uitkomst kunnen zijn voor chronisch zieken die vaak een dagtaak hebben aan het nemen van hun medicijnen op het juiste tijdstip en in de voorgeschreven dosis. Ook voor dementiepatiënten zou het een uitkomst kunnen zijn’, aldus het instituut, dat het implantaat met subsidie van de Europese Commissie heeft ontwikkeld. Intellidrug zal dit jaar nog klinisch worden getest met Naltrexon, dat als afkickmiddel bij heroïne- en alcoholverslaafden wordt gebruikt. Van b12 is bekend dat het apen beschermt tegen het aan hiv verwante ‘simian immunodeficiency virus’ (SIV). Ook is het gevonden in bloed van sommige mensen die al heel lang met hiv besmet waren zonder dat zij ziekteverschijnselen kregen. De uitdaging is nu een vaccin te vinden dat bij mensen de b12-productie op gang brengt. overgewicht is in dat land in de afgelopen 20 jaar dramatisch gestegen. Reeds in 2002 maakte het Eastern Mediterranean Health Journal (2002;8:470-9) melding van de alarmerende stijging van obesitas onder Arabische kinderen en adolescenten in de periode 1994-2000. Volgens cijfers van het Saoedische ministerie van Volksgezondheid kampt inmiddels 1 op de 5 inwoners met adipositas (Reuters Health, 19 februari 2007). ‘In Saoedi-Arabië heeft het lange tijd ontbroken aan serieuze politieke wil om dit in omvang toenemende probleem aan te pakken’, stelt de arts Walid Bukhari van het King Fahd Hospital Jeddah in het Saoedische dagblad Al-Watan (10 februari 2007). ‘De situatie is alarmerend. Het feit dat in dit land van 16 miljoen inwoners ruim 3 miljoen burgers kampen met ernstig overgewicht eist ook hier een aanpak gericht op preventie en informatie’. Saoedische artsen pleiten onder meer voor stimulering van sportprogramma’s gericht op jong en oud. Obesitasalarm Arabische landen F.Kievits M.T.Adriaanse Daarbij blijkt dat de bindingssite gewoon open en bloot aan de buitenkant zit. Het is zelfs gelukt om in beeld te brengen hoe een neutraliserende antistof, ‘b12’ genoemd, zich aan het eiwit bindt en het onschadelijk maakt door de bindingssite af te schermen (figuur). Structuuranalyse hiv-eiwit biedt hoop Hiv, het virus dat aids veroorzaakt, blijft onderzoekers verbazen. Tot nu toe is het onmogelijk gebleken een goed vaccin tegen het virus te ontwikkelen. Een reden daarvoor is dat hiv voortdurend muteert en zo het immuunsysteem misleidt. Dat werkt zo goed dat velen eraan twijfelen of een vaccin überhaupt wel te maken is. Maar een 3D-structuuranalyse van het hiv-eiwit gp120 brengt een zwakke plek van het virus aan het licht, dat perspectief biedt dat er toch ooit een vaccin zal komen (Nature. 2007;445:732-7). Het gp120-eiwit steekt uit het virus om zich te kunnen binden aan de receptoren op het oppervlak van een gastcel. Voor een succesvolle koppeling kan het eiwit zich op de bindingsplaats geen mutaties permitteren. Daarom zorgde dit eiwit in de vroege jaren negentig van de vorige eeuw voor veel optimisme onder aidsonderzoekers. Het idee was dat een vaccin gericht tegen dit eiwit bescherming kon bieden tegen hiv. Hoewel de ene na de andere veelbelovende dierproef met ‘gp120-vaccins’ werd uitgevoerd, kwam er geen vaccin en sloeg de hoop over in wanhoop. Een verklaring was dat de bindingsplaats van gp120 zichzelf naar binnen vouwde en pas naar buiten kwam op het moment van infectie, dit is de hechting aan de gastcel. Antistoffen gericht tegen gp120 zouden in het lichaam daarom onvoldoende werken. Nu blijkt die veronderstelling onjuist. Onderzoekers van het Amerikaanse National Institute of Allergy and Infectious Diseases zijn er voor het eerst in geslaagd de 3Dstructuur van het eiwit in beeld te brengen. In toenemende mate dringt ook in Arabische landen het besef door dat de gevolgen van obesitas een grote druk op nationale zorgstelsels leggen door toename van welvaartsziekten als hart- en vaataandoeningen, diabetes mellitus en kanker. In Europa en de VS is obesitas uitgeroepen tot een van de belangrijkste uitdagingen op het vlak van volksgezondheid, in het bijzonder voor kinderen. De snel om zich heen grijpende crisis heeft zowel medici als politici alarm doen slaan. Maar nationale overheden van Arabische landen hebben oproepen van artsenorganisaties tot op heden genegeerd. Niet alleen bleven actief beleid en preventieve maatregelen uit, ook leek overgewicht nauwelijks een issue op de politieke (gezondheidszorg)agenda. Langzaam lijkt zich hierin echter een verandering voor te doen. Tijdens een begin februari georganiseerd obesitascongres in Jeddah (Saoedi-Arabië) hebben artsen de noodklok geluid over ‘een in ernst toenemende volksepidemie’. Zo bedragen de medische kosten van aan obesitas gerelateerde aandoeningen in Saoedi-Arabië jaarlijks meer dan 3 miljard dollar. Het aantal inwoners met ernstig Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 10 maart;151(10) binnenlands nieuws Veel nadelen aan vCJD-test Binnen enkele jaren komt er naar verwachting een bloedtest op de markt voor de prionziekte variant-Creutzfeldt-Jakob (vCJD). Omdat in een aantal gevallen vaststaat dat vCJD via bloedtransfusie is overgedragen, rijst de vraag of in de toekomst bloeddonoren verplicht op vCJD getest gaan worden. De Gezondheidsraad publiceerde op 15 februari 2007 een signalement over de voor- en nadelen van een eventuele verplichte vCJD-test voor bloeddonoren. In Groot-Brittannië, Frankrijk en Ierland is al discussie over zo’n test. Ook in Nederland moet men zich op de invoering beraden, is de mening van de Gezondheidsraad (www. gr.nl). ‘Het testen van bloeddonoren op de dodelijke ziekte variant-Creutzfeldt-Jakob heeft mogelijk meer nadelen dan voordelen’, zo stelt de Gezondheidsraad. Mogelijk haken veel bloeddonoren af, omdat zij niet willen weten of ze de fatale ziekte onder de le- 613 den hebben. De donor kan gestigmatiseerd worden en kan problemen krijgen met verzekeraars. Anderzijds kunnen de overheid en de Stichting Sanquin Bloedvoorziening wellicht aansprakelijk worden gesteld als overdracht in de toekomst daadwerkelijk plaatsvindt, terwijl dit door te testen voorkomen kan worden. Als invoering van een test op vCJD ertoe zou leiden dat grote aantallen donoren worden afgeschrikt om nog verder bloed te geven, kan bovendien het in stand houden van een adequate bloedvoorziening in het geding komen. Het is om diverse redenen onaanvaardbaar om de donor wel te testen en hem vervolgens niet over de uitslag te informeren; bovendien is daar juridisch geen ruimte voor, aldus de Gezondheidsraad. Maar is testen op vCJD verstandig, als de prijs voor de zo te verkrijgen grotere veiligheid zou zijn dat onvoldoende bloed beschikbaar komt om in de behoefte van patiënten te voorzien? Een bijkomend probleem is het naar verwachting grote aantal fout-positieve uitslagen, die behalve het feit dat ze leiden tot nodeloze ongerustheid, ook extra uitsluiting van donoren tot gevolg hebben. De overheid moet beslissen of de voordelen, veilig bloed voor de ontvanger, opwegen tegen genoemde nadelen, zo stelt de Gezondheidsraad. Nederland kent tot nu toe twee dodelijke slachtoffers, een 16-jarige jongen en een 26-jarige vrouw. Zij kregen vCJD door het eten van besmet vlees. Openbare sterftecijfers Volgend jaar al kunnen de sterftecijfers per ziekenhuis openbaar worden, verwacht bestuurder Laurens Touwen van de Reinier de Graaf Groep uit Delft. Het Delftse ziekenhuis begint binnenkort als eerste in Nederland met het maandelijks meten van zijn sterftecijfers en het vergelijken ervan met die van andere ziekenhuizen. In een inter- 614 view in Zorgvisie (15 februari 2007) zegt Touwen dat het ziekenhuis hiermee een instrument hoopt te krijgen om knooppunten in het zorgproces op te sporen en vermijdbare sterfte terug te dringen. Het is, aldus Touwen, de bedoeling dat de vakgroepen van de afdelingen hun eigen cijfers gaan analyseren en statusonderzoek doen. Als blijkt dat er een toename in sterfte is en dat er daadwerkelijk iets aan de hand is, is het van belang dat de vakgroep zelf maatregelen neemt. Het gaat daarbij niet om het aantal fouten, maar om echte kwaliteitsverbetering, zoals dat in Engeland ervaren is. De Engelse vergelijkingssystematiek, ‘Real time monitoring’, is voor Nederland aangepast door het bedrijf De Praktijkindex. Dat heeft een landelijk vergelijkingsmodel ontwikkeld dat gebruikmaakt van gecorrigeerde sterftecijfers uit de Landelijke Medische Registratie van Prismant. De Reinier de Graaf Groep levert maandelijks de recentste opname- en sterftegegevens aan en krijgt daarvoor gestandaardiseerde sterftecijfers terug voor zowel het hele ziekenhuis als uitgesplitst naar diagnose, ingreep of specialisme. Touwen: ‘Het systeem signaleert waar we afwijken van het landelijk gemiddelde. Vervolgens analyseren we die gevallen.’ De KNMG reageert positief op de plannen van de Reinier de Graaf Groep, maar wil wel voorwaarden stellen. Zo moeten er harde garanties komen van het management dat informatie uit dit systeem nooit mag leiden tot maatregelen tegen individuele artsen. De Reinier de Graaf Groep maakt haar cijfers niet openbaar. Dat gebeurt op termijn wel met de cijfers uit het landelijke vergelijkingsmodel, als dat voldoende betrouwbaar is bevonden. Of dergelijke cijfers van invloed zijn op de bereidheid van ziekenhuizen te zieke patiënten op te nemen, daarover is Touwen wat betreft zijn eigen ziekenhuis zeker: ‘Wij helpen alle patiënten die in ons ziekenhuis komen.’ Maar hoe zoiets verloopt nu de marktwerking steeds belangrijker wordt, is afwachten. F.Kievits M.T.Adriaanse Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 10 maart;151(10) personalia In memoriam prof.dr.J.Fernandes (1921-2006). – Op 27 december 2006 overleed prof.dr. J.Fernandes, kinderarts, in de leeftijd van 85 jaar. Hij was sinds de zomer van 2006 ernstig ziek. Zijn familie en vrienden hadden veel respect en bewondering voor de wijze waarop hij de fatale ziekte aanvaardde. Na zijn studie geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Leiden volgde John Fernandes de opleiding tot kinderarts te Leiden bij prof.Gorter en prof.Veeneklaas. Hij promoveerde in 1953 op een proefschrift getiteld Fat absorption studied in a child with chylothorax. Hij werkte gedurende 10 jaar in de algemene praktijk in ’s-Hertogenbosch en maakte toen de overstap naar de academische kindergeneeskunde. Van 1965 tot 1969 was hij als wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht, waar hij met Weijers en Van de Kamer fundamenteel werk deed op het gebied van de absorptie van vetzuren. In 1969 ging hij naar de nieuwe medische faculteit en het Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam, waar hij tot lector werd benoemd; zijn leeropdracht was kindergeneeskunde, in het bijzonder kindergastro-enterologie. In 1978 volgde zijn benoeming tot hoogleraar Kindergeneeskunde en hoofd van de afdeling Kindergeneeskunde bij de Rijksuniversiteit Groningen en het Academisch Ziekenhuis Groningen, waaraan hij tot zijn emeritaat in 1987 verbonden zou blijven. In Groningen zette hij een researchlaboratorium op voor kindergastro-enterologie en stofwisselingsziekten, waar in de loop der jaren baanbrekend onderzoek werd verricht. Fernandes was een eminent klinisch onderzoeker, wiens werk gekenmerkt werd