Een kosmisch broeikaseffect Invloed van kosmische straling op de atmosfeer van de Aarde HiSPARC, 2008 Rob Groenland (KNMI) Temperatuurstijging op aarde > klimaatverandering Bron: IPCC, 2001 De temperatuur op Aarde in de laatste 1000 jaar op het noordelijk halfrond zoals gemeten met thermometers (rood) en afgeleid uit boomringen, koralen, ijskernen enzovoort (blauw). Het grijze gebied geeft de onzekerheidsmarge. Oorzaken van temperatuurstijging/klimaatverandering Factoren 1 menselijke activiteiten: • uitstoot van broeikasgassen 2 natuurlijke factoren: • vulkaanuitbarstingen • oceaanstromingen • terugkoppelingen • zonneactiviteit 3 kosmische straling… Probleemstelling Wordt klimaatverandering niet alleen door menselijke activiteiten en natuurlijke factoren veroorzaakt, maar ook door kosmische straling ? We gaan uiteindelijk onderzoeken hoe kosmische straling inwerkt op de atmosfeer en welk effect dat heeft op de temperatuur op Aarde. Maar eerst kijken we naar de invloed van menselijke activiteiten en natuurlijke factoren op het broeikaseffect in de atmosfeer van de Aarde. Oorzaken van temperatuurstijging/klimaatverandering De menselijke invloed: het versterkte broeikaseffect Door industrie, ontbossing, verkeer, energieverbruik in het huishouden, landbouw en veeteelt brengt de mens extra broeikasgassen in de atmosfeer. CO2 is het belangrijkste broeikasgas. Niet alle CO2 die wordt uitgestoten blijft in de atmosfeer. Ongeveer de helft wordt opgenomen door de oceanen en de biosfeer. Hoe en waar precies is nog onduidelijk. De extra CO2 die wel in de atmosfeer blijft, is herkenbaar afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen. Andere broeikasgassen zijn methaan (CH4), lachgas (N2O), CFK's en ozon. Door de toename van de concentratie van broeikasgassen wordt het broeikaseffect in de atmosfeer van de Aarde versterkt. Dit versterkte broeikaseffect leidt tot een warmer klimaat en meer neerslag. De vraag is of we dat nu al kunnen waarnemen en kunnen onderscheiden van natuurlijke klimaatveranderingen. Het broeikaseffect zonlicht reflectie absorptie broeikasgassen broeikasgassen zijn er van nature! kortgolvige straling langgolvige straling (infrarood) absorptie uitstraling aarde zonder broeikasgassen: ≈ –20 °C met broeikasgassen: ≈ +15 °C Het versterkte broeikaseffect zonlicht reflectie meer absorptie extra broeikasgas CO2 kortgolvige straling langgolvige straling (infrarood) absorptie uitstraling aarde zonder broeikasgassen: ≈ –20 °C met broeikasgassen: ≈ +15 °C met extra broeikasgassen: ? Het broeikaseffect en de temperatuur op Aarde Vragen 1 Welk effect heeft meer reflectie van kortgolvige straling (door bijvoorbeeld meer sneeuw en ijs en/of bewolking) op de temperatuur aan het aardoppervlak? 2 Welk effect heeft meer absorptie van langgolvige straling in de atmosfeer (door bijvoorbeeld meer broeikasgassen) op de temperatuur aan het aardoppervlak? Voor controle van de antwoorden: zie het fysisch model en het computermodel van een Aarde met atmosfeer in Systeem Aarde. Natuurlijke klimaatfactoren in de 20e eeuw 1 Vulkaanuitbarstingen 2 Oceaanstromingen 3 Terugkoppelingen 4 Zonneactiviteit 1 Vulkaanuitbarstingen Grote vulkaanuitbarstingen brengen veel stof in de atmosfeer. Dit stof reflecteert zonlicht en heeft daardoor een afkoelend effect. Gewoonlijk verdwijnt het stof binnen een paar jaar vanzelf weer uit de atmosfeer. Satellietwaarnemingen bevestigen dat grote vulkaanuitbarstingen een flinke invloed kunnen hebben op de warmtebalans van de Aarde. Zo wordt de tijdelijke onderbreking van de stijging van de wereldgemiddelde temperatuur in 1992 en 1993 toegeschreven aan de uitbarsting van de vulkaan Pinatubo op de Filippijnen in juni 1991. 2 Oceaanstromingen Het weer en met name de temperatuur in West-Europa is sterk afhankelijk van de zeewatertemperatuur in het noorden van de Atlantische Oceaan. Een relatief warme oceaan houdt de temperatuur in de wijde omgeving op een gematigd niveau. 3 Terugkoppelingen Positieve terugkoppeling: • Een verstoring versterkt zichzelf: hogere temperatuur > minder sneeuw/ijs > minder reflectie > temperatuur stijgt verder Negatieve terugkoppeling: • Een verstoring verzwakt zichzelf: hogere temperatuur > meer bewolking > meer reflectie > temperatuur daalt weer Voor meer informatie: zie het fysisch model van een Aarde met atmosfeer in Systeem Aarde. 4 Zonneactiviteit Zonnevlekken zijn relatief donkere vlekken op het oppervlak van de Zon. Deze zonnevlekken hangen samen met koelere plaatsen op het zonneoppervlak. Hun aantal is een maat voor de activiteit van de zon: hoe meer zonnevlekken er te zien zijn, des te groter is de zonneactiviteit. Een actieve zon produceert korte explosies van energie waarbij geladen deeltjes vrijkomen. Als die deeltjes de atmosfeer van de Aarde binnendringen, kunnen ze poollicht veroorzaken. De kans op poollicht is het grootst in jaren met veel zonneactiviteit. Gemiddeld om de elf jaar verwisselen de magnetische polen van de Zon van plaats. De laatste keer was in 2001. De magnetische polen zullen zo blijven tot 2012, wanneer ze opnieuw van plaats verwisselen. Deze poolverwisseling gebeurt altijd op het hoogtepunt van de toename in het aantal zonnevlekken, elke 11 jaar. De Zon is dan in een ‘actieve’ periode. 4 Zonneactiviteit De zonneactiviteit kenmerkt zich door een 11-jarige zonnevlekkencyclus (als gevolg van een 22-jarige magnetische cyclus) en een langzame variatie van ongeveer 80 jaar (de Gleissberg cyclus). Deze lange cyclus komt tot uiting door een variatie van de lengte van de zonnevlekkencyclus (8 tot 12 jaar). Voor deze variatie van de zonnevlekkencyclus is geen duidelijk fysisch mechanisme bekend. Uit metingen blijkt dat de stralingsintensiteit van de zon zo'n 0,1% varieert met de 11-jarige zonnevlekkencyclus. Bron: NASA Natuurlijke klimaatfactoren in de 20e eeuw Centrale vraag: Welke invloed heeft de zonneactiviteit op de gemiddelde temperatuur op Aarde? De zonneactiviteit varieert wel, maar de variatie van zo’n 0,1 % in het door de Zon uitgestraald vermogen is te klein om de temperatuurstijging op Aarde in de laatste 100 jaar te verklaren. Dat blijkt als we de invloed van de verschillende klimaatfactoren van elkaar proberen te onderscheiden. Natuurlijke klimaatfactoren in de 20e eeuw Een schatting van het effect van drie natuurlijke klimaatfactoren op de wereldgemiddelde temperatuur: zonneactiviteit (blauw), vulkaanuitbarstingen (groen) en El Niño (rood). Menselijke invloed op het klimaat in de 20e eeuw Het restsignaal (rood) dat overblijft als je de som van de drie natuurlijke processen (zonneactiviteit, vulkaanuitbarstingen en El Niño) aftrekt van de waarnemingen. Dit restsignaal is in overeenstemming met de verwachte menselijke invloed door de uitstoot van broeikasgassen en aerosolen. Menselijke invloed op het klimaat in de 20e eeuw Uit recent onderzoek op het KNMI blijkt dat de waargenomen opwarming van de Aarde in de eerste helft van de 20e eeuw voor een groot deel verklaard kan worden uit een combinatie van een afname van vulkaanactiviteit en een toename van de zonneactiviteit – alleen natuurlijke oorzaken dus. Ook El Niño (het relatief warme zeewater van de Stille Oceaan) heeft een sterke invloed op de variaties in de temperatuur van jaar tot jaar. In de tweede helft van de 20e eeuw is de temperatuur veel sneller opgelopen. De gemiddelde zonneactiviteit is in deze jaren echter nauwelijks veranderd. Sinds 1960 vonden echter wel enkele enorme vulkaanuitbarstingen plaats (met een afkoelend effect). Mede daaruit blijkt dat menselijke activiteiten in belangrijke mate de oorzaak zijn van de temperatuurstijging op Aarde, met name vanaf het midden van de 20e eeuw. Invloed van kosmische straling op de atmosfeer Centrale vraag: Welke invloed heeft de zonneactiviteit op de gemiddelde temperatuur op Aarde? De zonneactiviteit varieert wel, maar de variatie van zo’n 0,1 % in het door de Zon uitgestraald vermogen is te klein om de temperatuurstijging op Aarde in de laatste 100 jaar te verklaren. De invloed van de zonneactiviteit is dan ook vooral indirect. Dat blijkt als we op zoek gaan naar een antwoord op de volgende drie deelvragen: 1 Wat is kosmische straling? 2 Welke invloed heeft de zonneactiviteit op de intensiteit van de kosmische straling? 3 Welke invloed heeft de intensiteit van de kosmische straling op wolkenvorming? De bewolkingsgraad heeft invloed op de gemiddelde temperatuur op Aarde Kosmische straling Deelvraag 1 Wat is kosmische straling? Er zijn twee soorten kosmische straling te onderscheiden: • hoogenergetische kosmische straling uit het heelal • laagenergetische kosmische straling van de Zon Kosmische straling uit het heelal Kosmische straling uit het heelal bestaat uit hoogenergetische (snelle) geladen deeltjes, voornamelijk protonen (90%), heliumkernen (9%) en elektronen (1%). Supernovae, neutronensterren en mogelijk zwarte gaten zijn de meest waarschijnlijke bron van deze kosmische straling. Kosmische straling uit het heelal De hoogenergetische kosmische straling uit het heelal bestaat uit onder andere de volgende atoomkernen: • H (ofwel p) • He • C, N, O • Fe Kosmische straling van de Zon Ook de Zon zendt kosmische straling (zonnevlammen) uit, maar met een veel lagere energie. Deze kosmische straling wordt voor een groot deel afgeschermd door het magnetisch veld van de Aarde. Magnetische afscherming Laagenergetische kosmische straling van de Zon wordt voor een groot deel afgeschermd door het magnetisch veld van de Aarde. Dit aardmagnetisch veld is vermoedelijk ontstaan door stroming van magnetische mineralen en elementen in de aardkern. De invloedszone van het aardmagnetisch veld in de ruimte wordt de magnetosfeer genoemd. Deze strekt zich tot vele duizenden kilometers in de ruimte uit, maar wordt met toenemende afstand tot de Aarde steeds zwakker. De laagenergetische kosmische straling van de Zon wordt de zonnewind genoemd. Deze zonnewind bestaat uit geïoniseerde – en dus geladen – deeltjes. In de bovenste delen van de aardatmosfeer worden deze geladen deeltjes in het aardmagnetisch veld afgebogen door de lorentzkracht. Dit mechanisme wordt magnetische afscherming genoemd. Magnetische afscherming Voor de lagere regionen van de atmosfeer vormt de magnetosfeer een soort schild tegen de geladen deeltjes uit de zonnewind. Doordat de veldlijnen van het aardmagnetisch veld bij de magnetische polen loodrecht op het aardoppervlak staan, is deze afschermende werking bij de polen minder sterk. Daardoor dringen de deeltjes uit de zonnewind in deze gebieden wel in de hogere delen van de atmosfeer door – vooral bij een hoge zonneactiviteit. Dit veroorzaakt geomagnetische stormen die we terugzien als het poollicht. Poollicht – Auroras Zonneactiviteit en kosmische straling Deelvraag 2 Welke invloed heeft de zonneactiviteit op de intensiteit van de kosmische straling? Het antwoord op deze vraag volgt uit het mechanisme van magnetische afscherming. In dit geval gaat het echter niet om de afscherming van kosmische straling door het aardmagnetisch veld, maar om een afscherming door het magnetisch veld van de Zon. De invloedszone van het magnetisch veld van de Zon wordt de heliosfeer genoemd. Deze strekt zich uit tot ver buiten ons zonnestelsel. Zonneactiviteit en kosmische straling Het magnetisch veld van de Zon heeft invloed op de intensiteit van de kosmische straling die op de atmosfeer van de Aarde invalt. In de heliosfeer treedt magnetische afscherming op. Hoe groter de zonneactiviteit is, des te sterker is het magnetisch veld van de Zon – en des te beter is de afscherming tegen de hoogenergetische kosmische straling vanuit het heelal. Dus: hoe groter de zonneactiviteit is, des te lager is de intensiteit van de kosmische straling die op de atmosfeer van de Aarde invalt. Gemiddeld elke 11 jaar vertoont de zonneactiviteit een maximum. De intensiteit van de kosmische straling zou dan een minimum moeten vertonen. Uit metingen blijkt dat dat inderdaad het geval is. Samenvatting zonneactiviteit > magnetisch veld Zon > afscherming > intensiteit kosmische straling Zonneactiviteit en kosmische straling CRF SN Correlatie tussen zonneactiviteit SN (onder) en intensiteit van de kosmische straling CRF (boven): SN > CRF Zonneactiviteit en kosmische straling Deelvraag 3 Welke invloed heeft de intensiteit van de kosmische straling op wolkenvorming? Kosmische straling ioniseert lucht. De daarbij vrijkomende elektronen maken condensatiekernen aan, met wolkenvorming als gevolg. Vorming van lage bewolking door kosmische straling Experiment in een wolkenkamer • De wolkenkamer is een plastic doos gevuld met zuivere lucht en enkele sporengassen die normaal aanwezig zijn in niet-vervuilde lucht boven de oceaan. • We laten ultravioletstraling (nabootsing Zon) en gamma-straling (nabootsing kosmische straling) invallen > ionisatie van de lucht. • We zien een snelle vorming van aerosolen: clusters van zwavelzuuren watermoleculen (H2SO4 en H2O) groter dan 3 nm. Deze clusters dienen als condensatiekernen voor wolkendruppels. Basisproces De elektronen die vrijkomen bij ionisatie van de lucht door kosmische straling werken als een katalysator. Ze versnellen de aanmaak van stabiele clusters van zwavelzuur- en watermoleculen. Deze clusters dienen als condensatiekernen voor wolkendruppels. Experiment in een wolkenkamer Boven: tijdstip t = 0 > start uv- en γstraling. Blauw: vorming van H2SO4moleculen Zwart: vorming van aerosolen (clusters van H2SO4- en H2Omoleculen groter dan 3 nm) Rood: fit met correctie voor verlies op de wanden Bron: Svensmark, 2007 Onder: Lineaire relatie tussen de ionendichtheid en aerosolvorming Rode ster: experimentele data In de echte atmosfeer ontbreken de wanden van de wolkenkamer en groeien de clusters sneller uit tot condensatiekernen Vorming van lage bewolking door kosmische straling hoogte in atmosfeer 6-12 km 3-6 km 0-3 km Blauw: bewolkingsgraad (uit satellietmetingen als afwijking ten opzichte van een gemiddelde) Rood: maandelijkse variatie in kosmische straling (gemeten op station Huancayo) Correlatie tussen kosmische straling en lage bewolking Bron: Svensmark, 2007 Vorming van lage bewolking door kosmische straling Bron: Svensmark, 2007 Variatie in de intensiteit van de kosmische straling (rood) en de bedekkingsgraad van lage bewolking (blauw) zoals bepaald uit satellietmetingen. Invloed van kosmische straling op de atmosfeer Centrale vraag: Welke invloed heeft de zonneactiviteit op de gemiddelde temperatuur op Aarde? Een toename van de zonneactiviteit leidt tot een afname van de kosmische stralingsintensiteit. En dat leidt achtereenvolgens tot een afname van het aantal condensatiekernen, de bewolkingsgraad (voor lage bewolking) en de reflectie van kortgolvige straling (van de Zon). De afname van deze reflectie veroorzaakt een toename van de temperatuur op Aarde. Het onderzoek van Svensmark (zie de vorige vier dia’s) levert een correlatie tussen kosmische straling, condensatiekernen en lage bewolking. De betrouwbaarheid van de satellietmetingen – met name de infrarood-component voor wat betreft de lage bewolking – wordt door recent onderzoek echter betwijfeld. Dit betekent dat de gevonden correlatie nog niet definitief is, en dat meer onderzoek nodig is. Samenvatting zonneactiviteit > magnetisch veld Zon > afscherming > intensiteit kosmische straling > aantal condensatiekernen > bewolkingsgraad > reflectie > temperatuur Kosmische straling en klimaat in het verre verleden Als de zonneactiviteit in de laatste 100 jaar – via de afscherming van kosmische straling en het effect daarvan op wolkenvorming – invloed heeft gehad op de wereldgemiddelde temperatuur op Aarde, dan moet dat in het verre verleden ook het geval zijn geweest. Centrale vraag: Is er een correlatie tussen de intensiteit van de kosmische straling en de temperatuur op Aarde op een lange tijdschaal? Voor een antwoord op deze tweede centrale vraag gaan we op zoek naar een antwoord op de volgende twee deelvragen: 1 Hoe meten we de intensiteit van de kosmische straling in het verre verleden? 2 Hoe meten we de temperatuur op Aarde in het verre verleden? Het antwoord op beide deelvragen is te vinden in de productie van radioactieve isotopen in de atmosfeer. Deze isotopen slaan jaar na jaar neer in elkaar opeenvolgende ijslagen van Groenland en Antarctica en in aardse sedimenten. Zo beschikken we over een klimaatarchief van vele eeuwen. Archief van de kosmische stralingsintensiteit Deelvraag 1 Hoe meten we de intensiteit van de kosmische straling in het verre verleden? Bij de inslag van kosmische straling in de atmosfeer worden neutronen en protonen uit de kernen van gasmoleculen gestoten. Een van de mogelijke vervolgstappen is dat een vrijgekomen neutron (met hoge energie) interactie aangaat met een stikstofkern: 14 7 N+ 01 n 146 C + 11 p Bij deze kernreactie ontstaat de radioactieve koolstofisotoop C-14 met een halveringstijd van 5730 jaar. Meting van de huidige concentratie C-14 in ijs- en sedimentlagen van bekende ouderdom levert met de bekende halveringstijd een schatting van de oorspronkelijke concentratie C-14. En dat is een maat voor de kosmische stralingsintensiteit destijds: hoe groter de oorspronkelijke concentratie C-14 is, des te groter was de kosmische stralingsintensiteit op dat tijdstip in het verleden. Archief van de kosmische stralingsintensiteit De productie van C-14 over de laatste 1000 jaar (let op: de verticale as is omgekeerd). Het ‘Maunder minimum’ verwijst naar de periode 16451715 toen er nauwelijks zonnevlekken werden waargenomen. Deze lage zonneactiviteit betekent: minder magnetische afscherming van kosmische straling vanuit het heelal, dus een grotere kosmische stralingsintensiteit en dus een grotere productie van C-14. Archief van de temperatuur op Aarde Deelvraag 2 Hoe meten we de temperatuur op Aarde in het verre verleden? Gegevens over het klimaat in het verleden komen uit onderzoek naar pollen, fossiele insecten, waterstanden in meren, boomringen, koralen, ijskernen, gletsjerlengtes en oceaansedimentkernen. De beste en langste historische data komen uit Egypte, China en NWEuropa. De klimatoloog Lamb heeft met zijn team voor W-Europa via archiefonderzoek een vrij gedetailleerde klimaatreconstructie gemaakt voor de laatste 1000 jaar. Opmerkelijke klimaatontwikkelingen in die reconstructie zijn het Middeleeuwse klimaatoptimum (1000-1200 AD) en de Kleine IJstijd (1590-1700 AD). Het temperatuurverschil tussen beide perioden was ongeveer 1,5 oC. Dat is erg weinig vergeleken met een echte ijstijd (glaciaal) en een warme periode (interglaciaal), want daartussen verschilt de temperatuur zo’n 10 oC. Uit ijslagen van bekende ouderdom is de temperatuur te reconstrueren door meting van de verhouding van de zuurstofisotopen O-18 en O-16: hoe groter deze verhouding is, des te hoger was de temperatuur op dat tijdstip in het verleden. Archief van de temperatuur op Aarde Het temperatuurverloop vanaf 1000 AD (40-jaar lopend gemiddelde, afwijkingen ten opzichte van de gemiddelde temperatuur in de periode 1961-1990). De gemiddelde jaartemperatuur van het noordelijk halfrond uit de instrumentele metingen is ook weergegeven. Het grijze gebied geeft de onzekerheidsmarge. De relatief lage temperatuur in de periode 1500-1800 correspondeert met de relatief grote productie van C-14 en dus een relatief hoge kosmische stralingsintensiteit in die periode. Archief van de kosmische stralingsintensiteit De concentratie C-14 is een maat voor de kosmische stralingsintensiteit in het verleden. Deze methode werkt echter niet op een zeer lange tijdschaal vanwege de relatief korte halveringstijd van C-14. De huidige concentratie C-14 in zeer oude ijs- en sedimentlagen is door het radioactief verval van deze isotoop te klein geworden om nog nauwkeurig te kunnen meten. De interactie tussen kosmische straling en de aardatmosfeer levert echter ook andere radioactieve isotopen, zoals de berylliumisotoop Be-10 met een halveringstijd van 2,7 miljoen jaar. Ook Be-10 is terug te vinden in ijs- en sedimentlagen en vormt daardoor met zijn lange halveringstijd een goede indicator voor de kosmische stralingsintensiteit in het verre verleden. Archief van de kosmische stralingsintensiteit Let op: langere tijdschaal! Schatting van de kosmische stralingsintensiteit uit de gemeten concentratie van Be-10 in ijskernen. Let op: beide curves van Be-10 zijn omgekeerd, zodat ze in fase corresponderen met hoge waarden van de zonneactiviteit. GSN is het vanaf 1600 gemeten aantal zonnevlekken als maat voor de zonneactiviteit. Archief van de kosmische stralingsintensiteit Hoe varieert de kosmische stralingsintensiteit op een nog langere tijdschaal? Ons zonnestelsel beweegt (stippellijn) met een periode van zo’n 140 miljoen jaar door de spiraalarmen (blauw) van het Melkwegstelsel. In die spiraalarmen produceren exploderende sterren veel kosmische straling. Archief van de kosmische stralingsintensiteit Op de geologische tijdschaal van honderden miljoenen jaren zijn correlaties gevonden tussen de kosmische stralingsintensiteit en de temperatuur in de tropen (zie de volgende dia). Die correlaties laten zien dat kosmische straling voor 66% het temperatuurverloop op Aarde verklaart. De variatie in kosmische stralingsintensiteit is het gevolg van de beweging van ons zonnestelsel door de spiraalarmen van het Melkwegstelsel met een periode van zo’n 140 miljoen jaar. Het passeren van een spiraalarm geeft een verhoogde kosmische stralingsintensiteit. Deze kosmische variatie in stralingsintensiteit is ruwweg een factor tien groter dan de variatie als gevolg van de zonneactiviteit. De kosmische stralingsintensiteit op deze lange tijdschaal is afgeleid uit de samenstelling van ijzermeteorieten die op de Aarde terecht zijn gekomen. Door blootstelling aan kosmische straling in het verleden is hun isotopensamenstelling veranderd. Uit metingen van die isotopenverhoudingen is zowel hun ouderdom als de kosmische stralingsintensiteit in het verleden af te leiden. Kosmische straling en klimaat in het verre verleden Correlatie tussen kosmische stralingsintensiteit CRF en temperatuur T op Aarde: CRF > T Bron: Svensmark, 2007 De kosmische stralingsintensiteit (Cosmic Ray Flux of CRF) en de temperatuur in de laatste 500 miljoen jaar. De zwarte en blauwe CRFlijnen zijn het resultaat van onderzoek aan ijzermeteorieten en andere studies. De rode lijn is een CRF-reconstructie op basis van de temperatuurreconstructie, corresponderend met de rode lijn in het onderste diagram. Het gele gebied geeft de onzekerheidsmarge. Kosmische straling en klimaat Samenvatting • Er is een correlatie tussen zonneactiviteit en kosmische stralingsintensiteit (zonneactiviteit > kosmische stralingsintensiteit ) met magnetische afscherming door de heliosfeer als verklaring. • Er is mogelijk een correlatie tussen kosmische stralingsintensiteit en bewolkingsgraad (kosmische stralingsintensiteit > bewolkingsgraad ) met de vorming van condensatiekernen door kosmische straling als verklaring (ondersteund door experimenteel bewijs). • De temperatuurstijging op Aarde in de laatste 100 jaar kan daardoor voor een deel het gevolg zijn van verhoogde zonneactiviteit (zonneactiviteit > bewolkingsgraad > temperatuur ). Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de satellietmetingen van de bewolkingsgraad nog onbetrouwbaar zijn. • Er is een correlatie tussen kosmische stralingsintensiteit en temperatuur op Aarde op langere tijdschalen (duizenden tot miljoenen jaren). Daarbij moet wel worden opgemerkt dat beide grootheden alleen indirect kunnen worden gemeten (onder andere via de productie van radioactieve isotopen door kosmische straling), en dat de onzekerheidsmarge daardoor groot is.