigenlijk een goede
arts? Peul heeft daar wel ideeën over: “Een
goede arts stelt altijd de patiënt centraal. Hij
of zij is maatschappelijk bewust en denkt
niet in hokjes, blijft altijd zijn algemene
kennis bijspijkeren en is op de hoogte van
het laatste wetenschappelijke onderzoek.
Zulke artsen willen wij in Leiden opleiden.”
Vierdejaarsstudenten Joost Egberts en Mark
Boonstra zijn al aardig op weg naar de begeerde dokterstitel. Als studentleden van de
taskforce houden zij de belangen van de
aankomende studenten scherp in de gaten.
“Is het studieprogramma leuk en interessant, maar vooral ook: is het studeerbaar?
Dat vinden studenten belangrijk”, zegt
Boonstra. “Docenten komen soms heel enthousiast met interessante opdrachten die
een onrealistisch hoge studiebelasting blijken te hebben. Wij trekken dan aan de bel:
het onderwijs moet uitdagend zijn, maar
het moet niet zijn doel voorbij schieten.”
Hogere lat
De studenten hebben zich ook hard gemaakt voor tentamens met meer open vragen. Boonstra: “Een tentamen met meerkeuzevragen daagt niet uit om je de stof
echt eigen te maken. En als je dan in de kliniek staat, blijkt je kennis tekort te schieten;
de overgang is veel te groot.” De opleiding
mag best meer van haar studenten vragen,
vindt Egberts. “De lat mag hoger! Nu noemen veel studenten hun opleiding tijdens
de eerste jaren gekscherend een ‘hbo-opleiding’; het is veel kennis stampen, en niet
uitdagend en wetenschappelijk genoeg. Ook
vinden ze dat ze pas laat in de studie met
echte patiënten in aanraking komen. Als dat
eerder kan, zie je eerder waar je het allemaal
voor doet.”
De twee zijn enthousiast over het nieuwe
curriculum. Egberts: “Maar we moeten wel
kritisch volgen hoe het verder gaat. Straks
lopen er twee processen naast elkaar: het
ontwikkelen van het tweede en derde jaar
en het uitvoeren van het eerste jaar. De komende eerstejaars zijn wel een beetje proefpersoon. Het wordt belangrijk om goed te
communiceren en evalueren. Ik wil benadrukken dat ook wij een prima opleiding
volgen. Maar de groep die nu begint... daar
ben ik best jaloers op!”
■
[21]
Twee Veni’s . . .
Voor vele jonge onderzoekers is het elk jaar een spannend moment: de uitreiking van de Veni-subsidies. Deze beurzen zijn bedoeld voor onlangs gepromoveerde onderzoekers, om hun ingediende voorstel in de komende drie jaar te kunnen realiseren.
Binnen het LUMC mogen we twee onderzoekers met interessante onderzoeksprojecten feliciteren.
door Maarten Mulder foto’s Marc de Haan
Slaapritme en cholesterol
Endocrinoloog dr. Nienke Biermasz heeft een lange historie van onderzoek naar hypofyseaandoeningen. Daarbij legde ze een verband met een
ontregeling van de hypothalamus. In de hypothalamus ligt de biologische
klok, die ons dag- en nachtritme reguleert. Verstoring daarvan heeft gevolgen voor de stofwisseling en kan leiden tot metabool syndroom. “Bij
proefdieren leidt een verstoord dag- en nachtritme tot een grotere gewichtstoename dan een vetdieet.”
Biermasz wil weten waarom dit zo is. Ze is niet de enige. “Dit onderzoeksveld is ‘hot’. Er bestaat al veel onderzoek naar diabetes, maar weinig
op het gebied van cholesterolmetabolisme en aderverkalking.” Niet alleen daarom besloot Biermasz haar Veni-voorstel daarop te richten. “Het
LUMC is optimaal ingericht voor cholesterolonderzoek. In Leiden hebben
we hiervoor een uniek diermodel, en bovendien de mogelijkheid om samen te werken met experts als prof. Joke Meijer, prof. Patrick Rensen en
prof. Louis Havekes.”
Biermasz zal voor haar onderzoek op verschillende manieren te werk
gaan. Met behulp van de zogeheten NEO-studie, met gegevens van 6000
mensen met obesitas die de afgelopen jaren in het LUMC verzameld zijn,
kan ze de relatie tussen slaapritme en verstoord vetmetabolisme bestuderen. In het lab gaat ze kijken naar de effecten van ritmeverstoring in
diermodellen. En bij patiënten gaat Biermasz het dag-nachtritme proberen te verbeteren.
Naast aandacht voor de patiënt hoopt Biermasz ook meer algemene bewustwording te creëren voor de gevolgen van een slecht slaapritme. Die
worden momenteel onderschat, vindt ze. “In de huidige maatschappij bepaalt de natuur niet meer het dag- en nachtritme. Het lijkt erop dat dingen als kunstlicht, jetlags en nachtdiensten negatieve effecten op de gezondheid kunnen hebben. Gewichtstoename en een verhoogd cholesterol
komen niet alleen door ongezond eten en weinig beweging. Een verstoord dag- en nachtritme speelt ook een belangrijke rol. Maar dat zie je
nog niet op tv.”
■
Dr. Nienke Biermasz: “De gevolgen van een slecht slaapritme op gewicht en
cholesterol worden onderschat”
[22]
Dr. Jeroen Buijs: “De hamvraag is: hoe kun je die tumorstamcellen gevoeliger
maken voor therapie?”
Tumorstamcellen
Dr. Jeroen Buijs doet onderzoek naar uitzaaiingen in het bot door onder
andere prostaattumoren, in de groep van dr. Gabri van der Pluijm (Urologie). “De tumorwereld staat op zijn kop. Vroeger dacht men dat alle tumorcellen dezelfde eigenschappen bezaten. Maar sinds enkele jaren is
duidelijk geworden dat in solide tumoren maar een klein gedeelte van de
cellen zorgt voor langdurige groei en de vorming van uitzaaiingen: de tumorstamcellen.” Na een opeenstapeling van bewijzen is intussen zelfs de
sceptische oncoloog overtuigd van het bestaan van deze cellen. Onderzoek op muizen liet zien dat wanneer men bij het transplanteren van kankercellen slechts de tumorstamcellen verplaatste, er een nieuwe tumor
ontstond, terwijl bij het transplanteren van ‘gewone’ tumorcellen er niets
gebeurde.
Deze kennis opent nieuwe mogelijkheden. Om kanker te behandelen, zou
de focus vooral moeten liggen op het opruimen van deze stamcellen.
Maar dat is niet bepaald eenvoudig. “Het blijkt dat de tumorstamcellen
relatief ongevoelig zijn voor conventionele therapie, straling en chemokuren. Zo’n kuur heeft wel een effect van weken of maanden, maar daarna kan de kanker weer terugkomen. Waarschijnlijk door die stamcellen.”
De hamvraag is: hoe kun je die tumorstamcellen gevoeliger maken voor
gewone therapie? En hoe zorg je ervoor dat de aanpak geen bijwerkingen
heeft voor gewone stamcellen?
Buijs heeft in het verleden onderzoek gedaan naar tumorremmende
groeifactoren, zogeheten bone morphogenetic proteins (BMP’s), die juist
de stamcellen aanpakken. “Ik wil weten hoe en via welke route die BMP’s
precies werken.” Dat gaat Buijs in vitro en in muismodellen bestuderen.
“Het uiteindelijke idee is een combinatietherapie te ontwikkelen waarbij
eerst de BMP’s gericht de tumorstamcellen afzwakken, waarna we met de
conventionele therapie álle tumorcellen kunnen opruimen.” ■
28 augustus 2012 | nummer 6
. . . en twee Vidi’s
In juli deelde NWO de jaarlijkse Vidi-subsidies uit aan talentvolle onderzoekers. Zij kunnen daarmee een eigen onderzoekslijn
ontwikkelen. In het LUMC zagen twee reuma-onderzoekers hun voorstellen gehonoreerd.
door Raymon Heemskerk foto’s Arno Massee
Chronische reuma voorkomen
Reumatoïde artritis - kortweg reuma - begint met een ontsteking in
één gewricht. Pas als er meerdere gewrichten zijn aangedaan en ook
andere kenmerken aanwezig, zoals ochtendstijfheid of bepaalde
bloedafwijkingen, spreken we van reuma. Toch ontwikkelt niet iedereen met een gewrichtsontsteking reuma. “Soms gaat het gewoon
over. We willen begrijpen waar die verschillen vandaan komen, om
te snappen wat de ziekte chronisch maakt”, vertelt internist-reumatoloog dr. Annette van der Helm (38).
Patiënten met pijnlijke gewrichten melden zich eerst bij hun huisarts.
Die stuurt ze steeds vaker direct door naar de reumatoloog. “Dat is
goed; vroeg ingrijpen loont, weten we inmiddels. Mensen die binnen
twaalf weken reumamedicatie krijgen hebben een veel betere uitkomst. Ze hebben de helft minder gewrichtsschade en het gaat ook
vaker over”, aldus Van der Helm. “Maar de vraag is nu: hoe vroeg
moet je zijn? Wanneer begint reuma? En helpt het om risicopatiënten nog eerder medicatie te geven?” Patiënten die op de Early Arthritis Recognition Clinic in het LUMC komen worden nu pas behandeld als ze ook daadwerkelijk ontstoken gewrichten hebben. Van der
Helm denkt dat daar mogelijk een fase aan voorafgaat. “Het lijkt
erop dat de ziekte al eerder begint. Bij bloeddonoren is bijvoorbeeld
aangetoond dat er al jaren voordat iemand reuma krijgt antistoffen
in het bloed kunnen voorkomen die bij reuma horen.”
Van der Helm gaat daarom onderzoek doen bij mensen die wel pijnklachten hebben, maar nog geen zichtbare ontsteking. Samen met de
afdeling Radiologie gaat ze bij deze mensen hand- en voet-MRI’s maken om te zien of er toch een ontsteking zit die aan de buitenkant
niet te zien is. De volgende vraag is dan natuurlijk: welke factoren
bepalen of zo’n ontsteking blijft bestaan? Van der Helm hoopt een
deel van het antwoord te vinden in DNA-methylatie, een regelmechanisme dat bepaalt of genen aan of uit staan. “We hopen uiteindelijk zo vroeg te kunnen ingrijpen dat we voorkomen dat de ziekte
chronisch wordt”, aldus de reumatoloog.
■
Dr. Annette van der Helm: “We willen weten welke factoren bepalen of de
ziekte chronisch wordt”
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Dr. Leendert Trouw: “Waarom heeft de ene patiënt bepaalde antilichamen wel
en de andere niet? Dat willen we begrijpen”
Dr. Leendert Trouw (37) sleepte vijf jaar geleden al een Veni-beurs in
de wacht. Nu zet hij zijn reumaonderzoek voort met een nog prestigieuzere Vidi. Anders dan zijn collega Annette van der Helm is hij
geen arts, maar bioloog van opleiding. Hij zoomt in op het moleculaire proces dat aan het ontstaan van reuma ten grondslag ligt. Een
belangrijke rol daarbij spelen antilichamen, stoffen die het afweersysteem normaal gesproken aanmaakt tegen indringers, zoals virussen
of bacteriën. Per ongeluk kunnen deze antilichamen gericht zijn tegen het eigen lichaam, zoals bij reuma het geval is. Het worden dan
auto-antilichamen genoemd, vertelt Trouw. “Veel reumapatiënten
hebben auto-antilichamen in het bloed tegen eiwitten die een moleculaire verandering hebben ondergaan, de zogenaamde gecitrullineerde eiwitten.” Bij het testen of iemand reuma heeft wordt er vaak
ook naar deze antilichamen gekeken. Toch is ongeveer 40 procent
van de reumapatiënten ‘ACPA-negatief ’, wat inhoudt dat ze geen antilichamen (anti-citrullinated protein antibodies (ACPA)) tegen deze
eiwitten hebben. “Inmiddels hebben we nog een andere groep antilichamen ontdekt, de zogenaamde anti-CarP-antilichamen, die gericht
zijn tegen gecarbamyleerde eiwitten. Ongeveer 20 procent van de
reumapatiënten die ACPA-negatief is, heeft wel deze anti-CarP-antilichamen”, aldus Trouw. “We willen nu gaan uitzoeken hoe het komt
dat de ene patiënt deze antilichamen wel heeft en de andere niet.
En: wat voor gevolgen heeft de aanwezigheid ervan, en kun je er wat
tegen doen? We willen begrijpen hoe reuma ontstaat en we denken
dat deze antilichamen daar inzicht in kunnen geven.” Dankzij contacten met verschillende internationale onderzoeksgroepen hoopt
Trouw een grote groep reumapatiënten te kunnen onderzoeken. Hij
is, evenals Van der Helm, erg te spreken over de hulp die er in het
LUMC is voor onderzoekers die een beurs willen aanvragen. “Het is
handig als er iemand van buiten langskomt die je voorstel bekijkt,
want zelf heb je altijd last van tunnelvisie. Als je door bent naar de
laatste ronde krijg je de kans om je praatje te oefenen voor een aantal
hoogleraren. Aan de feedback die je dan krijgt heb ik veel gehad.” ■
[23]
“Ik ben geen moleculair bioloog of bio-informaticus en dit verhaal heeft een hoog abstractieniveau”, waarschuwt dr. Mariet Feltkamp, klinisch viroloog bij de afdeling Medische Microbiologie. Ze is een van de 52
auteurs boven een uiterst compact geschreven artikel in het prestigieuze wetenschapsblad Nature. Waar het over gaat?
“Je kunt op moleculair niveau verschillende
typen tumorcellen vergelijken met cellen die
zijn geïnfecteerd met verschillende typen virussen, waarvan je weet dat ze soms tumoren
veroorzaken. Je kijkt dan naar duizenden genen en interacties tussen de eiwitproducten
van die genen, zeg maar naar netwerken. En
in die tumorcellen en de geïnfecteerde cellen
zijn dan vergelijkbare patronen te herkennen. We weten al dat tumoren vaak verschillende genetische afwijkingen bevatten, maar
die zijn lang niet allemaal essentieel voor
hun ontstaan. De gedachte is dat je met kanker-veroorzakende virussen als gids de moleculaire veranderingen op het spoor kunt komen die cruciaal zijn voor het ontstaan van
bepaalde typen kanker. Op zichzelf geen
nieuw idee, maar hier is dat op een onge-
Goed tot excellent
Dit voorjaar deed het LUMC examen. Twee
weken lang werd al het wetenschappelijk onderzoek beoordeeld door een visitatiecommissie. Die was van ’s ochtends vroeg tot ’s
avonds laat bezig met het bekijken van onderzoeksprogramma’s en zelfevaluaties, en
vooral met het voeren van heel veel gesprekken. Met de uitslag mag het LUMC tevreden
zijn: het overgrote deel van het onderzoek
wordt minimaal als ‘goed’ beoordeeld. Er
zijn zelfs vakgebieden die over de hele linie
excellent presteren.
De visitatiecommissie was samengesteld uit
[24]
foto Marc de Haan
KORT N I EU WS
Virussen als gidsen in routes
naar kanker
kend grote schaal uiterst systematisch onderzocht. Dat levert een enorme berg aan gegevens op.”
De auteurs blijken vrijwel allemaal te werken
rondom Harvard Medical School in Boston.
Wat doet Feltkamp daartussen? “Er is gewerkt met vier virusfamilies die verband
houden met kanker: humaan papillomavirus, Epstein-Barr virus, adenovirus en polyomavirus. Iedere familie bestaat weer uit vele
soorten en ik heb een van de polyomavirusbiomedische toppers uit binnen- en buitenland - onder meer Frankrijk, Zweden, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten. “Ze
mochten geen band hebben met onderzoekers van hier en niet betrokken zijn bij
LUMC-onderzoek”, legt directeur Onderzoek Ruud Kukenheim uit. “Zo konden we
de kwaliteit en de onafhankelijkheid van
hun oordeel waarborgen.”
De laatste visitatie dateert van zes jaar geleden. De gemiddelde kwaliteit is in de tussentijd omhoog gegaan. Er werden meer vijfjes
(op een schaal van 1 tot 5) en minder tweetjes gescoord. De meeste afdelingen maken
meer werk van het aantrekken van jonge ta-
sen aangeleverd: het trichodysplasia spinulosa-geassocieerde virus (TSV), dat wij twee
jaar geleden in het LUMC hebben ontdekt.
Toen ik daar op een congres voor het eerst
over vertelde werd ik door een van de hoofdonderzoekers aangeklampt die het onmiddellijk wilde hebben voor deze analyses, nog
vóór het virusgenoom gepubliceerd was.”
Feltkamp heeft ook jarenlang gewerkt aan
bepaalde papillomavirussen. “Die kennen
we vooral als oorzaak van baarmoederhalskanker, maar ze zitten ook op de huid, vooral bij patiënten met een slechte afweer, die
veel plaveiselcelkankers van de huid krijgen.
Alleen troffen we het virus in dit type kankercellen in veel te lage aantallen aan om
aannemelijk te kunnen maken dat ze de kanker ook echt hadden veroorzaakt. De in dit
nieuwe onderzoek beschreven genetische
profielen laten echter zien dat deze papillomavirussen wel degelijk specifiek ingrijpen
in de moleculaire machinerie van cellen.
Dat kan echt geen toeval zijn en het geeft
mij als viroloog interessante nieuwe moleculaire aanknopingspunten. Uiteindelijk is het
mooi als je hard kunt maken dat een virus
bij het kankerproces betrokken is. Het kan je
een handvat geven voor diagnostiek en preventie.” (JHvD)
■
lenten. Verschillende LUMC-fellowships en
een stimuleringsprogramma hebben de afgelopen jaren daarin verbetering gebracht. Een
zeer goede indruk maakte ook de keuze om
afdelingsoverstijgende profileringsgebieden
in te stellen, samen met zogenaamde technology focus areas, zoals het Leiden Genome Technology Center en het Stamcelcentrum.
Uiteraard valt er ook wel wat te verbeteren.
Zo zou hier en daar het onderzoek wat meer
focus mogen hebben. Kukenheim: “De profileringsgebieden zullen daar goed bij gaan
helpen.” Onderzoeksgroepen zouden soms
wat strategischer kunnen publiceren, in belangrijke tijdschriften die veel geciteerd worden.
Een ander punt van aandacht is de communicatie naar de buitenwereld. “Met voortreffelijk onderzoek alleen ben je er niet, je
moet het ook goed registreren en zichtbaar
maken.” Het directoraat Onderzoek werkt
daaraan, met een researchinformatiesysteem
(Converis) dat nu geïmplementeerd wordt.
Was Kukenheim verrast door de uitslag?
“Niet heel erg. Natuurlijk weten we in het algemeen wel hoe het met ons onderzoek gaat
en waar het misschien nog beter kan. Maar
ik vind het heel goed dat ons een spiegel
wordt voorgehouden door onafhankelijke
experts. We staan open voor kritiek en verbeteringen. Daar kunnen we de komende jaren mee verder.” Bovendien: “Het proces
was voor iedereen zeer intensief en tijdrovend, dus ik ben tevreden dat het is afgerond.” (MvB)
■
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
De ene kunstheup
is de andere niet
Wie een kunstheup krijgt hoort daar op z’n minst tien jaar
plezier van te hebben, vinden orthopeden. Helaas zijn er typen op de markt die vaak al veel eerder voor problemen zorgen. LUMC’ers denken dat uitgebreider testen dit leed kan
voorkomen.
door Raymon Heemskerk foto Arno Massee
“I
k ben vóór innovatie”, benadrukt Rob Nelissen, hoogleraar
Orthopedie in het LUMC. “Maar nieuwe producten moeten
wel goed zijn.” Helaas blijkt soms pas na jaren dat nieuwe
kunstgewrichten voor problemen zorgen. Zoals recent met de metaal-op-metaal-prothese (MoM), waarvan de nadelen eind mei werden belicht door tv-programma KRO reporter en het artsenblad Medisch Contact.
Slijtagedeeltjes
Het idee achter deze MoM-heup, ook wel sportheup genoemd, was
goed, vindt Nelissen. “Die prothese was bedoeld voor relatief jonge
mensen. Omdat zij meestal veel meer bewegen dan ouderen is er een
verhoogd risico dat de heup uit de kom schiet. De sportheup heeft
een grotere kop, waardoor de kans op uit de kom schieten kleiner is.”
Ook is het materiaal slijtvaster dan het polyethyleen of keramiek dat
in conventionele kunstheupen gebruikt wordt. Maar tegenover deze
voordelen staan ook nadelen. De MoM-prothesen kunnen minuscule slijtagedeeltjes afgeven die het omringende weefsel irriteren. Resultaat: pijn en een loszittende heup, wat vroegtijdige vervanging noodzakelijk maakt. “Bij een goede heupprothese zit na tien jaar minimaal 90 procent er nog in. Bij deze sportheup is dat naar schatting
maar 60 procent”, aldus Nelissen.
Te soepele regels
In Nederland zijn ongeveer tienduizend van dit omstreden type heupen geplaatst, geen hiervan overigens in het LUMC. De orthopeed
merkt wel dat patiënten vaker naar bepaalde producten vragen,
dankzij direct-to-patient-marketing van zowel industrie als bepaalde
klinieken. “Als de patiënten dan niet krijgen wat ze willen gaan ze
soms ergens anders heen. Een aantal Nederlandse patiënten heeft
deze sportheup bijvoorbeeld in België gekregen.”
Het effect van deze op de patiënt gerichte reclame is in de Verenigde
Staten nog veel sterker, weet onderzoeker Marc Nieuwenhuijse.
“Neem bijvoorbeeld geslachtsspecifieke knieprothesen. Er zijn geen
aanwijzingen dat ze beter zijn, maar vrouwen vragen er soms wel
om, omdat ze erover gehoord hebben.” Nieuwenhuijse is promovendus van Nelissen en onderzoekt momenteel hoe de toelating van orthopedische implantaten tot de markt verloopt. Hiervoor verblijft hij
een aantal maanden in New York bij de Food and Drug Administration
(FDA), die over toelating van producten op de Amerikaanse markt
gaat. “Medicijnen gaan door allerlei klinische trials, die jaren duren,
voor ze aan grote groepen patiënten worden gegeven. De regels voor
implantaten, zoals heup- en knieprothesen, maar ook defibrillatoren,
zijn veel minder streng”, merkt Nieuwenhuijse op. Of die regels nu
gaan veranderen kan hij niet zeggen. “Er gaan door deze zaak natuurlijk wel stemmen op om de regels strenger te maken, maar dat is
een omvangrijke operatie waarmee veel belangen gemoeid zijn.”
Problemen voorkomen
Ook de Europese Unie, die beslist over toelating tot de Europese
markt, hanteert minder strenge regels voor medische hulpmiddelen
dan voor medicijnen. “De regels voor heup-, knie- en schouderprothesen zijn in 2007 wel aangescherpt, maar de nieuwe eisen garanderen nog geen kwalitatief hoogwaardig product”, meent Nelissen. De
testen waaraan nieuwe prothesen worden onderworpen vindt hij te
beperkt. Na toelating op de markt vond tot voor kort ook in Nederland geen monitoring meer plaats. In 2002 nam Nelissen het initiatief voor een regionale registratie van heup- en knieprothesen, dat inmiddels landelijk is overgenomen. “Door grote aantallen te analyseren moeten problemen eerder worden opgemerkt”, aldus Nelissen.
Problemen voorkomen is natuurlijk nog beter. Nelissen en Nieuwenhuijse pleiten er daarom voor nieuwe prothesen eerst te testen bij een
kleine groep, zoals ook met medicijnen gebeurt. “De recent ontwikkelde röntgentechniek RSA, waarmee behandelaars in een vroeg stadium kunnen voorspellen of een prothese los gaat laten, kan daar
een rol in spelen”, aldus Nelissen. Met deze methode, die is ontwikkeld binnen Medical Delta, het samenwerkingsverband tussen Leiden, Delft en Rotterdam, wordt direct na het plaatsen een 3D-röntgenfoto van de exacte positie van de prothese in het bot gemaakt.
Met een tweede foto na een aantal maanden kan de orthopeed tot
op de tiende millimeter zien of de prothese verschoven is. Op deze
manier kunnen patiënten bij wie er iets mis is eerder worden herkend. Ook kan men eerder signaleren of een bepaald type prothese
vaak voor problemen zorgt. “Wij gebruiken bij nieuwe protheses altijd RSA. Hopelijk wordt dit soort testen de standaard ”, aldus Nelissen. ■
90 procent van de goede kunstheupen zit er na tien jaar nog in
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
De regels voor implantaten zijn veel
minder streng dan die voor medicijnen
[25]
Geld uit Europa
De Europese Unie verstrekt subsidies aan individuele onderzoekers en consortia. Een flink aantal LUMC’ers kreeg deze zomer te horen dat zij zich mogen storten op onderzoek dat met
EU-geld gefinancierd wordt. door Raymon Heemskerk
Nederland doet het goed
Littekenweefsel tegengaan
Steeds minder geld vloeit rechtstreeks naar onderzoeksinstellingen. Daarom is een goede
strategie om subsidies te werven een must voor de huidige generatie onderzoekers, aldus
Jacqueline Ton, adviseur onderzoekssubsidies in het LUMC. Of iemand zich daarvoor
het beste kan wenden tot een Nederlandse subsidieverstrekker, zoals NWO of ZonMw,
of beter een EU-subsidie kan proberen te verkrijgen, hangt af van het soort onderzoek.
“De eisen voor elke subsidie zijn anders. Voor EU People- en EU Health-subsidies moeten bijvoorbeeld grote consortia van Europese onderzoeksinstellingen en bedrijven gevormd zijn”, aldus Ton. Zij merkt wel dat de belangstelling voor Europese subsidies toeneemt. “Wetenschappers zien dat het in Nederland lastiger wordt om geld voor onderzoek te krijgen, terwijl het Europese onderzoeksbudget nog groeit.” Het huidige Europese financieringsprogramma FP-7 verdeelt ruim 50 miljard euro in zeven jaar. Voor de
opvolger, Horizon 2020, dat in 2014 van start gaat, bedraagt het budget naar verwachting
maar liefst 80 miljard euro. Nederland doet het relatief goed bij het verkrijgen van dit
geld. “Agentschap NL heeft berekend dat wij ongeveer 6 procent aan het totale budget
bijdragen, en dat er 7 procent naar Nederland terugvloeit”, aldus Ton.
Prof. Ton Rabelink van de afdeling Nierziekten krijgt een EU Health-subsidie
(STELLAR) van 6 miljoen om te kijken
of chronische nierschade te remmen is
met een nieuw type stamcel uit de nier.
“Wij hebben deze soort onlangs uit
menselijk weefsel geïsoleerd. Hij lijkt in
muizen nierschade te kunnen tegengaan”, vertelt Rabelink. Bij aandoeningen als suikerziekte, hogebloeddruk en
auto-immuunziekten ontstaat vaak littekenweefsel in de nieren. “Als zulke fibrose eenmaal optreedt gaan de nieren
steeds verder achteruit. We willen uitzoeken of we dat met deze cellen tegen
kunnen gaan.” Samenwerkingspartners
zijn onder andere de Universiteit Twente en een vooraanstaande stamcelonderzoeksgroep in Australië die deze cellen
ook heeft ontdekt, maar dan in muizen.
Zenuwen aankleuren
Stabiliteit van het genoom
Dr. Fijs van Leeuwen van de afdeling Radiologie, sectie Interventional Molecular
Imaging, krijgt een ERC Starting Grant
van 1,5 miljoen euro. Met deze persoonlijke subsidie gaat hij op zoek naar een
stof om zenuwen aan te kleuren. “Bij
sommige chirurgische ingrepen, zoals
een operatie aan de tong of de prostaat,
is er een grote kans op zenuwschade met
allerlei vervelende gevolgen. Door een
contrastmiddel te ontwikkelen dat ervoor zorgt dat een chirurg voor en tijdens operatie kan zien waar de zenuwen
lopen hopen we in de toekomst zenuwschade te kunnen vermijden”, aldus Van
Leeuwen.
Dr. Alfred Vertegaal (Moleculaire Celbiologie) ontvangt een ERC Starting
Grant van 1,5 miljoen euro voor onderzoek naar zogenoemde SUMO-eiwitten. Deze Small Ubiquitin-like Modifiers
kunnen zich hechten op heel specifieke
plaatsen op eiwitten in de cel, en veranderen daarmee de functie van die eiwitten. “SUMOylering blijkt belangrijk
voor de stabiliteit van het genoom, en
staat op die manier in verband met kanker en neurodegeneratieve ziekten”, vertelt Vertegaal. Met zijn groep heeft hij al
veel voorwerk verricht. “We zijn bezig
om SUMOylering van eiwitten grootschalig in kaart te brengen”, legt Vertegaal uit. “Ons voorwerk is cruciaal geweest om deze subsidie te bemachtigen:
daarom is deze subsidie een mooie erkenning voor onze hele onderzoeksgroep. Het aanvraagtraject was heel
competitief. Des te blijer ben ik dat het
gelukt is.” (DdV)
[26]
28 augustus 2012 | nummer 6
Niercystes voorkomen
Minder afstoting
Dr. Dorien Peters van de afdeling Humane Genetica ontvangt een Marie Curie Research
Training Grant van 3 miljoen euro voor onderzoek naar cystenieren. Hiermee kan zij
twee promovendi en een postdoc aanstellen voor het project ‘Trancyst’, dat cystenieren
onderzoekt, een aandoening die relatief veel voorkomt. “Een op de duizend mensen heeft
er een genetische aanleg voor”, aldus Peters. Wanneer zij rond de twintig zijn verschijnen
de eerste cystes in de nieren en als vijftiger is nierdialyse vaak noodzakelijk. “We kennen
de verantwoordelijke genen, maar we zoeken nog naar therapeutische aangrijpingspunten om de groei van de cystes te remmen.” Een van de voorwaarden voor de nog aan te
stellen promovendi is dat zij uit het buitenland afkomstig zijn. “Zo ontstaat er een Europees netwerk op het gebied van cystenieren.”
Prof. Frans Claas van de afdeling Immunohematologie en Bloedtransfusie krijgt
een EU Health-subsidie van 3 miljoen
euro om de transplantatiemogelijkheden uit te breiden voor nierpatiënten
met veel HLA-antilichamen. “Voor 30
tot 40 procent van deze patiënten is het
moeilijk een donororgaan te vinden binnen het gebied van Eurotransplant”, vertelt Claas. Bij transplantaties moeten de
HLA-antigenen van donor en ontvanger
zoveel mogelijk overeenkomen om de
kans op afstoting klein te houden. “De
ruim 5000 HLA-antigenen die we nu
kennen blijken echter niet allemaal even
belangrijk. Sommige HLA-verschillen
worden wel getolereerd.” Samen met
stichting Eurotransplant en partners in
acht Europese landen onderzoekt Claas
dit verder. Daarnaast gaat hij HLA-verschillen tussen landen in kaart brengen
en hoopt hij de uitwisseling van donororganen voor deze groep van moeilijk te
transplanteren patiënten in Europa te
stimuleren.
Datasets combineren
Vaccinologen opleiden
Prof. Jeanine Houwing-Duistermaat van
de afdeling Medische Statistiek krijgt
een subsidie van 6 miljoen euro uit
het Europese onderzoeksprogramma
Health. In het door haar gecoördineerde MIMOmics-consortium gaan onder
meer bio-informatici en epidemiologen
uit acht landen methoden ontwikkelen
om biomarkerprofielen gebaseerd op
meerdere datasets, zoals genomics (genen), metabolomics (onder andere aminozuren en adrenaline), glycomics (suikergroepen) te detecteren. “We willen
bijvoorbeeld kijken waarom sommige
mensen met veel overgewicht niet ziek
worden. Wat is er bij hen anders? Nu
wordt er bij dit soort onderzoek vaak
naar één ding gekeken. Wij willen de informatie van verschillende datasets met
elkaar combineren en kijken of we dan
méér vinden”, aldus Houwing. De in
verschillende Europese landen verkregen datasets worden in een zogenaamde
meta-analyse gecombineerd, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen
tussen landen en meettechnieken. “Zo
ontstaat een unieke Europese samenwerking die de methodologie voor ‘ big data’
in life sciences op een hoger niveau kan
brengen.”
Prof. Ben van der Zeijst van de afdeling
Medische Microbiologie is coördinator
van ‘Vactrain’, dat een Marie Curie Research Training Grant van 3 miljoen
euro ontvangt. Elf Europese partners
werken in dit project samen om een
postdoctorale opleiding tot vaccinoloog
op te zetten. “Zo’n opleiding is er op dit
moment niet, terwijl het belang van vaccins voor de wereldgezondheidszorg
niet kan worden overschat”, aldus Van
der Zeijst. “Het ontwikkelen van vaccins
is een voornamelijk Europese aangelegenheid. Met het trainingsprogramma
investeren we in de toekomstige generatie vaccinologen.” De twaalf Europese
partners uit acht landen die aan dit project meedoen kunnen in totaal elf promovendi aanstellen die hun promotieonderzoek combineren met het volgen
van cursussen aan verschillende instellingen in Europa.
L e i d s U n i v e r s i ta i r M e d i s c h C e n t r u m
Invasie remmen
Dr. Sjef Verbeek (Humane Genetica)
krijgt een Marie Curie Research Training Grant van ruim 3,5 miljoen euro.
Hiermee gaat hij de interactie tussen het
afweersysteem en groeiende tumoren
bestuderen. “Bij tumoren treedt altijd
een invasie van afweercellen op. Soms
remmen die de groei van de tumor, maar
in andere gevallen stimuleren ze de
groei juist. We willen beter begrijpen
waar dat verschil mee te maken heeft,
zodat we dat beter kunnen proberen te
sturen”, licht Verbeek toe. Aan het project werken zeven academische centra
en twee bedrijven mee. De twee promovendi die het LUMC aanstelt gaan zich
richten op de werking van therapeutische antilichamen, waarvan het werkingsmechanisme ook nog niet goed is
opgehelderd.
[27]
Niet meer helemaal de oude
Patiënten hebben verschillende klachten als de hypofysetumor genezen is
door Willy van Strien foto Arno Massee
“G
efeliciteerd, u bent genezen”, krijgen veel mensen met
een hypofyseaandoening een keer te horen. “Maar klopt
het, voelt u zich goed?” vroeg neuropsychologe Cornelie
Andela (Endocrinologie) woensdagavond 4 juli aan een groot aantal
hypofysepatiënten en ex-patiënten in de Burumazaal. Niet helemaal,
zo bleek: veel mensen houden lichamelijke en psychische klachten,
ook als de behandeling al jaren geleden is afgerond.
De volgende dag zou het Centrum voor Endocriene Tumoren Leiden
worden geopend, waar het Hypofysecentrum onder valt. Ter gelegenheid daarvan was deze informatieavond voor hypofysepatiënten georganiseerd. Een belangrijke vraag in het onderzoek, vertelde endocrinoloog dr. Alberto Pereira, is hoe het de genezen patiënten op de lange termijn vergaat.
Onomkeerbare verandering
De hypofyse is een kleine klier in de hersenen die verschillende hormonen maakt. De meest voorkomende hypofyseaandoening is een
goedaardig gezwel (adenoom). Hoe hinderlijk zo’n tumor is, hangt af
van de plaats waar hij zit. Betreft dat het gebied dat het hormoon
ACTH maakt - het hormoon dat de bijnierschors aanzet om op zijn
beurt het stresshormoon cortisol te maken - dan veroorzaakt het gezwel een overmatige cortisolproductie met verschillende gevolgen: het
syndroom van Cushing. Zit het gezwel in het gebied dat groeihor-
moon produceert, dan ontstaat door een teveel aan groeihormoon de
ziekte acromegalie. Een niet-hormoonproducerend gezwel kan tegen
de oogzenuw drukken en het gezichtsvermogen verminderen.
Artsen halen het gezwel in de hypofyse weg met een operatie of bestraling. Soms ontstaat vervolgens een tekort aan een hormoon.
Meestal lukt het om de hormoonspiegels met medicijnen weer goed
te krijgen en dan is de aandoening verholpen. Maar hoewel patiënten
tevreden zijn over de behandeling, voelen velen zich daarna toch niet
helemaal de oude.
Mensen die zijn genezen van het syndroom van Cushing blijken psychisch kwetsbaar te zijn, zei Pereira. Ze hebben over het algemeen een
hogere bloeddruk dan anderen en bij een stresstest blijkt die ook nog
eens sterker omhoog te gaan; dat is kenmerkend voor een verminderde stressbestendigheid. Kennelijk heeft het soms jarenlange overschot
aan cortisol onomkeerbare gevolgen gehad. Mensen die zijn genezen
van acromegalie komen nogal eens terug met gewrichtsklachten, vertelde Kim Claessen (Endocrinologie): pijn en stijfheid. Ze blijken veel
vaker dan andere mensen te lijden onder gewrichtsslijtage; er gaat
kraakbeen verloren en er ontstaan botuitgroeiseltjes. Ook hier lijkt een
overmaat aan hormoon een onomkeerbare verandering in gang te
hebben gezet.
Achteruitgang
Zowel na het syndroom van Cushing als na acromegalie kunnen later
psychische klachten spelen, voegde Andela eraan toe. Ex-patiënten
hebben vaak een wat slechter geheugen dan anderen en doen bepaalde hersentaken minder goed. Ze kunnen meer gevoelens van angst en
depressie hebben, zijn emotioneel minder stabiel en wat gesloten. Het
is allemaal te weinig om te spreken van een regelrechte stoornis, maar
de ex-patiënten ervaren het als achteruitgang.
Mensen die aan een niet-hormoonproducerend adenoom van de hypofyse zijn geopereerd kunnen later met slaapproblemen tobben, vertelde Sjoerd Joustra ten slotte. Hij vraagt zich af of de tumor wellicht
niet alleen op de oogzenuw heeft gedrukt, maar ook op de hypothalamus daarboven. Daar zetelt namelijk de biologische klok die het dagen nachtritme stuurt. Ex-patiënten blijken een minder duidelijk dagen nachtritme te hebben en slechter te slapen: ze liggen meer wakker,
en hebben meer oppervlakkige slaap en minder droomslaap dan normaal. Overdag zijn ze dan ook vaak moe.
Ermee leren omgaan
Door deze lichamelijke en psychische klachten houden veel patiënten
die van een hypofysetumor zijn genezen toch een lagere kwaliteit van
leven. Om hun welbevinden te verbeteren, zal in januari 2013 het Patiënt Educatie Programma Hypofysetumoren voor patiënten en partners van start gaan. In acht sessies leren de deelnemers om beter om
te gaan met de ziekte. Noëlle Kamminga (Neurologie), die zo’n programma heeft ontwikkeld voor mensen met de ziekte van Parkinson,
past dit nu samen met Andela aan voor mensen met een hypofyseaandoening. De bezoekers van de informatieavond konden zich er
meteen voor opgeven. ■
Een hypofysetumor in het gebied dat groeihormoon produceert leidt tot
reuzengroei
[28]
Ex-patiënten hebben vaak een wat
slechter geheugen dan anderen en doen
bepaalde hersentaken minder goed
28 augustus 2012 | nummer 6
KO
H
OR
E TZ N
I TI EDUAW
T ?S
Literatuur en Gene
eskunde - LitMed
- geeft inzicht
in de beleving va
n ziek-zijn. Dat ka
n de zorg verbeter
Voor iedere Cicero
en.
verdiept prof. Ad
Kaptein (Medische
Psychologie) zich
in een boek waarin
ziekte een rol spee
lt.
Gehoorcampagne voor
de jeugd ingeluid
Bedrogen
Zij is een weduwe met een dochter en een zoon. Nu ze een halve eeuw vrouw is, observeert ze het verval: “te veel en te grote vlekken op mijn huid, iets waartegen nog geen
medicijn is ontdekt.” Erger vindt Rosalie het “erlöschen ihrer physischen Weiblichkeit”:
angst, emotionele onrust, hoofdpijn, irritatie en somberte vervangen die vrouwelijkheid.
“De natuurlijke maandelijkse pijn van vrouwen zou ik graag weer ervaren, nu ben ik niet
langer vrouw, ik ben niets dan afval.”
Van afval naar verjonging: haar zoon Eduard initieert de omslag zonder het te beseffen.
Hij krijgt op school geen Engels. Reden genoeg om een Amerikaan privéleraar Engels te
maken. Ken (29) snijdt zijn vlees bij de maaltijden met het gezin op zijn Amerikaans; het
accent waarmee hij Duits spreekt vertedert Rosalie - en ook kennissen als Frau Pfingsten
en Frau Lützenkirchen, dames uit de betere klasse in het interbellum. Gespierde bovenarmen, brede schouders en smalle heupen: Ken beneemt de Duitse vrouwen de adem.
Voor Rosalie is hij de fontein van de eeuwige jeugd. Ze krijgt weer kleur op de wangen,
de post-menopauzale matriarch maakt plaats voor de dartele vrouw die ze twintig jaar
eerder was. “Het was het werk van zijn jeugd, (…) de natuur bewerkstelligt wonderen in
mijn ziel.” Dochter Anna hoort als eerste het nieuws van haar moeder: “Een wonder, victorie! Het is terug. De natuur beloont me, (…) de ziel is baas over het lichaam. Ik ben
weer vrouw.”
Rosalie geeft haar passie voor Ken de vrije teugel. Een vriendschappelijk boottochtje op
de Rijn eindigt in hun dwalen door verborgen zalen in een kasteel aan de oever. De bedompte ruimten roepen lust op maar de geur van dood doet beiden walgen. In de slotgracht drijven zwarte zwanen, statig en alert. Rosalie voert de dieren het brood dat door
Ken warm is gehouden onder zijn jas. De symboliek is haast te zwaar: de sierlijke, vrouwelijke lijven van de zwanen, de stevige halzen als fallussen, het gesis uit de rode zwanenbekken voor ze het brood verslinden. Rosalie laat de teugels los: “Vanavond of morgen kom ik naar je kamer”, belooft ze Ken.
Die nacht verandert het wonder van de verjonging in een ramp. De krampende pijn in
haar onderlichaam is ondragelijk. Het is niet de door Rosalie zo verwelkomde maandelijkse pijn. De volgende ochtend al wordt de diagnose gesteld: uitgezaaid ovariumcarcinoom. Van liefde en passie komt niets.
Nobelprijswinnaar Thomas Mann (1875 - 1955) stierf aan longkanker. Hij ontkende die
ziekte zo ongeveer tot aan zijn overlijden. Met zijn geest wilde hij het lichaam overwinnen - maar hij verloor. Zijn Die Betrogene (1953) doet medisch geschoolde lezers discussieren over de precieze diagnose, en over of de tumor hormonen produceert die de passie
bij Rosalie induceren. Het omslag van het boek toont gestileerde ovaria in de kleur van
geronnen bloed. Tumoren en hormonen verklaren geen liefde, ook al weerhoudt passie
het lichaam niet van een vrije val. Ook Rosalies passie stopt de ziekte niet: “Rosalie stierf
een milde dood, betreurd door allen die haar kenden.”
■
L E I DS UN I V E R SI TA I R M E DI SC H CE N T RU M
Dat de jeugd maar moeilijk luistert, daar kan
menig ouder en grootouder over meepraten.
Het daadwerkelijk fysiek slechter kunnen horen
van die leeftijdsgroep is een recentere ontwikkeling. Jongeren stellen hun trommelvliezen
steeds vaker bloot aan harde geluiden, bij een
concertbezoek of via een koptelefoon, met het
risico ze onherstelbaar te beschadigen. De Nederlandse KNO-vereniging vond het daarom
hoog tijd de werkgroep preVENT op te richten
en een tweejarige campagne te starten. Het tegengaan van gehoorschade op jonge leeftijd is
het doel. De aftrap van de campagne vond op
vrijdag 13 juli plaats in de Heineken Music
Hall, op het Frisss XXL feest, een evenement
speciaal voor twaalf- tot vijftienjarigen. Daar
was een team van KNO-artsen aanwezig om de
jongeren voor te lichten en oordoppen uit te
delen.
“Het was een succes”, meent audioloog dr. Jan
De Laat (KNO), die deelneemt aan deze werkgroep. “Van de drieduizend aanwezige jongeren hebben we er zeker duizend bereikt, en er
zevenhonderd bereid gevonden oordoppen te
dragen en een vragenlijst in te vullen.” De
Laat heeft zelf onderzoek gedaan naar gehoorbeschadiging bij jongeren door muziek. “Jongeren die vaak zijn blootgesteld aan harde muziek hebben moeite spraak te kunnen verstaan
in een rumoerige omgeving. Vaker nog hebben
ze last van, soms blijvende, pieptonen.”
Uit de antwoorden van de vragenlijst bleek dat
meer dan tien procent van de ondervraagden
een blijvende pieptoon ervaart. Verder bleek
slechts een derde van de respondenten er iets
voor te voelen aan gehoorbescherming te
doen. “Dat is beter dan een paar jaar geleden”,
zegt De Laat. “Het is ook niet makkelijk ze te
bereiken. De boodschap moet ‘cool’ zijn.
Deze doelgroep zal niet snel luisteren naar
ons. Daarom hebben we bijvoorbeeld de provinciale missen ingezet om ons te helpen. Zij
zijn een rolmodel voor jonge meisjes.”
Naast het verder uitdelen van oordoppen zal
preVENT, in samenwerking met de Nationale
Hoorstichting, ook aan de slag gaan met Nickelodeon, om zoveel mogelijk bewustzijn te
kweken onder jongeren. Meer informatie is te
vinden op de website, www.kno.nl/prevent en
op www.oorcheck.nl. (MM)
■
[29]
HOR A EST
Veilig en effectief
Therapeutisch vaccineren tegen baarmoederhalskanker, dat heeft volgens
Koen Oosterhuis de toekomst. Voor zijn
promotieonderzoek ontwikkelde hij betere DNA-vaccins tegen deze ziekte.
door Maaike Roefs
H
et humaan papillomavirus (HPV) is
een veelvoorkomend seksueel overdraagbaar virus. Meestal richt het
virus geen blijvende schade aan, maar in
sommige gevallen blijven virusdeeltjes langdurig aanwezig en kan onder andere baarmoederhalskanker ontstaan. De huidige behandeling van deze ziekte is gericht op het
vroegtijdig opsporen van afwijkingen met
een uitstrijkje en het chirurgisch verwijderen
van verdacht weefsel.
Sinds een paar jaar zijn er vaccins beschikbaar tegen de meest voorkomende subtypes
van het virus. Deze vaccins werken preventief: ze verhinderen het binnendringen van
het virus in de cellen, maar hebben geen zin
als iemand al besmet is. “In de praktijk
houdt dat in dat alle meisjes die nog niet
seksueel actief zijn deze vaccins moeten krijgen, terwijl maar een heel klein percentage
baarmoederhalskanker zal ontwikkelen. De
kosteneffectiviteit is daarom laag en voor
ontwikkelingslanden zijn deze vaccins dan
ook te duur. En daar vallen juist de meeste
slachtoffers”, merkt Oosterhuis op.
Virus nabootsen
Een therapeutisch vaccin hoeft alleen maar
aan diegenen gegeven te worden die ook
daadwerkelijk ziek zijn en is daarom in potentie veel kosteneffectiever. “Omdat baarmoederhalskanker een virale oorsprong
heeft, zijn er in de kankercellen lichaamsvreemde eiwitten van het virus te vinden.
Daarom moet het mogelijk zijn om de kankercellen heel gericht op te ruimen met behulp van het eigen immuunsysteem, zonder
Stelling
Een protocol is als een lantaarnpaal: het
biedt licht in de duisternis, maar alleen een
dronkeman houdt zich eraan staande
Remco Zoethout
[ 30]
daarbij gezond weefsel aan te tasten. Dat is
precies waar we ons met onze therapeutische
DNA-vaccins op richten.”
Bij DNA-vaccinatie worden er stukjes DNA
in cellen gebracht. De cel maakt op basis
van het DNA het gewenste eiwit, antigeen
genoemd, en presenteert dit vervolgens op
het celoppervlak. Dit proces bootst precies
een virale infectie na. Cellen van het immuunsysteem, de zogenaamde T-cellen, kunnen het antigeen herkennen en doden vervolgens alle cellen in het lichaam die hetzelfde antigeen bezitten. In principe dus ook
de kankercellen. “Voorwaarde is wel dat het
DNA-vaccin een zeer krachtige reactie van
de T-cellen opwekt, omdat kankercellen vaak
al enigszins ongevoelig zijn geworden voor
aanvallen van het immuunsysteem. Daarnaast moet het vaccin zelf natuurlijk veilig
zijn in gebruik. De combinatie krachtig en
veilig, dát was de focus van mijn onderzoek”, aldus Oosterhuis. “Ja, de inleiding is
altijd vrij lang...”, voegt hij daar lachend aan
toe.
In de cleanrooms
De onderzoeker, die zijn promotieonderzoek
uitvoerde in het NKI-AVL maar promoveerde bij het LUMC, bracht veranderingen aan
in de volgorde van het virale DNA. “Door
het DNA te ‘shuffelen’ konden we uitsluiten
dat op de plek van injectie een tumor zou
ontstaan. De reactie van de T-cellen nam
hierdoor ook af, maar daar hebben we een
oplossing voor gevonden. Wanneer er aan
het antigeen ook specifieke stukjes eiwit afkomstig van bacteriën worden toegevoegd,
reageren de T-cellen veel beter en is het vaccin veel effectiever.”
Het ontwikkelde vaccin testte Oosterhuis
vervolgens uitvoerig op gekweekte cellen en
in muizen, waarna het vaccin veilig en effectief bevonden werd. “Het idee was dat ik tijdens mijn promotietraject een vaccin voor
humaan gebruik zou ontwikkelen, produceren en testen in de kliniek. Hoewel er in
mijn proefschrift weinig aandacht voor is,
heb ik voor het maken van het vaccin veel
tijd doorgebracht in de cleanrooms in de
apotheek van het Slotervaartziekenhuis en
Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis in Amsterdam. Het is natuurlijk een unieke mogelijkheid om als apotheker je zelfontwikkelde
vaccin te produceren voor gebruik in de kliniek. We zijn nu bijna klaar voor een klinische trial, waarin we het vaccin voor het
eerst gaan testen in mensen. Helaas ben ik
daar zelf niet meer direct bij betrokken.” ■
Koen Oosterhuis promoveerde 27 juni 2012 op
zijn proefschrift getiteld Preclinical development
of DNA vaccine candidates for the treatment of
HPV16 induced malignancies bij prof. John
Haanen (LUMC/Oncologie en NKI-AVL).
Sinds september 2011 is hij werkzaam als scientist vaccine generation bij Crucell in Leiden.
28 AUGUSTUS 2012 | NUMMER 6
Op haar LinkedIn-pagina windt ze er geen doekjes om. “I am a scientist ‘to the bone’, I am amazed by how nature works almost every
day and enjoy making people enthusiastic about science.” Geen wonder dat dr. Hester Happé (30) ook nu ze gepromoveerd is graag
onderzoek blijft doen. door Diana de Veld foto Arno Massee
In de rubriek ‘Blijvertje’ portretteren we een promovendus
die na zijn promotie in het LUMC blijft werken
Je werkt nu bij Ouderengeneeskunde, maar zat eerst bij Humane Genetica.
Ja, ik deed daar onderzoek naar erfelijke cystenieren. Dat is een aandoening waarbij mensen in de loop van hun leven cysten - met vocht
gevulde blaasjes - in hun nieren ontwikkelen. Die cysten maken het gezonde nierweefsel stuk, waardoor de patiënten uiteindelijk aangewezen
zijn op nierdialyse.
Hoe zie je je toekomst?
Ik zou het liefst in het wetenschappelijk onderzoek willen blijven werken. Maar ik weet ook dat er meer gegadigden zijn dan beschikbare
plaatsen. Mijn postdoc-aanstelling biedt mogelijkheden en met deze
positie is de eerste stap gezet.
■
Wat heb je onderzocht?
De afdeling had al eerder met een consortium bepaald welk genen
voor erfelijke cystenieren zorgen, maar hoe dat zich vertaalt naar de
vorming van cysten was nog onbekend. Ik heb daar met een muismodel naar gekeken.
En?
Het is nog steeds niet helemaal duidelijk, maar we zijn wel een stapje
verder. Bij mensen ontstaan de eerste cysten vaak rond hun twintigste,
zonder dat dat klachten geeft. Tegen de tijd dat ze vijftig, zestig zijn,
moeten ze gaan dialyseren. Het lijkt erop dat de enige werkzame kopie
van het gen tijdens de jeugd nog voldoende eiwit levert om de vorming van cysten te voorkomen. Maar daarna lukt dat niet meer. Als er
dan celdeling optreedt - en dat gebeurt als er schade aan weefsel is gaat het mis en ontstaan er cysten. Die verdrukken ander weefsel, dat
daardoor ook schade oploopt. Zo ontstaan er nog meer cysten: het
sneeuwbaleffect.
Geen minpunten aan het onderzoek kunnen bespeuren?
Nou, het papierwerk vind ik minder. Verder maakte ik in het begin van
mijn promotie erg lange dagen, maar daar ben ik mee gestopt - anders
houd je het niet vol. Ik ben toen meer gaan dansen en hardlopen.
En wat onderzoek je nu bij Ouderengeneeskunde?
We weten dat mensen uit langlevende families minder snel verouderen,
en dat geldt ook voor hun huid (zie ook pg. 12-13, red.). Ik ga onderzoeken of de functie van de mitochondrieën, de energiefabrieken van
de cel, bij langlevende mensen anders is dan bij ‘normale’ mensen. Dat
doe ik bij cellen in de huid, zogenoemde fibroblasten.
Verder promoveerden
Alexander Mohseny, 27 juni: Osteosarcoma
Models: Understanding Complex Disease. Promotor: prof. Pancras Hoogendoorn (Raad
van Bestuur, voorheen Pathologie). Over het
osteosarcoom, een zeldzame, agressieve
vorm van botkanker.
Remco Zoethout, 27 juni: Applications of alcohol clamping in early drug development. Promotoren: prof. Joop van Gerven (Neurologie) en prof. Adam Cohen (Nierziekten).
L E I D S U N I V E R S I TA I R M E D I S C H C E N T R U M
Over een nieuwe procedure om stabiele alcoholconcentraties in het bloed te bewerkstelligen voor alcohol- en geneesmiddelenonderzoek.
Hester Happé, 27 juni: Cyst initiation, cyst
expansion and progression in ADPKD. Promotor: prof. Martijn Breuning (Klinische Genetica). Zie hierboven.
Sanne Claessens, 27 juni: Programming the
Brain: towards intervention strategies. Promotor: em. prof. Ron de Kloet (Medische Farmacologie). Over het effect van vroege levenservaringen op het ontstaan van stressgerelateerde aandoeningen later in het leven.
Avital Amir, 28 juni: Biology and clinical relevance of T-cell allo-HLA reactivity. Promotor:
prof. Fred Falkenburg (Hematologie). Over
hoe een afweerreactie ontstaat na het geven
van een stamceltransplantatie om bijvoorbeeld leukemie te behandelen.
[ 31]
BLI J V ERT JE
Onderzoeken, dansen en hardlopen
Een eigen verhaal
Toeval is zijn leidraad bij het schilderen. Want
wat het schilderij zal voorstellen weet Ronald
Zuurmond (1964) van tevoren niet. De verf, de
structuur van het doek wijzen hem de weg. Ieder schilderij heeft volgens Ronald Zuurmond
een eigen verhaal, dat zich zal prijsgeven als je
er voor openstaat. “De dingen in het schilderij
zijn er al. Ik hoef ze alleen maar te zien”, aldus
Zuurmond.
Hij laat zich inspireren door voorwerpen die hij
in zijn atelier om zich heen verzamelt. Een tijd
lang was de vingerplant, die hij in potten had
staan, onderwerp van zijn schilderijen. Later
liet hij zich inspireren door uitgedroogde bananenschillen die hij op de vensterbank had
uitgestald. Geïnspireerd door de grillige vormen van de krom getrokken schillen en de
kleuren van geel naar diepzwart, maakte hij
abstracte composities.
Kenmerkend voor de schilderijen van Ronald
Zuurmond is de manier waarop hij de verf in
dikke lagen aanbrengt. Hij schildert zelden
met de kwast, maar schraapt de verf met een
paletmes van het doek of gebruikt een lat
waarmee hij de verf stuurt. Zijn schilderijen
balanceren op de rand van figuratie en abstractie. Dat is ook goed te zien op het hier afgebeelde schilderij, een stilleven van een vaasje met verdroogde takken. De zwarte contouren van het vaasje en de takken lossen op in
de witte pasteuze ondergrond. Wat overblijft
zijn ijle contouren, vage herinneringen aan
wat ooit een vaas was. De bessen daarentegen, van dieprode gekrakeleerde verf, lijken
levensecht. Ze liggen als propjes verf verhoogd op het doek en brengen de voorstelling
■
in evenwicht. (SvN)
Ronald Zuurmond, Zonder titel, olieverf op doek,
60 x 60 cm, 2011.
De kunstwerken in deze rubriek zijn altijd onderdeel van de collectie van het LUMC.
Download