Plantkunde Aanschouw de plant! zij is de door de aarde geketende vlinder. Aanschouw de vlinder! Hij is de door de kosmos bevrijde plant. Algemeen Na de Rubicon in de vierde klas wordt liefdevol de interesse in de wereld via dier, plant en mineraal gewekt. Het kind kan nu de wereld om zich heen met nog meer bewustzijn opnemen en waarnemen. Hierbij wordt steeds gezocht naar de relatie met onszelf, de mens. Hierdoor is het eigenlijk menskunde. De kinderen leren zichzelf kennen a.d.h.v. de 3 lagere natuurrijken. Door het herkennen van de karakteristieken in deze lagere rijken leggen we een relatie met onze eigen zielewereld. Bijv. de gemene brandnetel of de woeste stier. We zoeken reële, uit het leven van dier, plant en steen gegrepen karakteristieken die we in ons eigen zieleleven (Denken Voelen Willen) kunnen herkennen. Belangrijk is daarbij het temperament! Dierkunde In de vierde klas beginnen we met de wereld van de dieren omdat dit het meest nabij liggende lagere natuurrijk is. De kinderen kunnen zich daar makkelijk in herkennen. Wanneer het in de tweede klas bij de fabels nog veel in de beleving lag, in de vierde klas wordt het meer in het bewustzijn getrokken door vragen te stellen. Zo kunnen we bijvoorbeeld de interesse van de flegmaat wekken door te vragen: “Op welke manier is de voet van de mens anders dan het hoef van het paard?” Hierdoor leren de kinderen vanuit gelijkheid ( we hebben allebei een voet) de verschillen en karakteristieken in het bewustzijn te halen. . Het aanbieden van de plantkunde vanuit verschillende invalshoeken In de vijfde klas wordt ditzelfde verder uitgewerkt in o.a. de plantkunde. In de plantkunde bekijken we de relaties van de plantenwereld met de mens. Dit kun je doen door verschillende insteken te pakken, zoals: 1. In de tijd; De ontwikkelingsfases van het plantenrijk en de ontwikkelingsfases van het kind. De plantenwereld in de verschillende seizoenen. Groeiwijze (eerst bloesem; tulpenboom, sierkers, sierpeer, blauwe regen of eerst blad en dan bloesem) Levensloop van groei-,bloei-, vrucht-, sterfproces en nieuwe geboorte. 2. In de ruimte; Het gebaar van de plant door zijn gestalte en groeiwijze Kleuren De relatie met het getal. De relatie met de omgeving (denk aan de cactus) De verschillende relaties met de vier elementen: aarde, lucht, water en vuur/warmte De relatie met licht ( aardappel) Giftig of niet (Bereklauw, brandnetel) Bladmetamorfoses van een enkele plant of van dezelfde plant op een andere plek (in het dal of op de berg) of van planten onderling. Belangrijk is dat het kind gevorderd wordt om de planten waar te gaan nemen en dat in de vertellingen nu werkelijke natuurfenomenen worden verteld. Tot de Rubicon (9 jaar) mochten mythe, sage en fantasie samen met de werkelijkheid de ziel van het kind vervullen. Nu moeten relaties gezocht worden naar de mens via reële waarnemingen van o.a. de plantenwereld. Het aanbieden van de plantkunde vanuit de temperamenten “was draussen in den Tieren und Pflanzen ist , ist nichts anders als Temperamente, Leidenschaften, gewisse Eigenschaften der Menschen, die sie heraussetzen mussten” GA 106, 1309-1908. Omdat het er meer om gaat via het leerstofaanbod de vaardigheden van het willen, voelen en denken te scholen dan wat het kind verstandelijk moet onthouden, is het zo belangrijk om ons onderwijs in temperamenten te verzorgen. Hierdoor worden namelijk deze 3 zielevermogens nog persoonlijker wakker gemaakt en geactiveerd. Door temperamentenonderwijs te geven voelen kinderen zich meer aangesproken en wordt hun willen, voelen en denken dus geactiveerd. De dier- en plantkundeperiode zijn hier bij uitstek geschikt voor. In de wereld van de planten en dieren kunnen veel karakteristieke temperamentkenmerken gevonden worden. Denk maar aan de sanguinische klimop. Er is geen andere plant die zo van het een naar het ander groeit zonder duidelijke eigen steel of stamrichting. De interesse van de flegmaat wordt gewekt wanneer gewezen wordt op de overeenkomst met onze eigen handen en die van de Clematis. Hoe deze zijn zachte steeltjes ontrolt die andere stelen of stenen vastpakken en als een hand met vingers stevig omsluit. Probeer zo‘n steeltje maar eens los te maken. De Clematis zoekt zo houvast aan zijn omgeving en pakt het vast. Hierdoor leren de kinderen vanuit gelijkheid ( we hebben allebei een hand) de verschillen en karakteristieken in het bewustzijn te halen Voor de cholericus kan je vertellen hoe de wortel van de beuk het asfaltbeton van de weg omhoogdrukt. Of het vuur in de Brandnetel of Bereklauw! De melanchool kan zich terugvinden in het vergeet-mij-nietje! Het gaat erom de kinderen te lokken de plantenwereld te gaan bekijken! Daarvoor moeten ze zich persoonlijk aangesproken voelen. Dit doe je het beste via hun temperament of andere bovenstaand beschreven insteek waardoor ze zichzelf terugvinden in deze wereld van de planten. Over vormende krachten in de plantenwereld Plantkunde en mensenkunde ‘Dat de plant in haar groei eindigt, dat in de bloei een samenvatting van de hele groei voor ons verschijnt, dat is ervan afkomstig dat de astraliteit van de aarde, van buitenaf in de groei van de plant neerlaat…” “Alles wat een afsluiting voortbrengt, is onderworpen aan het astraallichaam en alle herhaling is afkomstig van het etherprincipe.” Wil men de schoonheid van de natuur beleefbaar maken dan komt men al snel op de wijze van natuurwaarnemen zoals Goethe hem al aangaf in zijn werk: ‘Die Metamorphose der Pflanzen’. Hierin beschrijft hij een waarnemen met een sterk inlevende denktrant. Deze vorm van waarnemen berust op het innerlijk nabootsen van een object, het kunstzinnig nabootsen. Iedereen kan dit leren door zijn oordelende, verstandelijke denken tot zwijgen te brengen waardoor de werking van de waarneming op zijn organisme veel sterker wordt en er tenslotte toe leidt, dat de innerlijke nabootsing in het bewustzijn treedt. Hierdoor ontstaat een veel helderder en sprekender herinneringsbeeld asl voorstelling. Wordt nu deze “geintensiveerde” voorstelling herhaaldelijk – onder uitsluiting van alle andere voorstellingen- in het bewustzijn geplaatst, dan herhaalt zich ook de innerlijke nabootsing. Dit leidt e na kortere of langeree tijd toe, dat dee ‘”gestiek”, de gebarentaal van het waargtenmendee – van het stengelbladd, van de bloem- in het bewustzijn treedt. Pedagogische doelen: De kinderen hebben zich in de 4e klas al verbonden met de dierenwereld en de parallellen tussen mensen- en dierenwereld bekeken. In de vijfde klas gebeurt dat met de plantenwereld, de wereld van de etherkrachten, de levenskrachten. Het kind leert de ontwikkeling van de planten te relateren aan de ontwikkeling van de mens. Daarnaast leert het kind hoe de plantenwereld de mens van dienst is en hoe de mens deze kan beïnvloeden en hiervoor zorgen. Dit komt ook naar voren in de geschiedenisperiodes en evt. aardrijkskunde als we zien waar de mensen in een bepaalde gebied of een bepaalde geschiedkundige tijd van leefden en wat zij bijv. gingen verbouwen. (denk aan het kweken van graan uit grassen, Perzië) Daarin valt te lezen hoeveel waarde R. Steiner toekende aan het juist geven van plantkunde. Uitgangspunt moet zijn dat het kind de afzonderlijke planten leert kennen als een uiting van overkoepelende samenhangen en verbanden. Hierdoor kunnen de kinderen het levende denken ontwikkelen. De aarde moet aan de kinderen getoond worden als een levend wezen. In de plantkundeperiode moeten de kinderen de plantenwereld beleven. Rudolf Steiner brengt naar voren dat we door een juiste manier van plantkunde de kinderen werkelijk slim en verstandig kunnen maken, omdat we ze kunnen leren op een natuurlijke manier te denken. Als methodische aanwijzing kan opgemerkt worden dat we nu de kinderen met eenvoudige schema’s in contact kunnen brengen. Een schema is een gecomprimeerd denkproces. Bedoeling is dat we bij de instinctieve vermogens van de kinderen fantasievol aansluiten en niet te aanschouwelijk les geven. Als laatste, beperk de plantkunde niet tot twee periodes, maar bespreek de plantenwereld het hele jaar door! De parallellen tussen de psychische ontwikkeling van het kind en de plantenwereld a) Paddenstoelen en zwammen In IX verschijnt de paddenstoel als flegmatische a) De baby tijd Steiner laat de kinderen zo ver mogelijk plant. Gr.: 'Ze is a.h.W. te traag, te weinig betrokken bij zijn met licht gevulde omgeving, om zich ertoe te willen inzetten om een echte groene plant met bladeren te willen worden. Daarom zinken ze totaal in een soort voedselverteringsactiviteit weg en komen alleen maar tot het vormen van een vrucht.' In X: 'We stellen ons voor dat de plant alles onder de aarde houdt. Hij wil wortels ontplooien, maar komt er niet toe. Hij wil bladeren ontvouwen, maar krijgt het niet voor elkaar. Alleen dat daar boven, dat wat anders in de bloem zit, ontvouwt zich: dan ontstaat er een paddestoel' . 'Bij de paddestoel is de boom onder de aarde, alleen de krachten ervan zijn aanwezig. De paddestoel is wat anders het buitenste van de boom is. Als ergens bijzonder veel paddestoelen groeien, dan is het alsof daar onder een boom is, alleen, hij is in de aarde.' 'Paddestoelen en zwammen zijn zielen die als een kind slapen' (XI). 'Als we eens aannemen dat een plant in omstandigheden komt te groeien dat hij helemaal geen tijd heeft om een wortel tot ontwikkeling te brengen, ook geen echte stam, geen echte bladeren, maar dat hij alles wat zich anders in de bloembladeren ontwikkelt, heel erg snel en onduidelijk tot ontwikkeling moet brengen, omdat hij helemaal geen tijd heeft dat allemaal zo snel te vormen. Dan ontstaat er een zwam, een paddenstoel.' (GA 216, 1 oktober, 1922). 'De wortel vindt niet echt de bodem, alleen een verkommerde bodem en daardoor doet ook de zon geen moeite de bloem te voorschijn te roependan heb je een plant die niet echt de grond vindt, die niet echt wortels krijgt en ook geen echte bloem voortbrengt,' dat wordt een paddenstoel. (Ilkley, IX, 1923). [De paddenstoelen, de 'bloem onder de schimmels', bevatten geen chlorofyl en kunnen dus ook geen gebruik maken van het proces van fotosynthese. Ze zijn dus aangewezen op andere planten of dieren, waaraan ze hun voedingsstoffen direct onttrekken (parasieten)]. b) Algen en mossen 'Wat er in de algen en mossen zit, dat kan al veel meer dan wat er in de paddenstoelen zit' (XI). 'Dan, hoe het is als dat nu kan groeien [dat wat eerder een paddenstoel werd] op een plek waar de aarde al meer plant is geworden, waar hij zich hechten kan aan de boomstam - dan wordt het een korstmos, een groengrauwe korstmos die aan de oppervlakte van de boom zit, een parasiet (llkley IX, 1923). [De kinderen kennen zeker de glibberige groene wieren met hun slijmlaag die de wieren tegen het uitdrogen beschermt als ze bij eb aan de lucht terugdenken. 'Toen je leven begon was je klein en onhandig en kon je zelf nog niets doen. Toen je nog heel klein was kon je nog niet eens praten. En lopen ook niet. .. Weet je nog hoe je toen was?' 'Als je klein bent, dan vergaat het je net zoals wanneer je in bed ligt te slapen. Je slaapt dus als je nog een kleine dreumes bent. .. ' 'Nu gaan we naar buiten, en dan zoeken we buiten in de natuur iets wat net zo slaapt als jullie sliepen toen je nog een klein hummetje was .... Dat zijn de paddenstoelen en zwammen die je in het bos vindt.' 'Je kunt het aan je broertje of zusje zien; wat is haar lust en haar leven? Eerst is het de speen of het flesje. Ja, en dan beleeft ook de ziel de grootste vreugde aan die speen of dat flesje.' (We moeten het bos ingaan als we de paddenstoelen willen zien; daar waar het vochtig is groeien ze, waar schaduw is. Die durven niet pal in de zon te gaan staan). 'Zo was je ziel ook, toen je nog niet naar buiten durfde om te spelen en enkel genoeg had aan je flesje melk.' 'Bij de rest van de planten ontwikkelen zich bladeren en bloemen, wanneer de planten niet alleen maar hebben wat ze van de aarde, van het schaduwrijke bos krijgen, maar wanneer ze naar buiten komen, in de zon, de lucht, het licht. Dat zijn de eigenschappen van de ziel die in het licht, de lucht gedijen. Zo laat men de kinderen het verschil zien tussen datgene wat in de grond leeft als paddenstoel of als wortel en wat het waterige, de aarde en het schaduwachtige nodig heeft en datgene wat lucht en licht nodig heeft, zoals bloemen en bladeren.' b) De peutertijd 'Toen kwam de tijd dat je leerde praten en lopen ... Dat is een eigenschap die de ziel er nog bij krijgt, die had je in het begin niet. Je hebt er iets bijgeleerd. Als je hebt Ieren lopen en spreken kun je meer dan je eerst kon. Nu gaan we weer naar buiten en zoeken we iets wat ook meer kan dan de zwammen en paddenstoelen. Dat zijn de algen - ik moet de kinderen dan iets van algen laten zien - en de mossen.''Maar dan komt de tijd bij het grotere broertje of zusje, dat je niet alleen vreugde beleeft aan je flesje melk, maar ook als je mag spelen.' Bij de samenvatting aan het eind van worden blootgesteld. De mossen bevatten wel chlorofyl, maar hebben geen wortels en geen vaatstelsel, ze nemen dus geen water op, want ze hebben geen eigen sapstroom en worden daarom tot de primitieve landplanten gerekend. Maar ze kunnen zichzelf wel al voeden. Kruipend over de grond geven ze zich aan de vochtige bodem over. Alles wat van buiten komt wordt opgenomen, ze zijn 'zonder bescherming aan de omgeving overgegeven' (Kr.) c) Varens 'En als dan ook de wortels daaronder mislukken en er alleen maar bladeren ontstaan, dan ontstaan er varens.' 'De varen, die kan al zoveel, die kan al veel meer dan de mossen; je kunt wel zeggen, dat het lijkt of hij al blaadjes heeft.' (XI). [De varens groeien in gedempt licht, in schaduw en op vochtige grond. Ze hebben wel veel wortels (nog geen hoofdwortel!) en een vaatstelsel, maar komen niet tot de ontwikkeling van een kelk of bloem en brengen ook geen zaden voort Met hun geveerde bladeren groeien ze ver in de omgeving en de atmosfeer binnen. Boomvarens zijn soms 20 m hoog. Varens maken onder aan het blad zeer kleine sporen. Een spore ontwikkelt zicht tot een voorkiem. Deze heeft zowel mannelijke als vrouwelijke organen en kan voor bevruchting zorgen. Uit deze bevruchting groeit dan op de voorkiem de nieuwe varenplant. De sporen zijn aangewezen op het bodemwater voor hun verspreiding. Het stuifmeel (de volgende stap) op de lucht]. XI: 'eerste zielevreugde, zielepijn, affecten enz.' [Gr.: 'Het gaat dus minder om het lopen en spreken zelf als wel om de zielebelevingen die daardoor mogelijk worden.'] c) Ik- inslag (driejarigen) 'Ja, je weet niet wat je allemaal deed toen je leerde spreken en lopen. Je sliep eigenlijk steeds. ( ... maar niet meer zoveel als in het begin). Maar eens kwam het moment dat je ziel wakker werd. Tot dat moment kun je je dingen herinneren. Denk daar maar eens aan! Dat moment in je ziel kunnen we vergelijken met de varens. En steeds beter kunnen jullie je zieleieven herinneren, steeds beter en beter. We zullen ons eens heel duidelijk voor de geest halen hoe het kwam dat je 'ik' ging zeggen. Dat is ongeveer op het moment tot waar je je iets kunt herinneren. Maar dat 'ik' kwam zo geleidelijk aan. Eerst zei je altijd 'Willem' als je jezelf bedoelde.' Men laat vervolgens de kinderen iets vertellen wat ze nog van hun 'kindertijd weten. En dan zegt men: 'Kijk, eerst was het inje ziel echt zo alsof alles in slaap was; het was werkelijk nacht in je ziel. Maar nu is die wakker geworden. En nu is er nog meer wakker geworden anders had je er niets bij geleerd. Maar je moet toch nog veel slapen. Nog niet alles is wakker, er slaapt nog veel. Er is pas een deel wakker.' d) Kleuters (vier- of vijf jarigen) d) Naaktzadigen, naaldbomen ' ... planten die nog iets volmaakter van vorm zijn dan de varens' (IX). [de naaldbomen/coniferen vormen de schakel tussen de varens en de bloeiende planten of bedektzadigen. Ze hebben de zaadkorrels niet zoals bij de bloeiplanten binnen in het vruchtbeginsel, maar open]. e) Bedektzadigen: zoals de eenzaadlobbigen (monocotylen), de parallelnervige planten, planten met enkelvoudig bloembekleedsel; 'De eenzaadlobbigen, waarbij alles eenvoudig is.' 'De eigenschappen van je ziel als je zo vier, vijf jaar bent, die lijken op wat ik jé nu laat zien.' (naaktzadigen, naaldbomen/coniferen) En nog eenmaal wijzend op de varens en de naaktzadigen (naaldbomen): 'Kijk eens, die hebben nog geen bloemen. Zo was het ook in je ziel, voor je naar school ging!' (XI) e) Naar school gaan (zes-, zeven-, acht-, negenjarigen) 'Kijk, dan is het later in je ziel zo - als je zes, zeven jaar bent - dat je naar school kunt gaan en [Hier zijn de zaadjes omhuld door het zogenaamde vruchtbeginseL Grassen en lelieachtigen, tulp, hyacint, lis, krokus en überhaupt de bolgewassen en de herfsttijloos en de palmen. Zij bezitten een parallelnervige bladstructuur en hebben kwastvorrnige wortels dat alle vreugdevolle dingen die de school je brengt dan inje ziel wakker worden ( ... ). Maar toen je naar school ging, kwam er iets in je ziel wat alleen met een bloeiende plant vergeleken kan worden.' f) De leeftijd die ze nu hebben (tien-, elf jarigen) 'Toen jullie naar school gegaan zijn kwam er iets in jullie ziel wat je met een bloeiende plant kunt vergelijken. Maar natuurlijk wist je toen je zo f) Eenvoudige tweezaadlobbigen (dicotylen). acht, negen jaar was nog niet zoveel. Nu weet je Enkelvoudig bloembekleedsel; al heel veel, je bent al elf en je hebt al een massa , ... eenvoudige bloemen die nog geen duidelijke geleerd. [let op de overgang, M.] Kijk eens, dat kroonblaadjes hebben. Dan heb je planten waarbij is je aan de bloem nog geen verschil ziet tussen een plant, die heeft zulke bladeren, dat groene blaadjes en gekleurde blaadjes. Van die heet parallelnervig (werd getekend). En hier is planten waarbij nog geen verschil is tussen de een blaadjes onder aan een bloem en de blaadjes boven aan plant die heeft zulke bladeren, die zitten veel een bloem' (XI). ingewikkelder in elkaar, met vertakte nervatuur Wel worden de tweezaadlobbigen gekenmerkt (id. tekening). En als je nu de bloemen bekijkt door echte handnervige bladeren en bloemen met van echte kelken. die planten (tek.l), dan zijn die anders dan bij de planten die zulke bladeren hebben (tek.l). Hun bloemen zijn ingewikkelder en alles is daar ingewikkelder dan bij die planten die zulke parallelnervige bladeren hebben.' g) Later, (twaalf, dertien, veertien jaar) 'En je wordt natuurlijk nog ouder. Later als je twaalf, dertien, veertien jaar bent, dan kunje jezelf vergelijken met planten die kelk- en kroonblaadjes hebben. Dan zul je in je ziel zo zijn, dat je verschil kunt zien tussen groene blaadjes g) Handnervige planten, tweezaadlobbigen (de die dicotyledonen), planten die een groene kelk en men de kelk noemt, en gekleurde blaadjes die gekleurde kroon hebben. men Dubbel bloembekleedsel kroonblaadjes noemt. Maar dat moet je nog ' ... planten met (groene) kelk- en (gekleurde) worden!' kroonblaadjes. ' 'Dat zijn dus belevenissen bij dingen waar jullie [bij de handnervige planten bestaat de kroon uit nog niet verstandig genoeg voor zijn, bij wat je een groene kelk en kleurige kroonbladen; de roos nu bijv.]. nog niet weet, wat je pas wordt als je dertien, ['De kelkbladen zijn voor de bloem van groter veertien bent: belevenissen bij wat een groene belang dan op het eerste gezicht kan lijken; zij kelk en een kleurige bloem heeft. Wees blij! Je beschermen de bloem in de knop, en leveren zult eens zo rijk zijn in je ziel, dat je lijkt op een voorts een goede vermomming alsook (via roos met kleurig kroonblad en groene kelk. Dat fotosynthese) energie aan de zich ontwikkelende is bloem. Zij kunnen glad zijn, of opgeblazen, iets wat nog moet komen, maar wees blij! Het is stekelig dan wel met kleverige haren bedektmooi als je je kunt verheugen op wat je nog alles wat dieren op hun strooptocht maar kan moet afschrikken.' (uit Thieme's geïllustr. Flora) worden.' 'Vreugde wekken over de toekomst! Dat men er vreugde mee oproept, dat is belangrijk.' 'Het is werkelijk zo, dat als de gele boterbloemen in de lente uitkomen op de sappige weiden, dat dan herinnert aan de zielestemming van 14-, 15- jarige jongens en meisjes.' [De boterbloem wordt gewoonlijk tot een van de hoogst ontwikkelde planten, de ranonkelachtigen, gerekend]. h) Van school (dat wil zeggen: na de 8ste klas!) 'U wijst de kinderen erop, dat de hogere planten ook nog vruchten voortbrengen uit hun bloemen ( ... ) Maar dat is pas met jullie ziel te vergelijken wanneer je van school af bent.' 'Maar wanneer de plant boven zichzelf uitstijgt in de bevruchting, dan kan men dat vergelijken met ziele-eigenschappen van het 16e, 17e jaar