Voedselpathogenen Hfst 1: Inleiding 1.1 indeling voedselinfecties voedselintoxicaties Veroorzaakt door de bacterie zelf Veroorzaakt door M.O. die in staat zijn enterotoxinen te vormen 1.2 terminologie toxinen organische moleculen die door M.O. geproduceerd worden | |- Endotoxinen - Worden in het cellichaam geproduceerd, komen vrij na lysis van de cel - Zwak antigenisch - Thermostabiel - Vooral door G- gevormd | |- Exotoxinen - Worden gesecreteerd in het milieu - = Proteïnen - Vooral door G+ gevormd - Sterk antigenisch Antitoxinen Toxoïde Anatoxine Antistoffen die door het lichaam gevormd worden in het bloed, de weefsels en de melk. Is een niet giftige vorm van een toxine die verkregen word door het toxine te laten verouderen. Niet giftige vorm van een toxine, bekomen door een formolbehandeling 1.3 werking van toxinen volgens de zijketen theorie van EHR-lich 1.4 het belang van toxinen in voedingsmiddelen - M.O. zijn macroscopisch zichtbaar (kleur, geur, smaak,…) - Toxinen zijn * niet macroscopisch zichtbaar * bestand tegen meeste bewaringsmethoden * door levende actieve cellen geproduceerd * niet gevormd door sporen, hun sporen kunnen ontkiemen tot vegetatieve cellen bij bereiding, … Hfst 2: Voedselvergiftigingen 2.1 inleiding Verhitte levensmiddelen zijn het meest verantwoordelijk voor voedselintoxicaties 1 2.2 botulisme 2.2.1 Clostridium botulinum = boterzuurbacterie - behoort tot de familie van Bacillaceae Kenmerken * Gram positief * Strikt anaërobe kiem * sporen zijn hitte resistent * toxinen zijn thermolabiel 2.2.2 botulinumtoxine * Indien verhit, recipiënt kan nog sporen bevatten. * Komen bij verhoogde bewaartemperatuur uit en kunnen zo toxinen maken in het voedingsmiddel. * mens word vergiftigd als het toxine geabsorbeerd word in het spijsverteringskanaal. 2.2.2.1 stabiliteit De toxinen bestaan uit 2 delen: 1) toxisch component, is een neurotoxine 2) niet toxische component, beschermd te toxische component tegen inactiveren * pH > 7,5 Toxine dissocieert in de 2 componenten * meeste voedselmiddelen: pH < 7,0 stabielste vorm komt voor * Drinkwater: pH > 7,5 Toxine dissocieert in 2 componenten, toxisch component verliest zijn activiteit * In levensmiddelen zijn geen stoffen aanwezig die de toxiciteit beïnvloeden (zouten en pH geen effect) * Voedsel 1 min op 86°C verwarmen zodat alle aanwezige toxinen worden geïnactiveerd. 2.2.2.2 eigenschappen Symptonen: oogverlamming, verlamming aan de nekspieren, … , dood Bij orale toediening: conc. 1000 maal hoger. 2.2.3 botulinum-antitoxinen * Word bekomen door een paard in te spuiten met anatoxinen. 2 Verschillende types Type A: Type D - vooral in VS en Europa. - Veroorzaakt botulisme bij mens en dier (runderen, varkens, ratten en katten). - is een proteolytisch type - meest toxische - Zuid afrika - gevonden in veevoeding - niet toxisch voor de mens - niet ovolytisch Type E Type B - europa - veroorzaakt botulisme bij: idem A + eenden en ganzen - minder toxisch Type C - botulisme bij vogels - niet ovolytisch - botulisme bij vissen - niet ovolytisch type - mens vergiftigd door eten vergiftigd eten Type F - Denemarken - type gelijk aan A en B maar met uitzondering van zijn toxinen 2.2.4 opsporing van het botulinumtoxine in voedingsmiddelen Meeste stammen van A en B zijn proteolytisch en rottend er treed onaangename geur op en later gasproductie. Opsporing mogelijk door toxinotypsie Toxine (na waterextractie uit het voedingsmidel) word in vitro gemend met de specifieke antisera. De mengsel worden ingespoten in 5 loten muizen. Het lot dat overleeft duid het toxine aan dat aanwezig was. 2.2.5 factoren die de toxineproductie beïnvloeden Afhankelijk van intrinsieke en extrinsieke factoren * samenstelling VM ongeveer overeenstemmen met de voedingsvereisten van Clostridia * vochtigheidsgraad ↓ geringe toxineproductie aw = dampdruk van het voedingsmiddel bij een bepaalde temperatuur op de dampdruk van zuiver water bij de zelfde temperatuur. = p/p0 0 ≤ aw ≤ 1 meeste voedingswaarden hebben een aw waarden van 0,98 ; 0,99 E.R.V. evenwichts relatieve vochtigheid: aw x 100 * pH < 4,5 geen toxinen meer geproduceerd. Type E minder zuurgevoelig * redoxpotentiaal: anaëroob 3 * zoutconc. * bewaartemp * verpakking Vanaf 8 % remt de groei van toxinen - optimaal: 37°C, - Minimum temp voor ontkieming sporen: 15°C (uitz. Type E = 10°C) opgeloste tin in conservenblikken stopt de groei van C. Botulinum. 2.2.6 besmettingsbronnen Komt vooral voor in de grond en daarom in levensmiddelen Type E komt voor in zeewater 2.2.7 ziekte Frequentie van voorkomen Vleeswaren, vis en zuivel leveren de meeste intoxicaties op in de natuur * vogels: lange, warme periode * komt veel voor in eurotrofe en anoxische wateren op warme zomerdagen * op plaatsen waar koelwater word geloosd Symptomen * Incubatieperiode van 12 tot 36 uren * misselijkheid, braken en diaree * verstoord de zenuwprikkel verlamming * hartstilstand Immuniteit Actieve immuniteit Botulinumtoxoïde Antitoxinen niet verworven omdat de dosis toxine klinisch te klein is om de antitoxinenproductie te stimuleren word toegediend aan mensen die veel in contact komen met botulisme word toegediend indien je besmet voedsel binnen hebt maar de symptomen nog niet zichtbaar zijn. 2.2.8 noodzakelijke voorwaarden voor botulisme * Sporen moeten kunnen kiemen * onvoldoende verhit zodat de sporen overleven 2.2.9 voorzorgsmaatregelen om botulisme te voorkomen * persoonlijke hygiëne * geen kleur, smaak en geurverandering vaststellen gerookte vacuümverpakte vis opletten !! bij het roken overleven de sporen van type E, (daarom vlug opwarmen en afkoelen). Zelfde bij gekoelde maaltijden 4 2.2.10 behandeling van botulisme * Moet snel gebeuren * persoon krijgt serotherapie met immuun paardenserum. Gelijktijdig krijgt de persoon een injectie anatoxinen Patiënt vormt zelf antitoxinen. dubbel dosis antitoxinen 2.3 Clostridium Perfringens 2.3.1 Morfologie en groei * grampositief * sporenvormend * familie van Bacillaceae * 6 verschillende soorten, enkel A en C verantwoordelijk voor voedselintoxitaties Type A verantwoordelijk voor - gangangreen (koudvuur) - voedselvergiftiging Het verschil in oorzaak van de ziekte zit hem in de aard van de sporen/toxinen en de hoeveelheid ervan * α – toxine = fosfolipase C bevat een hemolytische (β) en lecithinase – activiteit Fosfolipase Lecithinase enzym dat vetten afbreekt en draagt een fosforgroep enzym dat lecitine (vetstof) afbreekt Lytische afbraak van lecithine (tek) 5 * θ - toxine vertoont een hemolytische activiteit (β) en veroorzaakt een abnormale afbraak van de rode bloedcellen * κ – toxinen is een collegenase die het bindweefsel afbreekt 2.3.1.1 herkennen α – toxine * Voedingsbodem (SBA) + 7% bloed. (tek) roodbruine kolonies + helder hafje. ↓ Rode bloedcellen zijn afgebroken door hemolysimen = α – toxinen vergroening van de hemoglobine door H2O 2.3.1.2 herkennen lecithinase * voedingsbodem (SB) 5 ml + 0,5 ml eigeelemulsie 50% (tek) Precipitatie verzadigde vetzuren (tek) colloidale recipient (tek) LEC+ LEC- * voedingsbodem (SBA) 18ml + 2 ml eigeelemulsie 50% Kolonies + troebele hals Precip. van vetzuren Lec+ lec- 2.3.1 morfologie en groei(vervolg) C. perfringens type A groeit optimaal bij 46°C niet zo strikt anaëroob als C. botulinum 2,5% NaCl remt de groei sporen zijn thermosresistent enterotoxine is thermolabiel 6 2.3.2 besmettingsbronnen C.P. gebruikt om algemene vervuiling aan te tonen komt veel in de bodem voor * Dieren in stress en rustig verschillen aan waarde van C.P. rustig pH daalt van 7,4 naar 5,6 of lager door glycogeen stress pH daalt niet en blijft constant bij 7 remt de groei van CP ideaal voor M.O. 2.3.3 intoxicatie * inname van CP door besmet voedsel * vermenigvuldiging en sporulatie in de ingewanden * vrijstelling van enterotoxinen na lysis van de cellen * diarree treed op * CP sporuleert niet gemakkelijk in levensmiddelen moeilijk terug te vinden 2.3.4 de ziekte Symptomen * Incubatieperiode 8 tot 24 uren * klachten: diarree, abdominale klachten,… Immuniteit * In vitro * in vivo het enterotoxine neutraliseren door het specifiek antitoxine. antitoxine niet geneutraliseerd in darm maar in bloedbaan 2.3.5 maatregelen om CP intoxicatie te voorkomen Efficiënt en vlug koelen van verhitte levensmiddelen 2.3.6 clostridium tetanie * behoren tot de bodembacteriën * teruggevonden in besmette aarde, darm van paard, … * via steekwonden, brandwonden, dierenbeten, … in het lichaam in anaërobe omstandigheden * produceren exotoxine dat zich langs de zenuwen verspreid wondkrampen * bacillen blijven op de infectieplaats aanwezig en wijzigen het uitzicht van de wond niet * geen bacteriemie dus maar toxinemie (toxinen in het lichaam) 7 2.4 opsporen van clostridia in levensmiddelen 2.4.1 microscopisch beeld Genus Clostridium behoort tot de familie Bacillaceae zijn anaëroob G+ die sporen vormen sporen zijn terminaal of subterminaal sporediameter vaak groter dan celdiameter 2.4.1.1 Klassieke methode * suspensie maken van bacterie met aanwezige sporen in wringeroplossing * evenveel kleurstof toevoegen (Ziehl’s carbolfuchsine) * mengen * 10 min incuberen in een kokend waterbad * 1 druppel oplossing + 1 druppel nigrosine – oplossing op vw. Glas * druppels mengen + drogen aan de lucht * immersie onderzoek Doel nigrosine Resultaat fuchsine weg wassen uit het cellichaam en achtergrond kleuren rode sporen en kleurloze tot lichtroze cellen op grijze achtergrond wringeroplossing = fysiologische oplossing = 0,085% NaCl oplossing. ↓ Isotomisch aan de cel cel gaat niet plasmolyseren (vocht afgeven) cel gaat niet autolyseren (vocht opnemen) 2.4.1.2 methode van Schaeffer en Fulton * bacteriesuspensie uitstrijken op een draagglas, drogen en fixeren * 2 min. kleuren op malassez bank * spoelen, 1 min kleuren met safranine, spoelen Resultaat groene sporen in rode cellen 2.4.2 waarneming in het voedingsmiddel Toxine niet organoleptisch waarneembaar, wel merkbaar door * gasvorming * geur van ranzige boter of vreemde aromatische geur 2.4.3 opsporen van de pathogeniteit en de toxiciteit met dieren Gebeurt direct na vermoeden infectie, - isolatie duurt te lang - Clostridia kunnen gedood zijn Besmet voedsel word aan dieren toegevoegd, in geval van besmetting: binnen de 24h verlamming. 8 2.4.4 isolatie en telling van Clostridia Men gebruikt een minder specifieke medium zodat men alle clostridia kan tellen 2.4.4.1 differential reinforced clostridial medium (DRCM) Is vloeibaar RRCM rijke voedingsbodem laat groei toe van de meeste clostridia maar ook andere M.O. Bevat * basis (pepton, N – bron, C – bron, S – houdend aminozuur) * thermolabiele componenten na het autoklaveren toevoegen Na2SO3 en Fe(3)citraat steriliseren door bacteriefilter * Na2SO3 Na2S * Na2S + Fe(3)citraat - Pepton Fe2S3↓ + Na-citraat (zwarte neerslag) In alle voedingsbodems, treed op als buffer om overproductie zuur tegen te gaan. - S – houden aminozuur = L – cysteïne HCl nodig om de oplosbaarheid te verhogen 2.4.4.2 Vlees – lever – sulfiet agar Is vast Basis + ijzeraluin * Na2SO3 Na2S * Na2S + Fe2(SO4)3 Fe2S3↓ + Na2SO4 (zwarte neerslag) 2.4.4.3 werkwijze met het DRCM – medium Bereiden van VB * Basis (zonder thermolabiele componenten) word verdeeld in flesjes en gesteriliseerd * na koeling flesjes word mengsel van Na2SO3 en Fe(3)citraat gemengd (zelfde reactie) * 0,5 ml van mengsel wordt toegevoegd per flesje basis Enting * 10 ml voedingsmiddel in 90 ml steriele peptonoplossing en gehomoniseerd * 3 opeenvolgende decimale verdunning maken * 1 ml van de decimale verdunning enten op DRCM – media (5x) Water tot 10-8 Aarde tot 10-12 9 Incubatie * 7 dagen incuberen op 37 dagen * meeste kleuren flesjes zwart na 3/4 dagen Aflezing *aantal zwartkleuringen per decimale verdunning wordt geteld * kental samenstellen * aantal clostridia bepalen via de tabellen van Mc Crady Om louter het aantal sporen te bepalen voorbehandeling uitvoeren * verdunning in een dikwandige proefbuis steken * verhitten in een waterbad van 75°C / 30min. * na koelen decimale verdunning maken * aantal zwart kleuringen tellen na incubatie * bepalen van meest waarschijnlijke aantal clostridia per gram voedingsmiddel. DRCM methode is niet bijzonder specifiek kan verkleuring ontstaan door andere M.O. Oplossingen 1) (tek) vloeibare steriele parafine er boven op anaëroob 2) JAR ascarbinezuur redox indicator 2.4.4.4 bepaling van het kiemgetal Kiemgetal aantal levende M.O. per - ml indien het om vloeistoffen gaat - gram indien het om vaste substraten gaat - per liter of m3 bij lucht 2.4.4.4.1 MPN – methode = most probable number * voor elke reeks een 5voudige enting met ieder een decimale verdunning * VB = Standaard – bouillon * na enting een verhouding van 9/10 bekomen Reeks A : 10 ml enten met 9 ml VB verhouding 9/19 VB 2x zo geconcentreerd Reeks B : 1 ml enten met 9 ml VB Reeks C : 0,1 ml enten met 9 ml VB * bij aflezing wordt het aantal buisjes met groei per decimale verdunning geteld, en per reeks. 10 Berekening van het kiemgetal Kental bestaat uit 3 cijfers 1ste cijfer = aantal keer dat men de enting deed (5) 2de en 3de cijfer horizontaal/vertikaal aflezen naast/onder 1ste cijfer Vb: - kental 5 3 1 - tabellen van MC Crady, voor 5 3 1 vinden we 110/100 ml. - rekening houden met de decimale verdunning. Vb: 10-4 MPN = (110 x 104)/100 ml = 11 x 103 ml Kies steeds voor het kleinste kiemgetal doordat de kans op besmetting te groot is. 2.4.4.4.2 plaatmethode * decimale verdunning maken (1,0 ml + 9,0 ml ringeropl.) * 1,0 ml van elke verdunning in steriele petriplaat + 15 ml gesmolten Plate Count Agar (PCA) * petriplaten omgekeerd incuberen * na incubatie juiste telplaat nemen ( plaat waar aantal kolonies tussen 30 en 300 ligt) * kolonies tellen en kiemgetal uitrekenen. * kiemgetal uitdrukken in kolonievormende eenheid (k.v.e.), bacteriën in kettingvorm geven aanleiding tot 1 kolonie 2.4.4.4.3 spiraaltechniek * toestel die platen met een vooraf ingesteld volume automatisch beënt. * met pipet een hoeveelheid monstersuspensie opzuigen * punt van de pipet dicht bij het midden van het plaatopp. plaatsen * apparaat aanleggen tafel waarop plaat rust begint te draaien * kleine hoeveelheid suspensie wordt op de plaat gebracht * pipet naar buitenkant van de plaat brengen ontstaan van een spiraalvormige entlijn * na incubatie de kolonies tellen met kolonieteller, kolonieteller heeft verdelingen met segmenten en sectoren * van ieder opp. is het aantal toegevoegde ml suspensie gekend kiemgetal uitrekenen per sector. 2.4.4.4.4 de bacteriënfilter methode * door bacteriefilter een gekend volume lucht of vloeistof zuigen * na filtratie filter op geschikte VB. * platen omgekeerd incuberen * na incubatie kiemgetal berekenen * kiemgetallen bepaald door membraanfiltratie zijn onderworpen aan statische variatie Aantal M.O. > 20 zekerheidsgrens van 95% berekenen Bovengrens C + 2(2 + √ C) Ondergrens C – 2(1 + √ C) 11 2.4.4.4.5 ATP – bioluminiscentietechniek Principe Alle cellen bevatten energie onder de vorm ATP (dode cellen verliezen dit door autolyse) Microbieel ATP vrije ATP en somatische ATP (= lichaamscellen) = vb:bloedcellen Niet microbieel ATP moet verwijder worden ATP bepaling steunt op een biochemische reactie: * Energie opgeslagen in ATP wordt omgezet in licht door het enzym luciferase en zijn substraat luciferine * licht = zwak amplificatie nodig * voorgebracht licht ≈ ATP hoeveelheid in het monster elk ATP molecule zendt 1 foton uit Algemene methode Vrij en somatisch ATP verwijderen + NRS – reagens + Somase – reagens + NRB – reagens + lufricine – luciferase - maakt de celwand van somatische cellen permeabel waardoor ATP wordt vrijgesteld - Hydrolyseert het vrijgesteld somatisch ATP en vrije ATP in cuvet enkel nog bacterieel ATP aanwezig - Maakt bacterieel ATP vrij uit bacteriële cellen - uitzending van licht als gevolg, lichthoeveelheid wordt digitaal weergeven met RLU Reactie 1) activiatie van luciferine Luciferine + luciferase + ATP Mg2+ (Luciferine – luciferase – AMP) + pyrofosfaat 2) oxidatie en decarboxylatie van luciferine O2 (Luciferine – luciferase – AMP) oxyluciferine + luciferase + CO2 + AMP + licht 2.4.5 isolatie en telling van Clostridium Perfringens 2.4.5.1 telling dor de gietplaat methode * VB = TSC zonder eierdooier (tryptose–sulfiet–cycloserine–agar) * is een breedspectrum – antibioticum, effectiever tegen G+ dan G- (uitz: Clostridia) * geen eierdooier vertraagd de groei van Clostridia * platen anaëroob incuberen * zwarte kolonies tellen en kiemgetal berekenen Clostridia Fe3+ + SO32+ S- S Fe2S3 ↓ (zwart) 12 2.4.5.2 Telling door membraanfiltratie C.P. wordt onderscheid van andere Clositridia door * afwezigheid van β-D-glucosidase * fermentatie van sucrose * productie van zure fosfaten * C.P. is β-D-glucosidase negatief chromogeen indoxyl-β-D-glucoside wordt niet afgebroken niet blauw * C.P. fermenteert sucrose met zuurvorming broomcresolpurper wordt geel (C.P. = gele kolonies) * Meeste clostridia vormen paarse kolonies, zijn sucrose negatief * of blauwgroene kolonies indoxyl-β-D-glucoside wordt afgebroken tot indigoblauw en Sucrose wordt gefermenteerd Gele kolonies onderzocht op aanwezigheid van zure fosfaat boven NH4OH dampen houden kolonies kleuren roze/rood * andere clostridia soms ook geel, maar worden dan niet roze/rood doordat ze fosfatase-neg zijn * FeCl3 Bevordert de groei van C.P. Broomcresolpurper: zuur geel, base purper 2.4.5.3 Bevestigde testen Zwarte kolonies op TSC VB zijn C.P. als * M.O. produceren een α-toxine dat kan geneutraliseerd worden het specifiek α-antitoxine * indool negatief * onbeweeglijk * gelatinase – pos. * nitraatreductase-pos. met vorming van NO2* Lactose-pos. met zuur en gasvorming. 2.4.5.3.1 serologie * α-toxinevorming wordt nagegaan door α-antitoxine. * Pos. reactie = verkrijging van agglutinatie 2.4.5.3.2 de indooltest * Bouillon enten bij M.O. en incuberen * reagens van Kovacs toevoegen donkerrode ring bovenaan in de alcohollaag: kiem indool-pos geelbruine ring bovenaan in de alcohollaag: kiem indool-neg. 13 2.4.5.3.3. Beweeglijkheidtest * halvast medium gebruikt (motility agar) * VB enten met steekenting * na incubatie de groei beoordelen over de ganse steekenting onbeweeglijke bacteriën: groeien langs de steeklijn beweeglijke bacteriën : zwermen uit, vormen vertakkingen * methode niet gepast voor strikt anaërobe bacteriën en sommige bewegen enkel op kamertemperatuur. 2.4.5.3.4 de gelatinetest * sommige bacteriën bezitten enzym dat gelatine afbreekt en vervloeit * aantonen met VB die gelatine bevat 1) Nutrient gelatine (SBG) * 12% gelatine in deze VB. * medium opgekookt en verdeeld in cultuurbuisjes van 5ml * autoclaveren * VB recht laten stollen * steekenting uivoeren * incuberen bij 22µ°C (gelatine smelt bij 28°C), gelatine heeft functie als stolmiddel * vervloeing van medium controleren 2) gelatinase test volgens Clarke * 12% gelatine * na autoclaveren VB gesmolten en in petriplaten gegoten * lijenting uitvoeren * incubatie bij 37°C (gelatine hier geen functie als stolmiddel maar agar wel) * voor beoordeling overvloeit men de plaat met HgCl2 (Gelatine vormt met Hg2+ witte neerslag, afbraakproducten doen dit niet) (tek) Gelatinase + - Helder zone rond entlijn - Polipeptide aanwezig - Melkachtig troebeling enkel zichtbaar aan zijkanten gelatinase - Vorming wit neerslag met duidelijke groeilijn - gelatine niet afgebroken - melkachtig troebel 14 3) gelatinase test volgens Kohn-Lautrop * Test gebruikt bij minisysteem API voor identificatie van Enterobacteriaceae * Houtskoolgelatineschijfje + bacteriesuspensie. (bevat C, gelatine en formaldehyd) * formaldehyd = verharder (doet eiwitten samenvlokken smeltpunt gelatine verhoogd) Incubatie bij 37°C Beoordeling: tablet nog intact of niet Gelatinase + ↓ Tables nog intact gelatinase – ↓ C partikels vallen uiteen alles is zwart 2.4.5.3.5 de nitraatreductasetest * sommige M.O. bezitten de enzymen nitraatreductasen. (gebruiken nitraat als waterstofacceptor) NO3- gereduceerd tot NO2- of N2 (hier nitriet aangetoond) * VB = Standaard nitraat bouillon * VB verdeeld in cultuurbuisjes, + omgekeerd durhambuisje in elke cultuurbuis (vangt eventueel gevormde N2 gas op) * enten van VB en incuberen Beoordeling: Griessreagens A en Griessreagens B toevoegen aan cultuurbuisje 1) cultuurbuisje kleurt rood NO3- gereduceerd tot NO22) cultuurbuisje kleurt niet rood NO3- of N2 aanwezig ↓ Mespuntje zinkpoeder toevoegen * Zink reageert met azijnzuur uit Griessreagentia, atomaire H word gevormd * Waterstof kan NO3- omzetten tot NO22 HOAc + Zn Zn(OAc)2 + 2H 3) buisje kleurt rood Er was nog NO3- aanwezig Nitraatreductase neg. kiem 4) buisje blijft kleurloos Kiem heeft NO3- gereduceerd tot N2 (er word gasbel een gevormd Nitraatreductase-pos. kiem 2.4.5.3.6 Lactosevergisting * lactosebouillon + 1% lactose * VB verdelen in cultuurbuisjes + omgekeerde durhambuisje (N2 opvangen) * enten en incuberen Beoordeling: broomthymolblauw toevoegen * gele kleur lactosevergisting pos. * groenblauw lactosevergisting neg. Gasbel in durhambuisje gasvorming uit lactose 15 2.5 Staphylococcus aureus 2.5.1 algemene eigenschappen * G+ kok * niet sporenvormende M.O. * geen kapsel * aëroob tot facultatief anaëroob * door pasteurisatie vernietigd * minimum aw voor groei is 0,86 * vormt kolonies van smooth type met witte of gele kleur * manitol alleen door pathogene staphylococcus spp. Vergist * vertoont een hoge halotolerantie (10% NaCl) 2.5.2 stapphylococcus aureus enterotoxines * S.A. is in staat enterotoxinen te produren molmassa zeer laag thermostabiel * toxinen vertonen antigene structuur * minimum aw voor toxineproductie is hoger dan min. aw voor de groei van S.A. Levensmiddelen met glucose remt de productie van toxinen door de melkzuurbacterie (doet pH van levensmiddelen ↓) * S.A. kan 8 ≠ enterotoxinen produceren (A,B,C1,C2,D,E,F en G) verschillen in toxiciteit * A en D grootste deel van voedselintoxicatie * veroorzaken ontsteking van maag en ingewanden * toxinen = geheel van afbraakproducten ontstaan door de vermenigvuldiging van S.A. ten koste van de eiwitten Door S.A. worden verschillende stoffen gesecreteerd 1) toxische proteïne 2) coagulase afgescheiden in log fase antigenische waarde enzym dag geoxaleerd bloedplasma coaguleert doordat het oplosbaar fibrinogeen omzet in onoplosbaar fibrine 3) fibrinilosine ontstaat uit het fibrinogeen lost fibrine op 4) hyaluronidase tast hyaluronzuur aan essentiël element bij het bindweefsel ↓ Viscositeit van het bindweefsel ↓ ↓ M.O. kunnen zich beter verspreiden * niet alle coagulase pos. Staph. Spp zijn toxigeen enterotoxinen * grote thermostabiliteit (sterilisatie) * verwarmen = toxische kracht ↓ * gekookte levensmiddelen kunnen nog intoxicaties veroorzaken 16 * resistent tegen proteolytische enzymen pepsine activiteit van S.A.enterotoxine B ↓ indien pH < 2 pH > 2 werking faalt * S.A. zit in vlees, vis eiwitten stimuleren de groei van S.A. 2.5.3 Infectiebronnen * S.A. aanwezig in neus,handen, haar, … * normaal parasiet mens met verzwakt weerstandsvermogen kan S.A. pathogeen worden * groeit weinig of niet in darmkanaal * rauwe levensmiddelen: weinig risico vanwege antagonische activiteiten van de initiële flora * voedselintoxicaties meestal door slechte bereidingstechnieken De gevoeligste groepen levensmiddelen zijn de verhitte levensmiddelen die te traag of helemaal niet worden afgekoeld. * S.A. grote rol bij masitis (hoog kiemgetal) melk besmet 2.5.4 ziekte Symptomen * gevoeligheid = variabel * overdreven speekselafvoer * buikkrampen * braken en diarree komen samen voor !! * geen koorts Diagnose * uit verdacht levenmiddelen aantal S.A. > 106/g = voldoende enterotoxinen geproduceerd * aangetoond met serologische technieken * voedsel verhit opsporen van toxinen door thermoresistente DNase of thermonuclease Voorwaarde voor intoxicatie * voedsel moet besmet zijn met enterotoxine producerende S.A. * voedingsmiddel moet geschikte VB zijn * temp, pH, … moet goed zijn * enterotoxine moet geabsorbeerd worden Voorzorgsmaatregelen Gevaarlijkste groep - verhitte levensmiddelen die te traag gekoeld zijn en die niet meer voor consumptie moeten heropgewarmd worden - bereide gerechten * sanitaire maatregelen * gebruik maken van ingrediënten die vrij zijn van S.A. 17 * dragers van S.A. vermijden (personen) * bewaren onder koeling of lage pH (melkzuurbacterie toevoegen) Vernietigen S.A. pasteurisatie 2.6 opsporen van S.A. in voedingsmiddelen 2.6.1 situering S.A. behoort tot de familie Micrococcaceae Genus Leefruimte Pathogeen Zuurstof Micrococcus Saprofiet in water, vlees, … Nee Strikt aëroob Verzuring Gramkleuring Glucose door oxidatie G+ Staphylococcus Neusholte, feces, keel, … Ja Aëroob tot facultatief anaëroob Glucose door fermentatie G+ Bevat 3 belangrijke species 1) S. aureus * pathogeen * Vergist mannitol door fermentatie * coagulase negatief 2) S. epidermidis * niet pathogeen * Mannitol niet omgezet * coagulase negatief 3) S. saprophycitis * niet pathogeen * mannitol positief door oxidatie * coagulase negatief = Witte Staphylococcus = Staphylococcus albus Voor differentiatie suiker = glucose Onderlinge differentiatie suiker = mannitol De Hugh en Leifson test (O/F test) = Het verschil aantonen tussen een kiem suiker oxidatief of fermentatief omzet 1 suiker testen 2 cultuurbuisjes nodig Buisje 1 oxidatief vermogen testen (O-buisje) Buisje 2 fermentatief vermogen testen (F-buisje) VB = O/F basis Indicator = broomhtymolblauw 18 * 0,5 ml suikeropl. Van 11% aan 5 ml eindconcentratie 1% * basis verdelen in buisjes * 10 min autoclaveren sommige suiker kunnen hydrolyseren door de warmte * steekenting uitvoeren * F buisje vl. Steriele parafine bijdoen (anaëroob) Begin buisje helder groenblauw O-buisje Geel Geel Blauw Inerte kiem F-buisje Geel Groenblauw Groenblauw +/+ +/-/- Beoordeling Fermentatieve kiem Oxidatieve kiem Inerte kiem gebruiken aminozuren als C -en energie bron aminozuren oxidatief gedeamineerd tot NH3 en ketozuur NH2 | H2O NH3 R – C – COOH | H OH | oxi R – C – COOH | H O || Krebsyclus R – C – COOH CO2 + H2O ketozuren pH ↑ Oplossing = Blauw specifiek onderscheid tussen S. saprophyticus en S. epidermidis Antibiogram inzetten antibiogram VB = Mueller Hinton Agar (MHA) + S. aphrofyticus (tek) Novobicine kan groeien tot tegen de disc Is een R-kiem R = resistent VB = Mueller Hinton Agar (MHA) + S. Epidermidis (tek) Discen kan niet groeien tot tegen de disc, heeft een inhiberende zone Is een S-kiem S = Sensitive Allebei omgekeerd incuberen 19 2.6.2 aanrijken en isolatie 1) aanreiken 2) isolatie 3) Identificatie 2.6.2.1 aanrijking Altijd een bouillon * S.A. massaal laten groeien 10 g monster + 90 ml steriele “Giolitti Cantoni” bouillon * Afdekken met steriel paraffine (uitsluiten micrococcen) 2.6.2.2 isolatie 2 eigenschappen * Mannitolvergisting * Hoge tolerantie Mannitol-zout-agar of het milieu van Chapman (MSA) Verplicht in drinkwater * Suiker = Mannitol * NaCl = 7,5% * Indicator = Fenolrood zuur = geel Base = Oranje rood S.A. kleurt bodem geel (zuurvorming uit mannitol) Niet pathogene S. spp groeien minder Vormen rode zone Uitz: S.S. mannitol positief gele voedingsbodem bevestigde test uitvoeren Het “Baird Parker” medium Gebruikt bij voeding * medium = zeer geschikt voor isolatie S.A. uit voeding * Natriumpyruvaat maakt H2O2 onwerkzaam (anders worden bacteriën zonder katalaseactiviteit beschadigd) = O O O O || || red. || || katalase oxi CH3 – C – C – O CH3 – C – C – H H2O2 H2O + O2 H2O2 zet rem op bep. M.O. tenzij M.O. katalase hebben 20 * Lithiumchloride * kaliumtelluriet * Glycine + kaliumtelluriet * eigeel * natriumsulamethazine remstof voor een aantal G+ bacteriën inhibeert veel G+ remming van S. spp., andere dan S.A. bevat lecithine lecithinase – activiteit van S.A. aangetoond remt groei en uitzending van proteus spp. Eigeel en kaliumtelluriet toevoegd onder eigeel-telluriet emulsie NA autoclaveren Beoordeling Pathogene S. zwarte kolonies omgeven door troebele zone * zwarte kleur afkomstig van reductie van telluriet tot metalisch tellurium. * troebele zone wijzen op pos. lecithinasereactie * Praktijk: alle 2 de mediums gebruiken * selectiviteit = niet groot Bacillus kunnen ook groeien * eerst gramkleuring uitvoeren voor testen 2.6.3 bevestigde testen 2.6.3.1 morfologie Grampositieve kokken 2.6.3.2 mannitolvergisting met zuurvorming * mannitolbouillon enten met zuur-base indicator, na incubatie omslag beoordelen * O/F test uitoveren 2.6.3.3 de coagulasetest Coagulase = enzym dat bloedplasma coaguleert * komt voor bij S.A. maar ook bij Serratia marcescens, E. coli, Bacillus subtillus, S. intermedius, … (minder mate) * subcultuur aanleggen in brain-heart-infusion broth (BHi) * verdeeld, gesteriliseerd en geënt * enzym coagulase op 2 manieren vinden 1) macrotechniek uitgevoerd in agglutinasebuisje (tube test) 2) microtechniek uitgevoerd op VW – glas (slide-test) 2.6.3.3.1 Tube test of macrotechniek *subcultuur aanleggen in BHi 21 Werkwijze * in haemolysebuisje * 0,5 ml konijnenplasma + 2 dr. Subcultuur * incuberen in warmwaterbad * gelvorming indien positief 2.6.3.3.2 De slide test of microtechniek * vaste cultuur * VB = BHi + agar * koken * verdelen in cultuurbuisjes * VB schuin laten stollen (slent) Werkwijze flamberen Geen S.A. (geen fibrine vorming) Fibrine vorming S.A. + coagulase pos. Auto – agglutinatie Oorzaken auto – agglutinatie 1) Cultuur te oud 2) Tussendoor niet geflambeerd (plasma overgegaan van C naar R) 3) Vertrokken van bouillon (stofdeeltjes zijn partikels van BHi) Slide test traag coagulase pos kiemen niet opsporen = neg, tube test uitvoeren 2.6.3.4 De DNase – test DNase = enzym dat DNA depolymeriseert tot nucleotiden * laat betrouwbare diagnose van S.A. toe 22 * VB = DNase – agar * lijnenting * omgekeerd incuberen * voor beoordeling plaat overvloeien met HCl 1 mol/l Beoordeling DNase – pos. DNase – neg. * Heldere zone rond entlijn * troebel over de gehele plaat * DNA slaat niet neer * DNA slaat neer in zuur midden in zuur midden * Troebel aan zijkanten door DNA 2.6.3.5 De haemolysetest * VB = bloedplaten * uitdunningenting * beoordeling = haemolysereactie * S.A. = β-haemolytisch rond roodbruine kolonies is helder kofje (rode bloedcellen afgebroken) * S.E. en S.Sap zijn γ-haemolytisch er gebeurt niets 2.6.3.6 De lecithinasetest Enzym lecithinase zet lecithine om in vrije vetzuren, glycerol en fosforylcholine VB = eigeelbouillon Lecithinase pos kiem samenvlokking van de vetzuren met heldere zones er tussen Lecithinase neg kiem behouden van colloïdale opl. 2.6.3.7 De katalasetest * Katalse = haemoproteïne met Fe3+ als reactief element * Zuurstofwater op M.O. brengen en reactie bekijken Reactie: 2 H2O2 2 H2O + O2 ↑ Katalase pos kiemen Katalase neg kiem vormen gasbellen druppel blijft onveranderd 23 Katalase + Katalase ± Katalase Katalase - aërobe kiem (Micrococcus) Facultatief anaërobe kiem (E. coli) facultatief aërobe kiem anaërobe kiem (Clostricium B) 2.6.3.8 De gelatinasetest Zie hoofdstuk C.P. 2.7 Bacillus cereus 2.7.1 Morfologie en groei * Familie = Bacillaceae * is G+ * sporenvormend staafje * min. aw = 0,90 (= 15% NaCl) * sporen = thermoresistent, kiemen bij 50°C * aëroob katalase pos. * verzuring van glucose zonder gas * grondsaprofyt * pas na 106/g aanwezig word je ziek 2.7.2 De intoxicatie * B.C. kan gemakkelijk vermenigvuldigen in koolhydraatrijk voedsel * vooral in droge producten * snelle ontwikkeling in voedingsmiddelen die lang warm gehouden worden bij een te lage temp. of voedingsmiddelen die terug opgewarmd worden. Enterotoxinen * antigene structuur * thermolabiel Toxinevorming op 2 manieren 1) toxineproductie treed op tijdens bewaren v/h voedsel. toxine opgenomen via voedsel 2) sterke vermenigvuldiging in fase 1 en toxinevorming in de potentiële ziekte zelf. Intoxicatie gekenmerkt door 1) vooral diarree vlees, soep, pudding, … * proteïne met hoge Mm thermolabiel * vroeger dacht men dat het C.P was 2) vooral braken gebakken, gekookte rijst * proteïne met lage Mm stermostabiel * vroeger dacht men dat het S.A. was 24 * Intoxicatie is niet dodelijk * opsporen van B.C. in verdacht levensmiddelen 2.7.3 besmettingsbronnen Komt overal voor 2.7.4 fysiologische kenmerken Door B.C. aantal extracellulaire metabolieten geproduceerd. * protease * β – lactamase (breekt peniciline af) * fosfolipase * hemolysine samen een activiteit gelijk aan α-toxine van C.P. 2.7.5 maatregelen om B.C. intoxicatie te voorkomen * lage aantallen zijn ongevaarlijk * verhitte levensmiddelen direct consumeren * na bereiding snel afkoelen 2.7.6 isolatie en identificatie * V.B. = Trypton-soya-bouillon * Decimaal verdund tot 10-5 (lage aantallen zijn ongevaarlijk) * verwarmen vegetatieve cellen sterven af, sporen overleven * enten * BCA-basis koken en steriliseren (bevat mannitol en indicator broomthymolblauw) * + polymyxine B toevoegen (inhibiter G-) * + steriele eigeelemulsie * na stolling geënt als strijkplaat 1 kolonie op VB = besmet ! ! B.C. vergist geen mannitol veroorzaakt precipitatie v/h gehydrolyseerde lecithine (Blauwe kolonies met troebele zone er rond) Zo B.C. onderscheiden van andere B., behalve van B. thuringiensis (dood larven van insecten) 2.8 Mycotoxinen = metabolieten van schimmels die bij mens en dier pathologische verschijnselen kunnen verwerken. Belangrijkste = aflatoxines a Aspergillus fla flavus geproduceerd door sommige stammen van Aspergillus flavus 25 2.8.1 Aspergillus flavus * saprofyte schimmel (bodem en levensmiddelen) * aw > 0,83 * goede substraten noten, melkpoeder en granen 2.8.2 Chemische kenmerken * Aflatoxinen zijn oplosbaar in methanol en chloroform * vertonen een geringe oplosbaarheid in water 2.8.3 Biologische activiteit Aflatoxinen kankerverwekkend veroorzaken leverkanker Ziekte 1ste fase: gekenmerkt door moeilijk te stoppen bloedingen (hemorragisch) in ingewanden 2de fase: ontstaan van kwaadaardige gezwellen die de bouw hebben van bindweefsels of aanverwante weefsels 2.8.4 Andere mycotoxinen 2.8.5 voorzorgsmaatregelen * voorkomen dat schimmels in voeding terecht komen * oppassen bij oogsten, stockeren van plantaarde producten (vochtigheid is hoog) Detectie selectieve eliminatie v/d besmette hoeveelheden mycotoxinen grote fysische en chemische resistentie (moeilijk kapot te maken) ↓ Soms door alkalische oplossingen bezitten geen antigenische structuur → dieren kunnen opnieuw ziek komen Hfst 3: Voedselinfecties 3.1 inleiding Voedselinfectie = gevolg van consumptie van levensmiddelen dat besmet is met een pathogeen m.o. Preventie = besmetting van grondstoffen tegen gaan 3.2 Salmonellose Infectie verwekt door een groot aanal m.o. van het genus Salmonella 26 3.2.1 Taxonomie * Genus Salmonella bevat 2 species * naam sereotype genoemd naar 1) plaats waar eerst geïsoleerd 2) ziektebeeld Genus Species Subsp. Sereotype Cursief Cursief niet cursief Cursief geschreven en met hoofdletter (aantonen geen aparte species) Genus: Salmonella Species: S. entericia Subs.: entericia Sereotype: Enteritidis 3.2.2 Morfologie en groei * G- Staafje * niet sporevormend staafje * oude culturen voorkomen verlengde cellen * geen kapsel * beweeglijke gevaarlijk voor de mens * aëroob tot facultatief anaëroob * hittegevoelig * overleven vries en koeltemp. gaan over in slaapstand (dorming state) * 4 < pH < 9 salmonella sterft af boven onder 4, boven 9 * overleeft in droge voedingsmiddelen * groei en vermenigvuldiging zonder waarneembare afwijkingen in geur of smaak 3.2.3 overdracht van Salmonella * Mens = drager * Salmonella nog aanwezig na de genezing * Eiwitrijke en coolhydraatrijke voedselmiddelen zijn gevoelig voor Salmonella 3.2.4 ziektebeeld * Via voedsel in lichaam en kunnen slijmlagen doorbreken. * via bloed verspreid naar lever en nier 27 3 verschillende groepen 1) Gastro – enteritis * incubatie = 8 tot 72 uren * lichtste vorm * symptomen = bloederige en slijmerige diarree, buikkrampen, misselijkheid, braken en koorts 2) Typhoïde koorts * veroorzaakt door S. entericia, sereotype Typhi * incubatie 3 tot 28 dagen * symptomen = - koorts en hoofdpijn, koorts stijgt en blijft enkele dagen zo - koorts neem af, verschijnen tyfussymptomen (overal pijn) 3) Lokale infecties * kan optreden in verschillende weefsels. Na ziekte: mens kan nog 2 tot 4 weken dragen zijn Immuniteit: toedienen van vaccins 3.2.5 voorwaarden voor Salmonellose * voedingsmiddel = besmet * voedingsmiddel = geschikte VB * tijd lang genoeg en temp moet goed zijn * zure pH van maagsap werkt bactericidaal o.a. tegen Salmonella 3.2.6 Voorzorgsmaatregelen * vermijd contaminatie * persoonlijke hygiëne * Salmonella kan vernietigd worden door pasteurisatie, sterilisatie en γ-irradiatie 3.3 opsporen van Salmonella in voedingsmiddelen (ex) 3.3.1 Situering * Familie = Enterobacteriaceae * Veel suikers worden vergist met zuur en gasvorming * nauw verwant met Shigella spp. H2S productie Citraat Lysinedecarboxylase G. salmonella Ja Pos. Pos. G. Shigella Nee Neg. neg. 3.3.2 determinatie In 3 stappen 1) aanrijking 2) isolatie 3) identificatie 28 3.3.2.1 de aanrijking 1) niet selectieve aanrijking (TSB) 2) selectieve aanrijking Tetrathionaatbouillon * Tetrathionaat (Na2S2O3) gereduceerd door jodium tot Na2S4O6 * basis + CaCO3 voorkomen dat ov. Zuuproductie tot autosterilisatie gebeurd * VB wordt gekookt en dan lugol toevoegen Resultaat * Alle bacteriën die het tetrathionaat reduceren kunnen zich massaal ontwikkelen zoals Salmonella spp. Selenietbouillon * VB gesteriliseerd in warm water bad * Seleniet remt G+ en ook E. coli en proteus spp. Indien in klein aantal aanwezig Rappaport-vassiliadis-bouillon * Inhibitoren: MgCl2 en malachietgroen versterken elkaar. * remt G-, E. coli, Proteus, Pseunomonas en Shigella Werkwijze * 25 g monster + 225 ml van aanrijkingsmedia verhouding 1/10 * incubatie bij 43°C selectiviteit bevorderd (meeste groeien niet/sterven af boven 37°C) 3.3.2.2 De isolatie Op vaste VB ! ! * 1 öse uitstrijken op selectief isolatiemedium 3.3.2.2.1 Bismuthsulfiet-agar * bevat: Bi2(SO3)3, briljantgroen, FeSO4 Inhibitoren Door Salmonella gereduceerd tot zwart FeS en bruin Bi2S3 Bi2(SO3)3 + FeSO4 FeS + Bi2S3 29 3.3.2.2.1 Salmonella Shigella agar (SS – agar) * C-bron = lactose Salmonella en Shigella zijn lactose neg. (geen zuurvorming uit lactose) * Galzouten remmen G+ * Briljantgroen remt lactose pos. anaëroben * Voor H2S detectie Na2S2O3 en Fe3+citraat aanwezig * indicator neutraalrood 1) 2) 3) 4) Salmonella spp. Shigella Citrobacter spp. Lactosevergisters doorschijnende kolonies met zwart ingezonken centrum doorschijnende kolonies roze kolonies met grijszwart centrum kolonies met roze centra 3.3.2.2.3 Mac conkey – agar * lijkt goed op SS maar zonder H2S detectie en briljantgroen * isolatiemedium = minder selectief * wordt gebruikt hij het coliformenonderzoek 1) Salmonella spp 2) E. coli 3) M.R.S.A. Kleurloze kolonies rode kolonies groenbruine kolonies die fluoriscerend zijn 3.3.2.4 Manitol-lysine-kristalviolet-briljantgroen-agar (MLCB) * C-bron = mannitol (Salmonella is mannitol pos.) * aminozuur = lysine (Salmonella decarboxyleert lysine tot primair amine cadaverine) * Inhibitoren = kristalviolet, briljantgroen * Voor H2S detectie Na2S2O3 en Fe3+citraat aanwezig 1) H2S + Salmonella Grote paarszwarte kolonies 2) H2S – Salmonella paarsgrijze kolonies met ingezakt centrum Mannitol zuurvorming pH ↓ NH2 | R – C – COOH | H CO2 ↑ NH2 | R–C–H | H = cadaverine pH ↑ [Mannitol] < [Lysine] pH ↑ 3.3.2.2.5 Xylose-lysine-deoxycholaat-medium (XLD) * aminozuur = lysine (Salmonella decarboxyleert lysine tot primair amine cadaverine) * suikers = Xylose, lactose en sucrose * Voor H2S detectie Na2S2O3 en Fe3+citraat aanwezig 30 1) Salmonella * enkel zuur uit xylose, decarboxyleert het aminozuur lysine * [lys] > [xyl] basische reactie van indicator (rood) * Vorming van Fe2S3 rode kolonies met zwart centrum 2) Shigella * geen zuur uit aanwezige suikers, geen decarboxylering van lysine * niet sulfietreducerend * rode kolonies 3) Coliformen * groeien moeizamer * grote hoeveelheid zuur uit lactose / sucrose gele, doorschijnende kolonies 3.3.2.2.6 Modified Semi-solid Rappaport Vassiliadis-medium (MRSV) * halfvast medium * Inhibitoren = malachietgroen & MgCl2 * VB koken en koelen, nadien novobiocine toevoegen * VB enten met 3 dr. v/d aanrijking * Recht incuberen bij 43°C Beweeglijke Salmonella strokleurige kolonies aan de rand v/d inoculatie Omgeven door een halo (tek) 3.3.2.3 De inditificatie = biochemische reeks * vertrekken van kolonie gegroeid op isolatiemedia * enten op ureum bouillon of BHi * Salmonella = urease negatief Principe v/d ureasetest * bacterie produceert enzym urease kan ureum afbreken t.g.v. productie CO2 en NH3 ↓ NH2 pH stijgt || ↓ O = C – NH2 + H2O 2 NH3 + CO2 indicator word rood * VB = ureumbouillonbasis * verdeeld in cultuurbuisjes * autoklaveren * Indicator = fenolrood 31 Ureum = thermolabiel component ↓ Via bacteriefilter toevoegen aan ureumbouillonbasis eindconc. = 2% Na steriliteitscontrole VB = geel en helder (steriel) VB = roze (besmetting met luchtkiemen die urease pos. zijn) 1) Urease pos = NH3 vorming, VB word alkalisch pH ↑, indicator wordt rood Vb = Proteus spp. 2) Urease neg = groeien in medium, geen kleurverandering Vb = Salmonella spp. 3) zwak urease pos. = zijn na 48 uren incubatie nog urease neg. Vb = Enterobacter Ureasetest = belangrijke biochemische test voor de Enterobacteriaceae 3.3.2.3.1 motility test Zie 2.4.5.3.3 Salmonella spp. motility pos. (uitz.: S. Gallinarum en S. pullorum) 3.3.2.3.2 indooltest zie 2.4.5.3.2 Salmonella indool neg. 3.3.2.3.3 Decarboxylasetest Nagaan of kiem AZ kan decarboxyleren de decarboxylasebasis * VB bevat weinig glucose * indicator = broomcresolpurper (z = geel, b = paars) * verdeeld in cultuurbuisjes * steriliseren Decarboxylasebasis + AZ * AZ = thermolabiel toevoegen na autoclaveren via bacteriënfilter toevoegen voor autoclaveren, maar 10 min. ipv 20 min 1) lysine.HCl 2) ornithine.HCl behandeld met HCl, betere oplosbaarheid 3) arginine.HCl eindconc. = 1% 32 toevoegen AZ 1) kleur basis wordt geel door HCl pH aanpassen met NH4OH 2) VB te alkalisch kiemen groeien niet meer pH aanpassen * enten + laag vloeibare, steriele paraffine (anaëroob) ↓ Oxidadatieve deaminatie van AZ door O2 vermijden (vorming NH3) NH2 | H2O NH3 R – C – COOH | H OH | oxi R – C – COOH | H O || Krebsyclus R – C – COOH CO2 + H2O ketozuren pH ↑ B.C.P. = paars lucht O2 resultaat 1) decarboxylasebasis + weinig glucose info over glucose omzetting - glucose verzuurd = indicator geel - geen pH wijzing 2) decarboxylasebasis + AZ info over decarboxylisering van AZ tot primaire aminen - reageren in alkalisch midden NH2 || R – C – NH2 | H NH2 || R – C – H + CO2 | H Lysine cadaverine + CO2 Ornithine putrescine + CO2 Arginine agmatine + CO2 In decarbonxylasebasis + AZ zit ook glucose beide buisjes beoordelen Glucose omzetting AZ decarboxylatie Kleur basis Kleur basis met 1% AZ Paars Paars + Paars Paarser + Geel Geel + + Geel paars ↓ Toch paars doordat conc. AZ 20 x groter is. 33 Verschil Paars / paarser - aan basis x dr. HCl toevoegen tot kleuromslag - aan basis + AZ evenveel druppels zuur toegevoegd Glucose omzetting AZ decarboxylatie Basis Basis + AZ Geel Geel + Geel paars 3.3.2.3.4 Methylrood – “voges proskauer”-test (MRVP) Enterobacteriaceae ingedeeld in 2 groepen volgens reducerend vermogen 1) - door enzymatische werking een gebufferde glucosebouillon met veel zuren verwekken. (azijnzuur, melkzuur,wijnsteenzuur, … en weinig ethanol) - pH medium > 4,4 indicator methylrood = rood (Z = rood, B = geel) 2) – glucose verzuren niet zo ver door (meer ethanol productie en 2,3 butyleenglycol) ↓ Tussenproduct = acetylmethylcarbinol = AMC = 3-hydroxybutanon ↓ Aangetoond met VP test VB = MRVP – medium - bevat AZ argenine - bevat gebufferd pepton Na steriliteitscontrole doorzichtig (als H2O) * verdeeld in 2 cultuurbuisjes. Buis 1 MR test Buis 2 VP test MR test: rode kleur = pos. reactie Gele keur = negatieve reactie VP test Toevoegen katalysator α – naftoloplossing (of creatine oplossing) Toevoegen base – opl. KOH (of NaOH) * in volgorde ! * goed geschud goede luchtcontact * 10 min wachten Resultaat vorming koperrode kleurstof = pos. MR + MR MR MR + VP VP + VP VP + E. coli, Salmonella Enterobacter Glucose neg bacteriën Proteus mirabilis (zwakke MR en zwakke VP) 34 3.3.2.3.5 Kliglertest VB = Kligler iron agar (KIA) - bevat glucose (1g/l) en lactose (10 g/l) - H2S detectiemiddel Na2S2O3 en Fe(citraat) Indicator = fenolrood (Z = geel, B = rood) * KIA koken, verdelen in cultuurbuisjes * autoclaveren * schuin stollen korte tong (slant), grote but (stomp) * Steekenting en zigzagenting Resultaat Suikers = C-bron vooraleer AZ uit pepton word afgebroken (meer E uit suikers) ↓ Enkel aëroob afgebroken 1) enkel Glucose 0,1%vergist kleine hoeveelheid zuur : indicator wordt geel ↓ Glucose = op, bacterie kan geen lactose vergisten afbreken pepton ↓ Aan de tong oxi. Deaminering aan de luchtO2 met vorming NH3 en ketozuren ↓ Verder afgebroken door krebscyclus tot CO2 en H2O Zure reactie aan tong = tijdelijk. KIA gele stomp, rode tong 2) enkel lactose 1% vergist zure reactie blijvend ↓ Tong en stomp = geel 3) Glucose en lactose vergist tong en stomp = geel * soms gasvorming * soms H2S productie uit zwavelhoudendeAZ stomp = zwart Tong + geel Rood Stomp + geel - Rood Gas + Gasbellen Nihil H2S + Zwart Niet zwart * in volgorde aflezen ! ! ! indeling van Kliglergroep * Salmonella spp. Behoort tot -+++ Belgische vlag configuratie (rood, geel, gas, zwart) citraa 35 3.3.2.3.6 Triple sugar iron agar (TSI) = CLED medium * 3 vergistbare suikers 1) Glucose 1% 2) Lactose 10% 3) Sucrose 10% * H2S detectiemiddel (Na2S2O3 en Fe+3citraat * indicator = fenolrood * gekookt, verdeeld in cultuurbuisjes, geautoclaveerd * VB schuin stollen ! * Steek en zigzag enting Aflezing * geen suiker vergist VB = rood * enkel glucose vergist Stomp = geel, tong = rood (oxidatieve deaminering door lage conc. aan glucose) * andere mogelijkheden = Volledig geel * gasvorming in en onder de stomp bekeken * H2S vorming zwarte neerslag Stomp Rood Geel Glucose Glucose + Rood Geel Tong Lactose – sucrose a lactose + en sucrose – b lactose + en sucrose – c lactose – en sucrose + * Aflezen in volgorde bepalen TSI groep Onderscheid tussen b en c CLED medium gebruiken ↓ = Cysteïne-Lactose-Elektrolyten-Deficiënt-medium * AZ cysteïne + suiker lactose = bevordert groei van M.O. * geen elektrolyten bacteriën niet uitzwermen * indicator = broomthymolblauw * gekookt, gesteriliseerd, in petriplaten gegoten * uitdunningsenting vertrekken van BHi * omgekeerd incuberen Aflezing * lactose pos gele kolonies * lactose neg blauwgroene kolonies * reinheid van cultuur controleren kolonies met verschillend kleur = besmetting van de BHi 36 en b niet op het CLED medium gescheiden. * salmonella glucose +, lactose -, sucrose -, soms gas en H2S + (Belgische vlag conf.) a 3.3.2.3.7 Fenylanalinedeaminasetest = APP of PA tet VB = fenylalani-agar Bevat fenyline * gekookt, verdeeld in cultuurbuisjes, autoclaveren * volledig schuin stollen (goede luchtcontact oxidatie) * massaal enten over het gehele opp. Aflezing * Fenylalaninedeaminase aanwezig fenylalanine afgebroken tot fenylpyrodruivenzuur * Na deaminatie oxidatie door luchtcontact NH2 | CH2-CH-COOH | aminozuuroxidase O || CH2-CH-COOH | + NH3 (= APP= Fenylalanine + Fe3+ geen reactie APP + FeCl3 groenblauw oxidatieproduct Aflezing tong overspoelen met FeCL3 APP + Groenblauwe verkleuring APP Geel van FeCl3 3.3.2.3.8 Katalasetest Salmonella is katalase pos. 3.3.2.3.9 Oxidasetest goed om familie aan te tonen Co-enzym cytochroom C aanwezig aantonen met e- donor: N,N,N’,N’-tetramethyl-p-fenyleendiamine (=TPD) Test genoemd naar enzym, co enzym wordt echter aangetoond. Chytochroomoxidase + co-enzym cytochroom C aanwezig 37 Cyt C (ox) cyt C (red) oxidase O2 traag * enzym niet aanwezig reactie kan doorgaan door oxidatie van luchtzuurstof Werkwijze Filtreerpapier * Verse TPD 1% opl. maken * in koelkast en afscherming licht bewaren * stuk filtreerpapier bevochtigen met TPD * bacteriën uitsmeren met pasteur pipet op bevochtigd stuk Aflezing Pseudonomadadeae Bacillus Enterobacteriaceae < 10 sec paarsblauw > 10 sec en < 1 min > 1 min Sterk oxidase pos Zwak oxidase pos Oxidase neg Na 1 min is door oxidatie van luchtzuurstof Methode van oxidasenstrips * Reactiezone op strip bevat TPD * met steriele pasteurpipet kolonie op reactiezone brengen < 1 min > 1 min pos neg TPD 3.3.2.3.10 Citraattest Synthetisch medium = 1 stikstofbron en C-bron = natriumcitraat Koserictraatmedium Indicator = broomthymolblauw (Z = geel, B = blauw) * verdeeld in cultuurbuisjes, steriliseren, enten en incuberen 38 Aflezing Citraat pos - groei citaatverbruik verbruik van N-bron NH3 laat pH stijgen broomthymolblauw = blauw Citraat neg Geen groei broomthymolblauw = groen Simmons’ citraatagar onderscheid tussen Salmonella en Shigella * vaste, synthetische VB * agar * indicator = broomthymolblauw * gekookt, autoklaveren, uitplaten. * massale enting * omgekeerd incuberen aflezing Citraat pos Groei citraat en N verbruik pH stijgt broomthymolblauw = blauw over de gehele plaat Citraat neg Geen groei groene plaat * bij enten geen bodem overdragen ↓ Niet enten vanuit een vl VB * niet hermetisch afsluiten, luchtcontact nodig 3.3.3 Serologie van Salmonella 3.3.3.1 soorten antigenen 3 soorten 1) somatische antigenen O gebonden en structuur als celwand polysachariden thermosstabiel 2) flagellaire antigenen H gebonden en structuur als zweepdraden eiwitten thermolabiel 39 3) virulente antigenen Vi aanwezig als Salmonella het levend individu verlaten heeft liggen op celwand (maskeren O-antigenen) alleen gedood door Vi serum vernietigd door warmte, verd. zuren en fenol (O-niet) * Antigenen vormen antigenisch potentiaal van Salmonella * in werkelijkheid = niet om telkens één O-antigen en één H-antigen 3.3.3.2werkwijze Groepsbepaling Species (variëten) samen in 1 groep als ze 1 of meer O – antigenen gemeen hebben Soort –of variëteitbepaling * Verdere indificatie via H-antigenen * 1 cultuur kan drager zijn van 2 verschillende H-antigenen = difasisch * cultuur bevat 1 soort H-antigen = monofasisch Fase 1 a,b,c, … Fase 2 1,2,3,… Salmonella Typhimurium komt het meest voor in België (± 57%) 3.3.3.3 Serologisch onderzoek volgens de objectglasmethode Eerst agglutinatie met het polyvalent O-antiserum * Pos = bepalen O-groep * Neg = mogelijkheid dat Vi, O maskeert ↓ Suspensie 1 uur, 60°C verwarmen (Vi-antigenen vernietigen) ↓ Terug agglutinatie uitvoeren 1) pos = bepalen O-groep 2) neg = geen Salmonella * O-groep bepalen d.m.v. specifieke O-antisera daarna H-groep bepalen met bacteriën in het condenswater van TSI-agar KIA, TSI 40 Neg: geen S.T. pos: i-fase ? Zwermmethode toepassen VB = half vast = Swarm - agar + 1,2 antiserum * in petriplaat gegoten * gedroogd + lijnenting Bacteriën zonder 1,2 antigenen zwermen uit Met 1,2 antigen worden vastgezet * van plaat overenten op TSI – agar ↓ Na incubatie, agglutinatie met i-antiserum 1) pos = S.T. 2) neg = geen S.T., wel 1,2 H-antigen * Sereologisch identificatie uitgevoerd na aflezing biochemische reeks. * Salmonella kan kruisantigenen bezitten met andere Enterobacteriaceae (Citrobacter) ↓ Verschil zoeken met ONPG test Pos = Citrobacter Neg = Salmonella * Co-aglutinatie = 2 verschillende bacteriën bevatten het zelfde antigen 3.3.4 Lysotypie van Salmonella = identificatie van M.O. door onderzoek naar hun gevoeligheid aan de werking van specifieke fagen. 3.4 Shigella Shigelose = bacillaire dysenterie epidemische ziekte in zomermaanden 3.4.1 Shigella Dysenteriae * Familie = Enterobacteriaceae * G- * niet sporenvormend staafje * onbeweeglijk 41 * geen kapsel * hittegevoelig (pasteurisatie) * gevoelig aan uitdroging en licht * aëroob als anaëroob * in levenmiddelen = beperkte levensduur Ziekte komt niet vrij voor in de natuur 3.4.2 Ziekte Veroorzaakt door M.O. * ontsteking dikke darm + zweervorming * ziekte = overgedragen tss zieke en omgeving * door consumptie besmet voedsel of drinkwater Toxinen Shigella in darm + groei gepaard met productie toxinen ↓ * Hittestabiel endotoxinen, O-antigen Toxine = enterotroop of neutotroop 3.4.3 Symptomen * Incubatie = 4 dagen * buikpijn, diarree, hoge koorts * veelvuldig slijmerige stoelgang + vermagering 3.4.4 Besmettingsbronnen * geen saprofyt * zeer korte levensduur in levensmiddelen * mens = besmettingsbron 3.4.5 Andere Shigella species 4 sereologische types 1) groep A S. dysenteriae 2) groep B S. flexneri 3) groep C S. boydii 4) groep D S. sonneï 3.4.6 indificatiereeks * glucosevergisting zonder gas (behalve groep B) * lactose-neg. behalve S. sonnei (laat) * H2S neg * urease – neg (geel, fenolrood, geen NH3 vorming) * citraat neg (simmons – citraat, groen) * lysinedecarboxylase-neg (beide buisjes geel) * kligler test (-,+,-,-) 42 3.5 Escherichia coli 3.5.1 De coliformen Omvat 4 genera 1) Escherichia 2) Enterobacter 3) Citrobacter 4) Klebsiella En sommige Serratia ondersheid van Enterobacteriaceae ↓ Lactosevergisting binnen 48 u, gepaard met gas en zuurvorming * G* niet sporevormend staafje * aëroob tot facultatief anaëroob * geen kapsel (behalve Klebsiella) * beweeglijk (behalve Klebsiella) * sterke vitaliteit weerstand tegen fenol, galzouten en bep. Kleurstoffen * goed geremd door seleniet, tetrathinaat, … * belangrijkste vertegenwoordigen E. coli E. coli hogere incubatietemp. wordt gebruikt om een fecale pollutie aan te tonen opsporing E. coli: 44°C (andere Enterobacteriaceae geremd) opsporing in water 37°C overige levensmiddelen: 30°C ↓ Sommige coliformen vormen geen gas bij 37°C, bij 30°C wel E. coli is * darmcommensaal die reeds optreedt kort na de geboorte ↓ Door melkvoeding kan in het begin overheersing van anaërobe lactosevergistende Bifidobacterium * in darm in competitie met aëroben of anaëroben. (aantal en afhankelijk v/d voeding) * natuurlijk habitat = spijsverteringskanaal, niet pathogeen. ↓ Is potentieel pathogeen 1) als ze men vind dan het M.O. in een steriel deel (bloed, urine, …) 2) als ze in groot aantal voorkomen op een slijmvlies (meestal kolonisatie, geen infectie) 3) bepaalde E.coli verwekken gastro-enteritis. (gevaarlijk voor zuigelingen) ↓ = gevaarlijke diaree 43 * Darmwand beschadigd door verwondingen v/e andere infectie colibacillose Symptomen * bloederige diarree * buikkrampen * lichte koorts * zelfimiterend (gaat vanzelf over) Bij kinderen of ouderen HUS-syndroom ↓ Rode bloedcellen worden afgebroken, nieren worden geïnactiveerd en er kunnen blijvende nierletsels voorkomen 3.5.2 Toxinen en andere metabolieten Toxinen * Exogeen neutotroop toxinen thermolabiel, verlammingsverschijnsel bij infectie * enterotroop endotoxinen thermostabiel Andere metabolieten E. coli produceert colilysine ↓ Haemolysine dat rode bloedcellen van paarden aantast β-lactamase produceren, zal de β-lactaman-antibiotica remmen ↓ Hierdoor ongevoelig voor penicilline 3.6 opsporing van coli-achtigen 3.6.1 situering Familie = Enterobacteriaceae * G- staafje * geen sporen * aëroob tot facultatief anaëroob * lactosevergisting binnen 48u met gas en zuurvorming * belangrijkste vertegenwoordigen = E. coli 3.6.2 isolatie * opsporing coliformen = belangrijk ↓ - Parameter voor hygiëne of onhygiëne. - klassieke bepaling bij drinkwateronderzoek 44 3.6.2.1 aangewende media bij onderzoek van vloeibare substraten 3.6.2.1.1 lactosebouillon * 1% lactose + nutriënt bouillon. * verdeeld in cultuurbuisjes, durhambuisje, steriliseren, enten * indicator = broomthymolblauw * zuurvorming en gasvorming gecontroleerd 3.6.2.1.2 briljantgroen-lactose-ossengal 2%-bouillon (BLO 2%) * C-bron = koolstof * briljantgroen remt lactose pos. bacteriën * galzouten remmen G+ kiemen + sommige Enterobacteriaceae * gasvorming = aanwezigheid van coliformen * groene kleur van VB wordt behouden 3.6.2.1.3 Minerals Modified Glutamante Medium * VB aangewend i.p.v. BLO 2% bij onderzoek van gechloreerd water * C-bron = lactose * indicator = broomcresolpurper * coliformen vergisten lactose met zuur en gasvorming ↓ Indicator = geel, gasbel aanwezig 1 of 2 of 3 wordt de MPN methode gebruikt om te tellen 1) 5 cultuurbuizen (100ml) + 20 ml VB + durhambuisje: enten met 10 ml drinkwater 2) 5 cultuurbuizen (20 ml) + 10 ml VB + durhambuisje: enten met 1 ml drinkwater 3) 5 cultuurbuizen (20 ml) + 10 ml VB + durhambuisje: enten met 1 ml van eerste dec. verd. * incuberen bij 37°C * aantal cultuurbuizen tellen met gasbel per decimale verdunning * kental samenstellen 3.6.2.2 aangewende media bij onderzoek van vaste voedingswaar Te onderzoeken eetwaar monster maken ↓ 10 g voedingswaar overbrengen in plastic zak + 90 ml tyrpton-soya-bouillon * stomacheren (eerste decimale verdunning) * verder decimaal verdunnen in fysiologisch water (voldoende ver VB niet zo selectief) * kleurreactie v/d VB beoordeeld 45 3.6.2.2.1 algemene telling van Enterobacteriaceae Violet red bile glucose medium (VRBG) * bevat kristalviolet (G+), neutraalrood, galzouten en glucose * koken * verdelen in cultuurbuisjes zonder te stollen. gebruikt als gietplaat * 1 ml vooraanrijking overbrengen in petriplaat + 10 ml VRBG * stollen * 2de laag VRBG opgieten dubbellagig (Entero’s = facultatief anaëroob) # KVE x reciproke waarde van de verd. factor = # KVE/g Volume inoculum (ml) Aflezing paarse kolonies 3.6.2.2.2 Voor telling van coliformen Tergitol-7-agar = “mossel”-fecale contaminatie-medium * C-bron = lactose * indicator = broomthymolblauw * Tergitol-7-natriumheptadecylsulfaat remt veel bacteriën maar geen coliformen * suplement = trifenyl-tetrazolium-chloride (TTC) * Gele kolonnies (zuurvorming uit lactose) * TTC gereduceerd door Enterobacteriaceae maar niet door coliformen ↓ Rode kolonies met een blauwachtige zone * G+ groeien niet * verdere bevestiging nodig Pseudomonas en gisten groeien op dit medium Endo-agar * C- bron = lactose * bevat Na2SO3 * moment van bereiding basische fuchsine toevoegen * platen in donker bewaren (roze kleur behouden) * coliformen rode kolonies ↓ Niet uit lactose maar uit acetaldehyde vorming Acetaldehyde bind met Na2SO3 fushsine behoud zo haar kleur Salmonella kleurloze kolonies op een roze fond 46 Mac Conkey-agar Rode kolonies Chromogenic E. coli/coliformen Medium E. coli produceert β-galactosidase en β-glucuronidase Coliformen alleen β-galactosidase In VB 2 kleurdragers (chromogenen) X-glu en X-gal X-glu functie = enzym β-glucuronidase aantonen, blauw ingebouwd chromofoor X-gal functie = enzym β-galactosidase aantonen, roze ingebouwd chromofoor * C-bron = lactose * indicator = neutraalrood * enten door open te strijken met glazen buis * controleren of er chromoforen vrijgesteld worden. E.coli paarse kolonies (mix van beide) Andere coliformen roze kolonies Niet coliformen strokleurige kolonies 3.6.2.2.3 Voor telling van E. coli * C-bron = lactose * inhibitoren = eosine + mehtyleenblauw E.coli kolonies met donkerpaars centrum en groene metaalglans vormt meer zuur dan andere coliformen ↓ pH, voldoende laag condensatiereactie tss beide kleurstoffen (vorming complex) ↓ Eosine-methyleenblauw-complex , precipiteerd op kolonies ↓ Groene metaalglans 3.6.3 Determinatie Typische kolonie enten in ureumbouillon biochemische reeks enten E. coli = urease neg 3.6.3.1 Kligler test * E. coli vergist glucose met gas en zuurvorming * Lactose ook vergist Volledig geel me gasbellen, H2S negatief ( +++- ) 47 3.6.3.2 IMViC schema = indool-methylrood-voges Proskauer-citraat E. coli = indool pos, methylrood pos, V.P. negatief en citraat negatief 3.6.3.3 Motility test E. coli = beweeglijk 3.6.3.4 Fenylalaninedeaminasetest E. coli = APP neg 3.6.3.5 Gelatinasetest E. coli = gelatinase neg 3.6.3.6 ONPG test * Uitgevoerd in 1 ml ringeropl. geen VB * massaal enten (M.O. kunnen hier niet op groeien) tot visuele troebeling * ONPG-disc toevoegen = o-nitrofenyl-β-galactopyrasnoside (kleurloos) * incubatie in waterbad (37°C) Aflezing Bacterie produceerd enzym β-galactosidase ↓ β-verb. wordt verbroken, ONPG omzetten tot o-nitrofenyl (ONP) en galactose ↓ = geel * Test = belangrijk bij onderzoek Entero’s. gedeeltelijke controle over lactose omzetting * Lactose omzetten bacterie in bezit van 2 enzymen: 1) permease 2) β-galactosidase Moet in de celwand aanwezig zijn ↓ Lactose opgenomen in cellichaam * β-galactosidase zet lactose om in glucose en galactose Permease β-galactosidase Lactose omzetting - + - + + + + - Nog andere testen uitvoeren, niet zeker 48 Na incubatie - + - toch soms lactose vergisten ↓ Oude cellen hebben permeabele celwand lactose toch opgenomen ↓ Onderscheid tss snelle en trage lactose vergisters Verband ONPG-test OPNG neg kiem = lactose neg OPNG pos kiem = lactose neg of pos 3.6.3.7 Malonaattest * V.B. = malonaatbouillon (synthetisch medium) * C – bron : natriummalonaat * N – bron : (NH4)2SO4 * indicator = broomthymolblauw * verdelen, steriliseren, enten en incuberen Malonaat + Groei Malonaat Geen groei Verbruik van Malonaat + N-bron NH3 komt vrij V.B. wordt basischer blauwkleuring * E. coli : Groen - malonaat negatief - mannitol positief - amylase negatief 3.6.3.9 amylasetest * V.B. = zetmeelbouillon-agar bestaat uit nutrient agar + 2% zetmeel * lijnenenting uitvoeren * minstens 48 uren incuberen * aantonen afbraak van zetmeel Aflezing 1) kijken of er groei is 2) plaat overvloeien met lugoloplossing (I2/KI) Amylase + amylse – 49 * Groeilijn = breed (geel) * Heldere zone rond groeilijn Zetmeel afgebroken tot polysachariden geen blauwkleuring met I2 Brede groeizone blauwe plaat zetmeel kleurt blauw met I2 3.6.4 Serologie 3.6.4.1 de coli-antigenen 1) somatische antigenen - = O – antigenen - gelegen op de celwand - hebben gluco-lipido-polypeptide-structuur - zijn hittebestendig 2) flagellaire antigenen - = H – antigenen - gelegen op de zweepdraden - hebben eiwitstructruur - zijn thermolabiel 3) K-antigenen - gebonden aan opp. v/d cel - K-aglutinatie overlapt O-aglutinatie Heeft 3 variëteiten 3.1) A-antigenen - vormen morfologisch kapsel - zijn thermostabiel bij 100°C, kapot bij 120°C 3.2) L-antigenen - zijn thermolabiel 3.3) B-antigenen - kapot na half uur op 100°C - overlappen met O-antigen 3.6.4.2 Diagnose van enteropathogene colibacillen Isolatie * enten van feces op selectieve V.B. (mac conkey-agar) * na 1 dag incubatie 3 rode kolonies zichbaar * alle3 over enten op TSA * zelfde avond afflutiantie Agglutinatie * op draagglas: te testen reincultuur + druppel pentavalent antiserum van groep 2, 3 en 4 * entlus v/d groei mengen met antisera tot homogene melkachtige suspensie - Grove agglutinatie < 5 sec in 1 v/d 3 antisera aanwezigheid van 1 v/d 14 sereotypes - fijne en laattijdige agglutinaties niet van belang Agglutinatieculturen behandeld met specifieke monovalente antisera 50 Confirmatie Bijkomende test identificatie van het O-antigen 3.7 infecties door vibrio 3.7.1 Morfologie en groei van Vibrio * G* kommavormige gebogen staafjes * aëroob tot facultatief anaëroob * beweeglijk * geen sporen * pH : 6,5 en 9,6 alkali-tolerant (aanrijking en isolatie) Bevat 2 menselijke darmpathogenen 1) Vibrio cholerae 2) Vibrio parahaemolyticus 3.7.2 Vibrio cholerae Toxine * Via besmet voedsel of water in spijsverteringskanaal v/d mens ↓ Vermenigvuldigen ↓ Secreteren een neuramidase-enzym en een toxine Beschadigd de slijmlagen ontregeld Na+/K+ transport in de darmwand uitdroging dood * > 70 sereotypes, slechts 1 produceert enterotoxine - is hittelabiel - eiwitstructuur Symptomen * incubatieperiode = 2 dagen * symptomen = braken, waterige diarree uitdroging ↓ Spierkrampen, gewichtverlies en anurie * infecties vooral bij fysische zwakke mensen * Gezonde pers goede maagsecretie: eten pH ↑ ↓ Bacterie sterft af doordat het alkalisch tolerant is * weinig eten problemen met maagsecretie te weinig eiwitten ↓ Bacterie door maag in dunne darm ziek 51 Algemene profylaxis en immuniteit * Streken waar cholera heerst quarantaines Immuniteit verworven door inenten van dode cellen (2 maal in 1 jaar) geen antibiotica ↓ Bij optreden van symptomen cellen gelyseerd voor vrijstelling enterotoxine 3.7.3 Vibrio parahaemolyticus * beweeglijk * in vaste V.B. vorming van peritriche zweepdraden * in vl. V.B. vorming van polaire zweepdraden * kiem = halofiel (zoutlievende bacterie) symptomen * korte incubatieduur (12 uur) * buikpijn, diarree, misselijkheid, braken * laag sterftecijfer * geen immuniteit Besmettingsbronnen zeewater, vissen (vooral in warme kustwaters) 3.7.4 opsporing van Vibrio in levensmiddelen Aanrijking * in alkalisch peptonwater * 10 g monster overbrengen in 90 ml peptonwater * incuberen Isolatie * op thiosulfaat-citraat-bile-sucrose-agar (TCBS) * niet autoklaveren * in peptriplaten gieten * omgekeerd incuberen Aflezing * door Na2S2O3 en Fe3+ - citraat H2S detectie * galzouten remmen G+ * C-bron = sucrose * indicator = broomthymolblauw * pH = 8,6 52 Vibrio: Zijn sucrose + gele kolonies Vibrio p. uitzondering: is sucrose neg. groenblauwe kolonies Pseudomonas ook groen verder uitzoeken Bep. Kokken ook geel verder uitzoeken 3.9 infecties door campylobacter * zit niet in een “echte” familie * is moeilijk kweekbaar * even belangrijk als Salmonella 3.9.1 situering van Campylobacter in de taxonomie * samen met 5 andere geklasseerd: de vibroïde, G- staafjes * morfologie brengt ze samen 3.9.2 Morfologie * klein, niet sporevormend G- staafje * typische kurkentrekkerbeweging * oude culturen worden coccoïd (bolvormige cel) = teken van degeneratie * plat, grijsblauw en lijken zeer sterk op waterdruppels * gramkleuring + zuurvaste kleuring = goed 3.9.3 Biochemische en fysiologische eigenschappen * is een micro-aërofiele soort = zuurstof arme omgeving werken met gecontroleerde atmosfeer (5% O2, 10% CO2, 85% N2) * optimum temp = 42°C, < 25°C geen groei * koolhydraten niet geoxideerd * Krebcyclus bestaat wel. * Energie geleverd door oxidatie van verb. zoals citraat, … Katalase + Oxidase + VP – Indool – Methylroodrest – ≠ AZ worden gedecarboxyleerd * gevoelig voor NaCl (1,5% in H2O en 2,5% = dood) * gevoelig voor tal van antibiotica selectiviteit bevorderen 3.9.4 ziekteverschijnselen door Campylobacter * = darmcommensaal bij dieren (vooral kip) ↓ Moeilijk infectie tegengaan = reizigersziekte 53 3.9.7 isolatie en identificatie Gebruik gemaakt van de atmosfeer, temp, VB met antibiotica en afwezigheid van suikers Vooraanrijking * Zijn aanwezig in levensmiddelen in subletale vorm. ↓ Cellen terug in normale toestand brengen door vooraanrijking * vooraanrijking in niet TE selectief medium BHi zonder suiker * incubatie = 37°C in gereduceerde atmosfeer * overenten op normale aanrijkingsVB Aanrijking * gebruik gemaakt van zelfde basismedium als vooraanrijking + toevoegsels ↓ Inhiberen voor andere bacteriën, bevorderd voor campylobacter Bv: bloed of antibiotica Isolatie * Op vaste VB * zelfde basismedium als de vooraanrijking + toevoegsels (≠ antibiotica’s, redoxverlageres en bloed) * isolatiemedium = campylosel-agar vaste VB + 5% schapenbloed + ≠ antibiotica’s * incuberen bij 42°C * micro-aërofiele atomosfeer 2 kolonies komen voor 1) op verse vochtige platen platte, gespreide kolonies met onregelmatige uitzicht 2) droge oudere platen ronde gelijkmatige kolonies beide zijn haemolytisch en grijs van kleur * isolatimedium = Campylobacter Blood Free Selective medium ( VB zonder bloed) * grijze kolonies op zwart medium * verschillende M.O. kunnen groeien op media ↓ meestal witglanzend van kleur, soms haemolytisch soms verworpen als campylobacter * verdachte kolonies levend preparaat gemaakt en Ziehl’s cafbofuchsine-kleuring ↓ typische kurkentrekkerbeweging + kommavormige celmorfologie = 1ste bevestiging * verder overgeënt op BHi katalase en hippuraattest uitvoeren * Campylobacter = oxidase pos 54 3.10 Listeria * is aanwezig in verschillende zuivelproducten 3.10.1 situering van listeria in de algemene taxonomie * Behoort tot de regelmatige, niet – sporevormende, G+ staven * nauw verwant met Lactobacillus onderscheid door beweeglijkheid en katalase + * Listeria = afzonderlijk geslacht 3.10.2 Morfologie * korte staafjes * afgeronde cellen * komen vrij algemeen voor bij overenting in vl milieu * er komen 2 verschillende vormen voor V en Y vorm (verwarring met streptococcus) * heeft een typische tuimelende beweging ! ! door peritriche flagellen ↓ Slechts gevormd bij vermenigvuldiging bij 20 – 25 °C ↓ actiever bij 25°C dan bij 37°C = hoofdeigenschap * kolonies = rond met blauwdruppel-uitzicht en grijsblauwe schijn * bij Henri-belichting (45°) kleur over naar typische groenblauwe keur ↓ Herkenningsmiddel voor Listeria 3.10.3 biochemische en fysiologische eigenschappen * Optimale groei tussen 30 en 37°C * Vermenigvuldigen tussen 1 en 45°C ↓ Lysteria aangerijkt bij koude temp. * Lysteria is alkalitolerant * bij lage pH sterk geremd * E-bron = glucose * metabolisme via glycolyse * citraat wordt niet afgebroken * ≠ groeifactoren (vitamines, AZ) noodzakelijk voor de groei * katalase + * methylrood + * VP + * oxidase test – * indool – * H2S productie – (IMViC -++-) * resistent tegen bepaalde antibiotica en remstoffen 55 3.10.4 Ziekteverschijnselen bij Listeriosis * = infectieziekte * kans op infectie = zeer laag ↓ Personen uit risicogroep (zwangere vrouwen, pasgeborene, bejaarde, …) ↓ - hevige hoofdpijn, koorts, stijve nek ↓ hersenvliesontsteking ( † 48u) - enderocarditis (hart), longontsteking en conjunctivitis (ogen) * Zwangere vrouwen grieperig, hoofdpijn en keelpijn - voor moeder = geen probleem - voor kind = dood of ziek geboren († 7 w) * behandeling = niet moeilijk wel voldoende lang gebeuren 3.10.5 voorkomen van Listeria * in darmen van dieren normaal geen last. (schapen = gevoelig) * in melk en afgeleide producten 3.10.6 isolatie en identificatie * isolatietechniek niet bepaald door de groeimogelijkheden ↓ Koude aanrijkingsmethoden Aanrijking nodig * bep. hoeveelheid monster in selectief aanrijkingsmedium * 6 weken bewaren op temp = 4°C ↓ Lage incubatietemp + aanwezigheid inhibitoren selectieve aanrijking * te selectief medium = minder goede resultaten bij koude aanrijking alleen gebruiken bij warme aanrijking Aanrijkingsmethode bij hogere temp. * hoge temp = selectievere aanrijking ↓ Met: - LEB (Listeria Enrichment Broth) - FRASER Broth Isolatie beide 4 d incuberen op 25°C * met het - Oxoford – medium - Palcam – medium * selectiviteit = combinatie van inhibitoren zwarkleuring VB (zie reactie hieronder) 56 FRASER: Alle disteria Aesculine Aesculitine + glucose Fe3+-citraat Zwarte neerslag * Palcam medium minder antibiotica en 1 suiker = mannitol ↓ Lysteria = mannitol – en aesculine + ↓ Zwarte kolonies met krater in het centrum op rode achtergrond * Lysteria = alkalitolerant pH wordt verhoogd door KOH opl Bevestigde testen * verdachte kolonies overgeënt op TSA ↓ Verdere testen uitoeren 3.10.7 Besluit * tolerantie = minder dan 100 / g 3.11 Infecties door D-streptococcus spp. 3.11.1 Het genus Streptococcus Familie = Lactobacillaceae. Streptococcus spp. * G+ * rond tot eivormige cellen (kettingen) * onbeweeglijk * niet spore vormend * anaëroob tot microfiel – aëroob 3.11.2 de indeling of identificatie * α – haemolyse vergroening op de bloedplaat door H2O2 ↓ Niet ontbonden door enzym katalase (zijn katalse -) * β – haemolyse op bloedplaat: helder kofje rond iedere kolonie ↓ Rode bloedcellen zijn er opgelost * γ – haemolyse geen visuele ≠ op bloedplaat 57 3.11.2.1 Strep. die een specifieke koolhydraat bezitten: polysaccharide c. 3 groepen van belang 1) Lancefieldgroep A * = Streptococcus pyogenes * belangrijkste menselijke pathogeen * veroorzaken allerlei ontstekingen op slijmvliezen (angina, roodvonk) * β – haemolytisch * gevoelig voor lage conc. bacitracine * temp = 10, temp = 45 geen groei 2) Lancefieldgroep B = Streptococcus agalactiae * veroorzaakt infecties bij pasgeborene * urinaire infecties bij mens * β – haemolytisch * resistent tegen antibioticum bacitracine 3) Lancefieldgroep D * behoort tot commensale darmflora * gewoonijk niet haemolytisch (γ) * sommige: sterk β – haemolytisch of zwak vergroenend (α) * groei bij 10 en 45°C 2 groepen 3.1) fecale streptococcus spp - weerstandig aan bacitracine en 40% gal - ontbind aesculine in glucose en aesculitine zwarte neerslag met ijzerzouten - M.O. opgespoord om fecale pollutie aan te tonen 3.2) niet-Enteroccus spp - species: Streptococcus equinus en Streptococcus bovis ↓ ↓ * Is darmcommensaal * is darmcommensaal bij rund * Komt niet voor bij mens * komt voor bij mens * Niet gevoelig aan penicilline * Gevoelig aan penicilline 4) Lancefieldgroep N * melkstreptococcen (Lactococcus lactis) behoren tot deze groep * komen voor in melk 58 3.11.2.2 Streptococcus zonder specifiek koolhydraat De viridansgroep * M.O. zijn commensaal in mondholte en darm * gekenmerd door α – haemolyse De Pneumokokken * 1 soort = klinisch belangrijk: Streptococcus pneumoniae * zijn G+ diplokokken met kapsel * α – haemolyse * gevoelig aan antibioticum optichine De strikt anaërobe Streptococcus spp. Ondergebracht in genus Peptostreptococcus 3.11.3 voorkomen en pathogeen vermogen van fecale Strep. spp. * commensaal in de darm ↓ Steeds gezocht in voeding en drinkwater * veroorzaakt diarre, misselijkheid en braken * kleine aantallen in mond en slijmvliezen vagina * zijn potentiaal pathogeen komen terecht in steriel lichaamsvocht: infecties - urinaire infecties - infecties van galblas en galwegen - bacteriële endocarditis 3.12 opsporing van D-Streptococcus spp. in levensmiddelen 3.12.1 situering * Famile = lactobacillaceae * Genus = Streptococcus * Lancefieldgroep D (D-streptococcus) 3.12.2 hoofdeigenschappen van fecale Strep. ! ! ! * groeien niet overvloedig op vaste media * koolhydraten en polyhydroxyalcoholen afgebroken Homofermentatief heterofermentatief ↓ ↓ - vorming melkzuur - vorming melkzuur + azijnzuur, ethanol en CO2 * micro-aërofiel tot anaëroob * alkalitolerant * halofiel 59 * resistent tegen methyleenblauwmelk (0,1%) * katalase neg * 40% gal en 10% bloed groei mogelijk * familie * resistent aan basitracine * omzetting aesculine 3.12.3 isolatie en determinatie 3.12.3.1 voorbehandeling * 10 g monster + 90 ml steriel trypton-soya-bouillon * homogeniseren en stomacheren 3.12.3.2 isolatie Slanetz en Bartley medium * V.B. : niet geautoclaveerd selectiviteit gaat verloren * V.B. verwarmt tot kookpunt * 30 sec roeren agar lost op * V.B. uitplaten * enten als strijkplaat * incubatie bij 44°C Aflezing * V.B. bevat natriumazide (NaN3) remt G* indicator = trifenytetrazoliumchloride (TTC) ↓ Gereduceerd tot formazan (roodbruin) Kanamycine-aesculine-azide-agar (KAA) * kanamycine = supplement toevoegen aan medium * autoclaveren en uitplaten * enten als strijkplaat * incuberen bij 44°C Aflezing * NaN3 remt G* kanamycine = breed spectrum antibioticum * incicator = aesculine zwarte neerslag * verdere determinatie nodig 3.12.3.3 bevestiging * Katalse - 60 3.12.3.4 determinatie * specificatie binnen de groep suikervergisting nagaan * ≠ tussen Enterococcus en Strep. bovis aangetoond met antibiogram ↓ ↓ - Gevoelig voor penicilline gevoelig aan antibiotica waar entero resistent tegen is - resistent tegen ≠ antibiotica 3.12.4 kwalitatieve bepaling * kijken of ze aanwezig zijn SF-medium ↓ - medium bereid - verdeeld in cultuurbuisjes, gesteriliseerd, enten - incubatie bij 44°C Aflezing * NaN3 remt G* C-bron = glucose * indicator : broomcresolpurper Glucose + Indicator gele kleur 61 Fermentaties Hfst 1: fermentatieve bereiding van azijnzuur CH3COOH 1.1 Azijnzuurbacterie 1.1.1 algemene eigenschappen * strikt aërobe staafjes * groei bij lage pH (4 – 4,5) * G* geen sporenvorming * polymorf * beweeglijk / onbeweeglijk * soms pigmenten / celluloseproductie * komt voor in de natuur 1.1.2 Taxonomie Familie = Acetobacteriaceae 1) Genus = Acetobacter * slechte azijnzuurbacterie * overoxidysers oxideren ethanol tot azijnzuur, oxideren azijnzuur verder tot CO2 en H2O 2) Gluconobacter * goede azijnzuurbacterie * underoxidysers geen verdere afbraak van azijnzuur 1.1.3 Industriële stammen * gestart van geschikt M.O. vlug mutaties mutant-meng-cultuur Tijdens fermentatie selectie zodat * allen azijnzuurtolerante over blijven * geen overoxidaties van azijnzuur gebeuren * er weinig behoefte aan extra-nutriënten * hoge productiesnelheid is * met faag-resistente stammen gewerkt Entculturen * G. acetigenum - zeer beweeglijk, kleurt met I2 blauw - ethylacetaat als nevenproduct - optimale temp = 33°c * G. orléans - oudste * G. scheuzenbachii - meest gebruikt - optimale temp = 25-27,5° (temp > 37°C geen azijnzuurvorming * G. xylinoïdes 62 A. ascendens en A. xylinum - zijn overoxydisers - slijmvormers - vormen langzaam azijnzuur maar snel slecht smakende stoffen - indien voorkomt pasteuriseren In bier Overoxydisers = ongewenste besmetting (bier slijmerig en zuur) 1.2 Biochemie v/d azijnzuurvorming Ethanol azijnzuur = tweestapsreactie * sterk aëroob en exotherm Fig. zie p3 O O || || C6H12O6 CH3 – C – COOH CH3 – C – H Glucose pyrodruivenzuur formaldehyde NADP+ = Nicotineamide-adenine-dinucleotide-fosfaat ↓ Neemt H+ op ↓ H+ wordt getransfereerd naar cytochroomsysteem (gelegen in de mitochondriën) ↓ H+ bind aan zuurstof tot H2O 1.3 voedingsvereisten 1.3.1 alcohol = C-bron * ruwe of gezuiverde fermentatieve ethanol moet verdund zijn ↓ * Conc > 14 % alcohol onvolledig geoxideerd 10 à 13 % ↓ Bacteriële film moeilijker gevormd * conc = te laag verliezen van azijnzuur door verdere afbraak 1.3.2 Nutriënten * ruwe grondstoffen geen extra toevoegingen * soms fosfaten, droge gist of gistextracten Voor azijn met meer dan 12 % azijnzuur - glucose - fosfaten - sulfaat - sporenelementen 63 1.3.3 zuurstofbehoefte = sterk aëroob proces * 1120 l lucht / kg glucose * lucht = slecht oplosbaar in water meer volume nodig dan theoretisch bepaald Omrekening zie p 4 1.4 fermentatieprocessen 1.4.1 Orléans-proces = oudste bereidingswijze * oxidatie in open vaten van ± 200 l * 1/3 gevuld met mengsel (wijn, ruwe wijnazijn en azijnzuurbacterie) * M.O. = Gluconobacter orléans * temp = kamertemp. * exotherm proces * proces teneinde als alcoholgehalte < 0,2% * aan opp vlottend houten rooster met azijnzuurbacteriën ↓ In openingen bacterie vormen een vlies ↓ ↓ Hier gebeuren oxidaties ↓ ↓ ↓ Belangrijk per dag: 0,5 l/m2 opp. bact vlies toevoegen * na fermentatie ruwe azijn afgetapt, bacteriële film bewaard. 1.4.2 Trickling-generator * tank = Frings-generator (luchtdicht uit cypressenhout) * onderaan tank = berkenhoutkrullen op houten traliewerk * helemaal onderaan = collectiekamer * Mengsel naar pomp gestuurd, via warmtewisselaar naar boven gestuurd; * mengsel over houtschavelingen verspreid door sproeier * zuurstofvoorziening = onderaan tank via luchtfilter * temp gemeten op verschillende hoogten - bovenaan = 28°C - onderaan = 35°C afkoelen * Toevoerleiding = roestvrij staal * mengsel herhaaldelijk doorstromen azijn wordt sterker * einde ethanolconc. kritisch ↓ Meer dan 0,2% residu alcohol overblijven (cellen sterven anders af) * Cellimmobilisatie cellen blijven grotendeels vastzitten bij aftapping ruwe azijn * rendement = 90% door sterke aëratie vervluchtig een deel van azijnzuur en ethanol 64 1.4.3 submersproces * Proces afgeleid van antibiotica-submersfermentatie * gebruik van Frigs-acetaror * aëratie = zeer efficiënt * frigs-aërator zeer fijne luchtbelletjes verspreid * keerschotten verspreid de lucht gelijkmatig * zuustofgebrek = onmiddellijk gevolg op leefbaarheid van Gluconobacter Koeling via interne koelspiralen Inoculatie via ruwe azijn uit vorig proces Productie = 10 maal sneller dan vorige proces Tijdens fermentatie: 0,2% alcohol blijf tover ↓ 35% v/d azijnvl. wegpompt, vervangen door ethanol, wijn, … cyclus herhalen * bacteriën afgescheiden door filtratie en bezinking. 1.5 behandelingen van azijn na microbiële fermentaties * filtreren grote troebele deeltjes verwijderen * membraanfiltratie verwijderen bacteriën * Kiezelgührfiltratie adsorptie v/d kleinste troebele deeltjes * klaren donkere kleur houtkrullen verdwijnt na toevoeging K4Fe(CN)6 Hfst 2: Fermentatieve bereiding van melkzuur 2.1 Micro-organismen Fam: Lactobacillaceae ↓ Bevat de anaërobe Bifidobacteria - G+ - geen sporen Industrieel meest gebruikt = homofermentatieve bacteriën - lactobacillus bulgaricus - lactobacillus delbrückii Vw: * snel melkzuur produceren * zo weinig mogelijk nevenproducten Boterzuurbacterie (Clostridia) = gevaarlijk infectie-agent ↓ Melkzuurbacterie - onder optimale voedingswaarden enten - hun max. metabolisme doorvoeren bij hoge temp. 65 ↓ Keuze geschikte stammen vermindert Tempeff = zeer belangrijk op groei * L. bulgaricus * L. delbrückii beiden thermofiel + homofermenters 2.2 biochemie * Homofermentatieven - bezitten het enzym aldolase - geen glucose–6–fosfaat-dehydrogenase hebben dus verschillende enzymen * heterofermentatieven - eisen het omgekeerde 2.3 voedingsresten 2.3.1 koolstofbron Praktijk - glucose, sucrose of lactose - maïs of aardappelzetmeel na zure hydrolyse Keuze hangt af van Conc. hangt af van - de prijs - de aan te wenden M.O. - fermentatietemp - soort grondstof - vergistingvoorwaarden - varieert van 5 tot 20% 2.3.2 voedingsstoffentoevoegingen * Toevoeging nodig om actief metabolisme van melkzuurbact. te verzekeren ↓ Afhankelijk v/d gebruikte C-bron ↑ ↑ Verhogen rendement melkzuur door ↑ - additie van oplosbare org. Stikstofverb. (aminozuren, peptiden, nooit NH4+ zouten) - moutextracten - C.S.L. = Corn Steep Liquor (maïsweekwater) * Groeifactoren vitamine B2,PB, pantoteenzuur, … * groeisnelheid afhankelijk van vitamineconc. in medium * vetzuren stimuleren de groei 66 * fosfaten en mineralen stimuleert de melkzuurproductie 2.3.3 zuurstof Zijn anaëroob O2 overbodig 2.3.4 zuurtegraad * Controle pH van groot belang (5,5 – 6) ↓ Geproduceerd melkzuur remt groei van bacterie zelf ↓ Neutralisatie van gevormde melkzuur nodig tijdens fermentatie door carbonaten * pH < 4,5 fermentatie volledig geremd * pos. ionen vormen zouten v/h melkzuur pH ↑ 2.3.5 Fermentatieduur en rendement Rendement = 85 à 90% 2.4 Bereiding van melkzuurbacterie 2.4.1 inleiding * groot belang zuiverheid v/d grondstoffen kennen ↓ Mais, aardappelen, rijst, … ↓ Moeten gehydrolyseerd worden * vb v/d mouthydrolyse 1) hydrolysekuip voorzien van - roerder ↓ - verwarmings -en koelelement - Half gevuld met water - verwarmd tot 45°c 2) inbrengen - 3 liter melkzuur - 20 kg fijn gemalen groenmout - al roerend aardappelzetmeel toevoegen 3) - geheel 30 min verwarmen tot 70 à 75 °C - geheel koelen tot 56°C - groenmout toevoegen - mengsel 1°C / h verhoogd (4 à 5 u) 4) - inactivatie van enzymen door temp (80°C) - het gehydrolyseerde wort wordt verdund tot maltoseconc. van 10 à 11 % * uit lactose van melk ↓ melkzuur vormen 67 Kan als grondstof gebruikt worden Rijk aan veel zouten afscheiding = omslachtig * riet en bietmelassen melkzuur bekomen * uit sulfietloog melkzuur vormen ↓ door fermentatie van melkzuur door Lactobacillus pentosus 2.4.2 Inoculum (entingmateriaal) * grote hoeveelheden enten vergisting vlug en gemakkelijk gebeuren Inoculumbereiding * slentcultuur gesuspendeerd in maltextract ↓ - 25 uur incuberen bij 45°C - cultuur controleren op zuiverheid * cultuur overenten op 100 ml voedingsopl. + CaCO3 (neutralisatie van melkzuur, werkt inhiberend op bacteriën) * incuberen bij 50°C, 2 dagen * overenten in 1) kolf met 1 - 2 liter VB 2) kolf met 4 liter VB 3) tank met 20 – 50 liter VB 4) tank met 1000 – 2000 l VB * hiermee fermentatietank enten bereiding is verschillend naargelang het gebruikt substraat en het soort M.O. 2.4.3 melkzuurproces 2.4.3.1 melkzuurgisting uit zetmeel door discontinu proces: Lactobascillus delbrückii proces * conc. koolhydraten = beperkt (hoge conc niet gewenst) ↓ CaCO3 wordt toegevoegd voor neutralisatie = slecht oplosbaar * bovenaan fermentatietank zijn koel en warmwaterleidingen aan binnenwand bevestigd * fermenterende massa door roerwerk bewogen * pH cte houden door CaCO3 (5,5 a 6,0) * trage agitatie nodig om niet opgelost CaCO3 in suspensie te houden * begin fermentatie waargenomen door vorming van CO2 en warmte ↓ Gering verwarming nodig (50°C) * tijdens fermentatie, controles van - pH - microbiele infecties - temp - CO2 vorming - suikerconc. *einde gisting afhankelijk van de suikerconc. (2 – 4 dagen) ↓ 68 Moet kleiner zijn dan 0,1 % om snelle recovery te bekomen Zichtbaar door het ophouden van CO2 productie * Opbrengst = 93 tot 95% op basis van glucose Zuivering v/h melkzuur - - fermentatievloeistof wordt met H2SO4 behandelt zodat CaSO4 neerslaat na filtreren wordt filtraat onder zwak vacuüm ingedampt azijnzuur en propionzuur verdwijnen eliminatie van storende factoren: o kleurstoffen verwijderd door actieve koolstof o overgebleven zouten worden geëlimineerd door ionenuitwisseling o onaangename reuk- en smaakstoffen verdwijnen na behandeling met KMnO4 of H2O2 netto-resultaat: na indamping 80% geconcentreerd en gezuiverd melkzuur bekomen 2.4.3.2 melkzuurvergisting uit melk door het discontinu proces: Lactobacillus bulgaris proces * substraat = volle of afgeroomde melk ↓ Uit melk vooral caseïne met HCl of melkzuur neergeslagen * Inoculum bereiding = vorige * kleinere fermentatietanks of vorige ↓ Heeft speciale voorzieningen - stoomleiding onderaan Eerst: medium opwarmen Later: lactalbuminen coaguleren hierdoor - roerwerk en automatische temp. regelaar - beweegbare decanteerbuis * fermentatie duurt ongeveer 42u, bij 43°C * om de 6 uur wordt Ca(OH)2 toegevoegd pH cte houden Na eigenlijke fermentatie volgt de nabehandeling: - groenachtige fermentatievloeistof wordt door stoom verhit tot 96° coagulatie van de lactalbuminen optreedt en M.O. afsterven bovenstaande vloeistof is calciumlactaat aanwezig decanteerbuis heldere vloeistof afgelaten en gefiltreerd gefiltreerde fermentatiemengsel actieve koolstof of kiezelgühr gezuiverd wordt geconcentreerd in vacuümverdamper Ca-lactaat bij 10-15° gedurende 10 à 12h uitkristalliseren 2.4.3.3 melkzuurgisting in een continu proces 69 Apparatuur: vergistingstank - temperatuurregeling (43°), - roerwerk - aansluiting voor de legertank met melk en Ca(OH)2 Vergistingstank gevuld met gepasteuriseerde melk inoculum start vergisting bij 43° * heeft geen stoomleiding beesten sterven niet af ! * Lactoseconc. < 1% opnieuw melk en Ca(OH)2 toevoegen op zelfde moment: gelijke hoeveelheid gefermenteerde vl afgevoerd * in legertank verdere bewerkingen uitvoeren 2.5 eigenschappen en toepassingen van melkzuur Melkzuur is - stroperige, - kleurloze tot lichtgele vl - Heeft typische zure smaak - Sterk corrosief - zwak zuur, is α-hydroxypropionzuur FeCl3 groenblauwe α-hydroxyzuren - Goed oplosbaar in water, alcohol en ether, niet in chloroform Melkzuur bezit een asymmetrisch C-atoom: D(-) vorm L(+) vorm LD racemaat COOH | H – C – OH | CH3 COOH | HO – C – H | CH3 D – isomeer L – isomeer * vorming van optisch actief en racemisch melkzuur kan twee wegen volgen pyrodruivenzuur D – melkzuurdehydrogenase D – melkzuur L - melkzuurdehydrogenase L (+) melkzuur 70 D (-) en L (+) melkzuur - dierlijke cellen L(+) melkzuur voor omdat enkel L-melkzuurdehydrogenase aanwezig is - opname van D(-) of DL kan leiden tot aanrijking van D(-) melkzuur in bloed hyperaciditeit van de urine - limiet bedraagt 100 mg per kg per dag - Streptococcus spp. produceren L(+) melkzuur - Meeste M.O. produceren DL Toepassingen: - voedingsindustrie: gebruikt als additief voor verduurzaming van levensmiddelen (softdrinks, fruitsappen, jam, siropen, …) acidificatie van fruitwijnenen en zure degen leerlooierij: weken en ontkalken textielindustrie: kleur en drukproces plasticindustrie cosmetica gefermenteerde voeding: olijven, zuurdesem, kaas, … farmaceutische producten bij behandeling anemie 3.2 bakkersgist 3.2.1 inleiding Klasse Orde Familie Subfamilie Genus Species Ascomycotina Endomycetales Saccharomycetaceae Saccharomycoïdeae Saccharomyces Saccharomyces cerevisiae * Bakkersgist in broodbereiding 4 voudige betekenis 1. verhoogt het deegvolume door gasproductie tijdens de fermentatie van de suikers uit de bloem 2. ontwikkelt bepaalde textuur en structuur van de deeg door expansie teweeggebracht door gasproductie 3. verwekt een kenmerkende geur en smaak 4. verhoogt voedende waarde van het brood * vergistbaar deel v/d bloem 1. tarwebloem, samengesteld uit - koolhydraten - enzymen - eiwitten - vetten 2. gist kan koolhydraten uit bloem opnemen (2% v/d D.S) ↓ 1ste helft: direct opgenomen en verbruikt 2de helft: onder invloed v/d α- en β- amylasen gehydrolyseert ↓ 71 Hierdoor: zetmeel omgezet tot - fermenteerbare maltosen - niet fermenteerbare dextrinenen * Duur deegfermentatie bepaald door de temp ↓ Vroeger: 25°C langdurige fermentatie Heden 35°C hogere productieresultaat 3.2.2 Voedingsvereisten van bakkersgist * Medium met goede C-bron gistcellen goed ontwikkelen ↓ Versneld door medium aan te rijken met supplementen 3.2.2.1 koolstofvoeding * eenvoudige hexosesuikers = energie en voedingsbron (bv glucose) * aërobe omstandigheden meer C-verb. bruikbaar dan onder anaërobe omstandigheden ↓ - alcoholen - zuren - acetaldehyde - AZ * industriële productie bakkersgist riet en bietmelassen gebruikt - bevatten ± gelijke hoeveelheden - reducerende suikers - niacine - kalium - pyridoxine - sporenelementen - inositol - bietmelasse 5 maal meer org. N-verb. (± 50% is betaïne niet bruikbaar) - aanrijking met fosfaten - soms toevoeging (biotine, Mg) * melassen bevatten soms inhibitoren - SO2 gebruikt in suikerindustrie - hydroxymethylfurfural tengevolge van oververhitting of bewaring ↓ In anaërobe omstandigheden conc kleiner dan aërobe omstandigheden - kaliumimidodisulfonaat gevormd tijdens suikerfabricatie uit bieten ↓ Nitrieten: ontstaan door bacteriële activiteiten Reageren met toegevoegde sulfieten vormen kaliumcomplex - azijnzuur metaboliseerbaar door gist (conc < 0,75%, geen probleem) Hogere conc inhiberend 3.2.2.2 stikstofvoeding * Gist assimileert N-verb. * anorganische ammoniumzouten = belangrijkste N-bron 72 * AZ worden ook verbruikt ↓ Enkel L-vormen, uitz: glu en asp D-vorm Goede N-bronnen - Mengsel van AZ in graanwort (beste) - Glutaminezuur - Asparagine - Allemaal hoger dan ammoniumfosfaat - Asparaginezuur * Stickland-reactie reactie tss 2 AZ waarbij ene waterstofacceptor is en andere waterstofdonor is. ↓ P 35 * bij assimilatie van AZ door gist kunnen 4 reacties optreden 1) Deaminatie H NH2 \ / C / \ R COOH + NAD+ + H2O R | C=O | COOH + NADH + H+ + NH3 ketozuur 2) Decarboxylatie H NH2 \ / C / \ R COOH H NH2 \ / C + CO2 / \ R H amine 3) Reductie H NH2 \ / C / \ R COOH H NH2 \ / C / \ R CH2OH 4) onveranderde assimilatie met directe ombouw tot eiwitten / * Eenvoudige peptiden en amiden omgezet tot NH3 * org. N-verb. ook omgezet Totale N in de cel grote invloed op fermentatieve activiteit 3.2.2.3 minerale voeding 73 * Majorelementen: P, S, K, Na, Mg * Minorelementen: Zn, Fe, Cu * mineralen dienen als activator voor enzymen of als stabilisator voor eiwitten 3.2.2.4 groeifactoren * basis van melasse * synthetisch medium Corn steep liquor groeifactoren toegevoegd: nicotinezuur, inositol, thiamine, biotine, pyridoxine. 3.2.2.5 zuurstofvoorziening Goede aeratie maximale groei van gistcultuur en efficiënt verbruik van substaat te bekomen: gram zuurstof / gram gist 3.2.2.6 temperatuur * Temp is niet kritisch: tss 20 en 40° * Industrie: 25 en 35° * Lager groeitemperatuur hoe ↓ grote efficiëntie van de conversie van het substraat tot celmateriaal door lagere energiebehoeften * Temp > 35° - rendementsverlies - betere stabiliteit van de gist ↓ Te wijten aan Ca behoefte van de gist Ca beschermt enzymen tegen denaturatie 3.2.2.7 zuurtegraad * Tss 3,5 en 7,0 * Industrieel: 3,5 en 4,5 ↓ bacteriën in hun groei geremd * Bij pH < 5 donker gekleurde gesuspendeerde ↓ bestanddelen uit de melasse geadsorbeerd door celwand van de gist 3.2.2.8 gistconcentratie * Goede gist groeien tot 50 gram droge stof per liter VB * conc > 150 gram niet bereikt 74 ↓ anders remming * men spreekt van densiteits-afhankelijke inhibitie: - veel warmteproductie - intense zuurstof- en voedingsbehoeften - hoge concentratie aan niet-geassimileerde stoffen - hoge concentratie aan gesecreteerde stoffen 3.2.3 doel van de gistproductie - maximale hoeveelheid gist - zo weinig mogelijk niet-leefbare cellen - zo weinig mogelijk vreemde M.O. - de best mogelijke gistingscapaciteit vertonen - maximaal rendement 3.2.4 toediening van antischuimmiddelen * Schuimvorming = inhiberend * antischuimiddel: - dierlijk of plantaardige vetten - hogere een of tweewaardige alcoholen - sulfonaten van paraffinen - siliconen gesuspendeerd in ether of trichloorethyleen * opstijgende schuim ↓ Komt in contact met elektrische draad ↓ antischuimmidel in dunne film over fermenterende vloeistof gespoten ↓ schuimdaling ↓ contact wordt verbroken ↓ sproeiing wordt gestopt 3.2.5 rijping van de gist * einde kweekproces stopzetting voedingsstoffen, aeratie gaat nog 30 tot 60 minuten voort ↓ niet-verbruikte voedingsstoffen worden geassimileerd ↓ Knopvormende cellen delen en rijpen gistkwaliteit verhoogt. 3.2.6 nabehandeling 3.2.6.1 centrifugeren v/d gistsuspensie 75 afsluiten van kweekfase gistsuspensie geconcentreerd worden na wassen opnieuw centrifugeren gistcrème centrifugatie 3.2.6.2 koeling en opslag In tanks 3.2.6.3 filtreren Filtratie doek of persfilter of door roterende vacuümfilters Als Filtratie doorheen roterende vacuümfilters plastisch, zacht product kan Mautner-proces worden toegepast toevoegen van 0,2 tot 0,6% NaCl veroorzaakt een inkrimping van de cellen door osmose. Overmaat zout wordt verwijdert doorwater te sproeien over gistlaag enkele seconden volgende minuten osmotisch evenwicht wordt hersteld gist zwelt op door opname van extracellulair water resultaat: vast product 3.2.6.4 Machinaal kneden, verpakken en opslag: Na verwijdering van de filters gist gekneed en verpakt stockage bij temp onder de 10° omzetting van opgeslagen suikers in de cel te voorkomen waardoor teveel warmte zou vrijkomen Lokalen waar gist wordt bewaart voorkomen UV-licht om schimmel en bacteriële infecties te 76