Thesis onderwerpen Academiejaar 2006-2007 Onderwerpen voor het wetenschappelijk onderzoek in het kader van een licentiaatsverhandeling aan het Instituut voor Sterrenkunde. Voor meer informatie kan u steeds terrecht bij de begeleider(s) van elk onderwerp. http://www.ster.kuleuven.be/staff/index en.html 1. Een model van de Melkweg. Martin Groenewegen Het doel van een ’Galactisch Model’ is het kunnen voorspellen van het aantal sterren en hun kleuren in verschillende filters voor verschillende richtingen binnen de Melkweg. Dit is een complex probleem en hangt af van de verdeling van sterren, de stervormingsgeschiedenis, metaalgehalte, etc, etc. Andersom, door het model te vergelijken met waarnemingen in verschillende richtingen kan men dus iets afleiden over de structuur van de verschillende componenten van de Melkweg. Wij gebruiken in Leuven een model dat ontwikkeld is door Dr. Girardi uit Padua (http://trilegal.ster.kuleuven.be), en met parameters die bepaald zijn door een aantal velden te gebruiken als calibratie. Het project heeft tot doel dit model te verfijnen. (1) De invloed van massaverlies op de kleuren van laat-type AGB sterren wordt op het ogenblik niet meegenomen. Door een stralingstransport code te koppelen aan het Galactisch Model kan dit wel gebeuren. Het doel is m.b.v. de gemodificeerde code de aantallen sterren en kleuren in de IRAS database (een catalogus van ca 250 000 bronnen op 12 en 25 micron, ideale golflengten om massaverlies te traceren) te verklaren. (2) Een globaal vergelijk te doen in het optisch tussen Girardi’s model en de Guide Star Catalog. In welke delen van de hemel fit het model beter/slechter en wat kan daarvan de oorzaak zijn ? Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 2. AGB sterren in de Lokale Groep. Martin Groenewegen Alle sterren zijn zuurstofrijk als ze worden gevormd. Zuurstofrijk in deze context betekent dat er meer zuurstof dan koolstof atomen in de ster fotosfeer zijn. In de laatste evolutie fase van gemiddelde massa sterren, de Asymptotische Reuzen Tak (AGB), vinden er in het centrum van de ster nucleaire processen plaats waarbij koolstof wordt gevormd, dat tenslotte ook gemengd wordt in de fotosfeer. De sterren op 1 de AGB zijn koel en dat betekent dat er langzamerhand een overgang kan plaatsvinden van het vormen van zuurstofrijke moleculen (TiO, SiO) naar koolstofhoudende moleculen (C2 , CN), en de ster wordt dan een koolstofster genoemd. We hebben waarnemingen ter beschikking in verschillende filters die tot doel hebben de zuurstofrijke van de koolstofrijke AGB sterren te scheiden gebruik makend van het feit dat de verschillende moleculen op verschillende golflengten licht absorberen. Het betreft drie buren van de Melkweg namelijk de stelsels Carina, Phoenix and Sculptor. Het doel van het project is ten eerste deze data te reduceren, ten tweede alle bronnen te extraheren van de images en de waarnemingen in de verschillende filters met elkaar te correleren, en ten derde de M- en C-sterren op de sporen. De projekt moet leiden tot het samenstellen van de definiteve lijst met AGB sterren in deze 3 stelsels. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 3. Variable sterren gezien met INTEGRAL. Martin Groenewegen De International Gamma-Ray Astrophysics Laboratory (INTEGRAL) is een sateliet die primair bedoeld is om in het Rontgen-gebied waarnemingen te doen van hoogenergetische processen in het universum. Multi-golflengte waarnemingen zijn echter bijzonder belangrijk bij hoog-energetische waarnemingen en daarom is INTEGRAL ook uitgerust met een CCD camera genaamd Optical Monitoring Camera (OMC). Naast de hoog-energetische bron die simultaan met een van de andere hoge-energie instrumenten wordt waargenomen neemt de OMC ook alle andere sterren waar in zijn blikveld. Door de waarneem strategie op de X-ray bronnen betekent het dat de OMC database tijdreeksen van fotometrie heeft op tijdschalen van uren tot maanden van 15000 bronnen. Het idee is om ten eerste de tijdreeksen te downloaden van de belangrijkste klassen van variable sterren (Miras, eclipserende dubbelsterren, cepheiden, RR Lyrae), en ten tweede de lichtkrommen te analyseren met een bestaand programma om tenslotte de periode te bepalen en te vergelijken met wat in de literatuur gekend is. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 2 4. Circumstellaire winden in beeld gebracht via CO rota-vibrationele lijnen. Project kan in het kader van het ERASMUS programma in Upsalla (Zweden). Leen Decin, Maarten Reyniers Sterren met een massa gelegen tussen ∼0.8 en ∼8 zonsmassa’s gaan op het einde van hun leven doorheen de zogenoemde ”Asymptotic Giant Branch”(AGB)-fase. Deze AGB-sterren pulseren met periodes van een paar honderd dagen. Deze pulsaties worden momenteel aanzien als de belangrijkste oorzaak tot het ontstaan van een sterrenwind. Het massaverlies doorheen de sterrenwind domineert tijdens de AGBfase de stellaire evolutie. Tijdens dit project willen we rota-vibrationele lijnovergangen van koolstofmonoxide (CO) analyseren. Deze lijnovergangen worden ge-emitteerd in de circumstellaire enveloppe rondom de AGB-sterren. De waarneemgegevens van 2 AGB-sterren (L2 Pup en R Hya) zijn bekomen met de hoge-resolutie Phoenix spectrograaf door gebruik te maken van een nieuwe techniek. Hiermee proberen we een beeld te maken van de circumstellaire enveloppe doorheen licht van de sterfotosfeer die verstrooid wordt in de nabij-infrarode rota-vibrationele CO lijnen. Deze techniek geeft ons informatie over de binnenste schil van de circumstellair enveloppe waar de sterrenwind onstaat, en zal ons zo in staat stellen om het exacte fysische mechanisme verantwoordelijk voor het massaverlies beter te verstaan. Dit project gebeurt in nauwe samenwerking met de sterrenkundige collega’s aan de Universiteit van Uppsala, Zweden. Het project kan gekozen worden door een Leuvense student of door een Erasmus-student. De Erasmus-student staat in Uppsala onder begeleiding van Prof. Bengt Gustafsson en dr. Nils Ryde, beide experts in het voorgestelde onderzoeksdomein. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 5. Ontrafelen van de massaverlies-geschiedenis van AGB-sterren en rode superreuzen. Project kan in het kader van het ERASMUS-programma in Bonn. Leen Decin, Sacha Hony, Tijl Verhoelst Massaverlies domineert de evolutie van lage en middelzware sterren (lichter dan ∼8 zonsmassa’s) tijdens de zogenoemde ”Asymptotic Giant Branch”(AGB)-fase. Bovendien vormt het gas en stof dat tijdens deze fase wordt uitgestoten de voornaamste verrijking van het interstellair midden. Recente waarnemingen wijzen meer en meer op het belang van variaties(!) in het massaverlies. Onlangs hebben wij, in samenwerking met collega’s uit Amsterdam en Stockholm, kunnen laten zien dat men modulaties in het massaverlies duidelijk kan aantonen via de modellering van rotationele lijnovergangen van koolstofmonoxide (CO). Daartoe hebben we een eigen theoretische code (GASTRoNOoM) ontwikkeld. Deze code 3 werd reeds toegepast voor de analyse van 1 AGB-ster en 1 superreus. Het doel van het project is om de GASTRoNOoM-code toe te passen bij de analyse van een steekproef van ongeveer 30 AGB-sterren en superreuzen. Daartoe hebben wij hoge signaal-over-ruis data bekomen met de JCMT (Hawaii) en de APEX (Chili)telescoop. De modellering zelf zal voornamelijk gebeuren met behulp van de VICsupercomputer van de KULeuven. Hierbij willen we het belang van modulaties bij het massaverlies beter in kaart brengen, en zien of dit proces al dan niet intrinsiek is bij stof-aangedreven sterrenwinden. Dit project kan gekozen worden door 2 studenten. De uitwerking van het project gebeurt in nauwe samenwerking met de sterrenkundige collega’s aan de Universiteit van Bonn, Duitsland. Het project kan gekozen worden door een Leuvense student of door een Erasmus-student. De Erasmus-student staat in Bonn onder begeleiding van Prof. Karl Menten, tevens PI (Principal Investigator) van het APEX project. 6. Interferometrische studie van het symbiotisch systeem SS Leporum. Tijl Verhoelst, Bram Acke SS Lep is een nauw binair systeem dat bestaat uit een A-type ster en een M-type reus. Sterke emissielijnen en een infrarood exces (ten gevolge van thermische straling van stofdeeltjes) wijzen op massatransfert. De evolutionaire status van het systeem is momenteel nog niet duidelijk: mogelijk is het een erg jong systeem, waarbij de M ster nog volop in contractie is, anderen beweren dan weer dat beide sterren al voorbij de hoofdreeks geëvolueerd zijn. Het voorgestelde onderzoeksproject heeft als doel dit systeem te karakteriseren met ruimtelijk opgeloste observaties in het nabij infrarood. Daartoe volstaat zelfs de grootste telescoop niet. Interferometrie, dit is het coherent combineren van licht van verschillende telescopen, vormt de oplossing. Door analyse van het contrast van het interferentiepatroon kunnen we de intensiteitsverdeling aan de hemel reconstrueren. Concreet beschikken we over een grote hoeveelheid K-band (2.2 micron) observaties met het instrument VINCI op de VLT-I (Paranal, Chili). Tesamen met een schatting van de bijdrages van de verschillende componenten (beide sterren, circumstellair stof) bij deze golflengte uit een spectrale energie verdeling, hopen we de diameters en separatie van beide sterren te bepalen. Dat moet ons helpen bij het achterhalen van hun evolutionaire status. Dit project kan door 1 student gekozen worden. 4 7. Golflengte-afhankelijkheid van diameters van rode reuzen. Project kan in het kader van het ERASMUS-programma in Wenen. Tijl Verhoelst, Leen Decin, Sacha Hony, Josef Hron Rode reuzen hebben een uitgebreide, relatief ijle atmosfeer waarin de temperatuur laag genoeg is voor het ontstaan van allerlei moleculen. Die moleculen zijn zichtbaar in het spectrum als brede absorptiebanden. Uit die geobserveerde banden kan enkel indirect informatie afgeleid worden uit de atmosferische structuur door vergelijking met synthetische spectra berekend op basis van atmosfeermodellen. Het voorgestelde onderzoeksproject wil de atmosferische structuur van rode reuzen op een meer directe wijze analyseren, namelijk aan de hand van interferometrische observaties. Daarbij wordt het licht van veschillende telescopen coherent gecombineerd. Uit de analyse van het contrast van het interferentiepatroon als functie van golflengte en telescoopseparatie, kunnen we een idee krijgen van de structuur van de ware steratmosfeer. Die moet dan geconfronteerd worden met de geschikte steratmosfeermodellen. Hiertoe kunnen we gebruik maken van de pas vrijgegeven gegevensbank van de Palomar Testbed Interferometer (California). Dit project kan gekozen worden door 1 student, die (indien gewenst) hiervoor als Erasmus student enige tijd in Wenen, Oostenrijk, kan doorbrengen bij Prof. Josef Hron. 8. Chemische analyse van de stofschillen rond rode superreuzen. Tijl Verhoelst, Sacha Hony Rode superreuzen hebben vaak een sterke sterrenwind die de circumstellaire omgeving vult met stof en gas. Het mechanisme dat deze sterrenwind aandrijft is echter nog niet volledig begrepen. De samenstelling van het stof speelt waarschijnlijk een cruciale rol. Dit onderzoeksproject bestaat uit het modelleren van het infrarode spectrum, opgemeten met het Infrared Space Observatory, van een steekproef rode superreuzen met behulp van de daartoe ontwikkelde computercode MoDust. Die laat ons toe zowel de chemische samenstelling als de afmetingen en de kracht van het massaverlies te bepalen. Vervolgens kunnen we op zoek naar correlaties tussen de aanwezigheid van bepaalde stoftypes en bijv. de sterkte van het massaverlies, de locatie van stofvorming enz. Dit onderwerp kan door 1 student worden gekozen. 5 9. Nieuwe algoritmen voor frequentiebepaling van variabele sterren. Jan Cuypers (Koninklijke Sterrenwacht) Van periodiek variabele sterren zijn vaak reeksen metingen van allerlei aard beschikbaar: bv. lichtvariaties waargenomen in verschillende kleurfilters of radiale snelheden bepaald op verschillende golflengten. Om instrumentele redenen kan een dataset uit het verleden soms niet zonder meer aan een dataset van nu gekoppeld worden. Hoewel men mag veronderstellen dat de frequentie(s) in al deze datasets gelijk zijn (of met elkaar verwant), wordt van dit gegeven maar zelden gebruik gemaakt om de frequenties beter te bepalen. Het is de bedoeling in deze thesis na te gaan met welke methoden zulke datasets gelijktijdig geanalyseerd kunnen worden en hoe groot de winst in detectievermogen en nauwkeurigheid daarbij kan zijn. Een verwant probleem is het zoeken naar de meest efficinte manier van frequentiebepaling voor grote hoeveelheden van datasets van verschillende sterren die een identieke of bijna-identieke serie van waarnemingstijdstippen hebben. Hier bestaat nog geen onderzoek over, maar het kan van groot belang zijn voor de analyse van tijdreeksen die komen van satellieten zoals COROT en GAIA. Een groot deel van de programma’s die nodig zijn voor dit werk bestaan al of worden nu aangepast om zowel gesimuleerde data als bestaande dat van o.a. de Mercatortelescoop te analyseren. Dit onderwerp kan door 1 student worden gekozen. 10. Abondantieanalyse van post-AGB sterren. Maarten Reyniers De “Asymptotic Giant Branch”-fase (AGB-fase) van een ster met kleine en middelgrote initiele massa (kleiner dan ong. 9 zonsmassa’s) start als het helium in haar kern uitgeput is en de energieproduktie overgenomen wordt door een meer naar buiten gelegen heliumverbrandende schil. Een ster ondergaat tijdens deze evolutionaire fase verschillende ingrijpende morfologische en chemische veranderingen. Een belangrijk, maar tot nu toe weinig begrepen proces tijdens de laatste fasen op de AGB is de zgn. derde “dredge-up”, d.i. de vermenging van de buitenste sterlagen door grootschalige convectieve bewegingen, waarbij producten van de interne nucleosynthese (voornamelijk koolstof en s-proces elementen) aan de oppervlakte verschijnen. S-proces elementen zijn elementen zwaarder dan ijzer die worden gevormd door neutroneninvanging. Via atomaire overgangen in de optische spectra van (post-)AGB sterren, kan de abondantie van een groot aantal elementen worden afgeleid. In dit licentiaatswerk zullen spectra geanalyseerd worden van post-AGB sterren, die opgenomen zijn in februari 2005 met de UVES spectrograaf. Deze spectrograaf is gemonteerd op een van de vier VLT telescopen van ESO, momenteel de grootste 6 optische telescopen waar Belgische atronomen toegang tot hebben. De sterren die aan een chemische analyse zullen worden onderworpen zijn zo’n zwakke objecten dat ze enkel met een telescoop van deze grootte (8m) kunnen worden waargenomen. De student start met de analyse van IRAS07253-2001, een F-type post-AGB object dat nooit voorheen in hoge resolutie werd waargenomen. De spannende zoektocht naar lijnen van s-proces elementen kan beginnen... Dit onderwerp kan door 1 student worden gekozen. 11. ERASMUS-project “Abondantieanalyse van koolstofrijke AGB-sterren” te GRANADA, Spanje. Maarten Reyniers, Carlos Abia (Universidad de Granada, [email protected]) Inma Dominguez (Universidad de Granada, [email protected]) Voor de algemene inleiding van dit onderwerp: zie licentiaatsthesis “Abondantieanalyse van post-AGB sterren”. In dit licentiaatswerk zullen spectra geanalyseerd worden van AGB en/of koele postAGB sterren. De spectra zullen geanalyseerd worden onder toezicht van Prof. Carlos Abia van de universiteit van Granada. Koelere (post-)AGB sterren zijn iets moeilijker te analyseren dan de hetere objecten, omdat zij meer moleculaire lijnen in hun spectrum vertonen, maar bieden daardoor ook de mogelijkheid om bijv. isotoopverhoudingen af te leiden. Indien de student meer geinteresseerd is in theoretisch werk over ditzelfde onderwerp, kan hij/zij ook kiezen voor een thesisproject onder leiding van Prof. Inma Dominguez van dezelfde universiteit. Beide onderzoekers (Abia en Dominguez) werken nauw samen, dus een middenweg kan in principe ook worden gekozen. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 12. Korte-termijn variabiliteit van de komeet C/2004 Q2 Machholz. Maarten Reyniers, Jan Cuypers (Koninklijke Sterrenwacht Sinds mensenheugnis spreken kometen tot de verbeelding. Ook in de moderne sterrenkunde nemen kometen een apart -en weinig begrepen- plaatsje in. Een parameter waarover we graag meer willen weten is hun rotatieperiode. In dit licentiaatswerk gaan we proberen een rotatieperiode af te leiden voor de komeet C/2004 Q2 (Machholz). Deze heldere komeet was in het begin van vorig jaar (2005) zelfs met het blote oog te bewonderen. Met de Merope camera gekoppeld aan de Mercator telescoop op La Palma zijn in de loop van januari 175 fotometrische waarnemingen verzameld in drie verschillende filters. Door middel van aperture fotometrie met een zeer kleine aperture, zullen we proberen om nauwkeurige schattingen te maken voor 7 de helderheid van de komeetkern. We zullen daarbij rekening moeten houden met de seeing op het moment van de waarneming. Op deze magnituden van de kern voeren we vervolgens een periode-analyse uit om eventuele periodieke variabiliteit te ontdekken. De student die dit onderwerp kiest, zal zich moeten inwerken in het werken met CCD fotometrie. Hij/zij vertrekt van de “ruwe gegevens” - dit zijn de data zoals ze uit het instrument aan de telescoop komen - en zal de gegevensverwerking (de zgn. “reductie”) zelf uitvoeren. Dit werk is vrij technisch, en vereist vrij intensief computergebruik. Daarnaast is er zeker ook aandacht voor interpretatie en omkadering van de bekomen resultaten. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 13. Verrodingsbepaling in de gezichtslijn naar geëvolueerde objecten via 2D metingen met MERCATOR. Hans Van Winckel, Clio Gielen, Maarten Reyniers Het licht van verre sterren wordt vaak verduisterd door materiaal dat zich tussen de bron en de waarnemer bevindt. Deze verduistering wordt veroorzaakt door koel stof, dat straling absorbeert bij korte golflengtes, en het weer uitstraalt in de langere (nabije infrarood of infrarood). Men spreekt van ”verroding”. Men onderscheidt circumstellaire verroding, veroorzaakt door circumstellair materiaal en interstellaire verroding, veroorzaakt door het ijle interstellaire midden. Post-AGB sterren zijn vaak verrood, en deze verroding is een combinatie van interstellaire en circumstellaire verroding. In dit licentiaatswerk zal deze totale verroding van naderbij worden bekeken. De totale verroding is meestal goed af te schatten maar de verdeling over de interstellaire en circumstellaire component is dit veel minder. De student zal daarom een methode uitwerken om de interstellaire verroding in functie van de afstand nauwkeurig af te schatten aan de hand van 2D fotometrische metingen in verschillende filters. Deze metingen worden uitgevoerd met onze 1.2m Mercator telescoop. De methode zal dan worden toegepast om de verrodingsfunctie te bepalen in de gezichtlijn van enkele post-AGB sterren. Dit zal ons in staat stellen om de circumstellaire component van de verroding te bepalen. Dit is nodig om de circumstellaire enveloppe van de objecten te kunnen modelleren. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 14. Zijn alle RV Tauri sterren binair ? Hans Van Winckel RV Tauri sterren vormen een vrij heterogene groep van pulserende sterren. De lichtkromme wordt gekenmerkt door een alternerende diep en minder diep minimum. 8 RV Tauri sterren zijn ver geëvolueerde objecten met hoge lichtkracht die veelal omgeven zijn door circumstellair stof. De laatste jaren is echter duidelijk geworden dat vele RV Tauri objecten in binaire systemen resideren. De gevonden orbitale banen zijn zodanig, dat de sterren in hun vroegere evolutie, heel sterke binaire interactie hebben moeten ondergaan. RV Tauri sterren lijken dus eerder een klasse van merkwaardig geëvolueerde binaire objecten te zijn. In dit werk zal dus de gehele klasse van RV Tauri objecten bekeken worden. Eigen metingen bekomen met de 1.2m Mercator telescoop zullen aangevuld worden met uitgekiende ’data-mining’ van on-line beschikbare gegevens van satellieten en van internationale sterrenwachten. De bedoeling is om, via een nauwkeurige studie van de energiedistributies, de klasse van RV Tauri sterren verder te bestuderen om zodoende inzicht te krijgen in de invloed van binariteit op de late evolutie van sterren. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 15. Variabele waterstofemissie uit de schijf rond HD 100546: op zoek naar de jongste exoplaneet tot nu toe. Bram Acke Jonge sterren worden omringd door een stof- en gasrijke schijf. Deze schijf is het overblijfsel van het stervormingsproces. Na ongeveer 10 miljoen jaar ”verdwijnen”de meeste circumstellaire schijven. De huidige hypothese zegt dat het stof in de schijf samenklit tot grotere objecten (stofkorrels, kometen, planetesimalen) en uiteindelijk een planetenstelsel vormt. Hierdoor worden de oorspronkelijk kleine stofdeeltjes opgeslagen in compacte lichamen, waardoor ze van op grote afstand onzichtbaar worden. Het gas uit de oorspronkelijke schijf wordt ofwel ingevangen door massieve planeten (gasreuzen), of valt in op de ster. HD 100546 is een pre-hoofdreeksster van ongeveer 2.5 zonsmassa’s. Ze is omringd door een circumstellaire stof- en gasschijf. De leeftijd van het object wordt geschat op meer dan 10 miljoen jaar. Dit maakt het systeem uiterst geschikt om de hierboven genoemde hypothese te testen. Zeer recent zijn er sterke aanwijzingen gevonden dat er een stofvrij gat in de binnenste delen van de schijf zit. Dit wordt toegeschreven aan de aanwezigheid van een massief object (planeet?) dat rond HD 100546 cirkelt en de omgeving ”stofzuigt”. Zo’n massief object moet de structuur van de stofschijf, maar ook van de gasschijf, sterk beı̈nvloeden. Dit werk richt zich op het onderzoek van de emissielijnen van neutraal waterstof, op basis van beschikbare optische spectra. De waterstoflijnen in het spectrum van HD 100546 vertonen sterke variaties over een periode van meer dan 15 jaar. De spectrale vorm en sterkte van deze lijnen leveren ons inzicht in de kinematica en dichtheidsstructuur van de gasschijf. Mogelijkerwijs bevatten ze ook aanwijzingen 9 voor de aanwezigheid van een massief object dat de homogeniteit van de gasschijf verstoort. Het doel van het werk is om na te gaan of de lijnprofielvariaties van de emissielijnen al dan niet overeenstemmen met de aanwezigheid van een massieve planeet in de binnenste regionen van de circumstellaire schijf. Een bevestigend antwoord op deze vraag zou een sterk bijkomend argument betekenen voor de aanwezigheid van de jongste exoplaneet die tot nu toe ontdekt werd. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 16. Granulatie in Rode Reuzen. Joris De Ridder Wie kent niet die prachtige foto’s van de zon waarop je een netwerk van donkere en lichtere delen ziet variëren? Het gaat hier over granules met een diameter van ongeveer 700 km die variëren op een tijdschaal van de orde van 5 tot 10 minuten. Zo’n granule leidt een leven op zich: ze wordt geboren, kan zich verenigen met een andere granule, kan er ook weer van scheiden, en sterft uiteindelijk een zachte of explosieve dood. Voor de zon zijn de eigenschappen van granules zeer grondig bestudeerd geweest. Van granulen op het oppervlak van rode reuzen, daarentegen, weet men nauwelijks iets. Het enige wat men met vrij grote zekerheid kan zeggen, is dat men op rode reuzen niet meer dan enkele tientallen – weliswaar zeer grote – granulen verwacht, geheel in contrast met de miljoenen granulen die op het oppervlak van de zon waarneembaar zijn. We zullen binnenkort een grote stap voorwaarts zetten met de toekomstige satelliet COROT die in het najaar van 2006 gelanceerd zal worden. Deze satelliet zal ononderbroken ultraprecieze helderheidsvariaties van sterren waarnemen gedurende 150 dagen. Helderheidsvariaties op lange tijdschaal worden geassocieerd met granulatie, en kunnen dus dienen om informatie over rode reuzen granulen te halen. Als je geı̈nteresseerd bent in dit onderwerp, zal je samen met mij een eenvoudig model op poten zetten dat helderheidsvariaties door granulatie simuleert. Met ëenvoudig”bedoel ik het opstellen van een parametrisch model dat de relevante fysische ingrediënten bevat. Dit zal je dan in een computercode gieten. Welke deze ingrediënten zijn, zullen we leren uit gepubliceerd onderzoek van zonnegranulen. Zo creëer je je eigen rode reuzenoppervlak! De bedoeling van je model is dat het snel uitrekenbaar is, en bijgevolg ook gemakkelijk toepasbaar op COROT data. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 10 17. Een seismologische studie van de binaire Beta Cephei ster Sigma Scorpii. Conny Aerts, Maryline Briquet, Maarten Desmet Asteroseismologie van Beta Cephei sterren is de laatste drie jaren in een felle stroomversnelling gekomen, nadat het mogelijk bleek te zijn de mate van convectief overschieten af te leiden uit trillingen, alsook de interne rotatie van zulke sterren te toesten uit frequentie-multipletten. Hieruit is o.a. het eerste observationele bewijs geleverd van differentiele rotatie in een andere ster dan de zon. Tot nu toe is dit resultaat nog maar voor twee sterren geboekt. De modellering van de frequentie-spectra van Beta Cephei sterren vereist de nauwkeurige bepaling van verscheidene oscillatiefrequenties, een accurate modus identificatie voor zoveel mogelijk onder hen en een onafhankelijke bepaling van de fundamentele parameters (lichtkracht, Teff, log g, massa) van de ster. Helaas kennen we de lichtkracht van zulke zware sterren van spectraal type B0 tot B2 niet goed, omdat hun parallaxen erg slecht bepaald zijn. Hierdoor moeten grote seismologische databases doorlopen worden voor de modellering, waardoor oplossingen vaak niet uniek zijn en zodoende krachtige interpretatie missen. Een groot voordeel kan gehaald worden uit Beta Cephei sterren in nauwe dubbelsterren, waarvan de baan interferometrisch kan opgelost worden. Dit laat immers de bepaling van een dynamische parallax toe, en dus een nauwkeurige afstand. Bovendien kunnen radiale snelheidsmetingen, gekoppelde met een schatting van de baaninclinatie uit de interferometrie, een grote beperking leggen op de massa’s van de componenten. Tot nu toe werd deze methode toegepast op twee Beta Cephei sterren. Helaas hebben ze beide een te gecompliceerd oscillatiepatroon om seismologische interpretatie te kunnen doen. Het doel van dit project is een seismologische interpretatie door te voeren voor de binaire Beta Cephei ster Sigma Scorpii = HD 147165. Dit is een welgekende Beta Cephei ster van spectraal type B2III, waarvan het geweten is dat haar hoofdmodus radiaal is. Dit laatste zal toelaten al een groot gedeelte van de parameterruimte te elimineren. Aan het IvS werden hoge-resolutie spectra opgemeten van Sigma Scorpii, welke een baan doorloopt in ongeveer 33 dagen. Bovendien heeft een Australisch team interferometrische metingen verzameld met de Sydney University Stellar Interferometer waaruit zij de visuele baan, en zodoende ook de baaninclinatie en dynamische parallax zullen afleiden. Deze informatie zullen wij toevoegen aan onze Leuvense spectroscopische analyse om de primaire ster van Sigma Scorpii aan een grondige seismologische analyse te onderwerpen. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 11 18. Ontdekking van drie nieuwe Beta Cephei sterren ? Conny Aerts, Maryline Briquet Asteroseismologie van Beta Cephei sterren is de laatste drie jaren in een felle stroomversnelling gekomen, nadat het mogelijk bleek te zijn de mate van convectief overschieten af te leiden uit trillingen, alsook de interne rotatie van zulke sterren te toetsen uit frequentie-multipletten. Hieruit is o.a. het eerste observationele bewijs geleverd van differentiele rotatie in een andere ster dan de zon. Tot nu toe is dit resultaat nog maar voor twee sterren geboekt. Zodoende is het zeer wenselijk dit voor meerdere sterren uit de klasse na te streven. Er worden nog steeds voortdurende nieuwe Beta Cephei sterren gezocht en ontdekt. Dit komt vooral omdat de oscillaties voor sommige van deze sterren enkel in hogeresolutie spectroscopische metingen zichtbaar zijn, omdat de helderheidsvariaties die ze teweeg brengen een te kleine amplitude hebben en beneden de detectielimieten liggen. Aan het IvS werden de afgelopen jaren nieuwe spectra verzameld van drie sterren waarvan wij al een tijdje vermoeden dat het nieuwe Beta Cephei sterren zijn. Dit vermoeden steunt op eerdere hoge-resolutie metingen van een silicium spectraallijn in hun spectrum. Er werden duidelijk lijnprofielvariaties gezien, maar de data bleken onvoldoende in aantal te zijn om ze aan een grondige interpretatie in termen van oscillaties te onderwerpen. De nieuwe spectra van de drie sterren, die de afgelopen twee jaren verzameld werden aan het IvS, bedekken een veel groter gebied in golflengte en moeten toelaten om een definitieve interpretatie van de lijnprofielvariaties te doen in termen van oscillaties of een ander fysisch mechanisme. Het doel van dit onderwerp is om het geheel aan spectroscopische metingen aan een grondige lijnprofielanalyse te onderwerpen en af te leiden of het al dan niet om nieuwe Beta Cephei sterren gaat. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 19. SPBs and Cp stars: discrimination between pulsators and spotted stars through spectroscopy. Maryline Briquet, Peter De Cat (Koninklijke Sterrenwacht) At IvS a long-term project devoted to a large sample of slowly pulsating B stars (SPBs) has been undertaken for several years with the aim to perform asteroseismic studies of these B-type variables pulsating with periods of the order of days. This initiative started after a number of new candidate SPBs had been discovered thanks to the ESA HIPPARCOS space mission. In previous years observers of IvS have gathered numerous high-resolution high signal-to-noise spectroscopic observations at the ESO La Silla Observatory. The line-profile variations of silicon lines centered at 4128-4130 Å have been intensively analysed, allowing the detection of pulsation frequencies and the identification of the modes of SPBs. 12 At the same position of the HR diagram non-pulsating chemically peculiar (Cp) B stars co-exist with slowly pulsating B stars. The observed variability of Cp stars is due to their stellar rotation in presence of an inhomogeneous distribution of chemical elements on the stellar surface. The rotation periods of such spotted stars are of the order of one or a few days, which corresponds to the pulsation period range of SPBs. Consequently, the discrimination between the pulsation and rotation modulation interpretations is not obvious and one needs ways in order to correctly classify the studied star. In our SPB sample, we discovered that four monoperiodic stars have been wrongly identified as SPBs and are actually spotted stars for which the variability is due to the stellar rotation. We obtained this result from the comparison of the behaviour of the velocity moments of two spectral lines of different chemical elements and this allowed us to exclude the pulsation model. For three other SPB stars showing one frequency in the Si II lines, the mode identification was not conclusive and one may doubt about the pulsation interpretation for these stars. A study and comparison with the He I 4120 Å line will allow us to exclude or to confirm pulsation as being the cause of the variability of these targets. Such a line-profile study constitutes the first part of this thesis project. A study of line-profile variations of He lines and lines of other chemical elements for confirmed SPBs has not thoroughly been performed yet. However, a comparison between spotted stars and pulsating stars is needed in order to discriminate easier between both types of stars. Spectral lines of different chemical elements are at our disposal for several SPB stars. Their study constitutes the second part of the project. This subject is meant for one student. 20. SPBs and Cp stars: discrimination between pulsators and spotted stars through photometry. Maryline Briquet, Peter De Cat (Koninklijke Sterrenwacht) At IvS a long-term project devoted to a large sample of slowly pulsating B stars (SPBs) has been undertaken for several years with the aim to perform asteroseismic studies of these B-type variables pulsating with periods of the order of days. This initiative started after a number of new candidate SPBs had been discovered thanks to the ESA HIPPARCOS space mission. In previous years observers of IvS have gathered numerous Geneva photometric observations in Chile and in La Palma. The analysis of these datasets allowed us to achieve the detection of pulsation frequencies and the identification of the modes of SPBs. At the same position of the HR diagram non-pulsating chemically peculiar (Cp) B stars co-exist with slowly pulsating B stars. The observed variability of Cp stars is due to their stellar rotation in presence of an inhomogeneous distribution of chemical elements on the stellar surface. The rotation periods of such spotted stars are of the order of one or a few days, which corresponds to the pulsation period range of 13 SPBs. Consequently, the discrimination between the pulsation and rotation modulation interpretations is not obvious and one needs ways in order to correctly classify the studied star. In our SPB sample, we discovered that four monoperiodic stars have been wrongly identified as SPBs and are actually spotted stars for which the variability is due to the stellar rotation. This conclusion was possible thanks to spectroscopic observations. However, the photometric amplitude ratios in the Geneva filters of these four stars were not compatible with a pulsation model. A thorough comparison between the photometric amplitude ratios of Cp stars on the one hand and confirmed SPBs on the other hand has not been performed yet. Such a work is certainly needed in order to discriminate easier between both types of stars. About 30 chemically peculiar B stars with a rotation period determined from magnetic measurements are known. For several of these stars, a sufficient number of Geneva measurements have been obtained to be analysed. A first part of this thesis project constitutes in performing a frequency search on these Geneva data, compare the obtained frequencies with the known rotation periods and confront the behaviour of the photometric amplitude ratios of these Cp stars with those of confirmed SPBs. A second part of the project consists in simulating magnitude changes in different Geneva passbands for a spotted star with a dipole magnetic field, the aim being to predict how the amplitude ratios are expected to behave for such stars. This theoretical part will also help in the discrimination between spots and pulsations. This subject is meant for one student. 14 21. “Galactic Bulge”Reuze sterren: Studie van stellaire en galactische evolutie. Joris Blommaert, Evelien Vanhollebeke Bij het bestuderen van spiraalstelsels is de centrale ’bult’ (bulge in het Engels en dus ook de algemeen gebruikte term in de sterrenkunde) een opvallende component die ook een belangrijke rol speelt in de classificatie van de verschillende soorten sterrenstelsels. De ontstaansgeschiedenis van de verschillende soorten bulges is nog steeds een belanrijk onderwerp van discussie in de sterrenkunde. De bulge van onze eigen Melkweg is een plaats die unieke mogelijkheden biedt om stellaire populaties, sterevolutie en stellair massaverlies te bestuderen. Dit massaverlies komt uiteindelijk weer in het interstellaire midden (ISM) terecht en zal op die manier het ISM ook weer verrijken. Een belangrijk voordeel dat de Bulge ons geeft is dat de sterren op een vergelijkbare en vrij goed bekende afstand van ons afstaan. We hebben, in een internationale samenwerking (VS, Frankrijk en Zuid-Afrika), een project opgezet voor waarnemingen met de Spitzer infrarode satelliet en een telescoop in Zuid-Afrika van een aantal gebieden in de Bulge met zeer hoge ruimtelijke resolutie en ook met zeer gevoelige detectoren. Dankzij deze nieuwe waarnemingen is het mogelijk om de allerlaagste massaverliezen bij Reuze sterren te detecteren. Het hier voorgestelde studentenproject bevat 2 facetten. Ten eerste meewerken aan de data-reductie van de verschillende waargenomen data en de combinatie van de verschillende catalogi die hieruit voortkomen. Daarna zijn er twee mogelijke aspecten die kunnen ge-analyseerd worden. Of het project spitst zich toe op het massaverlies van deze sterren en probeert verbanden te vinden met lichtkrachten, stertemperaturen en variabiliteit van de sterren. Of een tweede mogelijkheid is om de ster-populatie van deze velden te bestuderen en op die manier meer te weten te komen over de onstaansgeschiedenis van de bulge. Dit project kan door 2 studenten gekozen worden. 22. Stellaire calibratoren voor de medium-resolutie spectrograaf van MIRI. Joris Blommaert, Eva Bauwens MIRI is het Mid-Infra-Rood Instrument van de NASA/ESA James Webb Space Telescope, de opvolger van de Hubble Space telescope. Dit instrument bestaat uit een imager, een coronograaf, een lage resolutie spectrograaf en een medium-resolution spectrograaf (MRS). Eens de telescoop gelanceerd is (2013), moeten de instrumenten gecalibreerd worden. Sterren vormen de belangrijkste groep van calibratoren die voor MIRI gebruikt zullen worden. Het spectrum van deze sterren moet dus op voorhand zeer goed gekend zijn. Door de hoge gevoeligheid van het instrument en de relatief grote onzekerheden in 15 de ster-modellen in het golflengte bereik van MIRI (5-28 micrometer), is dit niet vanzelfsprekend. Wij hebben een eerste lijst gemaakt van kandidaat calibratoren. Elk van deze bronnen moet echter verder onderzocht worden op geschiktheid als MIRI-calibrator aan de hand van een reeks criteria. Het project zou er in bestaan om data van zowel groundbased telescopen, als van satellieten (Spitzer, ISO) te reduceren en de bekomen resultaten te vergelijken met stermodellen. De bronnen waarvoor een IR excess emissie gevonden wordt, moeten uit de lijst verwijderd worden. Voor de overige sterren moet een afschatting gemaakt worden van de nauwkeurigheid van de modellen. Dit onderwerp kan door 1 student gekozen worden. 23. Water in Titan. Tim Van Hoolst Recente waarnemingen van de grootste ijsmanen van ons zonnestelsel tonen aan dat verscheidene van deze manen (o.a. Europa, Ganymedes en Callisto van Jupiter, en Titan van Saturnus) onder een bevroren oppervlak een grote inwendige oceaan kunnen hebben. In dit project willen we de inwendige structuur van Titan bestuderen aan de hand van getijden. Getijden zijn uitermate geschikt voor de detectie van een inwendige oceaan omdat ze veel groter zijn met dan zonder inwendige vloeibare lagen. In een eerste deel zullen we modellen voor de inwendige structuur van Titan opstellen. Hiervoor maken we gebruik van experimentele gegevens over het gedrag van ijs onder hoge druk. Vervolgens berekenen we de getijden van deze modellen en onderzoeken we welke inwendige karakteristieken afgeleid kunnen worden uit getijdenwaarnemingen. Speciale aandacht zal besteed worden aan de viscositeit van ijs en de ermee samenhangende dissipatie van getijdenenergie. Uit enkele voorlopige berekeningen is namelijk gebleken dat de getijden niet alleen sterk afhankelijk zijn van de aanwezigheid van een inwendige oceaan, maar ook van de viscositeit van ijs. We zullen in dit project onderzoeken of de aanwezigheid van een inwendige oceaan eenduidig kan aangetoond worden met behulp van getijden. We zullen daarom niet alleen de grootte maar ook de fase van de getijden onderzoeken. De getijden van Titan worden momenteel geobserveerd door de Cassini-sonde. Dit onderzoek zal dan ook vooral gericht zijn op Titan, hoewel de methodes algemeen toepasbaar zijn op ijsmanen. De student zal bestaande computercodes moeten aanpassen en uitbreiden. Dit project kan door 1 student gekozen worden. 16 24. Altimetrie van Mercurius. Tim Van Hoolst Mercurius, de minst bestudeerde aardse planeet van ons zonnestelsel, is erg belangrijk voor onze kennis over de vorming en evolutie van planeten. In de zomer van 2004 heeft NASA een ruimtesonde naar Mercurius gelanceerd, en ook ESA werkt aan een Mercuriusmissie. Enkele van de belangrijkste experimenten van beide missies hebben als doel de inwendige structuur van Mercurius te bepalen. In het bijzonder tracht men te achterhalen hoe groot de kern is. En van de instrumenten is een laseraltimeter, die laserpulsen zal uitzenden naar Mercurius en de tijd zal meten tot de puls terug ontvangen wordt. Aan de hand van de metingen zal later een nauwkeurige topografische kaart van Mercurius opgesteld worden. Getijden veroorzaken variaties in de afstand tussen satelliet en planeetoppervlak. Enerzijds moet hiervoor gecorrigeerd worden bij het opstellen van de hoogtekaart, maar anderzijds bevat het getijdensignaal informatie over de kern van Mercurius. De ijzerkern van Mercurius is relatief groot in vergelijking met die van de aarde, Venus en Mars en is hoogstwaarschijnlijk deels vloeibaar. In een vorige studie hebben we aangetoond dat de getijden van Mercurius sterk afhangen van de fysische toestand en de straal van de kern. In dit project willen we nagaan of het getijdeneffect dat de altimeters van de Mercuriusmissies gaan meten, kan gebruikt worden om de toestand en de grootte van kern beter te bepalen. Getijden zorgen zowel voor een verplaatsing van het oppervlak als voor veranderingen in de baan van de satelliet. We zullen een model voor de altimetrische metingen opstellen waarbij beide getijdeneffecten in rekening gebracht worden. Een haalbaarheidsstudie zal worden uitgevoerd, en een strategie zal opgesteld worden om de resultaten te optimaliseren. Dit project kan door 1 student gekozen worden. 25. Ontwerp en implementatie van een radiale-snelheidssimulator voor de spectrograaf HERMES van Mercator en voor SONG Kan in het kader van een Erasmus project genomen worden. Joris De Ridder, Hans Kjeldsen (Arhus University,Denmark) Bedoeling is een simulator te ontwerpen en te implementeren die nagaat wat de mogelijkheden zijn van de spectrograaf HERMES die momenteel in opbouw is en geinstalleerd zal worden aan de Mercator telescoop. Vele toepassingen in de asteroseismologie en zoektocht naar exoplaneten vereisen ultra preciese radiale snelheidsdetecties op niveau van m/s amplituden. Doel van de simulator is na te gaan of dit haalbaar is met HERMES en hieruit de meest optimale waarnemingsstrategie te definieren (targets, programmering van observaties,...). De simulator zal zo opgebouwd worden dat hij eveneens kan dienen voor een evaluatie van de mogelijkheden van het SONG project: Stellar Oscillation Network Group, waarvan de leiding in Deense handen is. Dit is 17 een toekomstig netwerk van kleine telescopen met hoge-precisie spectrografen die zich rondom de aardevenaar bevinden en specifiek bedoeld zijn voor asteroseismologie. Dit project kan door 1 student gekozen worden. 18