Presentaties celorganellen door de klas

advertisement
Celorganellen
4VWO
2011/2012
Celmembraan
Het celmembraan is het elastische
omhulsel van de cel.
Bij een dierlijke cel scheidt hij het
cytoplasma van de omgeving van de
cel.
Bij een plantaardige cel is het de grens
tussen het cytoplasma en de celwand
De eiwitten spelen een grote rol in het transport van stoffen.
Aan sommige eiwitten zit een koolhydraatketens. Die zijn bij iedereen anders en zorgen voor
bepaalde eigenschappen.
Het celmembraan is opgebouwd uit eiwitten en een dubbele laag
fosfolipiden.
Fosfolipiden bestaan uit een hydrofiele (waterminnende) fosfaatkop
en uit hydrofobe vetzuurstaarten.
Tussen de fosfolipiden zit cholesterol. Dit zorgt ervoor dat het
celmembraan sterker en stabieler is.
Functies van het celmembraan



Grens vormen tussen de cel en zijn omgeving
Samenstelling cytoplasma bepalen door transport van stoffen
Uitleg transport door celmembraan
Bijv. semipermeabel, actief/passief transport, DNA
Plastiden
In het cytoplasma van jonge plantencellen komen proplastiden voor. Proplastiden zijn kleine
korrels die zich tot plastiden kunnen ontwikkelen. Uit proplastiden kunnen chloroplasten,
chromoplasten en leukoplasten ontstaan. Plastiden komen niet voor in dierlijke cellen.
-In chloroplasten (bladgroenkorrels) vindt fotosynthese plaats. Fotosynthese is het proces
waarbij met behulp van licht glucose wordt gevormd uit water en koolstofdioxide. Zo vangen
de bladgroenkorrels het zonlicht op en wordt het verder verwerkt. Hierbij komt zuurstof vrij.
Bladgroenkorrels zorgen ook voor de groene kleur van een plant.
-Chromoplasten (kleurstofkorrels) bevatten gele en/of rode keurstoffen (pigmenten). felle
Gele, oranje en rode kleuren van bloemen en vruchten worden vaak veroorzaakt door deze
plastiden.
* Choroplasten en chromoplasten kunnen in elkaar overgaan. Bijvoorbeeld wanneer een
tomaat rijp wordt, verandert de kleur van groen naar rood.
-Leukoplasten kunnen zich ontwikkelen tot chloroplasten, chromoplasten en amyloplasten
(zetmeelkorrels).
Een leukoplast is een organel in een plantencel dat hoofdzakelijk suiker (glucose) omzet
in zetmeel. Een zetmeelkorrel is een leukoplast. Leukoplasten zijn kleurloos.
*Een amyloplast is een kleurloze plastide, waarin zetmeel is opgeslagen. Een amyloplast is
een gespecialiseerde vorm van een leukoplast. Het zetmeel wordt hoofdzakelijk
uit suiker (glucose) gevormd.
De Celkern.
Waar kun je het organel in de cel vinden?
De celkern bevindt zich in het cytoplasma. Maar het wordt wel gescheiden van het
cytoplasma door de dubbele kernmembraan.
Hoe ziet het organel eruit?
De celkern bestaat uit kernplasma.
De kern is een bolletje dat wordt omringd door een
membraan dat uit twee lagen bestaat. De binnenste
laag omvat de kern en loopt over in het
buitenmembraan dat op zijn beurt is versmolten met
het endoplasmatisch reticulum. In beide
kernmembranen zitten poriën waar stoffen doorheen
kunnen.
Wat is de functie van het organel? Welke rol speelt het organel in de cel?
De celkern is het centrale onderdeel van de cel.
Het regelt de stofwisselingen die in de cel plaatsvinden.
De celkern zorgt ook voor een veilige opslagplaats van het DNA;
De genen op het DNA regelen via enzymen de activiteiten in de cel.
De celkern biedt de plek waarin het DNA zich tijdens de celdeling kan verdubbelen, zodat na
de deling in iedere nieuwe cel dezelfde erfelijke informatie terechtkomt.
Eventueel nog speciale kenmerken van het organel.
De celkern is naast het mitochondrium, endoplasmatisch reticulum en chloroplast het enige
organel met zijn eigen ribosomen.
Cellen met een kern zijn meestal groter dan cellen zonder kern.
Dieren, planten en schimmels bevatten een celkern. Bacteriën hebben geen kern.
Cellen met een kern bevatten organellen.
Een cel heeft maar 1 kern.
Endoplasmatisch reticulum
Het Endoplasmatisch reticulum is een netwerk dat ligt in het cytoplasma, reticulum is
letterlijk vertaald netwerk, en endoplasmatisch betekent “in vloeistof”. Het bestaat uit
membranen die dicht tegen elkaar aan liggen waartussen holten en kanalen worden
gevormd. Het sluit aan op het kernmembraan. Het Endoplasmatisch reticulum is er
vooral voor transport van moleculen in de cel. Je hebt een ruw endoplasmatisch
reticulum en een glad endoplasmatisch reticulum.
Het ruwe endoplasmatisch reticulum
De naam zegt het zelf al: ruw. Op dit deel van het endplasmatisch reticulum zitten
Ribosomen. Dit zijn bollige organellen, en vandaar de naam ruw endoplasmatisch
reticulum. Door de bolletjes is er hier gewoon een wat ruwer oppervlak. Ze zitten
voornamelijk de membramen van het endoplasmatisch reticulum De ribosomen zorgen
voor synthese van eiwitten. De eiwitten die dan gesynthetiseerd zijn, komen terecht in de
ruitmes tussen de membramen van het reticulum. De eiwit moleculen die hier zitten
hebben dan nog niet hun uiterlijke vorm gekregen. De blaasje scheiden zich vanuit deze
plek af en gaan richting het golgi-systeem, waar ze dan wel hun uiteindelijke plaats
krijgen. Het ruwe endoplasmatisch reticulum is dus onmisbaar voor de aanmaak van
eiwitten en secretie
Het gladde endoplasmatisch reticulum
Dit deel dien er voor om de eiwitmoleculen door te sturen naar het golgi-systeem. De
gladde stukken bevinden zich dan ook meestal tussen het ruwe en het golgi-systeem in.
Een andere functie van het gladde endomplasmatisch reticulum is het opslaan van
allerlei stoffen zoals calciumionen en lipiden en fosfolipiden. Ook zorgt het voor de
detoxificatie van bijvoorbeeld alcohol en drugs. Dit is dus ook waarom het gladde
endoplasmatische reticulum goed onwikkeld is op de bijnierschors.
Golgi-systeem
Celkern, endoplasmatisch reticulum en golgi-apparaat. (1) Celkern. (2) Kernporie. (3) Ruw endoplasmatisch
reticulum (RER). (4) Glad endoplasmatisch reticulum (SER, de S komt van Smooth). (5) Ribosoom op het RER. (6)
Eiwitten die getransporteerd worden. (7) Transportblaasje. (8) Golgi-apparaat. (9) Cis-kant van het golgiapparaat. (10) Trans-kant van het golgi-apparaat. (11) Cisternen van het golgi-apparaat. (12) Secreetblaasje.
(13) Celmembraan. (14) Afgescheiden eiwitten. (15) Cytoplasma. (16) Extracellulaire ruimte.
Hoe werkt het?
• Eiwitten
• Secretie
• Exocytose
Waar in het lichaam?
• Kliercellen
• Verteringsstelsel
Lysosoom
In een dierlijke cel kom je als je goed kijkt
allerlei dingen tegen, zoals bijvoorbeeld
lysosomen.
De lysosomen kun je vergelijken met het
maagdarm-stelsel van de mens. Doordat
de cel van buiten en van binnen stoffen
opneemt ontstaan er blaasjes in de cel.
Deze blaasjes smelten samen met de
lysosomen, die verterings-enzymen
bevatten. Hierdoor verteren de stoffen tot
moleculair niveau en gaan dan door het
lysosoom-membraan heen. Als ze dan in
de cellulaire vloeistof komen, kunnen ze
dienen als brandstof.
De PH-waarde van een lysosoom is altijd
kleiner als die van de cel zelf, omdat
lysosomen het beste werken met een laag
PH. Meestal is het PH rond de 5 in de
lysosomen. Zo zitten er dus vaak erg veel
waterstof-ionen in de lysosomen. Dit
waterstof is nodig voor een betere reactie
van de enzymen met de macro-moleculen
die de cel in komen. Dit gaat volgens de
volgende reactie: R1R2 + H2O -> R1H + R2OH.
Het Mitochondrion
Functie:
In de mitochondriën zitten de enzymen die nodig zijn voor de afbraak , de verbranding, van suiker en andere
grote moleculen met behulp van zuurstof.
C6H12O6 (glucose) + 6 O2  6 CO2 + 6 H2O
Tijdens dit proces, ook wel de celademhaling genoemd, komt energie vrij die vastgelegd wordt in de stof ATP.
Het ATP verspreidt zich door diffusie door heel de cel en levert energie die nodig is voor allerlei processen in de
cel.
De enzymen die nodig zijn voor de verbranding zonder zuurstof, gisting, zitten buiten de mitochondriën.
Cellen die veel energie nodig hebben bezitten veel mitochondriën. Dit kan verschillen van 1 tot wel duizenden
mitochondriën. Dit verschilt per cel omdat de ene cel meer energie nodig heeft dan een andere cel. Denk
bijvoorbeeld aan een spiercel, die heeft veel energie nodig.
Bouw:
Mitochondriën zijn ronde of boonvormige organellen, die bestaan uit een dubbel membraan: het binnenste en
het buitenste membraan.
Het buitenste membraan bevat veel membraaneiwitten. Deze eiwitten vormen een soort van kanalen die
ervoor zorgen dat onder andere het ATP uit het mitochondrion naar de rest van de cel kan.
Het binnenste membraan is, zoals je ziet, sterk geplooid. Deze plooien worden cristae genoemd. Ze vergroten
de oppervlakte van het binnenste membraan en kunnen daarom ATP produceren. De grootte van het
binnenste membraan is variabel en hangt af van de soort cel. Een spiercel heeft bijvoorbeeld meer ATP nodig,
dus heeft ook meer cristae.
Tussen die 2 membranen zit de intermembrane ruimte. Doordat het buitenste membraan permeabel is voor
kleine moleculen, is de concentratie van bijvoorbeeld ionen en suikers in de intermembrane ruimte hetzelfde
als in het cytoplasma. Het binnenste membraan is daarentegen niet-permeabel.
Ten slotte is er nog de matrix. Dat is de ruimte in het binnenste membraan. De matrix bevat een groot deel van
de eiwitten in een mitochondrion. Het bevat ook een geconcentreerd mengsel van honderden enzymen,
speciale mitochondriale ribosomen en tRNA’s.
Download