Griekenland en Turkije, een halve eeuw ongemakkelijke bondgenoten Ruud Hoff Medio januari 2002 ontmoetten de oude leiders van de Griekse en Turkse gemeenschappen op Cyprus Glafkos Klerides en Rauf Denktash elkaar in een vriendelijke sfeer op het verlaten vliegveld in de bufferzone bij Nicosia. Ze begonnen onder toezicht van de VN directe besprekingen over een mogelijke hereniging van het sinds 1974 verdeelde eiland. Er heerste destijds enig optimisme omdat zowel Griekenland als Turkije positief reageerden op de toenadering. Inmiddels hebben de onderhandelingen, later onder andere voortgezet in Parijs, nog niets opgeleverd. De kwestie Cyprus is een van de grootste conflictpunten tussen de beide NAVO-partners Griekenland en Turkije. Een oplossing van het vraagstuk was urgent geworden door de aanstaande toetreding van Cyprus tot de EU. Griekenland is daar een warm voorstander van, maar Europa haalt liever geen verdeeld eiland binnen. Turkije koppelt een mogelijke oplossing van de crisis aan zijn eigen lidmaatschapsaanvraag van de EU. Wellicht opent de huidige situatie voor Europa de mogelijkheid om een doorbraak in de kwestie Cyprus te bevorderen. Dat zou dan tevens een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een verbetering van de relatie tussen Griekenland en Turkije. De VS zouden ook graag een Turkse toetreding tot Europa zien teneinde het land beter in het westerse bondgenootschap te verankeren. Om allerlei redenen stond de EU hier huiverig tegenover, terwijl er in Turkije wisselend op gereageerd werd. Terwijl de legertop, het zakenleven en de seculiere partijen zich beijverden voor lidmaatschap van de EU, richtten islamitische en ultranationalistische groepen de blik vaak naar het oosten. In augustus nam het Turkse parlement een reeks hervormingsmaatregelen aan, die het land in Europese ogen aanvaardbaar zouden moeten maken. De vervroegde verkiezingen in november 2002 zullen voor een belangrijk deel in het teken staan van Voor of Tegen Europa. Na de Tweede Wereldoorlog Vijftig jaar geleden werden Turkije en Griekenland lid van de NAVO. Dit was het logische gevolg van de snelle politieke ontwikkelingen in het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied na afloop van de Tweede Wereldoorlog. Zowel Athene als Ankara voelden zich bedreigd door de Sovjet-Unie en communistische expansie. In Griekenland was een krachtige links-georiënteerde verzetsbeweging ELAM ontstaan tijdens de Duits-Italiaanse bezetting. Na de bevrijding installeerden de geallieerden er een pro-Britse regering en herstelden de monarchie onder koning George II. Maar ELAM weigerde zijn strijdkrachten te ontwapenen en boycotte de verkiezingen. De organisatie begon in de bergen van NoordGriekenland een guerrillaoorlog en kreeg daarbij hulp van over de grens. De regering in Athene zag daarin de lange arm van Stalin en beschouwde het verzet als onderdeel van een communistische samenzwering. Tijdens de oorlog had Turkije in overeenstemming met de leer van Mustafa Kemal Atatürk een strikte neutraliteit in acht genomen. Maar toen de Duitsers aan de winnende hand leken (de Duitse troepen stonden op enkele honderden mijlen van Istanboel) kwamen er toch steeds meer tekenen van de traditionele Turkse sympathie voor Duitsland. Maar omdat Turkije de bedoelingen van zijn traditionele vijand Rusland (de Sovjet-Unie) vreesde, zocht het vanaf 1944 toch steeds meer toenadering tot de westelijke geallieerden. Op 23 februari 1945 verklaarde Turkije officieel de oorlog aan het inmiddels bijna verslagen Duitsland. Daarmee voldeed het aan de officiële formaliteiten voor toetreding tot de VN. Stalin 1 beweerde echter dat Turkije in feite in de oorlog de Duitsers had geholpen. Door de Bosporus te blokkeren voor militaire transporten naar de Sovjet-Unie had Turkije immers de geallieerde oorlogsinspanningen ernstig gehinderd. Daarom eiste Stalin militaire bases langs de Bosporus voor de Sovjet-Unie teneinde controle te verkrijgen over de toegang van de Zwarte Zee tot de Middellandse Zee. Daarnaast maakte de Sovjet-Unie aanspraak op delen van Oost-Turkije langs de grens met de Transkaukasus. Groot-Brittannië, dat met zijn marine traditioneel de Middellandse Zee beheerste, was ernstig verzwakt door de Tweede Wereldoorlog en had nu bovendien te maken met problemen in India en andere koloniale gebieden. Het kon daarom niet langer voldoende veiligheidsgaranties geven aan Turkije en Griekenland. De Labour-regering van Clement Attlee was bereid noch in staat de last daarvan alleen te dragen. Daarom drong zij aan op een actieve Amerikaanse rol in het Middellandse Zeegebied. Truman-doctrine In maart 1947 verklaarde de Amerikaanse president Harry Truman in het Congres dat hij vastbesloten was de vrije naties in de wereld te verdedigen tegen het internationale communisme. Zijn doel was containment: indamming van het Sovjet-expansionisme. Deze Truman-doctrine werd onmiddellijk toegepast op Turkije en Griekenland. De Amerikaanse regering trok grote sommen uit voor militaire en economische hulp aan deze landen. De Amerikaanse Zesde Vloot stoomde op naar de Middellandse Zee. De nieuwe Amerikaanse aanpak bleek succesvol. De burgeroorlog in Griekenland eindigde in 1949. De linkse en communistische guerrilla’s werden verslagen door de nationalistische generaal Papagos, die nauwe banden met de VS had. De breuk tussen Stalin en Tito en het afsluiten van de Grieks-Joegoslavische grens hadden de positie van de linkse bewegingen beslissend verzwakt. Ondertussen namen de VS een krachtig standpunt in tegen de aanspraken van de Sovjet-Unie op delen van Turkije. Het onmiddellijke gevaar van uitbreiding van de sovjetinvloed in het oosten van de Middellandse Zee was daarmee afgewend, maar zowel Griekenland als Turkije zagen in dat westerse (Amerikaanse) bescherming voortaan onvermijdelijk was. Tijdens het begin van de de Koude Oorlog identificeerde Turkije zich geheel met het Westen. Het gaf de kemalistische neutraliteit op en beschouwde zich als Europese natie. Teneinde meer aanvaardbaar te zijn in westerse ogen werd het autoritaire eenpartijsysteem ontmanteld en werden democratische hervormingen doorgevoerd. De vrije algemene verkiezingen van 1950 leidden tot een overweldigende overwinning voor de oppositionele Democratische Partij. In augustus 1949 was Turkije volwaardig lid geworden van de Raad van Europa. Daarmee onderschreef het de beginselen die in het Handvest waren vastgelegd. Zowel Turkije als Griekenland profiteerden mee van de Amerikaanse Marshallhulp. Toen Turkije in 1950 troepen stuurde om mee te vechten in Korea was dit voor de Amerikanen een bevestiging van de pro-westerse houding van het land in de Koude Oorlog. In december 1950 werden Turkije en Griekenland door de NAVO uitgenodigd om betrokken te worden bij de planning van een verdedigingsstelsel voor de Middellandse Zee. In mei 1951 vroegen zij formeel het NAVO-lidmaatschap aan als een garantie tegen eventuele dreiging vanuit de Sovjet-Unie. Maar paradoxaal genoeg gold het ook als een veiligheidsgarantie tegen elkaar. Vooral de VS en Groot-Brittannië beschouwden hun toelating als het logische gevolg van militaire garanties die ze al eerder hadden verstrekt. Hoewel de beide nieuwe NAVO-partners van 1952 duidelijk niet behoorden tot de NoordAtlantische regio, paste hun lidmaatschap heel goed de strategie van president Truman. Griekenland en in het bijzonder Turkije waren immers belangrijke schakels in de keten aan 2 de zuidflank van de Sovjet-Unie. Moskou reageerde, vanuit het aloude Russische omsingelingscomplex, woedend op het Turkse toetreden tot de NAVO. Ambivalentie Het strategische belang van Turkije voor de wereldwijde Amerikaanse strategie was duidelijk, evenals de Turkse behoefte aan westerse bescherming en hulp. Ook Griekenland kon met het oog op de animositeit met de Turken alsmede de relaties met de buren op de Balkan westerse steun goed gebruiken. Het lag daarom in de lijn van de verwachting dat zowel Turkije als Griekenland kozen voor nauwe relaties met de VS en West-Europa. Niettemin was er in beide gevallen een zekere ambivalentie in deze keuze voor het Westen. Hoewel uitdrukkelijk een seculiere republiek was Turkije toch het enige moslimland binnen de NAVO. Zowel orthodoxe moslims als Turkse nationalisten waren dan ook minder geneigd tot toenadering tot het Westen. Zij beschouwden zichzelf veeleer deel van de islamitische wereld, het Midden-Oosten of (in geval van Turkse nationalisten) Centraal-Azië. Vooral de top van het Turkse leger, die traditioneel aanzienlijke invloed had op de Turkse politiek, bepaalde echter de pro-westerse koers. Uiteindelijk hadden de generaals het laatste woord over defensie, nationale veiligheid en buitenlandse politiek. In Griekenland, met zijn sterke Grieks-orthodoxe traditie, heersten wantrouwen jegens en teleurstelling over West-Europa. Griekse nationalisten droomden van een restauratie van de oude Griekse invloedssfeer (het oude Byzantium) rond de oostelijke kusten van de Middellandse Zee. Zij beschouwden de islamitische Turken, die ooit de Grieken uit hun thuislanden in Klein-Azië (Constantinopel, Smyrna en de eilanden) hadden verdreven, als bittere vijanden. In hun ogen had het christelijke (maar niet orthodoxe) Europa het Griekse christendom verraden. Europa was immers niet voor de Griekse belangen opgekomen, dit in tegenstelling tot orthodoxe naties als de Russen en de Serviërs, die zich veel meer tegen de Turken keerden. Het feit dat uitgerekend de aartsvijanden Griekenland en Turkije gezamenlijk toetraden tot de NAVO plaatste de organisatie in een delicate positie. De NAVO en in het bijzonder de VS deden hun uiterste best om potentiële conflicten tussen de beide bondgenoten te voorkomen of te beheersen. Om NAVO-secretaris-generaal Lord Ismay te parafraseren was de NAVO niet alleen bedoeld om de Russen buiten de deur te houden en de Amerikanen binnenshuis, maar ook om vrede tussen Grieken en Turken af te dwingen. De last van het verleden De Grieken, trots op hun oude cultuur en hun essentiële bijdragen aan de westerse cultuur, herinnerden zich levendig de eeuwen van Turkse onderdrukking en wanbestuur. De Turken van hun kant waren de Griekse opstand van de jaren 1820 niet vergeten. Dat was immers het begin van de geleidelijke ontmanteling van hun grote Ottomaanse wereldrijk. In de negentiende en twintigste eeuw leidden het Griekse Megáli Idéa (het ideaal van de vereniging van alle Griekssprekende volken, panhellenisme) en Turks en Ottomaans nationalisme tot diverse Grieks-Turkse oorlogen, waarin de vijanden van de Turken dikwijls de Griekse zijde kozen. Na de Eerste Wereldoorlog bezetten overeenkomstig de Vrede van Sèvres (1920) de Grieken delen van Klein-Azië inclusief de grotendeels Griekse stad Smyrna (Izmir). Maar het heropgerichte Turkse leger van Mustafa Kemal (Atatürk) versloeg hen en verdreef het grootste deel van de Griekse bevolking van het vasteland van Klein Azië. Groot-Brittannië en Frankrijk hielden zich stil en accepteerden uiteindelijk de nieuwe realiteit in het verdrag van Lausanne van 1923. De massale en vaak gewelddadige migratie van Grieken en Turken en de massamoorden in deze dagen lieten aan beide zijden bittere trauma’s na. 3 Cyprus In de afgelopen vijftig jaar concentreerden de spanningen tussen Griekenland en Turkije zich op de kleine Griekse en Turkse minderheden, die nog in elkaars landen leefden, maar vooral op de kwestie Cyprus en de beheersing van de Egeïsche Zee. De Britse kroonkolonie Cyprus (met een bevolking van 80% Grieks-Cyprioten en 20% TurksCyprioten, maar gelegen voor de Turkse kust) verwierf onafhankelijkheid na een jarenlange strijd in 1960. Dit gebeurde onder de strikte voorwaarden van de Overeenkomst van Zürich, waarbij ook Griekenland en Turkije partij waren. Cyprus zou een onafhankelijke republiek worden met een zorgvuldig omschreven machtsverdeling tussen de twee gemeenschappen. Aansluiting van het eiland bij Griekenland of Turkije was uitdrukkelijk uitgesloten. De eerste president, aartsbisschop Makarios III, deed zijn best aan de voorwaarden te voldoen maar hij stuitte op veel verzet en problemen. Een belangrijke beweging onder de Grieks-Cyprioten, de gewelddadige EOKA-B organisatie van Georges Grivas, eiste enosis (eenwording met het moederland Griekenland). In zekere zin voelden deze Grieks-Cyprioten zich nog Griekser dan de Grieken zelf. Tegelijkertijd vreesden veel Turks-Cyprioten overheersing door de Griekse meerderheid. Zij gaven de voorkeur aan taksim (een opdeling van het eiland). In 1963 brak een burgeroorlog uit en sinds 1964 functioneerde de gezamenlijke regering niet meer. De VS slaagden er in escalatie tussen Griekenland en Turkije te voorkomen en de situatie te beheersen. Peacekeeping-troepen van de VN werden naar het eiland gestuurd om beide gemeenschappen uit elkaar te houden. Maar de kwestie Cyprus bleef een bron van bittere rivaliteit en continue spanning tussen Athene en Ankara, in het bijzonder in tijden dat daar nationalistische leiders aan de macht waren. Tien jaar later ontwikkelde zich een gevaarlijke situatie. In de zomer van 1974 trachtte de Griekse Nationale Garde in een militaire staatsgreep president Makarios ten val te brengen teneinde de lang nagestreefde unie met Griekenland te realiseren. De coup was georganiseerd in nauwe samenwerking met de toenmalige militaire junta in Griekenland, die probeerde haar binnenlandse positie te versterken door de nationalistische kaart te spelen. De Turkse premier Bülent Ecevit claimde het recht te interveniëren als garantiestaat onder de Zürich-overeenkomst van 1959. Op 20 juli 1974 landden Turkse troepen op het eiland om de Turks Cyprioten te beschermen en een unie met Griekenland te verhinderen. Ze veroverden ongeveer een derde deel van Cyprus en zorgden voor een feitelijke verdeling van het eiland in een Grieks en een Turks deel. De oorlog ging gepaard met gruwelijke wreedheden over en weer, etnische zuiveringen en massale vluchtelingenstromen. Beide gemeenschappen telden vele honderden vermiste personen. Ondertussen was de militaire coup mislukt en keerde president Makarios naar zijn paleis terug. Maar hij had nu alleen nog macht over het Griekse deel van het eiland. In Griekenland zelf kwam als gevolg van de mislukte Cyprus-coup het militaire regime ten val en kon in 1975 de democratie worden hersteld. De voortdurende bezetting van Noord-Cyprus door 30.000 man Turkse troepen en later de unilaterale onafhankelijkheidsverklaring van de TRNC (de Turkse Republiek van Noord Cyprus) in 1983, alleen erkend door Turkije, werden ook een bron van spanning tussen Turkije en het Westen. Tijdelijk (1975-1978) gold er daarom zelfs een Amerikaans wapenembargo tegen Turkije. De Griekse lobby in het Congres had zich daarvoor beijverd. Turkije sloot als reactie de Amerikaanse militaire bases op zijn grondgebied. Maar uiteindelijk realiseerden zowel de VS als Turkije zich dat hun gemeenschappelijk belang lag in nauwe relaties en samenwerking. Een ander probleem tussen Griekenland en Turkije was het dispuut over de Egeïsche Zee. Deze werden extra acuut toen er olie gevonden werd in dit zeegebied. De jurisdictie over het 4 continentaal plat en de afbakening van de territoriale wateren leidde tot diverse incidenten en dreigende gebaren van beide zijden. De licht ontvlambare toestand was een bron van aanhoudende zorg voor de NAVO, Europa en de VS. Het Internationaal Hof van Justitie in Den Haag verklaarde zichzelf in deze zaak niet competent. In 1987 leidde het conflict bijna tot een militaire confrontatie. Strategisch belang In de conflicten tussen Griekenland en Turkije waren de NAVO-lidstaten vaak verdeeld. Over het algemeen waren de Europese landen (de EU) kritischer ten aanzien van de Turken dan de VS. Enkele malen overwoog de EU opschorting of bevriezing van hulpgelden voor Turkije. Europa (daartoe mede aangespoord door Griekenland) veroordeelde de mensenrechtensituatie, de rol van de militairen in de politiek en de behandeling van minderheden (de Koerden en in het verleden de Armeniërs). Voor de VS stond het strategische belang van Turkije voorop, niet alleen tijdens de Koude Oorlog tegenover de Sovjet-Unie, maar ook als een bruggenhoofd in het belangrijke gebied van het Midden-Oosten. Na 1979 (de islamitische revolutie in Iran en de sovjetinvasie in Afghanistan) nam deze strategische betekenis alleen nog maar toe. In de Golfoorlog tegen Irak (1991) was Turkije een essentiële bondgenoot van de VS. Sindsdien werd de Turkse luchtmachtbasis Inçirlik door de VS en Groot-Brittannië‘ gebruikt om de safe havens en no fly zones in Irak te controleren. In de turbulente regio van het Midden-Oosten gold Turkije steeds als een stabiele factor, waarop de Amerikaanse buitenlandse politiek kon rekenen. Het was een van de weinige landen in het gebied met een uitgesproken westerse oriëntatie, met banden met zowel Israël als de Arabische staten. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie gaven de VS de voorkeur aan een dominante Turkse rol in Centraal-Azië en de Kaukasus boven Iraanse of Russische invloed. Dit was des te belangrijker met het oog op de exploitatie van de rijke olie- en gasvoorraden in deze gebieden en de aanleg van pijpleidingen. Natuurlijk realiseerden de Grieken zich dat de betekenis van Turkije voor de Amerikaanse strategische belangen veel groter was dan de hunne. De VS wilden dat Turkije steviger ingebed zou worden in Europa en bepleitten daarom de Turkse toetreding tot de EU. Griekenland trachtte ondertussen waar mogelijk de Turkse wens tot toetreding te gebruiken om concessies van Ankara op andere terreinen los te krijgen. De Grieken wisten dat er in Europa de nodige weerstand bestond tegen het Turkse lidmaatschap en dit werd door Athene natuurlijk uitgespeeld. Europees dilemma Griekenland was in 1982 lid van de Europese Unie geworden. Sindsdien toonde ook Turkije belangstelling voor lidmaatschap. Maar Europa hield Turkije voorlopig op afstand zonder evenwel de Turken te willen beledigen. Dit had niet alleen te maken met de Griekse weerstand. Met zijn 60 miljoen inwoners zou Turkije de tweede lidstaat in grootte worden van de EU. Zijn reputatie op het gebied van mensenrechten en de rol van militairen in de politiek paste niet binnen de Europese normen. Bovendien was Turkije verwikkeld in een guerrillaoorlog tegen de Koerden. De Turkse cultuur was daarnaast in de ogen van veel Europeanen ook niet Europees genoeg. Sommige Europese politici voerden dit openlijk als bezwaar aan. Zo benadrukte de Duitse bondskanselier Helmut Kohl het wezenlijke christelijke karakter van de Europese beschaving. Maar het waren vooral ook economische redenen, die achter de Europese aarzeling zaten. De economische structuur voldeed niet aan de Europese norm en het zou de EU handen vol geld gaan kosten. Het vrije verkeer van goederen (Turkse producten) en arbeid zou de 5 Europese markt diepgaand beïnvloeden. Wel gold Turkije als emerging economy als een belangrijke afzetmarkt voor Europese producten. Bovendien was het de brug van Europa naar het Midden-Oosten. De oriëntatie van de Turkse regering op Europa was overtuigend, maar die had behoefte aan positieve gebaren en steun. Wegens de grote strategische waarde was het ook voor Europa belangrijk de Turkse democratie te versterken en de groei van nationalistisch of islamitisch radicalisme in Turkije te voorkomen. Machtsspel In juli 1990 deed Cyprus zijn aanvraag voor EU-lidmaatschap. Het had daarvoor betere kaarten dan Turkije, maar het belangrijkste probleem was de verdeling van het eiland. Gesteund door Turkije betwistten de Turks-Cyprioten het recht van de (Grieks-)Cypriotische regering om ook namens hen met de EU over toetreding te onderhandelen. De kwesties van de Cypriotische en de Turkse toetreding tot de EU en de Turks-Griekse vete raakten met elkaar verweven. De EU zocht aanvankelijk naar uitstel en compromissen. Maar in maart 1995 besloot de EU Cyprus als kandidaat-lid te beschouwen. Tegelijkertijd kwam Europa een douane-unie met Turkije overeen, die overigens alleen betrekking had op industriële producten. Turkije beschouwde dit als een eerste stap op weg naar volwaardig lidmaatschap. Maar Griekenland maakte zich sterk voor de toetreding van Cyprus en een blokkade voor het Turkse lidmaatschap zolang Turkije de TRNC bleef steunen. Terwijl de EU geld uittrok voor de herstructurering van de Turkse economie, blokkeerde Athene verscheidene malen de vrijmaking van de gelden teneinde druk op Ankara uit te oefenen. Op de Europese Raad in Luxemburg in december 1997 besloot de EU toetredingsonderhandelingen te beginnen met Midden- en Oost-Europese landen en met Cyprus. Europa trachtte Turkije te verzekeren dat de deur voor Turkse toetreding nog niet gesloten was, maar dat Turkije nog even in de wachtkamer moest blijven. Als tegemoetkoming werd Turkije uitgenodigd deel te nemen aan de Europese Conferentie, een nieuw geschapen orgaan van EU-landen en kandidaat-leden. Turkije reageerde woedend en weigerde de conferentie in Londen in maart 1998 bij te wonen. Het dreigde de hereniging van Cyprus definitief te verhinderen tenzij de EU de Turkse kandidatuur zou heroverwegen. Voor Frankrijk en Duitsland gold de verdeling van het eiland als een ernstig bezwaar bij het lidmaatschap van Cyprus. Griekenland reageerde met het dreigement de toetreding van de Midden- en Oost-Europese landen te zullen blokkeren als Cyprus niet zou worden toegelaten. De Grieks-Cypriotische regering zelf dacht dat het begin van de onderhandelingen met de EU (die in 2004 zouden moeten worden afgerond) de Turken en de Turks-Cyprioten zouden overtuigen van de noodzaak van hereniging van Cyprus. Maar de Turks-Cyprioten weigerden deel te nemen aan het Cypriotische onderhandelingsteam in Brussel en Turkije leek vastbesloten niet van standpunt te veranderen tenzij Europa een andere houding zou aannemen ten aanzien van de Turkse lidmaatschapsaanvraag. Europese defensie De Europese wens om een belangrijker rol te spelen in de internationale politiek en in het kader daarvan een Europese defensiemacht te ontwikkelen gaven de relatie met Turkije een nieuwe dimensie. Het Verdrag van Maastricht (december 1991) en de Petersberg-afspraken stipuleerden dat de West-Europese Unie (WEU) deze militaire taak zou moeten vervullen. In dat kader zou een Europese interventiemacht moeten worden geformeerd. Dit zou in samenhang met de NAVO moeten gebeuren. Omdat alle EU-landen uitgenodigd werden daarin te participeren werd Griekenland in 1993 ook WEU-lid. Omdat Turkije niet buiten deze 6 club gehouden zou kunnen worden, werd besloten dat het als geassocieerd lid volledig bij de WEU-activiteiten betrokken zou worden. Inmiddels waren in het kader van de lancering van het Europees Veiligheids- en Defensie Beleid (EVDB) de taken en operationele capaciteiten overgeheveld van WEU naar de EU. Een Europese defensiemacht van 60.000 man zou gebruikt moeten kunnen worden voor humanitaire operaties, peacekeeping en peace-enforcing overal ter wereld. Turkije zag hier echter als onoverkomelijk bezwaar dat de EU zonder WEU (waar Turkije geassocieerd lid van is) aanspraak mag maken op de militaire operationele mogelijkheden van de NAVO en daarmee op de toegang tot de Turkse wateren en hoofdkwartieren. Turkije weigerde deze toegang en haalde zo de vaart uit de razendsnelle vorming van EU-geleide interventiemacht. De Europese top in Laken in december 2001 sprak over het EVDB en daarbij over de rol van Turkije. Het land kreeg tijdens de top de zekerheid dat de Europese interventiemacht niet zal worden ingezet in de Egeïsche Zee of op Cyprus. En hoewel Turkije geen veto krijgt over EU-operaties, ging het er toch mee akkoord. De EU kreeg via de NAVO toegang tot de Turkse wateren. Tegelijk kreeg Turkije de garantie dat het EVDB niet gebruikt zou worden tegen een van de NAVO-bondgenoten. De inkt van het compromis tussen de EU en Turkije was amper droog of Griekenland zag zich genoodzaakt de militaire samenwerking tussen de NAVO en de EU te dwarsbomen. Griekenland wil duidelijkheid over de status van de interventiemacht en vooral over de mogelijke rol van Turkije daarin. Het vreest onder meer dat Turkije een EU-operatie blokkeert zodra de Europese interventiemacht in een van onrustige buurlanden van Griekenland zou moeten worden ingezet. Ook vindt Griekenland dat de inbreng van NAVO-bondgenoten die niet tot de EU behoren, zo beperkt mogelijk moet blijven. Voor de Europese defensiepolitiek is samenwerking met Turkije (strategische positie, militaire capabilities, legitimatie) echter van vitaal belang. Dit en de het dwarsbomen van de Grieken maken dat er vooralsnog geen enkele vooruitgang rond de vorming van een Europese interventieleger wordt geboekt. Pragmatisme Misschien kan de EU een belangrijke rol spelen om Griekenland en Turkije nader tot elkaar te brengen. Het lidmaatschap van de EU van Cyprus en Turkije kan daarbij mogelijk als breekijzer dienen. Uiteindelijk is het in het belang van zowel Turkije als Griekenland om hun conflicten op een vreedzame wijze te regelen en confrontatie te voorkomen. In de jaren negentig leek aan beide kanten deze pragmatische visie ook veld te winnen. Bij de oorlogen op de Balkan stonden de loyaliteiten van Grieken en Turken weer tegenover elkaar en was eens te meer duidelijk dat beheersing van de conflicten noodzakelijk was. In 1988 bezocht (voor de eerste keer in 36 jaar) een Turkse premier Athene. Türgüt Özal en zijn Griekse ambtgenoot Andreas Papandreou kwamen toen overeen dat Turkije geassocieerd lid van de EU kon worden. In 1992 richtten elf landen, waaronder zowel Griekenland als Turkije, een economische zone op in de Zwarte Zee. In 1997 hield de Griekse premier Konstantinos Simitis vriendschappelijke besprekingen met zijn Turkse collega Suleyman Demirel en later met premier Mesut Yilmaz. Ze spraken over vertrouwenwekkende maatregelen en bereikten overeenstemming over het afzien van geweld. Goed nabuurschap, zo verklaarden zij, was in het belang van beide naties. Niettemin waren er voortdurend incidenten en spanningen, die gemakkelijk zouden kunnen escaleren. Voor de regeringen was het dan ook niet altijd gemakkelijk om de sentimenten van de eigen achterban te beheersen. Griekse plannen om de territoriale wateren uit te breiden van zes tot twaalf mijl in 1998 en Grieks-Cypriotische plannen om Russische afweerraketten op het eiland te stationeren dreigden tot crises te leiden. De aardbeving, die in West Turkije in 1999 enorme verwoestingen aanrichtte, leidde echter tot uitgebreide humanitaire hulp vanuit Griekenland. Dit resulteerde enige tijd in een opmerkelijk verzoeningsgezinde stemming aan beide zijden. 7 Tot slot Een volwaardig Europees lidmaatschap van Turkije lijkt in de nabije toekomst niet erg waarschijnlijk, maar een speciale relatie kan zich wel ontwikkelen. Een partnerschap met economische hulp kan de economische en democratische ontwikkeling in Turkije stimuleren in de richting van de Europese normen. Geleidelijk kan dan iets gedaan worden aan de rechten van de Koerden om hun eigen taal te gebruiken, het terugdringen van de militaire invloed op de politiek, erkenning van onrecht de Armeniërs aangedaan tijdens de Eerste Wereldoorlog enz. In de loop van 2002 nam het Turkse parlement al verstrekkende hervormingswetten in deze richting aan (afschaffing doodstraf, rechten van Koerden) en toonde de EU-top in Sevilla zich geneigd verder te willen praten met de Turken. Tegelijk kan Turkije een belangrijke rol spelen in de internationale bestrijding van het terrorisme, de promotie van een gematigde vorm van islam en het streven naar stabiliteit in het MiddenOosten. Een stabiel en democratisch Turkije is ook een Europees belang en wellicht kan een oplossing van de kwestie Cyprus (in samenhang met de toetreding tot Europa) gebruikt worden om de strijdbijl tussen Turken en Grieken te begraven. Veel zal ook afhangen van interne ontwikkelingen in Turkije. De vervroegde verkiezingen in november 2002 zullen in belangrijke mate in het teken staan van de vraag of Turkije de Europese weg blijft bewandelen. R. Hoff is docent aan de School voor Journalistiek Utrecht en Midden-Oosten deskundige. Dit is het laatste artikel in een serie over veiligheidspolitieke vraagstukken die in 1952 – het jaar dat de Atlantische Commissie werd opgericht – van belang waren en nu nog steeds een rol spelen. 8