Uitleg van het polisbegrip “brand” Hof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:689 Maartje Verheijden In de meeste verzekeringspolissen wordt in de begripsbepaling van “brand” gesproken van een vuur buiten een haard dat in staat is zich uit eigen kracht voort te planten. Dit begrip lijkt wellicht niet voor veel uitleg vatbaar en in de meeste gevallen is ook duidelijk of sprake is van een brand. Toch zijn er ook situaties waarin dit niet het geval is. Zo’n situatie werd recent aan de rechter voorgelegd. Toevallig boog ook vorig jaar de Rechtbank Amsterdam zich reeds in het kader van vuurwerkschade over de uitleg van het begrip “brand” (Rb. Amsterdam 10 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2015:3542, directe link). De schade – in het vonnis zelfs met fotomateriaal toegelicht – betrof brandplekken op de vloer en de kunststof stoelen van een stadion, veroorzaakt door de vlammen van vuurwerk. Het vuurwerk was uit zichzelf weer gedoofd. Verzekerde vorderde vergoeding van deze schade van zijn brandverzekeraar. In de toepasselijke polisvoorwaarden was onder de begripsbepalingen opgenomen dat het moest gaan om “een door verbranding veroorzaakt en met vlammen gepaard gaand vuur buiten een haard dat in staat is zich uit eigen kracht voort te planten”. De rechtbank oordeelde dat hiervan geen sprake was, nu “het vuur niet in staat was buiten de haard (in casu de fakkel) zelf verder te branden en aldus niet in staat was zich buiten de haard voort te planten”. Ook in het recente arrest van het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden deed zich de vraag voor of het vuur zich buiten de haard had voortgeplant (Hof ArnhemLeeuwarden 2 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:689, directe link). In het bedrijf van verzekerde was in een van de afgesloten branderruimtes van de frituurinstallatie ‘brand’ ontstaan. Verzekerde had een geur van verbrande olie en rookontwikkeling in de omgeving van de frituurinstallatie opgemerkt. Een monteur ontmantelde de branderruimte, waarna deze vlam vatte doordat vet op de hete metalen ketel terecht kwam. Verzekerde wist deze vlammen te blussen met een brandblusser. Was nu sprake van “brand” in de zin van de polis? In de polis was de volgende definitie – vergelijkbaar met die in het vonnis van de Rechtbank Rotterdam – opgenomen: “Een vuur buiten een haard, dat veroorzaakt wordt door verbranding, dat met vlammen gepaard gaat en dat in staat is zich op eigen kracht voort te planten”. Het hof overwoog dat om van brand in de zin van de polis te kunnen spreken, sprake dient te zijn van -2- (1) een vuur buiten een haard (2) dat in staat is zich op eigen kracht voort te planten. De bewijslast rust op verzekerde. Na een afweging van de rapporten en verklaringen kwam het hof tot het oordeel dat verzekerde niet had bewezen dat het vuur zich buiten de branderruimte had voortgeplant en dat aldus geen sprake was geweest van een vuur buiten de haard. Dit roept de vraag op of verzekerde beter af was geweest wanneer hij het vuur niet tijdig had geblust. Die suggestie acht het hof “uit den boze”. Het hof wijst op de bereddingsplicht van verzekerde (artikel 7:957 lid 1 BW). Op grond van die plicht moet een verzekerde bij onmiddellijk dreigend gevaar alle redelijke maatregelen nemen die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden. Dat verzekerde overeenkomstig deze wettelijke plicht heeft gehandeld, maakt volgens het hof niet dat een beroep op de dekkingsomschrijving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Klik hier om de volledige uitspraak te lezen op www.rechtspraak.nl.