1 | Pagina

advertisement
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Psychiatrie en psychopathologie: multifactoriële actiopathogenese
prof. Danckaerts
Wat is psychiatrie?
Er zijn vss antipsychiatrie-bewegingen geweest
 mensen die proberen duidelijk te maken dat er te snel psychiatrisch label w geplakt en zeker
bij kinderen en jongeren
 momenteel vanuit maatschappij tov psychiatrie: zowel claim als antipsychiatrie
o claim: psychiatrie moeten over alles en iedereen mening geven (~nieuws)
o antipsychiatrie
 vorige antipsychiatrie-beweging was in jaren ’60 (flower power periode): toen werd alles wat
normerend was in vraag gesteld
o The myth of mental illness (Thomas Szasz) en Psychiatry = social control (Michel
Foucault)
o "niemand mag over iemand anders zijn gedrag oordelen in ziektentermen: alles wat
iemand doet is menselijk en evenwaardig → als dat anders is, is het aan maatschappij om
daar oplossingen voor te vinden (en niet onder vorm van normering of door opname)"
o aanhangers van toen zeiden dat psychiatrie als dusdanig niet bestond maar mythe was en
dat kind label geven kindermishandeling was
o beiden: ‘normen kunnen variëren ifv tijd plaats → kunnen nooit correct, definitief




objectiveerbaar zijn’
socioculturele norm(aliteit)
maatschappelijke solidariteit in plaats van individuele verantwoordelijkheid
vss zichten hierop binnen één cultuur
huidige antipsychiatrie: Medicalising normal behaviour (Paul Verhaeghe)
o psycholoog die niet volledige psychiatrie verwerpt maar zegt dat psychiatrie over zichzelf
voortdurend moet blijven nadenken omdat anders psychiatrische labels eigen
maatschappelijk leven gaan leiden
Psychiatrie
 Wakefield (1992): concept van mentale aandoening = schadelijke dysfunctie
o dysfunctie = wetenschappelijke term die verwijst naar falen van mentaal mechanisme om
natuurlijke functie uit te voeren waarvoor het was gemaakt bij evolutie
 moet dus ontogenetische functie zijn: iets wat ons als mensen menselijk maakt vb.
intellectueel functioneren, emotioneel functioneren (hogere emoties), …
 kan door vss redenen niet meer gaan vb. niet functioneren met zichzelf, met anderen,
dagelijkse activiteiten niet meer kunnen, …
o schadelijk (harmful) = term gebaseerd op sociale normen
 dysfunctie moet dus zo zijn dat het ofwel voor pt zelf ofwel voor anderen schadelijk is
 mentaal? → veruitwendiging symptomen kan op vss terreinen liggen
1|Pagina
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o somatische symptomen (gewichtsverlies, moeheid, pijn, …) → kunnen ook afzonderlijk
aanwezig zijn vb. somatoforme stoornissen = lichamelijke stoornissen die puur
psychische ondergrond hebben
mentale aandoeningen vs mentale ziekten
o definities
 ziekte (nauwe definitie, Szasz)= abnormale toestand die lichaam of organisme aangaat
 mensen die zeggen "psychiatrie is er enkel voor mensen ziek te verklaren": is niet
want niet alle psychiatrische diagnosen zijn ziekten
 vb. ADHD: geen ziekte want geen sluitend bewijs dat bepaald orgaan
dysfunctioneert (al heeft men veel aanwijzingen dat hersenen dysfunctioneren)
 ziekte (brede definitie, Wakefield) = iedere toestand die pijn, dysfunctie, stress,
sociale problemen of dood veroorzaakt bij persoon
 dus er moet niks meer fout zijn in orgaan maar wel vermindering van functie die
ons mensen eigen is
o DSM (Diagnostical & Statistical Manual of Mental Disorders)
 “disorder” (stoornis) = patroon psychologische / gedragssymptomen die leiden tot
stress of beperking
 DSM = classificatiesysteem waar alle beelden die bestudeerd w in psychiatrie w
opgesomd en beschreven
 geen opsomming van ziektes maar ziet mensen die dysfunctioneren obv emoties,
gedrag, … en daardoor zwaar dysfunctioneren in leven → “dat beeld ziet er 'zo' uit”
 doet niet alsof ieder vd beelden duidelijke oorzaak heeft of dergelijke
 is werkinstrument
 veel vd labels zijn intussen eigen leven gaan leiden → problemen
psychiatrie handelt met ‘mentale stoornissen’ = cluster symptomen (gedrag, emoties, sociale
relaties, cognitie, perceptie, somatisch) die
o één van beiden van volgende
 kwantitatief op extreme van continuüm is met normale eigenschappen
 meestal vb. dwanggedrag vs checking gedrag
 gradaties nodig! → belangrijke vraag: ‘hoe erg moet het zijn voor je het té erg gaat
noemen?’
 kwalitatief verschilt van normale eigenschappen vb. hallucinaties
o EN
 veroorzaakt persoonlijk lijden voor pt of omgeving
 gevaarlijk voor pt of omgeving
 disfunctie of serieus risico voor toekomstige disfunctie in normale alledaagse
activiteiten veroorzaken
o voorbeelden
 extreme sports
 criteria?
 kwantitatief verschil met normaal
 lijden voor omgeving vd pt (erg voor familie)
 gevaarlijk voor pt
 serieus risico voor toekomstige disfunctie
 meeste mensen beoordelen dat dit niet psychiatrie is terwijl het eigenlijk aan alle
criteria voldoet = goed voorbeeld van normering die maatschappij doet
 bovenop criteria: veel van die mensen zeggen dat ze niet anders kunnen dan dit
doen → kunnen niet functioneren zonder dat ze dat kunnen doen
 zeggen vaak dat ze wel heel bang zijn maar ze zoeken angst op
 kunnen vaak geen passie in gewone leven opbrengen maar hierdoor kunnen ze
‘voelen dat ze leven’
 extreme tattoo’s
 extreme models
 extreme hoarding
2|Pagina
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Ernst in psychiatrie: vss aspecten
 ernstgraad in zin van continuüm met normale = 'caseness'
 binnen groep met "té" kan je ook nog opnieuw ernstgradaties gaan aangeven = 'symptom
severity within a diagnosis'
o vb. ASS, ADHD, depressie (verwarring hier w soms doorgeschoven naar acceptabele
gradaties vb. 'milde depressie' terwijl het nog binnen normale hoort)
 impact vb. globale assessment van functioneren (GAF)
 mate van hulp nodig? vb. IZIKA
Psychiatrische stoornis vs ontoerekeningsvatbaar
 ipv psychiatrische stoornis: liever gebruik van ‘psychiatrische problematiek’
 ontoerekeningsvatbaar is nog iets heel anders
o w meestal gebruikt in forensische situaties
o wil zeggen dat men geen realiteitsbesef heeft
 kan niet meer binnen gewone realiteit redeneren, niet in controle van wilskracht op
moment misdaad
 ongeacht of er psychiatrische problematiek is!
Etiologie en pathogenese van psychiatrische stoornissen
Multifactorialiteit
 slecht heel weinig psychiatrische problemen w door maar 1 risicofactor veroorzaakt
o vb. rubella infectie tijdens zws → foetus geboren met autisme (1 oorzaak → 1 gevolg)
 definities

o equifinality = vss oorzakelijke factoren leiden tot zelfde outcome
 vb. ADHD: vss causale factoren (perinatale problemen, haarverf, erfelijkheid, …) voor
zelfde stoornis
o multifinality = één oorzakelijke factor leidt tot vss outcomes
 vb. levensbedreigende traumatische ervaringen → vss outcome
 vb. monozygote tweeling: zelfde genen maar vss outcome
principe van multifactorialiteit
o oorzaak (prima causa): 2 dingen mogelijk
 genetica
 omgeving: ‘iets dat je meemaakt’
o oorzakelijke factoren hebben invloed op hersenen / geheugen
o outcome: gedragingen maar ook andere symptomen
3|Pagina
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
verschillende niveaus in model die onderzocht kunnen w
o etiologie
o neuro-anatomie: structureel
o neurofunctie: EEG, fMRI
o neuropsychologie: klinische tests
o gedrag
omgevingsfactoren
o omgeving is meer dan ‘familie’ of ‘kinderopvoeding’
 opvoeding = datgene wat je in gezin hebt meegemaakt en hebt meegekregen van
ouders
 micro-, exo- en macrosysteem (Urie Bronfenbrenner)


microsysteem = individueel kind
groeit in mesosysteem in gezin op
 onmiddellijke familie
 speeltuin van buurt
 crèche of school
 heel systeem errond
 gemiddeld kind is tegenwoordig niet meer zo groot percentage van tijd thuis →
levenservaringen e.d. is meer dan alleen maar ouders
 exosysteem: uitgebreide familie, GHZ-systeem, werkplaats, vrienden en buren
 macrosysteem: waarden, gebruiken, wetten
o welke factoren zijn relevant voor psychiatrie?
 intra-uteriene ontwikkeling
 toxines: alcohol, sigaretten, medicatie, drugs
 infecties vb. rubella, toxoplasmosis
4|Pagina
Ine Bollen






Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 maternele stress: chronisch, acuut
geboorte en neonatale periode
 prematuriteit en complicaties
 laag geboortegewicht
 hypoxie, periventriculaire leukomalacie
 vroege gehechtheid = heel belangrijk!
 vanaf dag 1 zijn er mensen rondom u die al dan niet oog voor u hebben en
responsief zijn voor wat je nodig hebt
 vb. rode billetjes en jeuk, … → huilen
 ouders moeten proberen zoeken wat probleem is en manier waarop is ook
heel belangrijk: hieruit leert kind basisvertrouwen tav volwassenen
 “als er iets misgaat met u, is logica vd wereld dat ze dit voor u gaan
oplossen”
 als dit niet goed gaat: verstoorde gehechtheidscyclus
 = verschil tss sensitief en niet-sensitief ouderschap
opvoeding (nurturing)
 positieve ervaringen
 knuffelen, liefkozen, strelen
 sensitieve zorg
 zeer negatieve ervaringen: deprivatie en mishandeling
 negatieve opvoedingspraktijken bij (oudere) kinderen
 koude, negatieve emoties
 kritiek en schrilheid
 gebrek aan monitoring
levensgebeurtenissen
 verlieservaringen
 ouderlijke scheiding (vechtscheiding)
 COPP = children of parents with psychiatric problems
 psychotrauma
 immigratie
voeding
 kleurstoffen en bewaarmiddelen: invloed op cognitieve functie, aandacht en
zelfcontrole (daarom hebben ze deze stoffen in voeding in UK verlaagd)
 lange keten vetzuren (omega-6 en omega-3): positieve, stabiliserende invloeden op
alle cellen in lichaam en zeker op hersencellen
vervuiling: zware metalen in lucht- en bodemverontreiniging
 men weet dat IQ aantal punten achteruit gaat bij bepaald percentage metalen
 reden waarom lood uit benzine w gehaald
media
 veel aan schermen → impact op mentale, sociale, cognitieve ontwikkeling?
 retrospectief: invloed op aandachtsproblemen (maar ze w er ook naar
aangetrokken)
 prospectief onderzoek: kleuters die veel op tablets zitten hebben later meer
concentratiestoornissen (maar zijn beter in bepaalde andere vaardigheden)
 DUS laatste woord is er nog niet over gezegd maar alleen dit doen is sowieso
niet goed
 gaming
5|Pagina
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 social media
 peers
 positieve relaties
 gepest worden
 school
 stress
 negatieve ervaringen
 falen
genetische invloeden
o kwantificatie of schatting van genetische effecten / heritibaliteit = percentage variantie
van kenmerk in populatie die verklaard w door genetische variatie
o moleculaire genetica: identificatie van genetische mechanismen
 chromosomaal = grote veranderingen
 zeldzamer
 voorbeelden
 trisomie 21: syndroom van Down
 chromosomale abnormaliteiten in autisme: 5%
 polygenische erfelijkheid
 voornaamste mechanisme in psychiatrie
 2 mogelijkheden
 additief
 niet-additief
 voornamelijk
 geen simpele optelsom van genen
 epistatisch effect: expressie ene gen hangt af van aanwezigheid ander gen
 synergie
 monogenische erfelijkheid = variatie in enkel gen
 vb. ziekte van Huntington
 iets vaker dan chromosomaal
interactie tss gen en omgeving: genen beïnvloeden omgeving en omgeving beïnvloedt genen
o epigenetica: omgeving (temperatuur, straling, voedsel, drugs, nutriënten) produceren
onmiddellijke effecten die op lange termijn kunnen ingeprent w
o genen beïnvloeden omgeving of impact ervan
 genen creëeren omgeving (gen-omgeving correlatie)
 “zo vader zo zoon, zo zoon zo vader”
 kind erft genen: genen van vader leiden tot bepaald gedrag
 kind leert zelfde gedrag van vader
= dubbele dosis
 gen vormt impact van omgeving
6|Pagina
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015

voorbeeld van gen-omgeving interactie (Caspi et al. 2003): afhankelijk van genen zal
mishandeling meer of minder impact hebben

o omgeving beïnvloedt genen
 vb. genetisch identieke muizen waarbij ON/OFF van gen afhangt van dieet vd moeder
 gen ON: obees en geel
 gen OFF: klein en bruin
 mensen: trauma/stress tijdens zws leidt tot toegenomen stressgevoeligheid in baby
 methylatie is wsl mechanisme (methylatie = manier om gen af te zetten)
hersenontwikkeling
7|Pagina
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Jeugdpsychiatrie, druggebruik en drugmisbruik
Dr. Vandenbussche
Vnlcannabis w hier besproken want meest gebruikte illegale drug door jongeren
Inleiding
Onderverdelingen in DSM
 DSM-IV-TR
o stoornissen in gebruik van middel (substance use disorders) → onderverdeeld in
 afhankelijkheid van middel
 (1) tolerantie
 (2) onthouding
 (3) (4) (5) (6) (7) compulsief druggebruik
 misbruik van middel
 (1) (2) (3) (4) sociale gevolgen!
 vb. niet meer naar school, in knoei met vrienden, familie, …
 diagnose afhankelijkheid neemt plaats voor die van misbruik
 afhankelijkheid → compulsief druggebruik: hebben het lange tijd nt onder
controle
o stoornissen door middel teweeggebracht (substance-induced disorders)
 intoxicatie (te veel)
 onthouding (bij stop) → verschijnselen eigen aan middel dat je gebruikt
 DSM-5
o stoornis in gebruik van cannabis (cannabis use disorders) = 1 noemer voor
afhankelijkheid en misbruik
 term afhankelijkheid verlaten want nt altijd chronisch verloop → nu ‘verslaving’ =
enkele stoornis van gegradeerde klinische ernst
 criterium ‘legale problemen’ valt weg
 toevoeging nieuw diagnostisch criterium: craving (= sterk verlangen voor stof)
 11 criteria
 1 – 4: controleverlies
 cannabis w vaak in grotere hoeveelheden of gedurende langere tijd gebruikt dan
plan was
 verlangen om gebruik te stoppen of te controleren en/of herhaalde stoppogingen
 groot deel vd tijd gaat op aan activiteiten om aan cannabis te komen, om
cannabis te gebruiken of aan herstel vd effecten ervan
 craving: sterk verlangen naar druggebruik
 5 – 7: sociale gevolgen
 herhaaldelijk gebruik cannabis met als gevolg dat het niet meer lukt om in
belangrijke mate te voldoen aan verplichtingen op werk, school of thuis
 voortdurend gebruik ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op
sociaal of intermenselijk vlak veroorzaakt of verergerd door effecten op cannabis
 belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden of vrijetijdsbesteding w
opgegeven of verminderd vanwege gebruik vh middel
 8 – 9: risicovol gebruik
 herhaaldelijk gebruik middel in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is
 gebruik cannabis w verdergezet ondanks wetenschap dat er hardnekkig of
terugkerend psychisch/lichamelijk probleem is dat wsl veroorzaakt of verergerd
w door cannabis
 10 – 11: tolerantie en onthouding
 tolerantie
 behoefte aan duidelijk toenemende hoeveelheden cannabis om intoxicatie of
gewenste werking te bereiken
8|Pagina
Ine Bollen
o
o
o
o
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik zelfde hoeveelheid
cannabis
 onthouding
 voor cannabis karakteristiek onthoudingssyndroom
 cannabis w gebruikt om onthoudingsverschijnselen te verlichten of vermijden
 diagnose
 patroon onaangepast gebruik van middel dat leidt tot significante beperkingen of
lijden zoals in periode 12 maanden blijkt uit minstens 2 vd criteria
 specificatie indien
 in vroege remissie
 in volledige remissie
 specificeer indien: in gecontroleerde omgeving
 specificeer huidige ernst
 mild: aanwezigheid 2 – 3 symptomen
 matig: aanwezigheid 4 – 5 symptomen
 ernstig: aanwezigheid ≥ 6 symptomen
cannabis intoxicatie → criteria
 recent gebruik cannabis
 klinisch significant problematisch gedrag of psychologische veranderingen door gebruik
 ↓ motorische coördinatie
 euforie
 angst
 ↓ oordeelsvermogen
 ≥ 2 symptomen binnen 2 uur na gebruik
 rode conjunctiva
 verhoogde eetlust
 droge mond
 tachycardie
 symptomen zijn niet gevolg van andere somatische of psychische stoornis of
intoxicatie door ander middel
cannabis onthouding → criteria
 stop van frequent en chronisch cannabisgebruik (dagelijks gedurende maanden)
 ≥ 3 symptomen 1 week na stop: irritabiliteit, gespannen, angst, slaapproblemen,
verminderde eetlust, gewichtsdaling, rusteloosheid, depressieve stemming, fysische
symptomen
 symptomen veroorzaken significant dysfunctioneren op vss domeinen
 symptomen zijn niet gevolg van andere somatische of psychische stoornis of van
onthouding van ander middel
andere door cannabis geïnduceerde stoornis
ongespecificeerde aan cannabis gerelateerde stoornis
Waarom is cannabis zo populair?
 ambivalentie / verwarring / grijze zone: twijfels rond, vaak vraag naar legalisering, …
 grote beschikbaarheid
 lijkt onschadelijk: ‘soft imago’
o weinig overdosissen
o geen straatprostitutie
o weinig criminaliteit / agressie
o rol in verkeersongevallen niet gekend
o medicinaal gebruik → maar is andere werkzame stof: cannabidiol
 maar nieuwe cannabis: sinsemilla → bevat veel meer tetrahydrocannabinol (15 – 20% THC)
dan vroegere sativa (1 – 4% THC)!
Effecten cannabis
 korte termijn
9|Pagina
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o psychologisch vlak
 roeseffect, blijdschap, ontspanning, plezier
 desoriëntatie in tijd en ruimte
 ontremming
 vertraagd denken, diepe gedachten
 trage reacties
 versterkte sensorische waarneming: “geeft extra dimensie aan wat je doet”
o lichamelijk vlak
 licht rode ogen
 fijne tremor
 droge mond
 verminderde motorische coördinatie (brommer, auto)!
 ↓ reactietijd
 ↓ evenwicht
 ↑ eetlust
 allergische reacties
gevaarlijker igv hogere dosis, meer THC, frequent en lang gebruik en lagere leeftijd
o psychologisch en jeugdpsychiatrisch vlak
 ↓ geheugen, ↓ concentratie, amotivationeel syndroom (minder initiatief!)
 paranoïde gevoelens, acute paniek, hallucinaties → kan zelfs bij éénmalige hoge dosis
(meestal na enkele uren tot dagen gedaan)
 verwardheid, angst, agitatie
o oorzaak-gevolg relatie tussen
 cannabis en psychose
 cannabis en schizofrenie: verdubbeling (maar enkel igv kwetsbaarheid hiervoor)
 cannabis en depressie
o lichamelijk vlak
 misselijkheid en braken
 hoofdpijn
 ↑ temperatuur
 spierspasmen
 ↑ hart- en ademhalingsritme
 problemen met luchtwegen
 kanker
 allergie: ernstige allergische reacties + kruisallergie met nikkel en nog andere stoffen
hersenregio’s met cannabis-concentratie (paarse kleur)
o verslaving ~ vrijlating dopamine in beloningssysteem
o wetenschappelijk onderzoek naar CB1 cannabinoïdreceptoren in hersenen: novelty
seekers hebben minder CB1R thv amygdala
 pt’en die altijd op zoek zijn nr spanning → sneller gebruik cannabis
o beweging, geheugen, pijn, euforie, ontspanning
10 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o onthoudingsverschijnselen: hoeveelheid cannabis ~ onthouding
o dierenproeven: dopamine en endogene opiaatsysteem
 D2-dopaminereceptoren ↓ → pt’en gevoeliger aan verslaving (want men wil DA naar
boven krijgen)
onthoudingsverschijnselen
o geen acute ontwenningsverschijnselen want THC zet zich vast thv vetweefsel → heel trage
eliminatie (tot 14d detecteerbaar in urine)
 1 – 2 dagen
 piek dag 2 – 6
 duur 1 – 2 weken
o geen acute ontwenning maar wel craving
o misselijkheid, minder eetlust
o prikkelbaarheid, boosheid, agressie, rusteloosheid, angst
o dromen en slaapstoornissen
o mogelijk: flashbacks
chronisch en frequent cannabisgebruik
o vroege startleeftijd = verhoogd risico op verslaving later
o component cause voor ontwikkeling schizofrenie bij kwetsbare adolescenten: verhoogd
risico met 1,4 – 1,9x
o verhoogd risico op depressie later
o cannabis = gateway voor gebruik hardere drugs
 lang nt iedereen gaat naar hard drugs maar als je iemand aan hard drugs hebt: bijna
altijd eerst cannabis
o cannabis kan verslaving creëren (veel minder dan alcohol, cocaïne, heroïne en tabak)
o invloed cannabis op cognitie
Cannabis: groeiend bewijs negatieve effecten
 frequent en langdurig gebruik bij adolescenten
o tolerantie +
o lichamelijke verslaving +
o psychische verslaving ++
o sociaal en schools functioneren: neurocognitieve problemen, geheugen
o psychiatrische problemen en gedragsproblemen: neurobiologische veranderingen
 cannabis is meest populaire illegale drug
o gebruik cannabis en tabak: sinds 2000 licht gedaald en gestabiliseerd
o gebruik medicatie en alcohol sinds 2000 vrijwel stabiel
o bijna alle cannabisgebruikers roken
o wie gebruikt?: onderzoek in middelbare scholen
 gebruik stijgt met leeftijd
 dubbel zo veel jongens als meisjes
 jongens beginnen vroeger dan meisjes
 BSO > TSO >> ASO
 3% jongeren gebruikte minstens 1x per week voorbije jaar
 9% vd jongeren gebruikte minder vaak voorbije jaar: experimenteren → daarna daling
o nieuwe feiten en trends (gegevens uit NL)
 onder schoolgaande jeugd: percentage actuele cannabisgebruikers ↓
 startleeftijd ↑
 wel verontrustend
 onder probleemjongeren: ↑↑ cannabisgebruik
 jarenlange toename aantal cannabiscliënten in ambulante en residentiële zorg (als
hoofd- of nevendiagnose): zet zich verder
o Europa (onderzoek INCB 2008)
 30% vd Belgische jongeren 14 – 16 jaar zou laatste jaar cannabis gerookt hebben
 1/5 Europeanen rookte ooit cannabis
 risico op verslaving
11 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o vuistregel voor risico op verslaving cannabis
 1/9 volwassenen die experimenteren
 1/6 adolescenten die
 op jonge leeftijd experimenteren
 dagelijks gebruiken
o leeftijd bij eerste alcoholgebruik is belangrijk in risicobepaling
leeftijd bij 1e gebruik
abuse na 10 jaar
dependence na 10 jaar
11 – 12 jaar
13,5%
15,9%
13 – 14 jaar
13,7%
9%
19 jaar
2%
1%
o relatief risico op verslaving bij minstens 1x gebruik ivm andere drugs
 tabak: 31,9%
 heroïne: 23,9%
 cocaïne: 16,7%
 alcohol: 15,4%
 stimulantia: 11,2%
 cannabis: 9,1%
neurotoxiciteit cannabis op hersenontwikkeling adolescenten
o igv start op 14 jaar → stop op 22 jaar: cognitieve problemen op 27 jaar
o igv start < 17 jaar: deficits in
 executieve functies
 werkgeheugen
 leervermogen
 verbaal
o chronisch gebruik (wekelijks – dagelijks)
 daling 8 punten IQ (volwassen)
 neurocognitieve defecten die mogelijks niet volledig reversibel zijn
waarom is het gevaarlijker op jonge leeftijd dan op oudere leeftijd?
o ontwikkelingsopdrachten w verwaarloosd want enkel druggebruik is voor hun belangrijk →
soort ‘ontwikkelingsstilstand’
 adolescentaire ontwikkelingstaken (moet men normaal op 12 – 18 j doormaken)
 identiteitsopbouw en innerlijke groei
 autonomie, zelfstandigheid en losmaking van gezin van oorsprong
 cognitieve ontwikkeling (formeel operationeel denken)
 emotionele ontwikkeling
 weinig adolescenten zijn tevreden met zichzelf → moet men leren mee omgaan
 igv cannabisgebruik: oplossing w druggebruik ipv omgaan met emoties
 zinvolle sociale relaties uitbouwen
 plaats innemen binnen groep jongeren en binnen maatschappij
 verantwoord leren omgaan met consumptieartikelen en vrijetijdsbesteding
 experimenteergedrag
 bij behandeling: belangrijk dit ook bij te benen
o hersenen nog in volle ontwikkeling
 puberhersenen
 onevenwicht tss affectieve en cognitieve systeem: affectieve (limbisch) >>
cognitieve (prefrontaal)
 dus impulsiviteit gaat voor op rem, planning, …
 adolescente brein gevoeliger voor effecten druggebruik
 snellere progressie en verslaving dan volwassenen
 adolescente ratten: langetermijnschade door nicotine: ↓ concentratie en ↑
impulsiviteit
 adolescent brein gevoeliger voor binge drinking
 dierenproeven en volwassen cocaïnegebruikers
 aandachtsbias: aandacht sterker getrokken naar dingen die hun doen denken aan
cannabis/drinken/…
 zelfcontrole ↓
12 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015


verstoring van natuurlijke hedonistische belongingssystemen
 weinig interesse/plezier in gewone dingen maar wel in dingen die verband
houden met verslaving en kicks
 behandeling: terug leren plezier hebben in dagelijkse dingen vb. “wat proef je?”
stemmingswisselingen
Risicofactoren
 developmental biopsychosocial disease model (Chatlos)


o antecedenten: predispositie
 substance-abuse risk factor checklist
 genetica
 constitutioneel
 psychologisch
 sociocultureel
 risicofactoren oefenen invloed steeds uit in dynamisch samenspel met protectieve
factoren: zowel in individu als in omgeving
o concomiterend: vss fasen van druggebruik
 initiatie
 progressie
o maintenance fase: als er systeem is dat gelegenheid geeft om drugs te blijven gebruiken:
afhankelijkheid ontwikkelt
psychosociale en genetische risicofactoren: gen-omgeving interactie (clustering en overlap)
o risicofactoren jonge leeftijd gebruik
o risicofactoren voor ernst gebruik
o risicofactoren voor ontwikkeling verslaving
o protectieve factoren voor stoppen gebruik
risicofactoren en protectieve factoren
o gezamenlijke risicofactoren verslaving – gedragsstoornis – depressie – ADHD
o risicofactoren verslaving
 familiaal druggebruik
 comorbiditeit
 comorbide psychiatrische stoornissen kunnen verslaving vooraf gaan, verergeren,
volgen of herval voorspellen
 84%: psychische stoornis vooraf aan verslaving
 13%: psychische stoornis volgt op verslaving
 voorkomende comorbiditeiten
 gedragsstoornis (early onset, agressief) 74,2%
 ADHD + gedragsstoornis
 ADHD 63,6%
 post-traumatic stress disorder (PTSD) 50,6%
 stemmingsstoornissen 52,7%
 autismespectrumstoornissen
13 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015

 schizofrenie
 borderline persoonlijkheidsstoornissen
relatie tss 2 stoornissen (Chatlos)
 op ieder domein versterking en beïnvloeding
 horizontaal model: beiden gelijktijdig behandelen (want versterken elkaar)!
 individuele gevoeligheid
 psychopathologie ouders
 kindermishandeling
 conflicten
 scheiding
 gebrekkige opvoeding
 slechte hechting
 tolerante houding tov drugs
 druggebruikende vrienden
 ernstige gezinsproblemen
o protectieve factoren = heel belangrijk
 goede opvoeding
 band ouders ok
 school ok
 vrienden ok
 morele waarden
 sociale vaardigheden
 intact gezin
Drugmisbruik
 druggebruik vs drugmisbruik
o druggebruik
 product van sociale situationele en omgevingsdeterminanten
 meestal door gebruikende vrienden/familie
o drugmisbruik (verslaving)
 consequentie van biologische, psychologische en psychiatrische determinanten
 hiervan is psychopathologie basis
 dynamiek van druggebruik en verslavingsproces: verschillende fasen
o experimenteren
14 | P a g i n a
Ine Bollen







Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
frequentie: occasioneel
 ≤ 2 drugs en < 1 jaar
 <1x per maand voorbije 6 maanden
motief: nieuwsgierigheid en risicogedrag
setting: alleen of met peergroep
emotionele impact: geen manifeste koppeling aan gevoelens / stress
functioneren: weinig merkbaar
gedrag: geen actief zoeken van drugs
geen tekens van tolerantie
o actief zoeken







frequentie: ocassioneel, afhankelijk van peergroep
 ≥ 2 drugs en > 1 jaar
 ≥ 3 – 4x per maand voorbije 6 maanden
motief: sociale acceptatie
setting: peergroep
emotioneel impact: opzoeken roeseffect
functioneren: relatief weinig impact
gedrag: opzoeken van drugs
coping: nog geen tekenen van tolerantie
o systematisch gebruik









frequentie: frequent gebruik
 ≥ 2 drugs en > 1 jaar
 ≥ 3 – 4x per maand voorbije 6 maanden
motief: coping negatieve gevoelens / roeseffect
setting: alleen of met peergroep
emotioneel impact: doel ~ gevoelens en gedrag
functioneren: disfunctioneren verborgen
gedrag: actief en systematisch opzoeken drugs
coping: tekenen van tolerantie
kunnen geen 30 dagen zonder gebruik
geen stoppogingen ondanks problemen
o misbruik
 frequentie: zeer regelmatig
 motief: coping met stress
 setting: alleen of met peergroep
 emotioneel impact: sterke stemmingsschommelingen
 functioneren: globaal disfunctioneren (sociaal)
 gedrag
 doorgaan ondanks gevolgen
 veel mislukte stoppogingen
 coping
 tolerantie ↑
 AWS (acute withdrawal syndrome)
 niet meer dan 1 week echt clean
o verslaving
 frequentie: dagelijks gebruik
 verlies controle
 vaak ’s ochtends al gebruik
 motief
 stoppen craving
 copen met ontwenning
 setting: alleen
 emotioneel impact
 belangrijk ↑
 gebruiken om zich nog goed te voelen
 depressie
 suïcidegevaar
 functioneren: fysieke & psychologische gevolgen
15 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
gedrag: compulsief en crimineel druggebruik
coping
 intoxicatie
 AWS
diagnose verslaving
o meestal: verslaafde ontkent en minimaliseert problematiek
 niet omdat ze echt willen liegen
 vnl omdat ze zichzelf dit moeten wijsmaken
o kenmerken verslaving (veel belangrijker dan anamnese want vragen helpt niet)
 psychologische / emotionele symptomen
 acute stemmingswisselingen
 zuchtig naar gebruik
 fysiologische kenmerken
 tolerantie
 onthouding
 cognitieve veranderingen
 ↓ concentratie
 ↓ volgehouden aandacht
 cognitieve en perceptuele veranderingen
 gedragsveranderingen
 ontremming
 lethargie
 hyperactiviteit
 ongecontroleerd gebruik
 relationele veranderingen
o systemische en contextuele kenmerken
 schools functioneren + veranderingen
 vrijetijdsbesteding + veranderingen
 vriendengroep + veranderingen
 functioneren in gezin + veranderingen
 veranderingen in emotioneel functioneren
 veranderingen in gedrag
 diagnostiek verslavingsproces
 vragen en nagaan van
 begin / progressie / kwantiteit / frequentie
 middelen / context / triggers / craving
 directe en indirecte negatieve en positieve gevolgen
 kijk op probleem, probleembesef / verwachtingen / stop
 reden en onderliggende dynamieken
 vragenlijsten / toxicologische screening
 criteria misbruik / afhankelijkheid
 informatie geven
 motivatie / doel behandeling
 informatie uit vss bronnen
 diagnostiek ontwikkelingsniveau: ontwikkelingsstilstand
 afstand nemen van ouders en zich meer richten op gebruikende leeftijdsgenoten
 verschuiving waarden en normen
 kloof met volwassenen!
 niet opnemen en relativeren van plichten
 niet meer investeren in school en vrije tijd
 verarming sociale relaties
 geen adequate coping
 niet meer investeren in toekomst
 preoccupatie met drugs
 aandacht voor comorbiditeit!!



16 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o Amerika: “Craft questions” = kortste test om te weten of er drugverslaving is
Behandeling
 basisdoelstellingen behandeling
o absistentie
o motiveren / engagement
 behandeling is heel moeilijk in begin!: zijn hier absoluut niet in geïnteresseerd
 engageren en motivatie = heel chronisch proces
 motivationele gesprekken doen beroep op prefrontale cortex: lukt bij deze jongeren
minder goed!
o inzicht in complexiteit drugsproblematiek en invloed op andere levensdomeinen
o zelfreflectie
o werken rond zelfverantwoordelijkheid
o werken rond craving
o sociaal gericht gedrag
o oplossingsvaardigheden
 richtlijnen behandeling van American Society of Addiction Medicin (ASAM)
o mate van intoxicatie / kansen voor onthouding
o aanwezigheid comorbiditeit
o aanwezigheid andere emotionele, cognitieve of gedragsproblemen
o motivatie of bereidheid tot verandering
o risico op herval of op verder druggebruik
o herstelomgeving: gezin, vrienden, school, juridische maatregelen
 behandelproces
o residentieel igv complex of comorbiditeit
o algemene behandelprincipes: geïntegreerd tweesporenbeleid voor drugsproblemen en
andere problemen!
 medicamenteuze behandeling
 drugproblemen / cannabis: N-acetylcysteïne (NAC, is recent)
 jeugdpsychiatrische stoornis behandelen vb. antidepressiva
 behandeling ontwikkelingsproblematiek
 gezinsbegeleiding / gezinstherapie
 gezinfactoren als risicofactoren
 gebruik binnen gezin
 psychopathologie bij ouders
 echtelijke conflicten
 verarmde ouder-kind relaties, ↓ hechting
 laag ervaren ouderlijke steun, ↓ cohesie
 beperkte communicatie
 inadequate supervisie en monitoring
 ambivalentie ouders tov drugs
 financiële problemen en tegenslagen
 verschillende gezinstherapieën: andere aanpak maar zelfde doelstellingen
 psycho-educatie rond druggebruik!
17 | P a g i n a
Ine Bollen



Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 ouders ondersteunen om adolescent te motiveren tot behandeling en vol te
houden om niet te gebruiken
 ouderlijke rol opnieuw opnemen: monitoring en grenzen stellen
 communicatie herstellen
 aandacht voor school- en leerproblemen
 mogelijkheden creëeren voor
 ontmoeten niet-gebruikende vrienden
 nieuwe levensstijl
behandeling: wat werkt?
o cognitieve gedragstherapie
o motivationele therapie
o gedwongen behandeling: je moet je echt opdringen!
 wraparound (bemoeizorg) vb. herinneren dat ze op consultatie moeten komen
o korte interventies: psycho-educatie
o e-hulpverlening: werkt vnl in begin (bij actief zoeken en overgang naar systemisch
gebruik)
practice parameter (Bukstein, 2005): wat je moet doen in behandeling
o vertrouwen
 behalve toxicologische screening: dit is wél essentieel (je mag niet zomaar op hun
woord vertrouwen dat ze niet gebruikt hebben)
o evaluatie drugproblemen + comorbide problemen
o toxicologische screening
o specifieke behandeling drugproblemen
o behandeling afgestemd op noden jongeren
o familietherapie noodzakelijk
o medicamenteuze behandeling op indicatie
o behandeling comorbiede problematiek
preventie: wat werkt?
o wettelijke maatregelen die beschikbaarheid drugs ↓
o media campagnes
 zelfde boodschap: niet blowen < 18 jaar
o preventieprogramma’s op school
 sociale vaardigheden
 kwetsbare leerlingen signaleren en begeleiden
o programma’s voor ouders (risicogezin)
o ‘harm reduction’
 als je gebruik niet kan stoppen: proberen schadelijke gevolgen te beperken
Conclusie: aanbevelingen ikv verslaving aan cannabis
 drugproblematiek = complex en chronisch
 screening drugproblematiek adolescenten in ambulante hulpverlening is noodzakelijk
 belang vroege detectie en interventie
 gezin intensief betrekken bij therapie
 residentiële opname is geen eindstation
 herval is deel vh herstelproces!!
o dus is geen mislukte behandeling
o je moet steeds opnieuw hiermee kunnen omgaan!
18 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Gehechtheid en psychopathologie
prof. Adriaenssens
Inleiding
Hechting van ouders aan kind lijkt ons vanzelfsprekend
 we staan er niet meer bij stil dat dat eigenlijk pas in 1950 beschreven is
 in Londen: na oorlog centrum voor kinderen waarvan ouders waren omgekomen
o hier was luxe, opvoeders, ... en toch ging het met deze kinderen mis
o Bowlby onderzocht dit → kinderen misten liefde!
 hij ontdekte dat we gehechtheid vnl nodig hadden als we bang zijn, als het niet goed
gaat met ons (in nood)
 DUS in nood richt je je terug tot je hechtingsfiguren vb. handje geven aan mama
 hij dacht dat dit enkel in 2 eerste levensjaren werd gevormd
 nu is dit allemaal voorzien op kinderafdelingen
Basis van gehechtheidsrelatie: ander draagt mee zorg voor mijn veiligheidsgevoel
 gehechtheid is iets wat je hele leven blijft aanpassen!: je leert van elkaar bij waardoor je
gehechtheidsstijl verder evolueert
o "mama was vroeger heel streng maar ze is veranderd"
o crisismomenten zorgen ervoor dat mensen gevoeliger w voor elkaars gehechtheid
 gehechtheidsrelatie is dyadisch
 eigenschappen gehechtheidsband
o met specifiek persoon
o langdurig
o emotioneel significant
o nabijheid gewenst ; afwezigheid is stressvol
o verschil met vriendschap: nabijheid en comfort gezocht bij stress!
 gehechtheidsgedragingen = gedrag dat w ingezet om gehechtheid te activeren
o vnl te zien bij angst, als kind moe is, pijn heeft of ziek is
Gehechtheid heeft doel!
 veiligheid verwerven
 springplatform hebben voor wereld te verkennen
o vb. komen op bezoek, kindje verbergt zich achter ouders, ouders zeggen dat het wel loskomt en dat
kind wat tijd nodig heeft
 als iedereen dat respecteert: kleine gaat op schoot ouders zitten → na even gaat kleine wijzen
naar deur en dan zo telkens met kleine stapjes gaat hij steeds losser komen (telkens even terug
naar ouders en dan weer beetje verder dan vorige keer)

o oude hechting komt iedere keer weer terug! (vb. naar moeder van 80 jaar bellen) want je
weet dat je iedere keer weer terug naar veilige basis kan als je bang bent
zelfstandig worden: leren dat het mogelijk is om in eigen schoenen te komen staan
o vb. 5-jarige die weent want 'boos op Tim' → ouder die zegt 'je bent niet boos, ik denk dat je
verdrietig bent want je hebt gehoord dat Tim van school verandert want dat is goede vriend van je'
o dus momenten dat mens voelt dat iemand anders in zijn schoenen kan gaan staan maar
daardoor ook dingen bijleert → je leert taal van iemand anders
Sensitieve, veilige, spiegelende gehechtheid
 goed ouderschap
o dragen van kind
o gehecht aan kind om het goed te kunnen laten
vertrekken (niet om het nog harder vast te
houden)
o wanneer nodig: handen om kind op te vangen
 als die handen slaan, afwijzen, …: cirkel niet rond
maar slechts één richting!
19 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o niemand die op mij wacht, niemand die mij mist
Rol van gehechtheid → pioniers: Bowlby en Ainsworth
 Bowlby (jaren 40 – 50)
o ouders geven
 discipline
 zorg
 relatie
o hechting door
 kwaliteit van hechting: versterkt door angst
 ontwikkeling in context normale ontwikkeling (loslating)
 biologisch kader: hechten = overleven
 ‘interne werkmodellen’ voor latere relaties
 verband onveilige hechting – psychopathologie
 Mary Ainsworth bevestigde door onderzoek heel wat van Bolby’s ideeën maar voegde ook
essentiële ontwikkelingen toe
o belangrijkste bijdrage: aangeboren, biologisch gestuurde gehechtheidssysteem is
plooibaar
 kwalitatieve verschillen in gehechtheidsgedrag van individuen berusten op verschillend
gedrag van opvoeders
 ontdekking leidde tot classificatie van gehechtheidsstijlen → essentiële bijdrage vd
gehechtheidstheorie
o gehechtheidsstijlen
 georganiseerd
 bij geboorte reeds variatie in gehechtheid
 ABC classicifatie
 onveilig vermijdend (angstig-vermijdend) = A
 20%
 hebben hekel aan alle geknuffel
 eerst op afstand → na tijdje wel toenadering vb. bij grootouders
 mensen met maar weinig échte vrienden (want noemen niet iedereen
zomaar vriend)
 veilig gehecht = B
 70%
 passen redelijk gemakkelijk aan aan nieuwe omstandigheden
 onveilig ambivalent = C
 10%
 kinderen kunnen ouders niet lossen → iedere overgang is nieuw probleem
 A en C noemt men ‘onveilig gehecht’ maar eigenlijk niet pathologisch: je moet leren
als ouder hoe kind zich voelt en dan kan kind zich ook aanpassen
 gedesorganiseerd, geen strategie moelijk → tegenstrijdige reacties
 aantrekken en afstoten
 huilen en lachten tegelijk
Belangrijkste evoluties omtrent gehechtheid
 ontwikkeling hechting = meer dan inprenting
 sensitieve periode langer dan 2 jaar
 effecten niet zo rigide
 niet enkel aan één persoon
 sociale ontwikkeling: invloed vroege en latere relaties
Waartoe het moet leiden: ontwikkelingstraject van gehechtheid
 begint met huilen → eindigt met complexe affectieve boodschappen
 begint met nood aan fysieke nabijheid → praten en non-verbale signalen als tekens van
hechting
20 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
begint met hechting aan enkele personen uit nabijheid → hechting ook aan personen buiten
gezin
begint met gehechtheidsgedrag bij scheiding van hechtingsfiguur → angstige dromen, nacht,
…
Gehechtheid en stressregulatie
 ouders fungeren als buffer: externe stressregulatoren door bij heftige emoties baby te
troosten en tot rust te brengen
 zich ontwikkelende hersenen: kwetsbaar voor te hoge niveaus psychofysiologische stress
 hechtingsrelatie is systeem van stress- of emotieregulatie
o langzaam wennen aan stress: externe stressregulatie
o leren wat/hoe omgaan met stress: interne stressregulatie
 van coregulatie naar zelfregulatie en leren mentaliseren
o neurobiologische component
 vss gebieden zijn erbij betrokken
 oa frontale kwab heeft functie in emotieregulatie
 mentaliseren helpt bij reguleren van onze emoties
o mentaliseren !! = vermogen om mentale toestanden (gedachten, gevoelens, wensen en
verlangens) bij jezelf en bij anderen waar te nemen
 verbeelding nodig om in te schatten wat anderen voelen, denken, wensen
 hiervoor moet je mensen niet persoonlijk kennen
 door te zien dat ander inspanning doet om in iemand anders zijn schoenen te gaan
staan: je leert zelf ook inspanning te doen om iemand anders te begrijpen en je in
iemand anders schoenen te stellen
 mentaliseren kan rol spelen in aanmaak spiegelhormonen
 veilige relatie is nodig om te mentaliseren
 veilig: opvoeder in staat om sensitief beleving vh kind in te schatten → aan
betekenis taal geven
 indien dit niet gebeurt en kind eerder afwijzing krijgt: neemt beleving over →
creatie vreemde of oneigen zelf
 vb. ouders met psychiatrische problemen: psychopathologie en trauma’s uit
verleden die gepaard gaan met angsten en depressiviteit
 moeite met nadenken over gedachten en gevoelens aan basis eigen gedrag
en zeker met begrijpen en erop te reflecteren
 vermogen tot mentaliseren = beperkt
 hierdoor: kans om gedrag kind te interpreteren vanuit eigen invalshoek en
projecties
 maken onvoldoende onderscheid tss eigen behoeften en die van kind →
emotionele beschikbaarheid schiet vaak tekort
 kunnen zich moeilijk voorstelling maken van belevingswereld kind
 kind neemt beleving opvoeder over als deel vd eigen zelfervaring
 intern werkmodel en mentaliseren
 in interactie met belangrijkste verzorgers, hechtingsfiguren: kind ontwikkelt
basispatronen voor omgang met andere personen = interne werkmodellen
 intern werkmodel beïnvloedt emotionele en psychologische ontwikkeling vh kind
 in bijzonder: ontwikkelen van vermogen tot reflecteren
 amygdala: continue stockage hechtingsinformatie → persoon die je op bepaald
moment ziet gaat doorheen intern werkmodel die gevoed w door
hechtingservaring
 hechtingservaringen geven soort zicht op wereld
 soms vergissen we ons → geregeld bijleren en interne werkmodellen bijstellen
 één vd belangrijke leerpunten bij opleiding psychiaters: hoe leer ik eigen
werkmodellen aanpassen opdat ik opensta en hoe leer ik geboeid te zijn in
mensen waarvan ik normaal denk ‘dat is niks voor mij’
 dus: gehechtheid uitbreiden
21 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015

ontwikkeling intern werkmodel: als ouder sensitief kan afstemmen op behoeften vh
jonge kind, signalen kan ‘lezen’ (geluid, houding, blik) die uiting geven aan
behoeften
 dan is binnenwereld vh kind in overeenstemming met externe wereld waarvan
ouder als hechtingsfiguur belangrijkste representant is
 kind bouwt zo evenwichtig intern werkmodel van in relatie zijn met ander op
 dit w vastgelegd in brein
Gehechtheidsproblemen
= verschillende problemen die kunnen voorkomen als fase hechting tss ouder en kind niet of niet
goed genoeg verlopen is
Onderzoek kijkt naar 2 aspecten
 problematisch gehechtheidsgedrag
 mentale processen: intern werkmodel en beoordelen van mentaliserend vermogen
Gedesorganiseerde gehechtheid
 =4e vorm gehechtheid die je niet in aanleg kan hebben
 zie je bij mishandelde/verwaarloosde kinderen of ervaringen die hieraan gelijk staan
 kind waarbij er geen coherente strategie is: ene moment is kind gehecht, andere moment
totaal onthecht
o kinderen die onbetrouwbaarheid vd volwassenen geleerd hebben vb. soms toffe papa
maar soms slaat hij
o lichte en ernstige vormen mogelijk
 risicofactoren
o oververtegenwoordigd in gezinnen waar mishandeling voorkomt
o depressie bij moeder en tienerzwangerschappen
o onverwerkt vroegkinderlijk verlies van hechtingsfiguur
 gedesorganiseerde gehechtheid volgens Main en Solomon (1984)
o heterogeen gedrag: contradictorisch, niet gericht
o verkeerd gerichte of onderbroken bewegingen
o stereotype houdingen
o verstarde bewegingen/uitdrukkingen
o verward
o directe uiting emotie
o geen coherente strategie voor stress
o gedrag heeft geen evidente verklaring en geen aanwijsbaar doel
o aanzienlijke stress = verklaring 40 – 50% vd verwaarloosde kinderen ‘veilige hechting’
tov mishandelende ouder
 Fonagy: familiaal geweld en gehechtheid
o bij geweld beschouwt pleger de andere als fysiek object of als lid van vreemde groep
maar niet als individu met belangen en wensen
 pleger verplaatst zich dus niet
 kan niet interpreteren
 gepreoccupeerd met regels
 ontkent betrokkenheid bij probleem
 zoekt in kind schudige
 is overtuigd van gelijk, “weet hoe het kind zich voelt”
o kind leert dat wat volwassene doet enkel in eigenbelang is
 bij geweld: volwassene die handelt vanuit eigen gelijk en andere treft → niet meer
‘staan id schoenen vd andere’
 grooming = volwassene die uitleg geeft naar kind toe → verhaal w plausibel, alleen
voor eigen belang
22 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Criteria van gehechtheidsproblemen
affectie
zoeken van troost
vertrouwen, hulp zoeken
samenwerking
explorerend gedrag
controlerend gedrag
reactie bij hereniging /
terugkeer
reactie tov vreemden
normaal
adequate
affectie
in
vss
interacties en situaties
bij
specifieke
volwassenen:
verzorger
zoekt
hulp
bij
specifieke
verzorgers bij moeilijke vragen
stelt zich coöperatief op tov
verzorger
gebruikt
hechtingsfiguur
als
veilige basis voor exploratie
weinig
controlerend
tov
verzorger
zoekt troost, positief contact
terughoudendheid, duidelijker in
onbekende omgeving
verstoord
gebrek aan affectieve uitwisseling of
promiscue affecties
zoekt geen troost of op vreemde
manier
buitensporige afhankelijkheid of net
geen hulp zoeken
weinig coöperatief of ‘dwangmatige
gehoorzaamheid’
geen
controle
aanwezigheid
verzorger of tegenzin verzorger te
verlaten
overbezorgd
tov
verzorger
of
bestraffend controleren
contact lukt niet → negerend gedrag,
boosheid, geen affectie, stress
vanwege scheiding blijft
geen
terughoudendheid,
veel
lichamelijk
contact
zonder
op
verzorger te letten, met vreemden
meegaan
Nog altijd geen vlotte manier om gehechtheid te testen behalve voor kinderen tss 9 – 18 maanden:
laboratoriumstrategie in 8 etappes tss ouder en baby
 kijken naar toenadering zoeken
 contact behouden
 vermijding
 weerspannigheid
→ enkel in onderzoekssituaties
Hechtingsprobleem versus –stoornis
 onveilige/gedesorganiseerde gehechtheid = risicofactor, geen determinant
o hechtingsPROBLEEM
o gedesorganiseerde gehechtheid leidt vaak tot ernstige emotionele / gedragsstoornissen
 hechtingsSTOORNIS is zeldzaam
Hechtingsstoornis
Primair vs secundair
 primair (neonataal): ontwikkelingsstoornis die later w bevestigd
o ADHD of PDDNOS
 secundair vb. negeren affectieve noden van baby, wegvallen moeder, …
Reactieve hechtingsstoornis (RHS)
 diagnose = klinisch oordeel
o niet empirisch
o diagnose enkel bij bewijs pathogene zorg: mishandeling, misbruik, ernstige verwaarlozing
 diagnostische criteria (DSM-IV)
o meeste situaties: opmerkelijk verstoorde en niet aan ontwikkeling aangepaste sociale
relatievormen optredend voor 5e levensjaar en duidelijk zichtbaar in
 voortdurend mislukken om op aan leeftijd aangepaste wijze sociale interacties te
stellen of erop te antwoorden zoals duidelijk door overdreven geremde, overalerte of
erg ambivalente en tegenstrijdige reacties
 gebrek aan duidelijke bindingen, wat blijkt uit onvermogen om in sociale relaties
onderscheid tsss personen te maken met duidelijk onvermogen om op die vss
personen passend te reageren
23 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o stoornis is niet te wijten aan algemene ontwikkelingsstoornis zoals mentale handicap of
geen symptoom van pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals autisme
o er moeten sporen zijn van vroegkinderlijke verwaarlozing
 voortdurende veronachtzaming van emotionele basisbehoeften (koestering, troost,
aanmoediging vh kleine kind)
 verwaarlozing van fysieke basisbehoeften (verzorging, voeding)
 herhaaldelijke wisseling van basisverzorgers waardoor geen stabiele hechtingen
mogelijk waren
o men mag veronderstellen dat verwaarlozing onder punt 3 verantwoordelijk is voor
gestoorde gedrag, dat ook volgde op die verwaarlozing → te specifiëren
 geremde type als vooral criteria onder 1a boventoon voeren
 reageert niet goed in sociale situaties
 zoekt contact met opvoeder en kijkt andere kant op
 ene moment heel vriendelijk, dan weer agressief
 vaak mishandeld of verwaarloosd
 ontremde type als vnl cirteria onder 2a opvallen
 kind kan niet hechten aan 1 persoon
 is allemans vriend
 kan moeilijk vrienden en sociale contacten houden
 vaak veel wisselingen in zorgfiguren, instituut- en wisselende pleegsituaties
viscieuze cirkel
o normaal (veilige hechting)
 positief denken
 positief gedrag
 positieve interactie
o igv hechtingsstoornis

 negatief denken
 gedragsstoornis
 negatieve interactie
evidence based vaststellen van hechtingsstoornis
o ontwikkelingsgeschiedenis van gehechtheid met primaire opvoeders
 verstoord gedrag kindgebonden of relatiegebonden?
o opvoedingsgeschiedenis
24 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 verstoord gedrag contextafhankelijk?
o observatie stressvolle situaties met primaire opvoeders
o observatie omgang met vreemden
 onderscheid vreemden en vertrouwden
o gestructureerde observatiesituaties voor vergelijking
hechting continuïteit ouder-kind
o onderzoek van AAI: ouders kunnen best beantwoorden aan noden van kinderen als ze
hun kindervaringen zinvolle plaats konden geven en in staat zijn open te staan voor
andere stijlen
o betekent vooral: ouder moet erkenning kunnen geven dat hechting belangrijk is
o van man/vrouw naar vader/moeder
behandelbaar!
o hulpverlening bij hechtingsstoornis: wat zetten we daar tegenover?
 contact en zorg → los van gedrag!
 kind controleert via gedrag maar volwassene controleert door ondanks alles
empathisch in contact te blijven
 ‘utilization theory’ Milton Erickson (1980): ieder gedrag is bron van contact
o Attachment-Based Family Therapy (ABFT) = familie helpen oefenen met gehechtheid
 relationele herkadering: van verwijten van gedrag kind naar versterken van wat werkt
in gezinsrelaties
 minder kritiek, verwijt
 ouders helpen steun geven
 verantwoordelijkheid voor verandering = op niveau van gezinsgroep, niet alleen
van kind
 band opbouwen met jongere → eerst focus op jongere als slachtoffer van situatie (vb.
kindermishandeling): ‘de therapeut verstaat je’
 bouw relatie op
 zoek samen doelstellingen voor behandeling
 zoek samen welke stappen kunnen helpen om doelen te bereiken
 bouw relatie met ouders op
 leer hen empathisch luisteren
 verken hun visie, emoties, reacties op emoties in algemeen en op negatieve
emoties in bijzonder
 begrijp wijze van reactie tot nu en leer ze dan over emoties van kinderen
 bouw oplossende vaardigheden op
 buig kritische houding om in wens ontwikkeling te beschermen
 verruim hun vaardigheden (vnl empathie)
 bespreek uitingen van affectie
 hechting taak
 ouder-jongere gesprek
 jongere uit zijn verwijten → ouders proberen rustig te blijven luisteren
 en omgekeerd
 therapeut gaat niet in op argumenten maar wijst op integriteit, intimiteit die bereikt
werd
 vaardigheden versterken
 verhoog aantal pogingen voor gesprekken en contacten
 verminder sociale isolatie
 help ouders om adviseurs te w voor hun kind
25 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Ticstoornissen
prof. Steyaert
Inleiding: tics
Tics = vrij frequent (zeker voorbijgaande tics)
 motorische tics
o tics = plotse motorische bewegingen
 repetitief maar niet continu
 onregelmatig (geen vast ritme)
 onwillekeurig maar in zekere mate onderdrukbaar
 premonitory sensation = bepaald spanningsgeval vooraf dat verdwijnt door toelaten
vd tic
 bestaat voor alle soorten tics
 leertheoretisch: gevolg is dat tic versterkt w
 gevoel zelf valt niet te onderdrukken (heeft iets drangachtig) maar tic zelf meestal
wel redelijk te onderdrukken
 tics zijn NIET onbewust: je voelt ze aankomen
 meestal heel snelle bewegingen
 niet doelgericht, niet zinvol
 waar?
 voorkeur: aangezicht, hoofd, hals, schouders
 minder frequent: handen, middenrif, onderste ledematen
 is niet dystonie!: dat is meestal niet snel en valt niet te controleren
o complexe tics = complexe onwillekeurige beweging zonder reëel doel
 aanraaktics
 complexe opeenvolging doelloze bewegingen vb. tongliktik
 vocale tics
o geluiden: snuiven, kuchen, keelschrapen
 snuiven en kuchen = meest klassiek
o soms schrille kreten
o soms verbale tics (spectaculair maar relatief zeldzaam)
 (schuttings)woorden = coprolalie
 echolalie
 sensorische tics = onwillekeurig bepaalde waarneming visueel / sensorisch / akoestisch
teweegbrengen
o aanraken bepaalde materialen
o bepaalde visuele patronen bekijken
o roffelen
o …
DSM-5: onderscheid tss 3 aandoeningen waar tics kort of lang voorkomen en vss in ernst
 voorlopige ticstoornis
o meestal enkelvoudige tic
o minder dan jaar
o komt vaak voor: ong 5% vd schoolkinderen heeft het ooit
 persisterende motorische of vocale ticstoornis
o enkelvoudig / complex
o één / multipel
o langer dan 12 maanden
o familiale studies suggereren dat het goedaardige vorm van Tourette is
 Tourette syndroom
DD van motorische tics
 aan OCD verwante dwangstoornissen
26 | P a g i n a
Ine Bollen



Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o trichotillomanie (haren uittrekken); excoriatiestoornis (wondjes continu openkrabben)
o trage bewegingen, complexer dan tics, niet plots
o tics meestal op jongere leeftijd dan OCD
andere neurologische symptomen
o welke?
 dystonieën
 choreatiforme, atheotische bewegingen
 dyskinesieën
o niet-controleerbare veranderingen van spierspanning
 vaak ritmisch: akathisie, dyskinesie
 andere plots: dystonie, hemiballisme, choreatiforme atheotische bewegingen
o meestal uitgebreider
o neurologische oorzaken
 ziekten vb. Huntington, Sydenham, …
 in aansluiting met gebruik neuroleptica
stereotype-bewegingsstoornis
o heel complexe motorische acties, veel trager
o w gedaan uit gewoonte, stress, …
o vaak bij autisme vb. met handen flapperen
o vergelijking met ticstoornis
stereotype bewegingsstoornis
ticstoornis
langer
durende
en
meer
ritmische plots en kortdurend
bewegingspatronen
ook enigszins onderdrukbaar
enigszins onderdrukbaar
eerder gefixeerd patroon
veranderlijk patroon
kan overal voorkomen
hoofdzakelijk hoofd, hals en schouders
(maar kan ook elders)
begint vaak voor 5 jaar
begint meestal rond 5 – 7 jaar
andere neuropsychiatrische aandoeningen
Tourette syndroom
= meest zeldzame vd ticstoornissen maar hiermee komt men vaak bij psychiater (itt voolopige
ticstoornissen waarbij HA pt vaak terecht laat wachten)
Geschiedenis: zie slides
Diagnostisch proces
Diagnostische criteria DSM-5
 multipele motorische tics
 één of meer vocale tics (geluiden)
 gedurende ten minste 12 maanden aanwezig
o tic moet niet hele periode aanwezig te zijn
o soms tijdelijk alleen vocale of motorische tics
o periode (max 3 maanden) geen tics
 begint voor leeftijd 18 jaar
o opmerking: meestal zelfs al < 12 jaar (igv start bij pubers: vaak eerder iets neurologisch,
zeker igv blanke voorgeschiedenis)
 niet gevolg van middelengebruik of specifieke neurologische aandoening (Huntington,
postvirale encefalitis)
Tics veranderen bij Tourette
 2 soorten veranderingen
o aard en lokalisatie vb. eerst oogknipperen, dan schouder, …
o intensiteit en frequentie
 dagschomelingen vb. avond meer dan ochtend
27 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 over weken en maanden
golvend patroon: heel opvallend bij kinderen (minder bij volwassenen)
versterkende factoren
o vermoeidheid, lang concentreren
o soms: langere stress (examens, …)
o soms: lichamelijke inspanning
 maar kan ook omgekeerd zijn!
o koorts, infecties
Voorkomen
 beginleeftijd: einde kleuterleeftijd


prevalentie
o in normale onderwijspopulatie
 5/10.000 (?)
 NB: in 1 onderzoek werd prevalentie 1,5 – 2,9% gevonden!!
 aanvaarde prevalentie: 1% vd schoolkinderen 6 – 16 jaar
o volwassenen: ook ong 1%
 probleem: wie noem je dan Tourette?
 mensen die het ooit hadden: 1%
 mensen die nu nog symptomen hebben: 0,5%
o mannen > vrouwen (4:1)
o opgelet
 < 1/4 komt bij arts (→ klinische bias)
 aanzienlijk hoger percentage bij kinderen met andere ontwikkelingsstoornis vb. 6% TS
bij ASS
TS: vaak geassocieerde problematiek
o geassocieerde symptomen
 niet-obscene drangverschijnselen
 geometrisch, dingen rechzetten
 echopraxie (nadoen), echolalie (napraten), palipraxie (zichzelf nadoen), palilalie
(zichzelf nazeggen)
28 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 niet-obsceen onaangepast gedrag: kwetsende dingen zeggen e.d.
 complexe tics
 morbide tics (vb. kindje dat in moeder probeerde te knippen met schaar)
 obscene drangverschijnselen – coprofenomenen
 vb. schuttingstaal (coprolalie), copropraxie (vb. borsten proberen aanraken), obsceen
kijken
 < 1/3 personen op volwassen leeftijd
 context- of cultuurgebonden? (vb. Japan slechts 4%)
 impulscontroleproblemen
 plotse woedebuien: invoelbaar maar buiten proportie
 roekeloos gedrag
o TS-plus
 TS + ADHD





mogelijk tot 50% vd kinderen met TS heeft TS + ADHD
 redelijk courant bij jongens
 bij volwassenen niet zo goed onderzocht (wsl ong 8% TS + ADHD)
veel meer comorbiditeit dan bij zuiver TS
 vnl in sfeer impulsinhibitie: CD, ODD, alcoholmisbruik
 functionele hinder bij TS + ADHD: bijna volledig toe te schrijven aan ADHD-component
behandeling TS + ADHD
 vaak eerst ADHD-problemen
 impulsiviteit: gedragsmaatregelen
 medicatie
 rilatine?
 niet ‘handig’ want methylfenidaat (dopaminestimulerend) versterkt tics
 kan wel maar voorzorgen!
 heel langzaam opbouwen (5 – 6 weken)
 continu geven (want vnl stop en start medicatie zorgt voor ↑ tics)
 tics opvolgen
 strattera (atomoxetine): tegen ADHD en geen verergering tics (maar duur en niet
terugbetaald)
 Estulic (guanfacine), Dixarit (clonidine): α2 -block → vermindering TS en verbetering
aandacht
kinderen met TS + ADHD: ADHD blijkt vaker te verdwijnen dan indien niet met TS
TS + OCG (obsessief-compulsieve gedragingen of symptomen) / OCD
 drang vs dwang
 drang = soort onbestemd gevoel (kan heftig zijn)
 vrij inhoudloos
 kan wel angst zijn maar is niet sturend
 dwang = vaak vrij complexe cognitieve inhoud
 “als ik dit niet doe, dan zijn er consequenties” vb. smetvrees
 kan ook dwanggedachte zijn zonder/met dwanghandelingen
 obsessie = dwanggedachte
 compulsie = dwanghandeling
 TS + OCG
 drang wordt dwang: obsessioneel worden van
 coprolalie en copropraxie
 niet-obsceen onaangepast gedrag / gedachten
 ook morbide gedachten
 echolalie en echopraxie, palilalie en palipraxie
 geometrische drang wordt perfectionistische dwang
 bij 11 – 80% vd personen met TS
 lijkt toe te nemen bij ouder w
 minder bij kinderen, meer bij adolescenten
 kinderen kunnen dit soort klachten niet goed verwoorden DUS goed bevragen!
 aanzienlijk meer hinder dan bij zuiver TS

TS + OCD
 OCG kan OCD w bij TS
 obsessies en compulsies gaan meer met angst en magisch denken gepaard
29 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 meer systeem in klachten
 klachten worden meer als ik-vreemd ervaren
 grens TS + OCG en TS + OCD is vaag

andere comorbiditeit
 zelfverwondend gedrag





hoofdbonken, krabben, met voorwerpen in lichaam prikken, oogletsels
tot 60% vd TS-pt’en?
meer bij personen met MR
ernst correleert met vss aspecten van TS
stemmingsstoornissen: depressies
 verhoogde prevalentie bij TS
 verband met TS niet duidelijk
 ook verhoging bipolaire stoornissen gevonden

angsten (faalangst, algemene angststoornis)





duidelijk verhoogde prevalentie
vaker samen met depressieve symptomen
wsl secundair
preventie!
TS + ASS
 vaker bij globaler aangetaste kinderen (minder begaafd, …)
 prevalentie: 5 – 10% TS bij ASS
 handicap +++
Conclusie diagnostisch proces bij Tourette
 strak hanteren van diagnostische criteria
 bevragen geassocieerde symptomen!!
 DD
 evalueren van comorbiditeit
Afwijkende onderzoeken
Neuropsychologie
 aandachtsstoornissen
 problemen met responsinhibitie
 problemen met responsorganisatie
o tgv ADHD-comorbiditeit??
 zwakkere fijn-motorische controle?
 Baron-Cohen: problemen met intention editor
Functionele brain imaging
 fMRI tijdens vocale tics / coprolalie
o controles activeren frontale cortex
o TS-personen activeren frontale cortex + delen vh striatum
 PET-scan: andere koppelingen tss vss onderdelen vh frontaal-striataal systeem
Oorzaken
Multifactorieel!
 genetische voorbeschiktheid
 auto-immuunverschijnselen
 infecties
o groep A-hemolytische streptokok
o andere
 immuundeficiënties
Genetische voorbeschiktheid
 erfelijkheid > 50% van variantie (al dan niet hebben) van TS
30 | P a g i n a
Ine Bollen



Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
patroon: ‘dominant met variabele expressie’
o wsl één dominant gen waarvan expressie mee bepaald w door andere genen
o gen: SLITRK1?
epigenetische fenomenen?
man zijn als genetische voorbeschiktheid
o mannelijke hormonen zouden ook rol spelen in expressie TS
o geen significante rol van testosteron na geboorte
o bepaalde varianten van genen voor geslachtshormonen voorbeschikkend voor expressie
TS?
PANDAS? = Pediatric Autoimmune Neuropsychiatric Disorders Associated with Streptococci
 PANDAS = auto-immuun fenomeen
o mogelijk voorbeschikken bepaalde varianten van genen hiervoor
 geschiedenis: infectie (keelontsteking) met groep A streptokok kan leiden tot auto-immuunfenomenen
o acuut gewrichtsreuma
o aantasting van hartkleppen
o Chorea van Sydenham = oudste PANDAS
 PANDAS en TS
o bij TS 4 – 5x vaker sporen (ASLO) van infectie met (groep A) streptokokken
o bij TS 10x vaker auto-immuun antistoffen tegen basale ganglia in hersenen
o 2x vaker auto-immuun antistoffen bij TS pt’en met sporen streptokokkeninfectie dan bij
TS-pt’en zonder deze sporen
 maar
o niet duidelijk of PANDAS oorzaak / uitlokkende factor van TS kunnen zijn
o mogelijk alleen rol in opflakkeringen
 behandelingsmogelijkheden van PANDAS
o preventie: keelontsteking met streptokokken goed behandelen
o andere behandelingen tegen auto-immuun fenomenen hebben effect niet bewezen bij TS
Behandeling tics en TS
Psycho-educatie !!
 kind en omgeving op hoogte brengen van wat TS is
o ouders
o leerkracht
o klas
o …
 meeste kinderen zijn al voldoende geholpen met goede uitleg
 vaak veel stigma → proberen vermijden!
o vb. door in klas uitleg erover te geven
Gedragstherapie
 habit revesal = kind aanleren om ipv tic beweging te hebben die hier dichtbij aanleunt maar
minder storend is
o vervangende ‘tic’ → principe
 tic geeft vooraf gevoel van spanning: hebben van tic doet dit gevoel verdwijnen →
opluchting (kan tic versterken)
 daarom: bij voorgevoel andere beweging uitvoeren die ontspanning kan geven vb. met
veel kracht ergens tegen duwen
o beloningsschema nodig
 exposure en response prevention
o pt stelt zich bloot aan uitlokkende factor
 zeer geleidelijk w respons meer onderdrukt
 vb. aanraak-drang slechts 5x per uur toelaten
o halen van doelstelling w beloond
o enkel succes igv heel goede gedragstherapeut
31 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
beperkte effectiviteit
o korte termijn wel
o lange termijn?
o wsl meer effectief voor obsessief-compulsieve klachten dan voor tics
Medicatie voor TS
 algemeen
o geen medicatie die TS geneest
o alleen medicatie om comfortabel te leven → behoorlijke onderdrukking
o tics hoeven niet helemaal weg
o vaak medicatie nodig voor comorbiede aandoening: ADHD, OCD
 neuroleptica
o welke GM?
 aripiprazole (Abilify), pimozide (Orap), risperidone (Risperdal)
 haloperidol (Haldol)
 tiapride (Tiapridal), sulpiride (Dogmatil)
o allemaal dempend effect op dopamine-systeem
o vaak al effectief in lage dosis
o bijwerkingen (profiel wisselt van middel tot middel)
 motorische problemen
 cognitief
 sedatie
 aandacht- en geheugenproblemen
 vlak affect
 anticholinerge bijwerkingen vb. constipatie
 metabool
 eetlust neemt toe → overgewicht
 metabool syndroom
 hormonaal: hyperprolactinemie
 clonidine (Dixarit, Catapressan)
o zeer geleidelijk effect op tics: weken opbouw
o gunstig effect op concentratie?
o effect matig
o bijwerkingen
 slaperigheid
 bloeddrukschommelingen
 emotionaliteit
 antidepressiva
o SSRI’s: Prozac, Serlain, …
o voor OCG / OCD
o effectief
 bij volwassenen
 minder duidelijk bij kinderen
o bijwerkingen: gering
 wat eetlustvermindering
 soms: ontremming
 soms: suïcidale gedachten bij kinderen en jongeren
 andere middelen
o nicotine-pleisters (tijdelijk)
o amantadine?
o antibiotica als duidelijk in aansluiting bij infectie (~PANDAS)
 Tourette + ADHD
o methylfenidaat
 kan heel zinvol zijn voor ADHD-component
 risico op ↑ tics: vnl tijdens eerste 6 weken
32 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 zeer geleidelijk optitreren vanaf subtherapeutische dosis
 niet onderbreken als het werkt
o atomoxetine
o clonidine / guanfacine
Andere behandelingen
 neurochirurgie
o zeer zelden
o ersntige indicaties vb. extreem zelfverwondend gedrag
 magnetische stimulatie: effect niet bewezen
33 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Angststoornissen
Dr. Sijmons
Belang
Angstproblemen / -stoornissen: w te weinig onderkend en behandeld
 uitstel van erkenning op niveau kind/adolescenten, ouders/leerkrachten, hulpverlening
 maatschappelijk taboe
 zeer frequent
Niet-behandelde ASTS bij < 18 jaar
 ontwikkelingstaken / algemeen functioneren komen in gedrang
 belangrijke voorspellers van psychiatrische stoornissen op volwassenheid
 ASTS behandelen = secundaire preventie
Normale angsten vs pathologische angsten
Normale angsten tijdens ontwikkeling
 evolutie
o selectie van angstsysteem dat focust op bedreigingen in omgeving die voor specifieke
leeftijden onmiskenbaar zijn en protectief voor leven en soort zijn
o normale evolutie = universeel
 niet afhankelijk van kind tot kind
 afhankelijk van leeftijd (vb. baby kan enkel op omgeving rond zich reageren)
 cognitieve ontwikkeling
o angst vloeit voor uit (be)dreiging: reële bedreiging of subjectief aangevoelde bedreiging
o toenemende cognitieve mogelijkheden → angsten complexer bij ouder worden (denken
over wat je angstig kan maken)
 leeftijdsverloop
Angst wordt angststoornis
 als er wanverhouding is tss inherente bedreiging gesteld door specifieke stimulus en
cognitieve of lichamelijke reactie
 als angsten aanhouden (vb. bang blijven van donker)
 én er ernstige belemmering is van algemeen functioneren
Normale vs pathologische angst
 normale angsten
34 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o = in essentie ‘goedaardig’
o mild, voorbijgaand
psychopathologische angsten
o = niet in verhouding met uitlokkende situatie
 onwilekeurig
 irrationeel
o leidt tot
 vermijding
 verstoring algemeen functioneren
o ontwikkelings-psychopathologisch
perspectief:
klinisch
(angststoornissen) zijn uitvergrotingen van normale angsten
significante
angsten
Diagnostische kenmerken
Verschillende angststoornissen
 separatieangststoornis (SAD)
o overmatige angst bij separatie van (meestal) ouders
o met bezorgdheid voor rampzalige gebeurtenis voor kind zelf of ouders die separatie kan
veroorzaken
 tegenzin of weigering om naar school te gaan, te gaan logeren, alleen te slapen, alleen
thuis te zijn, …
 nachtmerries over separatie, lichamelijke klachten
 selectief mutisme (SM)
o niet spreken in specifieke sociale situaties waar verwacht w te spreken (vb. school)
ondanks normaal spreken in andere situaties (vb. thuis) gedurende ≥ 1 maand
o niet te wijten aan gebrek aan kennis of vertrouwen met gesproken taal in specifieke
sociale situatie
o kenmerken
 vnl kleuters – begin lagere school
 gaan zich op andere manieren uitdrukken vb. knikken, gebaren
 andere ontwikkelingsstoornissen uitsluiten!
 specifieke angststoornis
o angst voor specifieke stimuli of situaties
 dieren, natuurlijke omgeving, bloed – injectie – verwondingen, bepaalde plaatsen, …
o blootstelling lokt onmiddellijke angstreactie uit
o vermijding van angstaanjagende prikkel (is tot zekere hoogte wel normaal)
 sociale angststoornis (SAS)
o verlegenheid, terugdeinzen bij contact (MEER dan enkel verlegenheid)
35 | P a g i n a
Ine Bollen



Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o angst voor eigen optreden in sociale situaties
o schrik voor negatieve beoordeling door anderen
paniekstoornis
o afgebakende periode van intense angst of discomfort
o abrupt begin; piek binnen 10 minuten
o lichamelijke klachten: hartkloppingen, zweten/koud zweet, beven/trillen, ademnood,
borstpijn, nausea/buikpijn, duizeligheid
o gevoel van controleverlies, gekte, doodgaan
o typisch vanaf (14 –) 16 jaar
agorafobie
o uitgesproken angst/vrees bij gebruik openbaar vervoer, in open en gesloten ruimten, in
massa of alleen buitenshuis zijn (≥ 6 maanden)
o vrees over vermijding deze situaties owv gedachte dat ontsnappen moeilijk is of dat hulp
niet beschikbaar is als panieksymptomen optreden
gegeneraliseerde angststoornis (GAD)
o angst, bezorgdheid over vroegere en toekomstige gebeurtenissen
o lichamelijke symptomen
 rusteloos
 moe
 concentratieverlies
 prikkelbaarheid
 spierspanning
 slaapmoeilijkheden
o minstens 6 maanden aanwezig voor diagnose
Soorten angstreacties
 fear = angst(gevoel) = wat er zich in lichaam voordoet bij onmiddellijk optredende, zeer
opvallende, specifieke en openlijke dreiging in nabije omgeving
o reactie: ontsnappen of vermijden
o normale, adaptieve reactie op gevaar (lichamelijk)
o orthosympatisch zenuwstelsel (adrenaline)
 anxiety = (psychische) angst, (be)zorg(dheid)
o aanhoudende dreiging met minder precieze voorspelling (waar, wanneer) vh gevaar
o reactie: toegenomen fysiologische arousal
o abnormale reactie op gevaar (cognitief)
o HPA-as (cortisol)
Diagnostisch kader: DSM-IV/5
 vroeger categoriaal: ofwel normale angst ofwel angststoornis
 dan dimensioneel: geleidelijke overgang van normale angst naar stoornis
 nu: dimensioneel met nog tussenklasse
o normale angst
o pathologische angst = subsyndromale angststoornissen
 kinderen met angst die je ziet: beantwoorden vaak niet volledig aan criteria stoornis
maar wel behandeling nodig → dit is taal om dit te benoemen
 niet meer normaal en kan in volgend stadium overgaan in stoornis
o angststoornis
Gemeenschappelijke kenmerken van angststoornissen: stimulus / situatie lokt vss zaken uit
 gevoel: angst
 lichamelijke reacties
o hoofdpijn (DD migraine)
o buikpijn / misselijkheid (DD maagontsteking)
o hartkloppingen, snelle hartslag
o zweten
36 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o beven / trillen
o ademnood / hyperventilatie
o verstikkingsgevoel
o duizeligheid
o koude- of warmtegevoel (rood worden)
o spierspanning: pijnklachten
gedachten: negatieve affectiviteit
o negatieve lading toekennen aan gebeurtenis (maakt ook dat men er eerder onaangenaam
gevoel aan associeert)
o negatieve emotionaliteit
o neuroticisme
gedrag bij angst: vechten / vluchten = vermijding
o schoolweigering / partiële afwezigheid
o weinig / geen buitenschoolse activiteiten
o geen deelname aan activiteiten met buitenhuis slapen
Epidemiologie




prevalentie: angst met significante impact op algemeen functioneren (GCAS)
o 5 – 10%
o AS = meest frequent voorkomende kinderpsychiatrische stoornis!!
leeftijdsverschillen
o gemiddelde leeftijd van ontstaan angst: 8 jaar
o 50% ontstaat tss 6 – 12 jaar
geslachtsverschillen
o meisjes rapporteren gemakkelijker angstklachten dan jongens
 voor alle angsttypes behalve OCD
 op alle leeftijden
o geslachtsverschillen zijn nauwelijks significant
cultuur en socio-economische status
o etnische minoriteiten → trend (nog onvoldoende studies) meer angsten
o zwarten en kleurlingen → meer angsten dan blanken
o culturele verschillen omtrent inhoud vd angsten
o socialisatie door ouders aangebracht
o socio-economische status: armoede, geweld, ontberingen
Comorbiditeit – verloop – prognose



comorbiditeit met andere angststoornissen
o = homo-typisch
o grote kans om ook andere angststoornis te hebben als men er al één heeft!
comorbiditeit met andere kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen
o = hetero-typisch
o depressie is absolute nummer 1!!: OR 8,2
o CD / ODD 3,1
 ODD = opstandige gedragsstoornis: kinderen moeten in angststoornis vaak opstandig
w om vermijdingsgedrag te kunnen doen
o ADHD 3,0 (uiten gevoelens altijd heel erg)
gelijktijdige vs sequentiële comorbiditeit
o angst in kindertijd → depressie tijdens adolescentie (kans vrij hoog)
o vroege depressie voorspelt angststoornissen (uitzondering: OCS)
o AS als voorloper van bipolaire stoornis
37 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Etiologie - pathogenese
Individuele kwetsbaarheden: genetica (ong. 30%)
 temperament
o temperament-model van Rothbart en Bates


temperament = manier van indrukken op te doen, te interpreteren en te verwerken en
vnl hoe ermee om te gaan
 deels genetisch
 deels evolutie door opvoeding, ervaringen, …
reactiviteit (onvrijwillig) = spontane, onwillekeurige manier van te reageren op
bepaalde prikkels
 negatieve affectiviteit (NA) = toekennen van negatieve lading aan gebeurtenis
 onaangename betrokkenheid op omgeving
 neiging tot subjectief leed, angst, bezorgdheid, droefheid
 gedragsinhibitie (15% vd bevolking) = inhibitie van aan gang zijnde motorische
programma’s
 extreme inhibitie, onzekerheid bij confrontatie met nieuwe objecten, mensen,
gebeurtenissen
 vnl in volledigheid bij jonge kinderen vb. panisch als ze op school w
achtergelaten
 fysiologische arousal
 mogelijke voorloper van
 selectief mutisme
 sociale angststoornis
 positieve affectiviteit (PA) = toekennen van positieve lading aan gebeurtenis
38 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 extraversie / sterk opkomend voor zichzelf
 neiging tot aangename betrokkenheid op omgeving
 mate waarin men zich actief, gelukkig en enthousiast voelt
 regulatie van reactieve processen (vrijwillig): effortful control (EC)
 = doelbewuste controle: capaciteit om actieve controle te verwerven over
overheersende gedrags- en emotionele processen (reactiviteit)
 vaardigheid om dominante respons te onderdrukken om subdominant antwoord te
geven → vrijwillig aandacht / gedrag
 inhiberen (inhibitiecontrole)
 activeren (activatiecontrole)
 aandacht focussen of verschuiven (aandachtscontrole)
 executieve aandachtsnetwerken
 doel: lange termijndoelen, sociaal gedrag
o angstgevoeligheid
 misinterpretatie van lichaamssignalen
 voorspelt latere paniekstoornis
informatieverwerking: cognitieve modellen van informatieverwerking bij angst
o informatieverwerkingsbias = selectieve aandacht voor dreiging in omgeving vb. 2 dingen
misgelopen op volledige dag: “het was een rotdag”
inhibitie onmogelijk!
 milde angst → vermijding = CGT (cognitieve gedragstherapie) effectief
 ernstige angst → niet te ontkoppelen van dreiging = CGT niet effectief
 onderwerp vd informatiebias varieert naargelang leeftijd (met bijhorende normale
angst): alle jonge kinderen hebben informatiebias voor dreiging
 vermindert met toenemende leeftijd bij niet-angstige kind
 neemt toe met leeftijd bij angstige kind
o interpretatiebias = overmatig ‘dreigende’ interpretaties maken van ambigue situaties
 behandeling kan informatiebias verminderen → angst verminderen
 stabiel over tijd
 niet aanwezig bij jonge kinderen: verschijnt met voortgaande ontwikkeling
fysiologische arousal: hoge schrikreflex
o verstoring vd
 autonome reactiviteit: hoger hartslagritme bij stress
 ademhaling (hyperventilatie)
 slaap
o lichaam moet tot rust komen als je angst wil inperken!


Omgevingsfactoren (70%)
 trauma / stressoren
o separatie
o gezondheidsproblemen
o echtscheiding
o verlies
o misbruik
o ouders met weinig sociale steun
o hoge stressniveaus
o depressieve moeder
o beperkte familiale openheid op invloeden van buiten gezin
o omgang met leeftijdsgenoten
 uitsluiting / verwerping / pesterijen → sociale angststoornis
39 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015

hechting

opvoedingsstijl: optimaal is combinatie warmte en zelfstandigheid
o warmte tov kritische houding / verwerping → emotionele regulatie
o controle tov zelfstandigheid → zelfwerkzaamheid
angstconditionering
o klassieke conditionering: directe traumatische ervaring
o modeling: leren obv observatie angstige reacties van anderen
o verbale informatiepathway: overdracht negatieve informatie over onderwerp

Onderhoudende factoren
 vermijding
 cognitieve vervormingen
Protectieve factoren
 regulatieprocessen (reguleren van emoties)
 positieve cognitie
 coping mechanismen (vb. praten)
Diagnostisch onderzoek


multi-informant gedragsvragenlijst vb. *CBCL
interview kind / jeugdige, ouders
o ongestructureerd klinisch interview
o (semi-)gestructureerd interview








DISC: Diagnostic Interview Schedule for Children
ADIS-C: Anxiety Disorders Interview Schedule for Children
 vaak gebruikt: *K-SADS: Kiddie Schizophrenia and Affective Disorders Schedule
o observaties vb. PICA: Pictorial Instument for Children & Adolescents
zelfrapportagevragenlijsten
o MASC: Multidimensional Anxiety Scale for Children
o SCAS: Spence Children’s Anxiety Scale
o *SCARED: Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders
o KAV: Koala Angst Vragenlijst
oudervragenlijsten
o zelfrapportagelijsten hebben vaak ouderversies
o PAS: Preschool Anxiety Scale
familieanamnese
o opvoedingsstijl in gezin
o andere psychiatrische stoornissen of angsten in gezin?
o …
ontwikkelingsanamnese (hechting!)
psychodiagnostisch onderzoek: op specifieke indicatie
lichamelijk onderzoek
40 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Behandeling
Behandelingsschema
Psycho-educatie: behandeling begint met uitleg geven!!
 voorkomen
 symptomen (vb. lichamelijke kenmerken zijn ook deel vd angsten)
 etiologie en pathogenese
 onderhoudende factoren
o vermijding, cognitieve vervormingen
o comorbiditeit
 verloop
o chronische aard, kans op herval
o invloed van comorbide psychiatrische stoornissen
 prognose
 behandelmogelijkheden
CGT = cognitieve gedragstherapie
 gevoel: angst → emotieregulatie
o emoties herkennen
o relatie gevoel – lichaam
 lichamelijke gewaarwordingen → emotieregulatie
o ontspanningsoefeningen vb. buikademhaling, spierrelaxatie
o moeten geoefend w op momenten dat ze niet angstig zijn opdat ze dit kunnen gebruiken
als ze angstig zijn
 gedachten – (be)zorg(dheid) → cognitieve herstructurering
o angstopwekkende gedachten herkennen/vervangen door angstverminderende gedachten
o leren nadenken of het normale gedachte/gevoel is of niet
 gedrag (leerproces!) → desensitisatie (heel effectieve psychotherapie!!)
o rangschikken van angstaanjagende situaties: minst → meest beangstigend
o blootstelling
o lof en bekrachtiging
Gezinsbehandeling
 ouder-kind interacties
o hechtingstype benoemen
o oorzaak aanpakken
 opvoedingsstijl
 omgaan met angstig kind
o angst accepteren + bespreken (zonder kant-en-klare oplossingen)
o goed voorbeeld zijn in omgaan met eigen angst, angst niet aanwakkeren
o probleemsituaties oplossen (tussenstappen!)
41 | P a g i n a
Ine Bollen
o
o
o
o
o
o
o
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
letten op dingen die kind wel goed doet: trots zijn, vertrouwen uitspreken
kind stimuleren om zelfstandig dingen te ondernemen (passend bij leeftijd)
stimuleer kind om dingen die hij uit weg gaat toch te doen
hou vol wat goed gaat
ga niet te veel mee met vermijding, wees zuinig met geruststellen
denk samen na over beloningen
zet niet door bij paniek!
Medicatie
 eerst psychotherapie!!
 medicatie: kan om kind uit viscieuze cirkel te halen maar enkel in combinatie met
psychotherapie!
o bij (matige tot) ernstige angststoornis
o bij partiële respons op psychotherapie
o bij comorbide stoornissen
 welke medicatie? SSRIs!
42 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Trauma en psychopathologie
prof. Adriaenssens
Belangrijke oorzaak van treffen vd normale ontwikkeling: mishandeling, trauma, geweld
Inleiding
Netwerken van geweld
 traumatische ervaring kunnen in veel verschillende richtingen gaan

als je in gezin bepaalde vorm kan terugvinden: ook sneller andere vormen
o vb. kindermishandeling → hogere kans op ouderengeweld
o als kindermishandeling opgelost is: kernmechanismen van geweld blijven aanwezig → w
afgeleid naar andere persoon vb. echtgenoot
Vroeger: vaak discussies met ouders “ik moet mijn kind niet opvoeden zoals gij dat doet”
 ondertussen is geweldloze opvoeding meer normaal bij ons
 discussie wel nog vaak met mensen die uit landen komen waar dit mag → normaal bij hun
o dan moet je stappen zetten om duidelijk te maken dat we geweldloze opvoeding willen
Onderzoek naar negatieve jeugdervaringen (ACE study, Felitti, 1998)
 17.000 deelnemers
o als kind mishandeld / verwaarloosd / misbruikt
o opgegroeid in gezin met aan alcohol- of drugs verslaafde ouder
o opgegroeid in gezin waar moeder mishandeld werd
o opgegroeid met ouder in gevangenis
o …
 vonden sterke relatie tss psychische en lichamelijke gezondheid van personen vs deze
negatieve emotionele ervaringen in jeugd
o veel chronische ziekten bij volwassenen w decennia eerder bepaald (in jeugd):
overgewicht, diabetes, hartproblemen, …
o als kind traumatische ervaringen → men leert dat lichaam niet in staat is om je te
beschermen tegen geweld

vb. op volwassen leeftijd kom je bij huisarts: "je moet iets doen aan je obesitas", pt en HA
denken beiden dat dit gaat lukken wanneer pt buiten gaat maar wanneer pt thuis is: trekt ijskast
terug open

dubbelzinnige relatie met eigen gezondheid
 hersenen begrijpen het probleem wel
 lichaam zegt "de pot op": men kan voor lijf niet zorgen want dat lijf heeft ervoor
gezorgd dat pt en niet iemand anders misbruikt is in zijn jeugd
43 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o levensloop: indrukwekkende cascade waarvan men in KJP eerste elementen ziet
Kindermishandeling
Vervroegd overlijden
• want hebben te weinig voor
zichzelf gezorgd
Verstoring
neurobiologische
ontwikkeling
Ziekte, handicap en
sociale problemen
Sociale, emotionele en
cognitieve beperking
Ontwikkeling risicogedrag
• gezondheid
• psychisch welzijn
Vormen van kindermishandeling
 meeste kinderen die mishandeld worden: maken GEWELD mee
o = mengvorm van alle soorten mishandeling
o taak als zorgverlener: kijken waar beleving begint!
 fysieke en seksuele mishandeling
o losstaande gebeurtenis
o herhaalde gebeurtenis
 verwaarlozing en emotionele mishandeling: chronisch interactiepatroon kenmerkend voor
relatie dader / kind
Typologie stressoren
 type I trauma = acute stressor

o niet misbruikgebonden
o oa éénmalig ernstig traumatisch gebeuren
 als ontwikkeling verder normaal verlopen: men kan hier normaal uit herstellen
 geen psychiatrie nodig → er is verdriet e.d. maar je moet gewoon gezin en omgeving
motiveren om elkaar tijd, vriendschap, hulp (praten), … te geven
 op begin heel erg mee bezig: gaat op en af
 na tijdje (ong 1 – 1,5 jaar) kan je het plaats geven → integratie
 integreren in zelfbeeld
 verwerking tov dader
type II trauma = complex trauma (trauma developmental disorder, complex posttraumatic
stress disorder)
o chronisch en/of misbruikgebonden stressor
 oa terugkerende meervoudige stressoren
 verstoorde ontwikkeling
 dader binnen opvoedsysteem
 wortelt in vroege kindertijd
o verantwoordelijk voor emotionele, gedrags- en cognitieve stoornissen!
 affect en impulsiviteit regulatie
 aandacht en concentratie
 zelfbeeld
 hechting en relaties met anderen
44 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
somatisatie (vb. buikpijn, slapeloosheid, …)
verstoring van mentalisatieprocessen = problemen om zich in te leven in ander
persoon
 logisch want nooit is iemand in schoenen kind gaan staan
 kind heeft nooit geleerd dat inleving bijdraagt tot correct gedrag
→ uitleggen aan kind dat het één rode draad is waardoor problemen er zijn


Trauma, gehechtheid en hersenen
Neurobiologie van trauma
Kindermishandeling beschadigt neurobiologische processen en verstoort normale zelforganisatie
 omvang hersenen neemt sterkst toe in eerste levensjaar: neuronen vormen vanaf geboorte
netwerken (2 jaar)
 neurale netwerken zijn heel gevoelig aan stimulatie!
o kind dat hele tijd in buggy/relax/… zit: hersenen w niet geprikkeld en niet gestimuleerd →
veel minder vertakkingen en neurale synapsen w ontwikkeld dan als men ermee bezig is
(ertegen praten, oppakken, ...)
o neurale netwerken die er al waren maar als men niet met kind bezig is: neurale
netwerken verdwijnen
o DUS kind ontwikkelt overal tekorten
Kindermishandeling ontregelt stress-huishouding
 significante correlatie tss aanhoudende stress, verhoogd cortisolniveau en beschadiging vd
hippocampus
o bij trauma is er productie van forse hoeveelheid stresshormoon
o toxische dosissen cortisol leiden tot afsterven van hippocampale cellen
 hippocampus tot 30% kleiner terwijl deze net belangrijk is voor herinneringen juist te
stockeren
 neuron in rutige omgeving ontwikkelt veel beter dan neuron die ontwikkelt in
stressvolle omgeving
 heel arme cel → kan veel minder vertakkingen maken
 gevolg: makkelijker leerproblemen, moeilijker om emoties te regelen, …
 MRI: verschillen tss trauma en normaal
o ventrikels groter
o vermindering neurale netwerken: weefsel ziet er sponsiger uit (minder stevige structuur)
o verlies corticale cellen (minder leerervaringen, geheugenfuncties, …)
Kindermishandeling beschadigt emotionele geheugen
 wat gebeurt er normaal met informatie die gescand wordt?
o ‘hoge’ baan via neocortex: informatie w gedetailleerd bekeken
o ‘lage’ baan langs limbisch systeem: scannen op veiligheid → niet iedereen reageert gelijk
 sommigen lopen naar gevaar toe (fight)
 sommigen lopen weg (flight)
 anderen blijven staan en doen niks
 als amygdala vaak aan werk is (veel traumatische ervaringen): w hyperactief → kinderen
beginnen heleboel situaties te interpreteren als alarm
o als kind alleen is bij volwassene (na time-out): kind heel rustig want ondertussen heeft
hoge baan (prefrontale cortex) kunnen interfereren
o kinderen lijden onder hyperactiviteit van limbisch systeem: continu misinterpretaties van
gebeurtenissen waardoor lijf in gevechtspositie gaat maar als hoge baan dan screent:
kind heeft door dat het fout was
 therapie: herconditioneren amygdala → jongere leert om meer over situaties na te denken, …
o we kunnen amygdala desensibiliseren
45 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o hierbij helpt het om op neutrale plek te zijn (vb. niet thuis, niet in leefgroep waar vanalles
al is misgelopen)
DUS: symptomen van constructiefouten
Stoornissen
 complexe stressstoornis (zie eerder)
 posttraumatische stressstoornis
o DSM-IV criteria
 blootstelling aan traumatische ervaring
 traumatische gebeurtenis w voortdurend herbeleefd
 in spel, dromen, opnieuw ‘voelen’, hallucinaties, dissociatieve episodes met
flashback, trauma-specifieke heropvoeringen, …
 fysiologische reacties bij stimuli die op aspect vd gebeurtenis lijken of symboliseren
 intens psychisch lijden bij stimuli die gebeurtenis symboliseren of erop lijken
 aanhoudend vermijden van prikkels die bij trauma horen of dempen vd algemene
reactiviteit
 pogingen om gedachten, gevoelens, plaatsen, betrokken mensen en gesprekken
erover te vermijden
 onvermogen om zich belangrijk aspect te herinneren
 verminderde
belangstelling
voor
activiteiten,
gevoelens
van
onthechting/vervreemding, niet in staat lief te hebben, geen toekomst meer hebben
 aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid
 moeite met slapen, prikkelbaar, woede, moeite met concentreren, overmatig
waakzaam, overdreven schrikreacties, …
 dit is vaak reden waarom ze op consultatie komen vb. leerproblemen
o natural history van PTSD

o verruimen vd gediagnosticeerde groep: nu ook PTSS voor
 personen met minimaal psychotrauma
 getuigen
 wie secundair slachtoffer is
trauma kan achtergrond zijn van iedere psychiatrische stoornis (tot 50% vd kinderen in
KJP): traumagerelateerde psychopathologie
o acute stressstoornis
o PTSS
o depressie
o pathologische rouw
o separatie angststoornis
o andere angststoornissen
o somatisatiestoornis
o drugverslaving
o slaapstoornis
o hechtingsstoornis
o antisociale gedragsstoornis
o eetstoornis
o paniekstoornis
o dissociatieve stoornis
46 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o persoonlijkheidsstoornis
Continuïteit? → aspecten van mishandeling
 kenmerken kind
o leeftijd
o geslacht
o temperament
o handicap
 ernst
 frequentie
 sociale steun
Gevolgen op lange termijn
 25% vd slachtoffers heeft ernstige langetermijn gevolgen
 50% heeft faseproblemen
o tegen volwassen leeftijd hebben ze het plaats gegeven in leven
o ze hebben het er niet continu moeilijk mee
Behandeling
3 elementen die beschermen → vormen basis voor therapeutisch beleid
 taxatie = waar leg je de verantwoordelijkheid voor wat je meegemaakt hebt?
o als je verantwoordelijkheid bij volwassene ("ik was nog maar een kind") legt: beter
beschermd dan als je ze bij jezelf legt ("ik had het moeten gaan zeggen")
 coping
o actieve coping (ik laat me niet doen!) = beter beschermd dan passieve coping ("het is al
slecht begonnen bij begin van mijn leven")
 steun en erkenning: heel beschermend!!
o mss geen erkenning van ouders
o erkenning van vrienden, hulpverleners, … ("ik geloof in u")
→ hulp organiseren in die 3 elementen!!: traumabegeleiding
 tempo slachtoffer respecteren
 steun en erkenning geven
 taal geven
 helpen van passief naar actief copen te groeien
 leren dat ze verantwoordelijkheid niet bij zichzelf leggen
Evidence-based behandelen: traumagerichte cognitieve gedragstherapie (TG-CGT) → 6 stappen
 stabilisatie en betrokkenheid
 psycho-educatie (pt zichzelf beter doen begrijpen)
 angst management
 exposure
 cognitieve herstructurering
 herval preventie
47 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Anorexia nervosa
prof. Danckaerts
Op jonge leeftijd
 afvallen is altijd alarmteken!: kinderen zijn nog a/h groeien dus als zouden eigenlijk gewicht
moeten bijkomen
 atypischer beeld: kunnen nog echt niet over anorectische gedachten spreken → gaan meer
met gedragsbeeld moeten werken
Definitie anorexia nervosa (AN)
DSM-IV (verschillende problemen mee)
 weigering lichaamsgewicht te handhaven op minimaal 85% van voor leeftijd/lengte te
verwachten gewicht
o ~ BMI 14,5
o igv kinderen: BMI is moeilijker te gebruiken → eerder curves met percentielen
 intense angst om in gewicht toe te nemen
o veel minder bij jonge kinderen
 verstoord lichaamsbeeld
o jonge leeftijd: minder erkenning hiervan
 amenorroe (3 cycli)
o moeilijk criterium want jonge kinderen hebben vaak eerste maandstonden nog niet gehad
DSM-5
 restrictie op voedselinname leidend tot lager dan minimaal verwacht gewicht
 intense angst om in gewicht toe te nemen of gedrag dat ertoe leidt dat dit minimaal
verwacht gewicht niet gehandhaafd blijft
 verstoord lichaamsbeeld of persistente weigering om ernst van gewichtsprobleem te
onderkennen
o vb. schouder ophalen ‘goh ik weet niet, het is niet zo erg’
 ernstcriterium = BMI
Algemeen
Subtypes
 beperkende (restrictieve) type
o kan echt heeeeel weinig zijn dat ze eten
o vnl bij kinderen en pubers
 vreetbuien / purgerende type
o vreetbuien
o laxantia, zelfgeïnduceerd braken, diuretica
Voorkomen
 lifetime prevalentie
o 0,3 – 1% bij vrouwen
o mannen: 10x minder
 pubers 0,7%
 meeste beginnen 15 – 19 jaar maar er zijn uitlopers in beide richtingen
 igv jongen: nog veel koppiger dan meisjes bij behandeling
Prognose
 langdurig proces
o therapie 1 – 1,5 jaar
o volledig herstel
 meestal pas na 5 jaar
48 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 na 10 – 15 jaar: 75% volledig hersteld
mortaliteit op lange termijn hoog (6 – 20%)!
o maar in kinderpsychiatrie zelf meestal niet: pas later in ontwikkeling
 lichamelijke complicaties
 suïcide
o outcome beter igv start behandeling in vroeg stadium! → niet té terughoudend zijn met
stellen diagnose en opstart behandeling
Differentiaal diagnose
 functionele dysfagie (slikvrees/braakvrees)
o = van ene op andere dag niks meer kunnen eten omdat je niks meer kan slikken
o kan vb. tgv trauma
 somatoforme stoornis
o = klachten die zich voordoen als somatische klacht maar psychiatrische oorzaak hebben
o met buikpijn
 selectief eetgedrag
 depressie
 middelenmisbruik
 somatische problemen
o infecties
o chronische darminfectie, diabetes, …
o hormonale oorzaken
o maligne proces
Geassocieerde problematiek
 onderliggend heel vaak angst-gestuurd
o angst om goed te doen, wil om te doen behagen, idee dat het nooit goed genoeg is
o meestal vooraf aan AN
 vaak andere obsessies en compulsies aanwezig of aanwezig geweest (ook angstgerelateerd)
o gegeneraliseerde angststoornis
o obsessief compulsieve stoornis
o separatieangststoornis
o sociale fobie
 soms sociale meisjes
 maar geregeld gevoel van niet volledig aanvaard te w of betrokken in schoolintriges
enzo (minderwaardigheidsgevoel)
 vaak dysfore pt’en: hebben vaak weinig plezier in dingen → graduele afbouw activiteiten (dus
vnl tijdens AN proces)
o is gevolg van minder eten: reserves geraken op, w hypomaan
o maar depressie als zodanig kunnen ze niet herkennen bij zichzelf: soort van ‘niet meer
voelen’
 hyperactiviteit
o doen veel en vaak aan sport
o vnl in functie van: “hoe meer ik beweeg, hoe meer ik kan afvallen”
 neuropsychologische deterioratie → alle cognitieve functies ↓ (door tekort aan glucose)
o aandacht
o geheugen: lijkt alsof ze dommer w
o visuo-spatieel inzicht
Complicaties: lichamelijke weerslag
 vergelijken met lichaam dat in winterslaap is gegaan → alle autonome functies gaan trager
gaan: zie je aan buitenkant van lichaam
 algemeen
o lethargie (moe)
o groeivertraging
49 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
door
 hypothalamische dysfunctie
 malnutritie
 = irreversibel op lange termijn
o kou
vitale tekens
o bradycardie (potentieel levensbedreigend!)
o hypotensie
o hypothermie
maturiteit: vertraging pubertaire ontwikkeling
gastro-intestinaal
o buikpijn
o doordat bewegingen darm ook tot stilstand komen: obstipatie
o fecale impactie
huid: “ze zien eruit als oud vrouwtje”
o droge huid
o haaruitval
o lanugo = donshaartjes waarmee baby’s geboren w (bescherming tegen hypothermie)
o acrocyanose
o hypercarotenemie (geel)
o breekbare nagels
musculoskeletaal
o spierzwakte want spieren w opgegeten
o osteopenie
o scoliose = onomkeerbaar als het te lang duurt
cardiovasculair
o bradycardie
 langer QT-interval → gestegen risico op plotse dood
o perifeer oedeem
o gebrekkige perifere doorbloeding
o hartfalen (oa hypokalemie) = potentieel dodelijk
 zeker bij mensen die veel braken! → opname noodzakelijk!
CZS
o epilepsie
o perifere neuropathie
o myopathie
o verminderde hersenmassa (niet altijd reversibel)
metingen: meest karakteristiek
o hypogonadotroop hypogonadisme
 < LH
 <FSH
o hypercortisolemie









In de praktijk: lastig
 meisjes die hier bewust mee bezig zijn: ontzettend goed in verstoppen van wat er gaande is
o aan ene kant heel fier dat ze dat zo goed kunnen vermageren
o toch kunnen ze het zo goed verstoppen → ouders hebben het vaak niet door
 waarmee heeft late herkenning te maken?
o geen gewichtsverlies: kinderen die in groeispurt terecht komen verliezen geen gewicht,
maar groeien terwijl (zouden eigenlijk in gewicht moeten bijkomen)
o zeer inventief in reductie hoeveelheden
 vb. veel prutsen met eten → veel doen op bord met scheppen enzo maar als je goed
kijkt wat ze nu eigenlijk echt eten: bijna niks w gegeten
o selectief eetgedrag
o soms verwarrende preoccupatie met voeding vb. altijd willen koken
50 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o verstoppen via kleding, gewicht manipuleren (vb. heel veel drinken op voorhand, gewicht
in zakken steken, …) → je moet ze wegen in bijna ontklede toestand
o actief/sportief
o vermijden medisch onderzoek op school!
 alle kinderen die niet naar medisch onderzoek willen moeten eigenlijk opgevolgd w vb.
blauwe plekken, anorexia nervosa, …
pt’en eerder angstig-perfectionistisch voordien
Etiologie
Blijft eigenlijk groot mysterie
 genetische factor
o familiaal risico: RR bij vrouwelijke 1e-graadsverwanten is 11,3
o schatting erfelijkheidscoëfficiënt (obv tweelingenstudies): > 50%
 50% erfelijke redenen waarom men AN krijgt
 50% niet-erfelijke redenen
o onderzoek naar neurotransmitters: genassociaties serotoninesysteem? → inconsistente
bevindingen
 vroege ouder-kind factoren
o er lopen vaak ‘gekke’ moeder-dochter relaties bij (vb. heel controlerend, …) maar is
moeilijk uit te maken of dit kip of ei is…
o hechtingsstoornissen: komt vaker voor bij anorexia nervosa
 zeker niet bij merendeel vd AN pt’en!
o seksueel misbruik: relatie met boulemia nervosa (probleem vaak bij wat oudere pt’en)
o NIET: ‘anorexogene gezin’ (oude term)
 mama heel streberig
 geen implinciete toelating geven aan dochter van iets anders te mogen zijn dan hoe
mama het perfect ziet
 vader w helemaal buitenspel gezet
 zeer zeldzaam: PANDAS
o = auto-immuunreacties nadat men ooit streptokokkeninfectie heeft gehad
 culturele invloeden: schoonheidsideaal / sport
o Westerse ziekte!!: oorzaken
 we hebben voldoende eten
 eten heeft zekere betekenis: ouders hebben graag dat kind goed eet
 mama w nog steeds gezien als persoon die daarvoor moet zorgen
 als kind zegt ‘ik eet niet meer’: is rechtstreekse rebellie tov mama (niet tov papa)
o komt niet voor in ontwikkelingslanden
Verklaringsmodellen (nog geen enkele zekerheid)
 oudste: psychodynamische model
o psychologische conflicten (Freudiaans)
 onderdrukking sexuele fantasieën tov papa
 rejectie vrouwelijke sexualiteit
 intrafamiliale oedipale strijd
o AN = oplossing voor deze driftenconflicten want men blijft klein dus er moet geen
concurrentie zijn met mama
 ontwikkelingsachterstand emotieregulatie en zelf-concept in interactie met materneel
overinvolvement–spanningsveld in puberteit
o gaat ervan uit dat puberteit fase is waarin dochter kritiek moet kunnen uiten op
ouders/mama → 2 mogelijkheden waarbij men rebellie minder kan uiten
 dominante moeder die dit niet toe laat
 mama die ‘perfect’ is waardoor je er niet tegen kan rebelleren
o igv AN: ze voelen dat er verdoken aandacht en ongerustheid is van mama (terwijl ze zelf
“erboven” staan) = verdoken rebellie
51 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 hebben gevoel dat ze mama te snel af zijn
AN = ‘fobie’: pathologische angst voor volwassen lichaam
o met inenging bewustzijn en ontwikkeling rituelen: “angst voor vetheid’ ipv “nastreven van
dunheid”
o obsessionele angsten: hygiëne, controleren, veiligheid, gezondheid, …
AN = identiteitsstoornis
o hebben “lege identiteit”: meisjes met weinig eigen karakter, weinig standpunten, …
o via vermageringsproces: ineens vinden ze identiteit, iets waarin ze goed zijn en wat ze
beter kunnen dan anderen
 dus zelfevaluatie = gewicht
Ze komen in visieuze cirkel terecht: na tijdje komen ze vast in negatieve cognities en in gebrek aan
energie om er nog iets aan te doen → kunnen dan heel koppig zijn in toch maar niet iets eten
Behandeling
Algemeen
 ideale behandeling (zeker voor kinderen): dagbehandeling
o hier zijn nog onvoldoende mogelijkheden toe in België!
o zijn vaak meisjes die nog goed in gezinscontext functioneren als anderen het tijdrovende
en belangrijke moment van maaltijd deels willen overnemen
 kan soms ambulant lukken maar vaak (langdurige) opname noodzakelijk
 idealiter: 3 soorten verantwoordelijkheid nemen
o arts (liefst niet psychiater): lichamelijke bewaken
 hierover spreken met AN meisje
 rationaliteit bespreken met meisje
 BLIJVEN motiveren dat dit niet gezond is: op bepaald moment wordt cognitieve
terug wakker en dan gaat meisje dit zelf ook inzien
 iedere keer terug streefdoel zetten
 mag ook niet te snel want anders is het pseudoproces en gevaarlijk proces
o diëtiste: voedingsadvies
 meisjes kunnen vaak uren praten over voeding → dit is hier kanaal voor
o psychiatrie: psychotherapie
 gezinstherapie
 individueel
 ambivalente motivatie: motivatietechnieken + enige dwang onvermijdelijk
o vroeger heel streng regime → werkte niet zo goed (nihilisme, krijgen idee dat ze niets
meer waard zijn)
o iets toegeeflijker regime w beter geaccepteerd!
52 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Ambulante behandeling lege artis
 arts bepaalt minimum gewicht en streefgewicht
 diëtiste geeft voedingsadvies
 gezinstherapie
o vnl bij < 15 jaar (eens erboven: EBM geen echte waarde)
o belang: vnl leren wat iedereen zijn rol is, hoe er gecommuniceerd moet w, …
o langdurige, intensieve behandeling
 intensief: begin 2x/w → later 1x/w
 langdurig (> 1j): tot gewichtsherstel en –stabilisatie
o grote problemen tss kind en ouders?
 hoog-kritische gezinnen: eerst ouders en adolescent afzonderlijk zien (fase 1)
 laag-kritische gezinnen: direct samen
o vss dingen die aan bod moeten komen bij uitleg aan ouders: psycho-educatie
 oorzaak AN onbekend
 gezin is niet pathologisch
 kind is niet anorexia nervosa
 maar kind gaat wel veranderd zijn na ziekte: ondertussen puberteit doorgemaakt
 ziekte met langdurig verloop
 potentieel gevaarlijke complicaties
 noodzakelijk om te behandelen
o tegenwoordig veel gewerkt met multiple family therapy
 = verscheidene gezinnen samen in behandeling rondom zelfde problematiek
 waarom?
 gezin ≠ oorzaak
 wel belangrijk bij genezingsproces
 hierdoor voelen ze zichzelf niet meer persoonlijk mislukt in opvoeding: ze
herkennen het en ze hebben door dat het ziekteproces is
 Eisler: gezin organiseert zich rond probleem
 eetstoornis domineert gezinsleven
 beperking in gebruik van aanpassingsvaardigheden van gezinsleden
 uitvergroten gezinsdynamieken
 verenging tijdsperspectief naar hier en nu
 niet meer voldoen aan noden horend bij vss levensfasen
o gezinsbehandeling: in verschillende fasen om te leren ermee om te gaan
 fase 1: rond voeding/gewichtsherstel
 4 – 6 maanden
 gezinsmaaltijd = observatie gezinspatronen
 ouders hebben controle over hoe veel kind moet eten
 zoeken zelf hoe veel dit moet zijn voor gewichtsherstel (ondersteund door
therapeut)
 omdat cognitie meisje zo afwezig is dat ze het niet zelf kan beslissen
 andere thema’s w uitgesteld
 gewichtsherstel is cruciaal voor omkering vd lichamelijke weerslag van AN!
 moet soms geforceerd gebeuren
 maar voorzichtig: te snelle gewichtstoename kan ook potentieel gevaarlijke
effecten hebben
 fase 2: stabiel gewicht
 3 – 4 maanden
 overgang maken van controle door ouders → controle door adolescent
 siblings: bijdrage mbt activatie / ondersteuning
 fase 3: algemene therapeutische fase
 2 – 3 maanden
 adolescentaire thema’s: ontwikkeling persoonlijke autonomie
 puberteit
 socialisatie
53 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 separatie ouders
 seksualiteit
 iedereen moet leven herorganiseren na lange en intense focussen op AN
individuele therapie: zoeken naar aanknopingspunten in redeneerwijze van meisje zelf
o doelen
 eetgedrag veranderen
 verbreden van tunnelzicht waar ze op dat moment in zitten
 gestoorde cognities mbt lichaamsbeeld en belang ervan veranderen
 zelf-expressie op andere terreinen dan diëten bevorderen
 ontwikkeling emotie-regulatie en zelf-concept bevorderen
 aanwezig stellen van ‘de andere’
o type individuele therapie: niet belangrijk!
o cognitieve remediëringstherapie (CRT)
 principe: naar zelfde probleem kan je op vss manieren kijken
 doel
 verbeteren vd executieve functies: ↑ set shifting en grotere geheel leren zien
 inflexibele gedragingen en gedachten flexibeler maken
 hollistisch leren denken
 promoten van reflecteren → zo komen tot meer bewustzijn
 metacognitief denken versterken
 nadenken over sterktes en zwaktes
 veranderen van cognitieve strategieën
 ontdekken van nieuwe denkstrategieën
 verschil met CBT: gericht op denkproces, niet op inhoud
medicatie
o geen specifieke behandeling gekend
o fluoxetine (Prozac®)
 kan neiging tot herval verminderen
 geen snellere gewichtstoename
o olanzapine (Zyprexa®) = atypisch antipsychoticum
 krijg je honger van maar wil is sterker dan wat medicamenten kunnen teweeg brengen
 helpt soms wel om neurotische gedachten waar ze in vast zitten aan te passen: effect
op ‘anorectische ruminatie’ die verbetering in weg staat
 gewichtstoename als neveneffect antipsychotica: niet blijvend bij AN
o cyproheptatine (Perlactin®, 1e generatie antihistaminicum)
 matig effectief qua gewichtsbeïnvloeding
 weinig gebruikt in praktijk
Residentiële behandeling
 criteria voor opname (geen exacte criteria, richtinggevend)
o BMI < 13
o braken met gestoord kaliumgehalte
o QT-verlenging op ECG
o decompensatie gezinssysteem = gezin zegt “wij kunnen niet meer”
o geen evolutie na ambulante therapie (2 – 3 maanden bezig)
 behandeling is zelfde als ambulant maar bijkomend
o intens contact met leeftijdsgenoten
 zitten in verschillende fasen AN: kan stimulerend werken
 ook leeftijdsgenoten met andere psychiatrische stoornissen kunnen positief werken
(vb. “doe niet zo flauw en eet die boterham gewoon”)
o gewichtstoename: richtcijfer 1 – 1,5 kg/week
o diëtiste beschikbaar: graduele opbouw calorie-inname
o monitoring vitale parameters
o mogelijkheid van sondevoeding!
 als echt laag gewicht → men kan niet anders dan sonde plaatsen om ze te voeden
54 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015


meestal ’s nachts want dan zijn ze er zo minimaal mogelijk bewust van: anders mss
excuus “ik heb toch al gegeten”
 enkel als het écht niet anders kan
vb. als maaltijd niet op binnen 30’ of nadien niet bereid supplement te drinken
55 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Autisme
prof. Steyaert
Inleiding: autisme




biologische oorzaken
o ~ tweelingenonderzoek
o genetica en epigenetica! vb. Depakine (natriumvalproaat) tijdens zws = 5 – 10x meer
autisme
o ouders misschien ook in zekere mate autisme? → kind minder sociaal gestimuleerd
biologische oorzaken → hersendysfuncties → primaire neurologische deficits
o onderliggend andere informatieverwerking komt door andere hersenontwikkeling
o schedelomtrek op kinderleeftijd = goede maat voor hersenontwikkeling
 bij ASS
 hoofd en hersenen groeien veel sneller in eerste levensjaar dan bij andere kinderen
 groei zwakt af → op kleuterleeftijd is verschil minder groot (maar toch nog >
percentiel 97)
 hypothese
 snellere groei van zowel grijze als witte stof
 minder ‘pruning’
 pruning = eerste 2 levensjaren w verbindingen tss witte stof aangelegd maar
veel hiervan gaat verloren waardoor enkel bruikbare overblijven
primaire neurologische deficits → ASS-symptomen
o gedragsdiagnose: sociale communicatie + inflexibiliteit, beperkt repertorium
o kind komt met informatieverwerking in wereld terecht die hier niet voor geschikt is →
andere problemen
 slaapstoornissen
 voedingsstoornissen vb. geen nieuwe smaken willen proeven
 angsten
 …
zowel hersendysfuncties als primaire neurologische deficits → comorbide symptomen en
aandoeningen
o mentale retardatie
o motorische stoornissen
o ADHD
o …
Deficits: gedragsniveau
2 grote domeinen van beperking
 sociale communicatie
 flexibiliteit, gevoel en interesses
Stoornissen in sociale communicatie
 begint heel vroeg in ontwikkeling: zuigeling, peuter
56 | P a g i n a
Ine Bollen






Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
verstoorde ontwikkeling van
o sociale glimlach
o joint attention
o reactie op aangesproken w
o anticiperen
o wederkerig oogcontact
o beurtrol nemen
tekorten in sociale activiteiten, delen van plezier of andere emoties, sociaal perspectief
nemen
verstoorde ontwikkeling van empathie
o (opmerking: ‘sympathie’ kan normaal redelijk goed zijn)
taalpragmatiek
o syntactische taalaspecten: ik / jij
o semantiek: niet aangepast woordgebruik
o intonatie, stemvolume, ritme
o vreemd accent
o (uitgestelde) echolalie, echopraxie,
o figuurlijke betekenissen, ironie, spontane grapjes, …
o initiëren, onderhouden, afstemmen van gesprek
o communicatieve functies
non-verbaal
o emotieherkenning
o lichaamstaal, communicatieve gebaren
opmerking: taalachterstand / taalstoornis w afzonderlijk gediagnosticeerd
Beperkt repertoire activiteiten en interesses en sensorische afwijkingen
 verstoorde spel- en fantasieontwikkeling (opgelet: rol imitatie!)
o langer sensopathisch spel
o concreet spel
 fascinaties / preoccupaties met (delen van) voorwerpen
 eenzijdige interesses
 gebrek aan mentale flexibiliteit
 repetitieve motorische gedragingen / gedachten
 routines
 hyper-/hyposensitiviteit voor bepaalde of meer prikkels
Criteria
DSM-5 criteria
 persisterende deficits in sociale communicatie en sociale interactie over vss contexten, die
niet kunnen verklaard w door algemene ontwikkelingsvertragingen: alle 3 vd volgende
o deficits in sociaal-emotionele reciprociteit



van abnormale sociale benadering en falen normale heen-en-weer conversatie
verminderd delen vd interesses, emoties, affect en respons
tot volledig ontbreken van initiatie van sociale interactie
o deficits in non-verbale communicatieve gedragingen gebruikt voor sociale interactie



van slecht geïntegreerd (verbale en non-verbale) communicatie
abnormaliteiten in oogcontact en lichaamstaal of deficits in begrip en gebruik non-verbale
communicatie
tot volledig ontbreken van faciale uitdrukkingen of bewegingen
o deficits in ontwikkelen en onderhouden relaties gepast voor ontwikkelingsniveau (behalve
die met verzorgers



van moeite met aanpassing gedrag aan sociale context
moeite in delen ingebeeld spel en in maken van vrienden
tot schijnbare afwezigheid van interesse in mensen
57 | P a g i n a
Ine Bollen



Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
verminderde, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten: minstens 2 vd
volgende
o stereotiepe of repetitieve spraak, motorische bewegingen of gebruik van objecten
o excessieve adherentie aan routine, geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal
gedrag of excessieve weerstand aan verandering
o erg beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal zijn in intensiteit of focus
o hyper- of hypo-reactiviteit aan sensorische input of ongewone interesse in sensorische
aspecten van omgeving
symptomen moeten aanwezig zijn in vroege kindertijd
o vroeger werd hier strak 36 maanden gehanteerd; nu heeft men deze limiet losgelaten
o moet vroeg aanwezig zijn maar deficit moet dan nog niet volledig zijn: kan pas volledig
manifest w als sociale vraag gelimiteerde capaciteit overschrijdt
 vb. kunnen wel goed met ouders functioneren
symptomen samen limiteren en verminderen alledaags functioneren
DSM-5: concept van ernstniveau
 level 3 = erg substantiële steun nodig
 level 2 = substantiële steun nodig
 level 1 = wat steun nodig
Verbreden van diagnostische criteria
 in vroegere classificaties van ontwikkelingsstoornissen: term ASS / pervasieve
ontwikkelingsstoornissen was parapluterm voor aantal vss aandoeningen waar min of meer
duidelijke criteria voor waren
o DSM-5: niet zo heel duidelijke grenzen tss vss aandoeningen → grenzen afgeschaft
o hierdoor: aantal mensen denken dat autismespectrumstoornissen spectrum is van
mensen met heel gewone ontwikkeling hebben tot mensen met ASS
 dus dan zou het soort continue lijn zijn
 maar DSM-5: geen continuüm waarbij er overgang naar ‘normaal’ is maar categorie
apart waarbij je kan afgrenzen van mensen met gewone ontwikkeling
 wel veel heterogeniteit BINNEN categorie: dus binnen categorie wel spectrum!
 redelijk wat overdiagnostiek in bepaalde plaatsen in VL
 broader phenotype
o aantal onderzoeken in algemene populatie: kijken naar auti-kenmerken
 die kenmerken vormen wel continuüm
 als je deze mensen grondiger ging onderzoeken
 klein deel voldoet aan criteria ASS
 andere deel vd mensen
 hebben broer / zus met ASS
 of hebben andere stoornis die in puberteit voor problemen zorgt: vb.
schizofrenie (scoren hoog op sociaal slecht functioneren)
o concept is helemaal niet zo duidelijk: er bestaan aantal mensen die geen andere
psychiatrische aandoeningen hebben en die toch auti-kenmerken hebben maar die niet
aan alle criteria voldoen
 zitten ‘kort bij grens’ = broader phenotype
 belang
 niet belangrijk als diagnostische entiteit want geen psychiatrische aandoening
 belang in kliniek
 men heeft neiging om te zeggen ‘appel valt niet ver vd boom’
 men gaat snel zeggen dat ouders dit eigenlijk ook hebben
 let op: veel mensen maken klinisch indruk van ASS maar hebben het niet
omdat ze niet aan beperking functioneren criterium voldoen
 mensen die vaak niet alle subtiliteiten van communicatie goed kunnen oppikken
→ taal aanpassen aan deze mensen!
58 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 zeker bij ¼ vd gezinnen op consultatie ASS zie je dit dat je heel duidelijk
moet aanpassen (ivm bijvoorbeeld consultatie angst en depressie)
 grootste verschil met mensen die echt autisme hebben: kunnen goed functioneren in
dagelijks leven!
o dus broader phenotype = communicatie- en andere cognitieve stoornissen (bij
bloedverwanten)
 kenmerken (traits) van ASS
 broader autism phenotype (BAP)
 medium autism phenotype (MAP)
 narrow autism phenotype (NAP)
 2 – 4x vaker bij eerstegraadsbloedverwanten
Vss wijzen van contact zoeken (L. Wing)




aloof (koel en afstandelijk)
passief
active-but-odd
hyperformeel
Algemeen: autisme
Niet alle autisme ontstaat op vroege leeftijd


25 – 30%: late onset ASS → zijn er ergens op leeftijd 1,5 – 3 jaar ingegroeid
klinische relevantie
o dat het bestaat!
o op betekenisniveau en relationeel niveau voor ouders: “hebben gewoon kind verloren”
 sommige kinderen komen zelfs ver op spectrum
Comorbiditeit: geassocieerde problemen en secundaire symptomen!
 ontwikkelingsstoornissen
o verstandelijke beperking (IQ <70): 30-40%
o ADHD: ±25%
o TS: ±10%
o motorische coördinatiestoornis
o taalontwikkelingsstoornissen
o stoornissen vd didactische vaardigheden
 andere aandoeningen
o voedingsproblemen
o slaapproblemen
o angst
o agressie
o stemmingsstoornissen
o (reactieve) psychose
o persoonlijkheidsstoornissen?
Differentiaal diagnose
 taalontwikkelingsstoornis (peuters!)
59 | P a g i n a
Ine Bollen




Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
verstandelijke beperking
reactieve hechtingsstoornis
very early onset schizophrenia
ADHD (op jonge leeftijd)
Prevalentie
 ASS: 0,6 – 1% vd kinderen
o meer ernstige vormen (‘kernautisme’): ong 1/1000?
 meer jongens dan meisjes (4:1)
 is er epidemie van autisme??
o grootste deel vd zogenaamde explosie van autisme heeft te maken met
 meer diagnostische capaciteit en kunde
 criteria die breder geïnterpreteerd w
 autisme vs mentale retardatie als hoofddiagnose
o maar mogelijks is er wel lichte toename vd reële prevalentie
 dit impliceert dat er externe factoren meespelen!
 maar genetica kan zeker meespelen (epigenetica, gen-omgevingsinteracties, …)
Onderliggende neuropsychologsische deficits
Theory of mind = mentaal proces waarbij individu ‘theorie’ heeft over wat zich afspeelt in hoofd
van ander individu
 voortdurend beeld hebben van 'wat denkt andere?', 'wat voelt andere?', ...
o theorie w voortdurend bijgestuurd
o geautomatiseerd proces: we kunnen het verwerken zonder dat we er bewust over
nadenken, is weinig vermoeiend en verwerking veel info gaat heel vlot
 we weten zelf niet zo goed waarom we dit weten: gaat redelijk vanzelf
 vb. fietsen, eten, ademen, …
o TOM kent eigen ontwikkelingsverloop (zie onder)
o integreert diverse informatiebronnen (eigen referentiekader, context, waarneming, …)
 2 ordes van TOM
o eerste orde: weten wat ander denkt / weet / niet weet
o tweede orde
 weten wat ander denkt over ander
 metacognitief weten dat mensen gedachten hebben
 gecontroleerde processen: veel vermoeiender en totale hoeveelheid informatie die je kan
verwerken is veel kleiner
o vb. leren autorijden, …
o mensen met ASS: problemen in ontwikkeling van theory of mind
 spectrum
 in ernstig spectrum
 kunnen wel communiceren maar houden geen rekening met anderen, …
 kunnen wel observeren maar kunnen zich niet verplaatsen in anderen en geen
idee hebben over intenties van anderen
 andere extreme: mensen die ook ASS hebben en wel communiceren en best doen
om te begrijpen wat andere bedoelt maar ze moeten er hard over nadenken
 meestal doen vrouwen hier meer best voor maar lijden meer onder moeite die
ze doen
 ze hebben er meestal wel één maar hebben eigenaardigheden
 geen geautomatiseerd proces of veel gedeeltelijker (veel nadenken)
 veel minder capaciteit voor informatieverwerking
 vaak met één persoon redelijk contact maar zodra ze in groep terecht komen en
communicatiekanalen wisselen (vb. met 3: je moet al wisselen) = al veel lastiger
 vb. redelijk goed oogcontact bij slechts met 1 persoon maar niet in groep
 wanneer ontwikkelt theory of mind?
60 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o heel jong: nog geen theory of mind maar kunnen wel state of mind van ander raden
 kind van 10 maanden
 normaal
 weet dat mama naar hun lacht en hoe normale lach is
 emoties afleiden uit intonatie van stem
 kijken naar waar iemand anders kijkt (= ‘joint attention’) omdat hij verwacht dat
er wsl iets interessant te zien is
 kind met autisme: als je wijst naar koe en je zegt "koe"
 vindt iets anders interessant (vb. beweging van lippen of geluid)
 of gaat trein achter koe "koe" noemen want vindt die interessanter en had niet
door waar je naar keek
 kind van 14 maanden: 'checking back' → als er iets nieuws is, gaat kleine terugkijken
naar mama/papa om te weten of het oké is om te gaan
 kind weet dat er mss gevaar kan bestaan en dat mama kan oordelen over situatie
o kind van 2 - 2,5 jaar
 kan spelen alsof er koffie is (heeft inbeelding) en weet dat jij ook doet alsof!
 kan doen alsof je gebeld w met iets dat geen echte telefoon is
 kunnen liegen (vb. koekjes pikken) want "die heeft niet gezien wat ik deed dus weet
niet zeker wat ik gedaan heb"
o kind 3 - 4 jaar
 normaal: weet wanneer het zijn beurt is; beginnen te weten hoe ze met gedrag ander
persoon kunnen weghouden of hoe ze bijvoorbeeld speelgoed kunnen krijgen van
iemand anders (in eerste instantie zonder agressie)
 kind met autisme: geen interactie dus ofwel ziet hij dat dat kind het speelgoed heeft
en laat hem met rust ofwel gaat hij het afpakken of erop kloppen; …
 vb. metacognitie: weten wat anderen leuk en niet leuk vinden
o 10 - 11 jaar: maximale theory of mind
ASS: theory of mind loopt 6-tal jaar achter
o is gemiddelde met heel veel variatie
o grootste last: in secundair onderwijs terwijl tegen dan theory of mind vh kind met ASS al
redelijk geëvolueerd is (maar bij andere kinderen nog veel meer)
 verschil expliciet (duidelijke communicatie) vs impliciet (sarcasme, subtiele hints, …)
communiceren is belangrijk
 sociale verwachtingen vb. puber moet leren 'volwassen' zijn
 …
Centrale coherentie
 mensen zonder autisme hebben meestal neiging om geheel te zien (‘gestaltperceptie’)
waarbij je heel snel betekenis eraan geeft → vanaf dan zie je het ook op die manier
 iemand met autisme vertrekt veel meer van details → lokale of detailperceptie
o daardoor beleven ze wereld op volledig andere manier
 vb. autorijden heel moeilijk (moeite om snel verkeerssituatie te overzien)
o zelfde bestaat voor alle soorten informatieverwerking (visuele, auditieve, sensorische, …)
 centrale coherentie = neiging van gewone mensen om binnenkomende informatie als geheel
(globaal) en in context te verwerken
o itt lokale informatieverwerking
o bij ASS
 deficit in globale verwerking?
 of preferentiële lokale verwerking (Enhanced perceptual functioning)?
 of nog andere theorie?
 kunnen geheel wel zien maar moeilijk
Deficits in executieve functies
 = dirigent vh orkest in hoofd: richten, plannen, beoordelen van gedrag, mentale flexibiliteit,
werkgeheugen, impulsinhibitie
61 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
bij ASS: verminderd
o planningsvermogen?
o mentale flexibiliteit?
 als plan moet gewijzigd w / situatie w veranderd: kunnen niet veranderen
o generativiteit?
 kunnen ontwikkelen van nieuwe plannen / vss alternatieven
 moeilijk om als ze één oplossing hebben, om andere oplossing te bedenken
Screening en diagnostiek
Screeningsinstrumenten
 zeggen alleen maar of je in hoek zit maar geen diagnostisch instrument
o weinig of geen vals-negatieven (sensitief)
o meestal suboptimale specificiteit
 peuters: M-CHAT
 > 3 jaar
o Social Responsitivity Questionnaire (SRS)
o Repetitive Behaviour Questionnaire (RBQ-2)
Diagnostiek
 multi-informant
 voor ‘moeilijke’ kinderen: best multidisciplinair
 categoriale diagnostiek
o ASS? andere kinderpsychiatrische aandoening?
o klinische evaluatie van gedragskenmerken (nu en in verleden): aanwezigheid criteriumsymptomen
o ondersteunende instrumenten zijn beschikbaar
 bredere diagnostische assessment
o cognitief functioneren
 globaal (waar doet ie het goed, waar moeilijker?)
 taal, communicatie, motoriek
 specifieke ASS-gerelateerde sterkten/zwakten
o niveau aanpassingsgedrag
o omgeving
 invloed opvoeding
 bestaande aanpassingen en flexibiliteit vh milieu thuis en school
o somatisch: op indicatie
Neuro-anatomie en neurofysiologie



groot hoofd: betekenis??
belangrijkste: 4 – 35% vd personen met ASS hebben epilepsie!!!
o specifiek type? (vaker frontale focus??)
o meer bij verstandelijke beperking + ASS
o ander verloop?
 epilepsie bij niet autistische mensen: heel jong begin en dan pieken
 autisme: hele ontwikkelingsperiode (vb. tot 20 jaar) blijft er verhoogd risico op
ontwikkeling epilepsie
 dus curve vs age of onset veel vlakker maar veel breder dan in algemene bevolking
o betekenis?
 verband epilepsie en taal- en communicatieontwikkeling?
 epilepsie → dysfunctie van posterio-anterieure aandachtsas bij zuigeling → gestoorde
joint attention?
 verband temporale epilepsie + tubers + ASS bij tubereuze sclerose
abnormale hersenontwikkeling
62 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Genetica
Herhalingsrisico: als er in familie één persoon ASS heeft: 20x hogere kans dan in algemene
bevolking kans dat er éérstegraadsverwant ASS heeft
 broer – zus en ouder – kind
 neemt nog toe als er al meerdere kinderen met autisme zijn: als er dan jongentje geboren
wordt is kans bijna 50%
Heel erg veel genetica
 mechanismen van genetische afwijkingen
o chromosomale afwijkingen
 XYY, XXY, X0
 tientallen unieke translocaties, inversies, microdeleties
 ook deletiesyndromen die niet uniek zijn
o monogene veranderingen
 vb. tubereuze sclerose, fragiel-X syndroom, …
 meer dan 200 vss genen in 1 of enkele individuen / families / …
 opmerking: fenotypische heterogeniteit: bij dergelijke aandoeningen wel verhoogde
prevalentie van ASS maar groot % heeft geen ASS
o polygenische veranderingen
 ongelukkige combinatie van polymorfe genen
 vaak moeilijk of niet aan te tonen → kijken naar familiale patronen
 maar gen-omgevingsinteracties mogelijk
o dus wsl is hoge erfelijkheid deels hierdoor te verklaren

o voor aantal omgevingsfactoren die rol spelen: genetische gevoeligheid nodig
 herpes (type I) encefalitis bij baby: hier moet kind gevoelig voor zijn → dan veel
grotere kans op latere ASS en/of taalstoornissen
 specifiek defect in immuunsysteem (afwezigheid TOL3-gen) → immuunsysteem
stopt herpesvirus niet voordat het in hersenen komt → ↑↑ kans op encefalitis op
zuigelingenleeftijd
 dit stuk immuunsysteem werkt niet uitsluitend in hersenen (of zelfs niet in
neuronen tot expressie)
 prenataal: toxines vb. landbouwpesticiden, luchtverontreiniging
 heel moeilijk om te kijken wat allemaal gen-omgevingsinteractie is
ook milieu alleen? → virale infecties tijdens zws of bij zuigeling?
o mazelen, herpesvirussen, CMV, influenza, …?
Behandeling van ASS


er is geen medicatie voor autisme of kernsymptomen ervan (behalve overprikkelbaarheid)!!
wat is er wel?
o voorspelbaar en duidelijk maken van omgeving
 structureren van ruimte en tijd
 routines
 vaste associaties
 vb. TEACCH: dagprogramma met foto’s / picto’s aanduiden
o stimulatie van ontwikkelingsgebieden
 stimulatie van communicatie
 igv niet-pratend: visuele ondersteuning (picto’s, foto’s, …)
63 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015



igv pratend
 verbale ondersteuning van activiteiten bekrachtigen
 aangepast taalgebruik (niet figuurlijk, opletten met grapjes, …)
 sociale vaardigheden → stimuleren en leren
 Applied Behaviour Analysis (ABA): kleine gedragselementen bekrachtigen in erg
gestructureerde omgeving
 naturalistische gedragsinterventies: meer natuurlijke omgeving (klas, thuis) en
langere interacties of gedrag met natuurlijke finaliteit w bekrachtigd
 rekening houden met beperkt voorstellingsvermogen
 grote voorspelbaarheid
 plannen en afspraken maken
 niet plots afwijken van plan
 routines inbouwen
 plaatsen / procedures tonen, niet alleen erover praten
o secundaire problemen vermijden
kinderen met autisme die zich moeilijk gedragen
o begrijpen van gedragsproblemen → altijd denkoefening doen
 wat vd primaire symptomen kan maken dat kind gedragsproblemen vertoont?
 onderliggende neurocognitieve deficits / anders zijn → waarom moeilijker
 vb. moeite met centrale coherentie → snel overprikkeld
o behandelen
 antecedent interventies
 consequentie wijzigen vb. afleiden, bekrachtigen (positief/negatief), extinctie (vb.
negeren)
medicatie?
o 1/3 heeft tegen volwassenheid medicatie gehad!
o medicatie: symptoomgericht en tegen geassocieerde problemen
 er is geen ‘medicatie tegen autisme’
 wel tegen vb. depressie, angsten, druk gedrag, impulsiviteit, stereotypieën,
automutilatie, …
 antipsychotica vb. Risperdal, Abilify, Zyprexa, Solian, …
 vnl dempend effect op gedrag, affect en cognitie
 indicaties
 psychose
 overprikkelbaarheid
 ernstige angst die niet anders te verminderen is
 tijdelijk: affect- en gedragsregulatie
 mogelijke bijwerkingen: sedatie, gewichtstoename, motorisch, stofwisseling,
hormonaal
 opvolging
 jaar 1: 3-maandelijks: gewicht, BMI, bloed (glucose, vetzuren), bloeddruk
 daarna: jaarlijks deze onderzoeken
 anti-epileptica (vnl voor epilepsie maar ook stemmingsregulerend)
 antidepressiva
 ADHD-medicatie
o puur medicatie geven om gedrag te regelen: enkel als je oefening hebt gedaan om
moeilijk gedrag te beïnvloeden
64 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Urgentie- en crisis kinder- en jeugdpsychiatrie
prof. Adriaenssens
Terminologie
onset
presentatie
psychiatrische urgentie
acuut, plots, onverwacht
verstoring van stemming, denken,
gedrag, sociale relaties
responstijd
onmiddellijk
gevolgen
levensbedreigend, potentieel catastrofale
outcome, gevaar voor zichzelf of ander
levensreddend, intensieve
gespecialiseerde zorg
gevaarlijke context voor kind zijn leven
of ontwikkeling: suïcide, geweld,
psychose, middelenmisbruik
urgentie = je kan er NIET meer mee
wachten!!
interventie
voorbeeld
opmerking
psychiatrische crisis
gradueel
verlies van evenwicht in functioneren,
mentale verstoring, beschadigde
beoordeling of erg verstoord gedrag
redelijk snel, binnen 24 uur (dus nog wat
speling)
niet onmiddellijk levensbedreigend
crisisassessment en steun
(inclusief alle betrokkenen vd familie)
igv op spoed met crisis: vaak burn-out
van families (die in overbrugging van
wachtlijst voor kind voor instelling
proberen zelf alles te doen)
Voorkomen
 incidentie spoedopnames neemt overal toe!
o MAAR nog steeds enorme vraag: blijft toenemen!!
 wil niet zeggen dat dit ‘teken vd tijd’ is: loopt parallel met globale stijging gebruik
spoeddiensten
 mensen ervaren iets sneller als ‘crisis’
 verandering concept “kwaliteit van zorg”: mensen zijn bewuster over gezondheid
 mensen zeggen tegen elkaar “je moet er niet mee blijven rondlopen”
o 5% vd spoedconsultaties is voor jeugdpsychiatrie
 welke urgenties?
o enige urgenties ikv psychiatrie
 zelfmoord
 psychoses
 middelenmisbruik
 gedragsstoornissen (grote invloed op omgeving)
 angststoornissen
o toename melding suïcidegedrag
 belangrijke keuze voor iedere tiener: beslissen om te leven voor zichzelf (itt jongere
kinderen: leven vnl voor mama en papa en voor iedereen die hij/zij graag ziet)
 igv goed leven: meestal niet zo moeilijk om tot die conclusie te komen
 1/3 jongeren is hier ernstig mee bezig geweest: periode niet gemotiveerd geweest,
"voor wat dient leven wel?", vrienden verloren aan ongeval, ...
 allemaal momenten waar je vraag kan tegenkomen 'waarom leef ik?’, ‘wat is
mijn eigen doel in leven?'
 (is niet altijd evident voor jongeren tegenwoordig vb. studies: allemaal
pashokjes die we passen en dan terug veranderen)
 ondertussen kan je heel angstig zijn en kan gedachte "is het het wel allemaal
waard?" opspelen: vnl als het moeilijk is in leven
 meeste jongeren die gedachten hebben doen het NIET
 maar Be: heel hoge cijfers (2e vd wereld) van suïcide bij jongeren want moeite om
te praten over emoties!!
 overgrote meerderheid opgenomen kinderen met crisisgedrag die hebben
gesproken over zelfmoord: na 24u er niet meer mee bezig → "signaalfunctie"
65 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015

maar omdat school zich meer verantwoordelijk voelt → meer en meer gemeld en
doorgestuurd
 ook toename misbruik: zelfmoorddreiging gebruiken voor doel te bereiken
o geen toename voor wat verwacht kan w op spoed: psychose
o wel toename voor gedragsstoornissen, angststoornissen en middelenmisbruik
Wat te doen bij crisis / urgentie kinder- en jeugdpsychiatrie?
 er zijn GEEN universeel geaccepteerde praktijkparameters of modellen van best practice in
assessment deze problemen
o ook geen guidelines voor maken van keuzes inzake maatregelen
o AACAP heeft praktijkparameters gepubliceerd voor assessment en urgentie management
van suïcidaal gedrag MAAR document heeft het niet over urgente presentaties die geen
suïcide of suïcidale ideatie omvatten
 verschillende theoretische modellen w gebruikt
o triage model: aan poort spoedgevallen filtering doen
o crisis interventie model: ploegen die aan huis gaan
 proberen vermijden dat mensen naar spoedgevallen moeten komen
 kinderpsychiater en psychiatrisch verpleegkundige gaan naar huis want daar doen
problemen zich in ernstigste vorm voor → beste resultaten als je naar daar gaat en tijd
maakt om daar te helpen (outreach teams)
o gatekeeper model
o fortress model
o treatment model
 meer behandelgerichte modellen
 w in Be niet toegepast op urgentie want we hebben echte behandelafdelingen
In vergelijking met psychiatrie voor volwassenen…
 meer tijd gestoken in algemene jeugdpsychiatrische inschatting
 vaker focus op omgeving en sociale factoren vb. kind wil niet meer naar school → wat doen?
 ook grensgebied met jeugdbescherming en justitie leidt tot meer verwijzingen
Inschatting
Is het …
 urgentie?
o relatief abrupte, plotse situatie
o met dreigend risico op schade
 risico op suïcide
 risico op fysiek kwaad aan anderen
 staat van ernstig beperkt beoordelingsvermogen waarbij individu bedreigd is
 situaties van risico tov weerloos slachtoffer
 crisis?
o crisis is minder specifiek te duiden
o is even vaak perceptie als objectiveerbaar feit
o sprake van verlies van balans (kan op vss niveaus zijn)
o er hoeft geen gevaar te zijn voor zichzelf of anderen
 maar veel ouders of verwijzers zeggen dat er dergelijk gevaar wel is
Doel van inschatting op spoed: antwoorden op vragen
 waarom w pt NU aangeboden?
o je ziet gezinnen die heel veel aankunnen en gezinnen die bijna niks aankunnen
o je moet weten waarom net deze keer te veel was eraan en wat er anders was aan vorige
keer dan → "dit was er te veel aan"
 'dit' = belangrijk
 kan ambulante zorg nog gepast antwoord bieden?
66 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o in eerste plaats: crisisconsultaties nodig maar niet crisisopnames → veel mensen hebben
geen bed nodig maar iemand die NU met hun kan praten op spoed
 probleem: nu moet vaak gezegd w "uw zoon heeft nog helemaal niks van behandeling
gehad, misschien kunnen we even proberen met normale behandeling en als het dan
nog niet kan, zullen we spoedbedden gebruiken"
 we zouden dus net meer spoedconsultaties moeten kunnen hebben
Medisch-somatisch onderzoek
 op spoed w andere oorzaken prioritair uitgesloten
o vb. psychotisch beeld waar hersentumor aan basis ligt: mag je niet missen
 bij intoxicatie krijgt urgentiearts voorrang
Psychofarmacologische beveiliging
 als jongere acuut psychotisch is met acting-out agressie: eerst onder controle brengen door
medicatie die
o pt terug rust geeft, terug comfort brengt
o persoon zelf en diens omgeving beveiligd
 gebruik hiervan wordt beperkt!!: steeds in overleg (dus nooit beslissing van 1 persoon)
Management
Intake gesprek
 dat rekening houdt met ontwikkelingsfase vd jongere
o cognitieve en taalvaardigheden
o is er niet steeds uit vrije wil
 veel jongeren zijn meegesleept → kinderpsychiater moet communicatie aangaan met
pt want hierover klagen is vraag voor communicatie: "ik ben blij dat je dit eerlijk zegt"
o kan opnamevraag van ouder als sanctie beleven
 'koffer met kleren stond vorige week al klaar' → w gebruikt als sanctionering!
 als kinderpsychiater moet je dan eerlijk zijn en zeggen wat je denkt 'als je in hun
schoenen zou staan' (voor ieder vd aanwezigen!!)
o kan denken dat psychiater er is om hun ‘gek’ te verklaren
o basisprobleem (vb. ontwikkelingsstoornis, psychopathologie) kan bovenstaande uitlokken,
versterken, …
 vb. ADHD, autisme, herbeleving misbruik, …
 dat rekening houdt met ouder(s)
o zijn belangen gelijklopend?
o wat is hun perceptie?
o welke weerbaarheid rest hun nog?
Met wie spreek je eerst?
 start met beide partijen samen (lukt niet altijd) → observeer interactie tss beide
 dan
o < 12 jaar: ouders
o > 12 jaar: tiener
Wat als jongere niets wil zeggen / niet wil meewerken?
 leeftijd?
 niet agressief?
 zoek redelijke vertaling van doel vd interventie
 agressie? → kijk naar beschermende medicamenteuze interventie
 adolescent en echt hulp weigeren: schat onmiddellijk risico in
o veilig?
 pleit bij ouders voor ambulante poging
 en/of inschakelen van derde (vb. overnachten bij vrienden helpt bij veel jongeren)
67 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o onveilig? → is gedwongen opname noodzaak?
 "zou het kunnen dat de wet mij hier verplicht om te handelen?"
 heeft vnl te maken met VEILIGHEID
 justitie bellen om te helpen om te zorgen dat jongere niet naar huis kan = iemand
zijn vrijheid ontnemen!!
 spoed als plaats voor medico-legale reflectie
 wat betekent consensus?
 vb. als je zegt “ofwel ben je akkoord, ofwel moet ik je colloceren” → als pt dan
‘ja’ zegt, is het mss eerder reactie op macht en is pt mss niet echt akkoord
 wiens beoordeling van crisis heeft voorrang: ouder of jongere?
 wat bij (v)echtscheiding?
 wat bij jongere die opname wil terwijl ouders dat niet willen?
 decreet rechtspositie: vanaf 12 jaar: je hebt
 recht op inzage van je dossier
 hoorrecht bij jeugdrechter
 recht om gehoord te w door dokter terwijl deze zich (binnen mate vh
mogelijke) aan beroepsgeheim houdt
 als kind tegen zin terug meegenomen w naar huis: je kan bellen naar
rechtspersoon die dan gaan kijken of het idd zo is → vaak zal kind terug komen
 wat als politie jongere binnenbrengt en opname eist?
 politie kan geen opname bevelen maar wel vragen
 niet altijd zo eenvoudig te weigeren: “als je hem niet opneemt, nemen wij hem
terug mee en we droppen hem gewoon op straat”
 wat met beroepsgeheim?
 informeer ik consulent jeugdrechtbank bij opsporing drugs/delict/…?
 wat als jongere na alcohol- en/of drugintoxicatie bevel geeft ouders enkel in te
lichten over alcohol en niet over drugs?
 wet: vanaf 12 jaar heb je recht op beroepsgeheim maar arts heeft ook plicht om
hulp te bieden
 door te zwijgen
 mss ontneem je ouders kans om opvoedkundig te handelen
 jeugdrechter: kan niet zorgen voor goede samenleving
 DUS je laat beiden weten dat jongere opgenomen geweest is maar je zegt
niet met welke reden!
 wat bij aanwijzing kindermishandeling?
Besluit
 urgentie- en crisiskinderpsychiatrie is uitdagende en complexe taak
 overleg met collega en/of supervisor is noodzaak
o dit niet doen = kunstfout!
 je moet proberen jongeren te prikkelen om op allerlei andere manieren met problemen om te
gaan → veel vd opgenomen jongeren zijn niet beste praters
68 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Somatoforme stoornissen bij kinderen
prof. Danckaerts
Inleiding
Heeft iets te maken met samenspel tss lichaam en geest
 samenspel is er sowieso vb. stressfenomenen: sneller ademen, rode vlekken in hals, …
 holistische benadering in geneeskunde
o fysieke stoornis → psychologische repercussies
 vb. griep: ook minder concentratie
o psychologische problemen → fysieke repercussies
 somatoforme stoornissen w vnl op pediatrie teruggevonden terwijl ze eigenlijk bij geestelijke
GHZ zouden moeten zijn
 terminologie: psychosomatische aandoening ≠ somatoforme stoornis!
o psychosomatische aandoening: in se somatische aandoening maar waar aantal psychische
fenomenen toch aan orde zijn en waar stress ziekteverloop toch sterk beïnvloedt
 vb. hypertensie, ziekte van Crohn (stressgevoeligheid mee aan basis)
o somatoforme stoornis (zie verder)
 verschillende vormen van geneeskunde
o somatische geneeskunde
 altijd psychisch aspectje (zowel in origine als expressie)
 vnl somatische oorzaken en expressies
o psychiatrie
etiologie: ongeveer 50 – 50
 deel vd etiologie toch wel ergens organisch
 ander deel psychologische etiologie
 experssie vnl psychologisch
o psychosomatische aandoeningen



vnl in somatische vlak
maar sterke stressgevoelige en zelfs stressveroorzakende pool
69 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 vb. migraine (stress bepaalt beloop), inflammatoire darmziekten, astma, …
o somatoforme stoornissen: ook binnen psychiatrie redelijk atypisch!

 bijna 100% psychologische origine
 bijna 100% somatische expressie
waar zou je CVS plaatsen?
o zeker GEEN somatoforme aandoening!! (geen puur psychisch gegeven dat zich somatisch
uit!)
o wetenschap twijfelt tss psychosomatische aandoening en somatische aandoening
DSM-criteria
DSM IV: somatoforme stoornissen
 subgroepen
o belangrijkste bij vws’en: somatisatiestoornis
 mensen die allerlei lichamelijke klachten hebben waarbij ze evolueren van ene naar
andere klacht en waarbij artsen bijna niks vinden → als er oplossing is gevonden staan
ze er aantal weken later met andere klacht
 meestal: ook één seksueel dysfunctiesymptoom in (daarom vaak bij gynaecologie)
 diagnose die nooit w gesteld bij kinderen en jongeren want nog niet seksueel actief
o pijnstoornissen
 komt heel veel voor bij kinderen!
 pijnstoornissen / klachten bij kinderen waarbij je moet vermoeden dat er geen
lichamelijke verklaring is
 vb. meisje dat als symptoom contractuur vd quadriceps had (is zeker reëel
symptoom) maar op momenten slaap viel symptoom weg
o (body dismorphic disorder): is in wezen iets anders dan somatoforme stoornis
 persoon die fundamenteel geobserdeerd is door idee dat er abnormaliteiten zijn aan
lichaam → daar zo van overtuigd dat dit voortdurend moet veranderen
 mensen die continu plastische chirurgie moeten doen
 vb. Michael Jackson
 in wezen anders want hier is het iets imaginair dat pt denkt over lichaam terwijl bij
somatoforme stoornis er wel echt werkelijke lichamelijke klachten zijn
o (hypochondric disorder)
 mensen die geloof hebben dat ze ziek zijn
 ook in wezen anders want hebben geen symptomen (is denkstoornis!)
o conversion disorder
 verzamelnaam voor alle somatoforme stoornissen waarbij symptomen neurologische
problematiek nabootsen
 apart geplaatst want leiden vaak tot bijzondere verhalen en extreme ziektebeelden
 vb. verlammingen, bewustzijnsstoornissen, pseudo-epilepsieaanvallen, psychogene
blindheid, psychogene doofheid, …
o somatoforme stoornissen NOS
 NOS = not otherwise specified

vb. video van meisje van 15 jaar waarvan interview wordt afgenomen dat continu kuchte (8900x
per dag) = ‘honking’ (roepen als wilde canadese gans)
 na bronchitis was hoest nooit gestopt maar naar hese pseudo-hoest vervormd geraakt en
helemaal ingebakken was in haar normale doen
70 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015





school kon hier niet meer tegen → ze mocht niet meer naar les want was storend
heel vaak beginnen somatoforme stoornissen met reële somatische stoornis maar nadien
ontstaat verder en verder disfunctioneren en uitbreiden vd klacht (die dan onverklaarbaar is)
o dus vaak eerst mineur trauma
o vb. conversion disorder: verstuiking ad voet na mineur trauma → daarna niet meer
kunnen steunen aan been
vaak grote discrepantie tss ernst vh symptoom en mate waarin kind dit helemaal niet erg
vindt, … maar terwijl wel gebruik maakt van voordelen die symptoom met zich meebrengt
o = “la belle indiference”
DSM IV: componenten van stoornis
o er moeten ergens fysieke klachten zijn
o geen demonstreerbare fysieke problemen of minstens niet in proportie
acuut of chronisch
DSM-5 → klein beetje verandering
 groep w ‘somatic symptom disorders’
 subgroepen
o somatic symptom disorder
o nieuwe subgroep: illness anxiety disorder
 gaat ervan uit dat er wel soort angstbeleving is rond ziek zijn
 maar w vaak net niet gezien hier
o conversion disorder (functional neurological symptom disorder)
o nieuwe subgroep: psychologische factoren die medische conditie beïnvloeden
 psychosomatische stoornissen krijgen dus plek in dit classificatieschema
o factitious disorder = echte simulatiestoornis, geveinsd!
 werd vroeger niet onder somatoformestoornissen geplaatst want werd apart geteld
omdat ze het er niet mee wouden associëren

vb. leerkrachten die om één of andere rare reden laatste 2 jaar van carrière plots ziek werden
bij kinderen vaak niet (zeker op begin) want ze hebben er weinig vat op: slechts zeer
weinig geveinsde pathologie bij kinderen
 maar op bepaald moment beginnen ze soms te manipuleren → dan is grens tss
beiden minder duidelijk
 redenering in KJP is eigenlijk altijd “eigenlijk maakt het niet uit of het nu echt is of
geveinsd” want als ze het zouden veinzen wil het sowieso zeggen dat ze erg in
knoei zitten met zichzelf!!
o andere somatic symptom disorder (specifiek of niet-specifiek)
DSM-5: componenten van stoornis
o verontrustende of disfunctionele somatische symptomen
o excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen hieraan gerelateerd
 preoccupatie
 angst
 tijd en energie
o specifiers (opm: spijtig dat stoornis tot dit beperkt w)
 persisterend: moet > 6 maanden duren
 is enorm lang voor leven van kind!!
 predominant pijn
 ernstgradatie moet banale overschrijden!
 want massa’s kinderen hebben somatoforme klachten die binnen normale vallen
als kind: hoe jonger je bent, hoe normaler je de dingen vindt die je overkomen
o soms kom je er pas op veel latere leeftijd achter dat dat niet normaal was



Symptomen
 pijn (maag, hoofd, gewricht(en), …)
 fatigue
 nausea en braken
71 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
neurologische symptomen
o paralyse, paresis, manken, contractie
o verlies van zicht, gehoor
o verlies van bewustzijn, flauwvallen
o pseudo-epilepsie
om het even welke subjectieve lichamelijke klacht!
Historisch
 vroegere ‘hysterische persoonlijkheden’ (hysterie < uterus): uiteindelijk werd bij deze pt’en
alles weggenomen en dan was probleem opgelost
 Freud: afgestapt van idee dat je dit soort persoonlijkheid vanuit lichamelijke GNK moest
benaderen → op relationele / psychotherapeutische manier benaderen
o ongewilde of ontolereerbare emoties en gedachten w vervangen in somatische
symptomen = fundamentele mechanisme van vroege psycho-analytische theorieën
o symbolische natuur vh symptoom
 familie / systeemtherapie: symptoom heeft functie (afleiden van conflicten, bewaken van
ander persoon, …)
o als iemand ziek was in gezin betekende dit dat er nieuw systeem vestigde rond zieke
persoon die functie had voor alle leden vh systeem
o tegenwoordig is men afgestapt van deze ‘mythische verklaringen’
 dit gaat altijd meest mysterieuze problematiek blijven binnen psychiatrie
o uitleg waarom lichaam in staat is dit soort klacht te produceren = intrigerend
Epidemiologie



prevalentie recurrente abdominale pijn: 10%
o van alle buikpijnen die kinderen krijgen: maar minimaal deel somatisch van oorsprong
o als pijn chronische, invaliderende vorm aanneemt: dan pas psychiatrie!
prevalentie echte somatoforme stoornissen: 7% (dus nog redelijk frequent)
meisjes > jongens
o want meer internaliserende problematiek
Etiologie
Kinderkarakteristieken die kind meer sensitief hiervoor maken
 kinderen van meer subassertieve type (niet zo zelfzeker) maar wel heel bewust van wat
andere mensen van hun denken
o gevoelig en gewetensvol in de zin van dat ze snel dingen op zichzelf betrekken → voelen
zich oververantwoordelijk voor dingen die in omgeving gebeuren
 onzeker, angstig, verlegen, twijfelaars
 obsessioneel, rigied
o allemaal te goed willen doen met weinig relativeringsvermogen
 klein beetje excentriek
 gelimiteerde sociale relaties
 weinig eigen mening, afhankelijk
 vaak comorbiede angst- of depressieve stoornis
Familiekarakteristieken
 frequente gezondheidsproblemen
 somatische attributiestijl: mensen waarbij heel gemakkelijk in situatie van stress igv
lichamelijke symptomen (vb. diarree) eerste gedacht gaat zijn “zou ze niet ziek zijn?”
o dus enorm geloof en enorme directe band met “het lichaam”
o alles wat hun overkomt w direct aan lichaam toegeschreven → weinig connectie met feit
dat psychische zaken tol eisen in dagelijks leven
 reinforcement van somatische klachten
o kunnen niet relativeren als het gaat over lichaam
72 | P a g i n a
Ine Bollen





Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o vb. als ze plakkertjes plakken: blijven tekeningetjes doen (zelfs bij kinderen > 4 jaar)
weinig coping en oplossingsstrategieën (mentalisatie)
o er kan niet zo goed uitleg aan kind gegeven w als er iets met kind gebeurt: als er iets
gebeurt, is het automatisch drama
enmeshment
o = als één persoon lijdt in gezin, lijden anderen in één klap voor 100% mee
o “dubbel zo erg voor de mamma dan voor kind dat lijdt”
mensen gaan elkaar beginnen ‘sparen’ → veel gezinsgeheimpjes → kinderen w meer angstig
over wat ze hebben
o dus conflict w erg vermeden
o weinig cohesie en conflict
ouders heel gevoelig aan “wat denkt buitenwereld van ons?”
emotionele bias
Biologische factoren
 specifieke (genetische) gevoeligheden → lagere drempels voor fysieke gevoelens en tekens
o vb. vss sensitiviteit voor stresshormonen / productie van stresshormonen
o vb. hyperventilatie → mensen die ook gevoeliger zouden zijn voor CO2-gehalte → inductie
vicieuze cirkel van angst
 vaak uitlokkende somatische factor die nadien bizar eigen leven begint te leiden
Stress is zeker oorzaak maar is zelden acute eenmalige stressor → het gaat bijna altijd over
chronische, normale stressoren (dus niks abberant)
 school
o voor dit kind betekent dat zich dag na dag in sociale omgeving bevinden waar iets zeggen
op speelplaats en ergens plaats hebben in klashiërarchie iedere dag opnieuw belangrijke
belevenis is
o gewoon moeten presteren: vaak discrepantie tss wat ze eigenlijk kunnen op school en
wat ze moeten presteren
 kind w te vaak opgehemeld en op voetstuk geplaatst maar kunnen het niet altijd
waarmaken → proberen continu krampachtig dat toch te doen
 thuis
o systeemtherapie: chronische gezinsstress waarbij kinderen dag in, dag uit op tippen vd
tenen moeten lopen
 peers: leeftijdsgenoten (kan ook buiten school)
 specifieke trauma’s spelen af en toe rol
o maar lang niet altijd, vroeger werd er te veel naar gezocht
o vb. seksueel misbruik, …
 acute levensgebeurtenissen maar ook chronische stress
Opmerkingen: stress
 is nu sleutelwoord om met deze mensen over deze problemen te praten (vroeger werd
gesproken over ‘functionele klachten’ maar dat begrijpen mensen niet)
o dus veel beter om te spreken over lichamelijke tol die stress heeft
 stress is onontkoombaar
o = gebeurtenis die ertoe leidt dat systeem uit balans w gebracht zodat natuurlijke
evenwicht w verstoord
o we hebben er allemaal mee te maken
73 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
hersenen beschikken over effectief systeem om met stress om te gaan
o kortdurende belasting: werkt kort, krachtig, efficiënt
o langdurige stress: systeem werkt niet
 lichamelijke uitputtingsslag!!
 langdurige, sluiptende stress w vaak niet opgemerkt en is verraderlijk (chronische
overbelasting, burn-out, …)
deze mensen voelen stress niet zo goed en als ze het al voelen, hebben ze er geen woorden
voor om dit uit te drukken → gebruiken weg naar fysieke reactie
o huisartsen moeten het maar oplossen → durven meestal niet terug naar boven in schema
te gaan → somatisch onderzoek → pseudo-oplossing: placebo, vitamientje, …
o hoe langer je probeert en wacht, hoe meer probleem ingebakken geraakt in lichaam vd pt
Management vd patiënt
Assessment
 belangrijkste statement vd les!! → gebruik van 2 paden vanaf begin!
o somatisch
o psychologisch pad vanaf begin mee inschakelen!
 uitleggen dat dit soort probleem is dat je te zien krijgt minstens even vaak stressgerelateerd is dan puur lichamelijk fenomeen → je graag van in begin met hen hiermee
rekening zou willen houden
 wetenschappelijk statement over causaliteit
 psycho-educatie over holistische functionering van lichaam
 bij verlamming (conversiestoornis): Hoover sign
o hand onderzoeker onder ‘verlamde been’ leggen
o andere been naar boven laten tillen → duwen vaak met ‘verlamde’ been toch onbewust
naar beneden
Tijdsverloop bewaken!
 na tijdje is symptoom deel vd persoon geworden!: symptomen geraken ingeslepen
 connectie met stressor vervaagt
o aanvankelijk hebben klachten hier zeker mee te maken maar na tijdje zijn stressoren er
mss niet meer maar klacht blijft
74 | P a g i n a
Ine Bollen





Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
ziektewinst neemt toe: pt’en geraken in nieuw evenwicht die ergens wel voordeel blijkt te
hebben
herintegratie w moeilijker
o na week herinstalleren patronen van vroeger zich!
o dus je moet niet maanden wachten voordat je stap naar vertalen in termen van stress en
stresscoping te doen!
angst voor ‘zeldzame, ernstige’ pathologie
wantrouwen in medische wereld
koude douche effect psycho: ‘nu worden wij gek verklaard’
Behandeling




‘joining’
o referentieschema van familie accepteren: er IS iets fysiek (echtheid vh symptoom)!
o symptomen accepteren maar niet noodzakelijk technische verklaring
o dus geen afkeer tonen voor dat type problemen!
 kind is werkelijk ziek, dreigt vast te roesten in ziekterol in leven
psycho-educatie over stress-systeem
o maken van alternatieve verklaring
o holistisch model somatisch – psychologisch
fysiotherapeut
o stuk pure revalidatie
 verminderen van secundaire somatische symptomen
 vb. benen die niet meer stappen in beweging laten komen; vb. middenrifoefeningen
igv hoest; …
o reduce gain: Ordeal therapie
 therapie gebruiken als soort tegengif tegen ziektewinst
 Ordeal = opdracht, queeste → moeten therapie op zich nemen die zwaarder is dan
symptoom zelf
 lichaam w gedwongen uit soort evenwicht dat het geworden is
 moet zo dicht mogelijk bij functionele revalidatie leunen: niet meer volledige dag
kunnen doen wat je wil
o stressreductie
 vnl bij ongewone stressoren
 relaxatietherapie
o beter zelfbeeld en lichaamscontrole (en bewustzijn over lichaam)
psychotherapie
o familietherapie (systeemtherapie) want gezin gedraagt zich altijd complementair aan
gebrekkige stressverwerking vh kind
 indirecte, niet-confrontationele technieken
 waarden en houvasten vh gezin moeten op losse schroeven gezet w: ‘pseudorosekleurigheid’ vh gezin moet stoppen
 moeten leren dat je gerust andere mening dan elkaar kan hebben
 allerlei technieken voor
 shift en verbreding van referentiesysteem van kind en familie
 metaforen (fysiotherapie voorziet vaak goede)
 as-if vragen, cirkelondervraging
 creatieve therapie
o individuele therapie (cognitieve gedragstherapie)
 verbetering copingstrategieën
 vervangen dysfunctionele gedachten
 emotionele erkenning en regulatie
 identiteit
o congruente therapie: cognitief gedragstherapeutische interventies in gezin
 bekrachtiging van positief gedrag
 ontwikkel/stimuleer gezonde coping: relaxatie, positieve zelfspraak, afleiding zoeken
75 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015




probleemoplossende vaardigheden stimuleren/aanleren
deelname aan ‘normale leven’ aanmoedigen
minder aandacht aan lichamelijke symptomen
meer focus op symptoomvrije periodes, ondernemen van gezamenlijke, leuke,
activiteiten
Outcome



soms lukt het heel goed, soms helemaal niet
o vb. papa kan niet komen → gezinstherapie werkt niet goed (vb. enkel symptoomshift)
vaak pt’en die niet heel goed kunnen toegeven als therapie hun geholpen heeft
o vb. “ja we zijn naar een handoplegger geweest en het gaat nu beter”
let op voor chronicificatie
76 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Depressieve stoornissen bij kinderen en jongeren
Dr. Sijmons
Internaliserende stoornissen
 angststoornissen
 depressieve stoornissen
→ lange tijd had men meer aandacht voor externaliserende stoornissen (vb. te actief, agressie, …)
MAAR nu w steeds meer erkenning gegeven aan bestaan depressie bij kinderen
Klinisch beeld
MDE = majeure depressieve episode → DSM-5: symptomen



emotionele problemen
o depressieve stemming gedurende grootste deel vd dag
 bijna dagelijks
 bij kinderen/adolescenten: prikkelbare stemming
o duidelijke daling van belangstelling/plezier in (bijna) alle activiteiten vd dag = apathie
neurovegetatief
o eetlustveranderingen: zowel verminderde als vermeerderde eetlust mogelijk met evt.
gewichtsveranderingen eraan gepaard (> 5% gewichtstoename of –verlies)
o slaapverstoring
 hypersomnie
 insomnie
 problemen bij inslapen
 niet kunnen doorslapen
 uitslaapstoornissen: rond 4 – 5u wakker w en niet meer kunnen slapen
o veranderingen in activiteitenniveau (zeker bij kinderen ernstig teken van depressie)
 psychomotore agitatie: rusteloosheid, geen rust kunnen vinden, …
 psychomotore retardatie: vertraging in wandelen, spreken, handelen, …
o vrijwel alle dagen vermoeidheid of energieverlies (fatigue)
cognitief
o gevoel van waardeloosheid, laag zelfwaardegevoel, hoge schuldgevoelens, hulpeloosheid,
bezorgdheid en/of vrees
o verminderde capaciteit om zich te concentreren of besluiten te nemen
 executieve dysfunctie: moeilijk focussen want stemming overheerst
 besluiteloosheid: niet meer tot eenvoudige beslissingen kunnen komen
o suïcidaliteit: denken over dood of zelfdoding
Criteria MDE: DSM-5
 depressieve stemming en/of anhedonie is essentieel
 duur vd symptomen: minimum 2 weken
 episodische verandering tov functioneren voordien!
o is dus episodisch gebeuren: echt verandering tov vroeger
o meestal gebeurt verandering wel zeer geleidelijk, zeer insidieus → mensen hebben het
niet snel door dat kind depressief aan het worden is
77 | P a g i n a
Ine Bollen



Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in functioneren op school, thuis,
sociaal
geen voorafgaande (hypo)manische episode (dan zit je in spectrum bipolaire stoornissen!)
rouw kan gecompliceerd zijn met MDD
o MAAR niet alle rouw is depressieve stoornis
o als MDD aanwezig is bij rouw: behandelen!
Aspecifieke depressiesymptomen bij kinderen/jongeren
 symptomatologie: bij kinderen/jongeren grotendeels zelfde als bij volwassenen
 expressie symptomatologie bij kinderen
o sombere stemming → prikkelbaarheid, stemmingslabiliteit (van normaal tot depressief)
 lage frustratietolerantie: kinderen die direct in conflict gaan
 moeilijk tevreden te stellen
 negatieve ingesteldheid
 woedeaanvallen
o niet bijkomen in gewicht (failure to thrive; ~ gewichtsverlies bij volwassene)
o lichamelijke klachten vb. veel hoofdpijn en buikpijn
o sociaal terugtrekken (~anhedonie)
o gedaalde schoolprestaties (~anhedonie en gedaalde concentratie)
 kan soms enige symptoom zijn
o doodswens, weinig realistisch besef
 kinderen < 12 jaar denken dan aan methode die ze kennen: proberen adem in te
houden, niet eten, …
 dus lijken niet serieuze manieren maar kunnen met serieuze intentie gepaard gaan!
Specifiers MDD (DSM-5)
 aantal
o eenmalig: eenmalige MDD
o terugkerend: terugkerende, recidiverende MDD
 duur: aanhoudende / persisterende DD
o criterium: 1 jaar
o bij volwassenen noemen ze dit dysthyme stoornis (criterium 2 jaar)
 aard
o angst
o gemengd
o psychotische symptomen erbij vb. wanen / hallucinaties
o seizoensgebonden depressie: valt samen met winter en dat is tijdens schooljaar
 dan schrijft men dit soms toe aan school
 heeft specifieke behandeling dus nuttig om dit eruit te halen
o …
 ernst
o milde depressieve stoornis
 5 – 6 criteria
 beperkte weerslag op algemeen functioneren
o matige
 7 – 8 criteria
 gaan nog naar school, sociaal, …
o ernstige
 alle 9 criteria
 belangrijke vermindering algemeen functioneren (doen helemaal niks meer, gaan niet
meer naar school)
 zonder/met psychotische kenmerken
 verloop: belangrijk dat ze goed voorbij gaan → alle depressiekenmerken die aanwezig waren
moeten volledig weg zijn!!!
o want als deze niet volledig weg is (partiële remissie): veel grotere kans op herval
78 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o volledige remissie
Categoriale vs dimensionele diagnostiek



we hebben allen normale stemmingsvariatie → vanaf wanneer spreek je nu vanaf
depressieve stoornis?
o discussie is niet belangrijk voor herkennen depressie
o wel belangrijk als men maatstaven geeft voor bepalen behandelingen
categorieel = depressief of normaal
dimensioneel
o soms zijn er wel wat kenmerken zonder dat je van DD al moet praten = subsyndromale
depressieve stoornissen
o als je nog meer naar normaliteit gaat: temperamentkenmerken bepalen of kind
gelukkiger of minder gelukkig in leven staat
 angst en depressie vertrekken vanuit zelfde type temperament
 temperament
 reactiviteit = hoe individu spontaan bijna direct reageert op situatie id omgeving
 negatieve affectiviteit: personen die kijken naar alles wat kan mislopen, dreiging
die ervan uitgaat
 mensen die meer angst hebben, genieten minder van leven
 positieve affectiviteit: genieten meer van leven, staan vrolijker en enthousiaster
in leven, ervaren minder dreiging
 iedereen heeft van beiden types affectiviteit maar relatieve aandeel verschilt
 regulatie = manier hoe we met reactiviteit omgaan
 staat vooral in voor controleren/beheersen van bepaalde emoties en ideeën
 ‘effortfull control’: doelbewuste controle
 tripartite model van angst en depressie
 ↑ negatieve affectiviteit x ↓ positieve activiteit x ↓ effortfull control → depressie
o belangrijk dat als men over depressies spreekt: ook kijken naar wat het heeft uitgelokt
MDD
Epidemiologie
 verschillende leeftijden
o peuters en kleuters: 0,9% (heel weinig)
o kinderen 6 – 12 jaar: 1 – 2%
o jongeren 12 – 18 jaar: 3 – 8%
 enorme verhoging van prevalentie tijdens adolescentie!!
 groot verschil tss jongens en meisjes: meisjes > jongens (3:1)
 tegen leeftijd 18 jaar: 20% vd jongeren heeft al depressie meegemaakt
 als je subsyndromale vormen van depressie bij 15 – 18-jarigen meetelt: incidentie tot 11%
Ethiopathogenese
 depressie in prepuberteit
o vaak bij jongens in combinatie met gedragsstoornis
 oorzaak: familiale tegenslagen
79 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 toegenomen risico op antisociale stoornis
 geen depressie op volwassen leeftijd
o soms (zowel jongens als meisjes)
 samen met hoog multi-generationeel voorkomen van depressie (kwetsbaarheid in familie)
 dan ook hoge mate van
 angst
 bipolaire stoornis
 vorm dus meer inherent aan individu → ook stemmingsstoornissen in adolescentie en
volwassenheid
waarom gaat depressie toenemen in adolescentie?
o mismatch in rijping vss hersengebieden
 limbische zones rijpen eerst (door puberteit gestimuleerd): bereiden voor om echt
uiten van emoties
 grotere gevoeligheid voor affectieve en sociale stimuli vb. jonge pubers die gibberen en
wenen om alles en om niets
o
o
o
o
 emoties gaan op en neer maar kunnen die nog niet controleren
 late maturatie vd capaciteit tot zelfregulatie met toenemende leeftijd: door rijping vd
prefrontale cortex
verschil tss sociale eisen en rijpingsgraad vd hersenen
 duidelijkste voorbeeld: overgang van lager onderwijs naar middelbaar onderwijs
 lager onderwijs = beschermde omgeving met zelfde vrienden, zelfde buurt, …
 middelbaar onderwijs = verder van huis, in contact met vss leeftijdsgenoten,
complexer schoolsysteem, …
 overal hier kunnen knelpunten zijn waar jongeren moeilijkeden krijgen
gezin: afname ouderlijke controle en toename van autonomie vd jongere
 proces loopt niet altijd volledig harmonieus
 verschilt tss kinderen
 kinderen die liefst verlengd afhankelijk blijven: schrik en weten niet hoe te doen
 die wat te snel willen verkennen: allerlei ervaringen die hun overhoop halen
cognitieve veranderingen
 denkvaardigheden vd kinderen/jongeren nemen toe → meer piekeren (nadenken,
zorgen maken, …) → meer kwetsbaar
 beloningen tijdens adolescentie meer op langere termijn → frustratie bij uitblijven
beloningen → onderdrukking vh beloningssysteem vd hersenen → depressie
 beloningssysteem = dopamine reward system
invloed geslacht: bij meisjes grotere toename MDD
 hormonale veranderingen
 oestrogeen zorgt voor verhoogde kwetsbaarheid, is niet echt oorzaak
 invloed van geslachtshormonen op voorkomen van depressie




 oestrogeen stijgt vrij gelijkmatig met stijging depressie
 jongens in vroege adolescentie: ook toename depressie maar blijft hierna zelfde
vroegere puberteit
meer angststoornissen en rumineren (cognitieve stijl)
meer sociaal ingesteld (hoge dosis oxytocine)
 trekken zich dingen te veel aan → weegt op hen
genetisch verhoogde gevoeligheid voor life events
80 | P a g i n a
Ine Bollen

Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
oorzaak is complex gegeven: G(enen) en O(mgeving) → via veranderingen in N(eurobiologie)
→ naar D(epressie)
o GxExNxD
 interactie over jaren van
 (genetisch) verhoogde gevoeligheid om stressvol te reageren op negatieve
omgevingsfactoren
 stressvolle omgevingsfactoren / levensgebeurtenissen
 met als gevolg neurobiologische veranderingen: vnl tijdens specifieke tijdsvensters
o
o
o
o
 kwetsbaarheid voor ontwikkelen depressie is grootst < 3 jaar en > 12 jaar
 kwetsbaarheid staat gelijk aan hyperresponsiviteit vd HPA-as
 die leiden tot depressie
naarmate je meer depressies hebt gedaan: minder nodig om je terug uit evenwicht te
halen om terug depressief te worden
genetische factoren
 erfelijkheidsfactor 40%
 dus 40% vd oorzaak valt terug op genetische factoren
 overige 60% is dus te wijten aan omgevingsfactoren
 genetische variabiliteit heeft impact op gevoeligheid om stressvol te reageren op
negatieve omgevingsfactoren
 geslacht
 invloed van oestrogenen op pre-/postnatale ontwikkeling vd hersenen
 hormonale veranderingen tijdens puberteit
 temperamentkenmerken: combinatie van NA ↑ x PA ↓ x EC ↓
omgevingsfactoren
 ouderlijke depressies
 depressie bij één vd ouders (vnl bij moeder) is één vd belangrijkste uitlokkende
factoren voor depressie bij kind!
 moeder kan minder empathie tonen tov kind
 kind leert dat welke emoties het ook toont, er geen respons op zal zijn
 genetische overdracht (erfelijkheidscoëfficiënt 40%)
 opvoedingsstijlen
 modeling van cognitieve vervormingen
 vijandige, passieve en teruggetrokken interacties
 expressed emotion
 invloed sterker bij meer chronische en ernstige maternele depressie
 andere psychiatrische stoornissen, ziekte, handicap, criminaliteit bij ouder(s)
 gebrek aan gezinscohesie, verstoorde ouder-kindrelatie, aanhoudende conflicten en
frustraties (intra- en extrafamiliaal)
 verwaarlozing, mishandeling (fysiek/seksueel)
 zeker op jonge leeftijd is dit zeer cruciaal
 rouw over verlies van naastbestaanden: vnl igv meerdere overlijdens → vertrouwen in
wat ze hadden dat mensen die van hun houden niet van hun weggaan valt weg
 schools disfunctioneren
 leerstoornissen/-problemen, ADHD, ASS, IQ
 te hoge verwachtingen (van ouders), prestatiedruk
 leeftijdsgenoten
 verstoorde relaties
 pesterijen
neurobiologie: wat verandert er in lichaam waardoor we doorgaan naar depressie?
 neuro-endocrinologisch
81 | P a g i n a
Ine Bollen





Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 hyperactiviteit HPA-as (stressas) → cortisol ↑
 corticotroop hormoon ↑
immuunsysteem: verminderde afweer → meer infecties, …
slaapstoornissen
 doordat ze niet goed slapen: meer vatbaar voor depressie
 en langs andere kant is dit symptoom van depressie
hypoactiviteit vd neurotransmitters: serotonine, noradrenaline, dopamine
 hierop w ingegerepen met antidepressiva
dopamine-beloningssysteem w verstoord
verstoring limbisch systeem (amygdala, hippocampus, prefrontale cortex)
Comorbiditeit: 40 – 70% vd gevallen komt depressie niet alleen (kan ook bijdragen aan ontstaan
depressie of andersom)
 angststoornis
 gedragsstoornis (ADHD, ODD, CD)
 stoornis van middelenmisbruik
o zeker bij volwassenen vaak alcoholmisbruik
 borderline persoonlijkheidsstoornis
 eetstoornissen
o bij kinderen vaak: ofwel lokken ze depressie uit ofwel kan depressie eerste aanzet zijn
naar anorexie
→ gedeelde genetische en omgevingsfactoren
Gevolgen en verloop
 zelfdoding
o bij adolescente jongeren: 1 vd belangrijkste oorzaken van sterfte in Vlaanderen
o suïcidaliteit = heel proces dat doorlopen wordt





gedachten over dood: “als ik nu onder bus zou terecht komen, ik zou het niet erg
vinden”, “wat is zin vh leven?”
gedachten over zelfdoding/zelfbeschadiging
 “hoe kan ik mezelf van kant maken?”
 als er in school iemand zelfdoding heeft gedaan: in omgeving jongere plots meer
zelfdoding (verlaagde drempel)
dreiging/tekenen van zelfdoding
 veel jongeren: automutilatie → signaal dat het niet goed is!
 heel veel jongeren krassen = fenomeen dat zich voordoet op moment dat ze
zich slecht voelen
 zet endorfines vrij → lichaam uit negatieve spiraal (kortdurend)
 vaak is er vooraf wel over gesproken
poging tot zelfdoding (medicatie, verhanging, …)
 medicatie w meest gebruikt: zeker bij meisjes
geslaagde zelfdoding
82 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
o eerste depressie vnl eerste stappen van proces MAAR naarmate het opnieuw optreedt:
barrière om naar volgende stap te gaan veel kleiner
algemeen disfunctioneren
o schools: doen het minder op school, gaan niet meer, blijven zitten, … = enorme stress
o familiaal
 heeft belangrijke impact op gezin
 reactie van gezin: niet evident
 niet continu alleen laten
 maar ook geen druk zetten
o emotioneel, cognitief, sociaal
o middelenmisbruik
o blootstelling aan negatieve levensgebeurtenissen
 want kinderen/jongeren gaan minder voor zichzelf zorgen
 vb. tienerzwangerschap
verloop
o ontwikkeling verloopt meestal redelijk traag maar gaat ook traag weg
 duur in klinische populatie (die consulteert en hulp zoekt): 6 – 9 maanden
 dit is dus bijna schooljaar!
o hervalkans is heel hoog
 40% na 2 jaar
 70% na 5 jaar
Diagnose
 klinisch interview
o met
 kind/jongere
 ouders
o belangrijk om met beide partijen te praten omdat je van geen van beiden volledig beeld
gaat krijgen
 gestandaardiseerde interviews vb. K-SADS, DISC
 stemmingslevenslijn – stemmingsdagboek
 vragenlijsten
o screening
o ernstmaat
o opvolging
 suïcidaliteit
o jongeren algemeen opgelucht als je hiernaar vraagt
o meestal zeggen ze niks over manier waaraan ze denken het te doen
 algemeen functioneren (GAF, CGI): schools, sociaal, gezin
 comorbide psychiatrische stoornissen
 uitlokkende factoren opsporen
Behandeling
 depressie behandelen → 3 fasen
o acute behandeling: duurt 2 – 3 maanden voor je respons (lichte verbetering
depressiekenmerken) hebt
 geen enkele therapie zorgt voor snellere verbetering!
 respons = verbetering van ten minste 2 weken
o opvolgbehandeling
 verdergaan tot alle symptomen weg zijn: duurt ook nog 4 – 6 maanden
 remissie = herstel gedurende meerdere maanden
 relapse (herval) = depressieve episode tijdens remissieperiode
o eens depressie hersteld is: opvolging doen
 zowel in medicatie als in psychotherapie
 nodig want depressie weg maar algemeen functioneren nog niet helemaal hersteld
83 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
recovery = genezing gedurende 6 – 12 maanden en meer
 recurrence (herhaling) = depressieve episode tijdens recoveryperiode
hoe kunnen we behandelen? → mate van depressie bepaalt welke maatregelen we gaan
gebruiken


o psycho-educatie
 aan ouders en aan kinderen/jongeren
 MDD
 symptomen
 ontstaansfactoren
 verloop en risico op herval
 behandelmogelijkheden
 invloed
 op gezinsrelaties
 schools functioneren
 contact met school
 uitleg over depressie
 beperkte ziekterol toekennen: beperkte deelname en belasting definiëren
o ondersteuning
o watchful waiting (wachten en kijken of het verbetert)
o psychotherapie → kind gaandeweg op weg zetten om zich beter te gaan voelen
 cognitieve gedragstherapie (CGT)
 hoe kan je gedachtegang onder controle krijgen? hoe
kan je anders gaan denken?
 gaat zich vooral focussen op iets wat gebeurd is: gedachten die hierbij
ontwikkelen, gevoelens die hierbij komen, gedrag dat optreedt
 interpersoonlijke therapie (IPT) = gericht om terug perspectief te krijgen,
dat er dingen zijn waar kind/jongere voor kan gaan
 omdat depressie vaak iets te maken heeft met relaties die niet goed zitten →
aandacht besteden van “hoe komt het dat relaties zijn misgelopen?”
 vb. slechte ouder-kind relatie
 soms overwegen van alternatieve opvang (vb. binnen familie) om ervoor te
zorgen dat er wat rust komt
 rouw kan hier ook belangrijk bij zijn
 ouder/gezinstherapie: gezinsbegeleiding
 relatie tss ouders en jongere versterken
 kritische stijl en vijandigheid in omgang verminderen
 conflicten oplossen of vermijden
 disfunctioneren vh gezin verminderen
 verwijzing
 ouders, broer/zus met psychiatrische stoornissen
 ouders met huwelijksconflicten
o farmacotherapie: antidepressiva
 enkel bijkomend bij andere vormen behandeling, nooit alleen!
 indicaties
 nood aan acute verbetering bij matige tot ernstige MDD
 geen/partieel effect van psychotherapie
84 | P a g i n a
Ine Bollen


Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
 belangrijke suïcidaliteit
 comorbide (angst)stoornis die gelijktijdige behadeling vergt
beter effect met gecombineerde behandeling met psychotherapie dan alleen
soorten antidepressiva



jaren ’80: TCA’s werden veel gebruikt maar veel cardiovasculaire neveneffecten
vroege jaren ’90: SSRI’s → TCA’s vervangen
 paroxetine en fluvoxamine niet getest bij kinderen
 SNRI’s
 venlafaxine voldoende bewijs
 duloxetine en mirtrazapine onvoldoende getest bij kinderen
 reboxetine, NDRI en NDDI nog niet getest bij kinderen
SSRI’s
 effectiviteit → 61% verbetering (tov 50% bij placebo)
 in studies: vss studiesites, ernst depressie
 als kinderen geïncludeerd w in studies: sowieso hoog placebo-effect
 nevenwerkingen: suïcidaliteit!
 kanttekening
 meeste zelfdoding bij SSRI-gebruik bij ernstige depressie
 meeste geslaagde zelfdoding bij niet-behandelde depressie
 zelfdoding is drastisch gedaald sinds SSRI-gebruik gestegen is
 black box warning → minder SSRI’s gebruikt in Amerika → nog meer stijging
suïcidaliteit en geslaagde zelfdoding
 dus als je niet behandelt: kans op suïcidaliteit stijgt enorm
 er is verband maar geen oorzakelijk verband aangetoond
 wat is hieraan te doen: monitoren
 wekelijks!
 dus niet zeggen “kom over een maand maar terug”
85 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Psychiatrische klachten bij kinderen met verstandelijke beperking
prof. Steyaert
Definiëring verstandelijke beperking
 IQ < 70
o dit komt overeen met 2 standaarddeviaties (SD) afwijkend
o vss gradaties verstandelijke beperking
 lichte VB: IQ 50 – 70 (- 2 SD)
 matige VB: IQ 35 – 50 (- 3 SD)
 ernstige VB: IQ 20 – 35 (- 4 SD)
 diepe VB: IQ <20 (- 5 SD)
 moderne definities niet alleen gebaseerd op IQ: ontwikkelingsleeftijd w ook bekeken omdat
dit niet altijd overeen komt met IQ
o zeker in probleemgroep zien we daar vaak afwijkingen op
 kan hoger/lager zijn dan verwacht obv IQ
o ontwikkelingsleeftijd vaak < 5 jaar
o typisch bij autisme: ontwikkelingsleeftijd valt tot 3 SD onder IQ
 daarbij zien psychiatrische afwijkingen er anders uit
Belangrijk: voordat je te rap diagnose gaat stellen → terug gaan naar kernproblemen van
aandoening
 persoon met verstandelijke beperking kan problemen niet omzetten naar taal! → zet dit om
naar gedrag
o soms motoriek die achteruit gaat
o vb. iemand met IQ van 30: vertelt niet dat hij hallucineert
 alert zijn!
o leren kijken naar gedragingen die kunnen wijzen op psychiatrische symptomatologie!;
eerder dan naar wat ze rapporteren
o altijd teruggaan naar wat basiskenmerken van aandoening zijn
 ook wat ouders, leerkrachten, … rapporteren: niet betrouwbaar
o mensen die hen nabij zijn weten vaak niet wat er binnenin gebeurt
o voor ouders is het niet allemaal te volgen: denken te vaak gewoon nog in ‘het kleine kind’
 daardoor kunnen ze op zeker moment beleving vh kind niet meer begrijpen
Prevalentie vd psychiatrische aandoeningen bij verstandelijke beperking (dubbele diagnose)
 geen consensus over prevalentie!: 15 – 80% vd mensen met VB hebben ooit psychiatrische
diagnose
 wel zeker: meer psychiatrische problemen in populatie met verstandelijke beperking dan in
algemene populatie
o incidentie depressie bij volwassenen met VB is 2 – 3x hoger dan bij normaal begaafde
volwassenen
o slechts 20% vd personen met autisme zijn normaal begaafd
o maar angststoornissen: geen verschil
Waarom komt dit meer voor bij mensen met verstandelijke beperking?
 minder cognitieve regulatie, coping → kunnen verstand niet gebruiken om moeilijkheden op
te lossen
 sociaal netwerk is beperkt
o op jonge leeftijd heb je je ouders
o op oudere leeftijd heb je nood aan andere mensen
 maar bijzonder onderwijs/speciale instelling/… → minder vrienden
 grotere kwetsbaarheid
o biologische kwetsbaarheid: op causaal niveau vb. ernstige prematuriteit; vb. genetica; …
o dubbele stoornis
86 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Gausscurve is asymmetrisch: links langer staafje dan aan andere kant


is combinatie van 2 normaal verdeelde IQ-curves
o één IQ-curve: polygenische overerving, normale verdeling rond 100
o andere IQ-curve: normale verdeling rond 35
bij jongens meer uitgesproken (oa door X-gebonden aandoeningen)
87 | P a g i n a
Ine Bollen
Kinderpsychiatrie | 2014 - 2015
Examen
Schriftelijk: 4 vragen van 4 verschillende docenten telkens halve pagina
18 mei 2015, 18u – 19u30
88 | P a g i n a
Download