DE EIGENHEID VAN DE KATHOLIEKE THEOLOGIE OPBOUWEND-KRITISCHE OPMERKINGEN BIJ EEN DOCUMENT VAN DE INTERNATIONALE THEOLOGISCHE COMMISSIE INLEIDING Het recente document van de Internationale Theologische Commissie, ‘Theologie vandaag: Perspectieven, principes en criteria,’1 is een in hoge mate geslaagde poging om het eigene van de katholieke theologie voor het voetlicht te brengen in een tijd waarin die eigenheid soms niet evident meer is. Het feit dat wij nu een Zuid-Amerikaanse Paus hebben symboliseert de verschuiving van het zwaartepunt van de katholieke kerk naar andere werelddelen, maar deze verschuiving was al veel langer gaande, ook in de theologie. Niet langer wordt theologie als vanzelfsprekend bedreven tegen de achtergrond van de westerse cultuur; bovendien dienen zich in oecumene, interreligieuze en interculturele dialoog nieuwe gesprekspartners aan die vanzelfsprekend ook de eigen theologie beïnvloeden (1). Daarmee wordt de katholieke theologie minder eenvormig, en wordt minder duidelijk waarin het proprium van de katholieke theologie bestaat. Op verzoek van de Congregatie voor de Geloofsleer gaat de Internationale Theologische Commissie in dit nieuwe document op zoek naar de eenheid in de verscheidenheid. Zij zoekt die eenheid niet in confessionaliteit, door katholieke theologie te definiëren in onderscheid van protestantse of orthodoxe theologie. Nee, aangezien zij theologie ziet als een voluit kerkelijke onderneming, relateert zij de theologie aan de vier nota ecclesiae, de vier fundamentele kenmerken van de kerk, en in het bijzonder aan de eenheid en katholiciteit van de kerk.2 ‘Het feit dat er één Verlosser is laat zien dat katholiciteit en eenheid noodzakelijk met elkaar verbonden zijn. Theologie exploreert het onuitputtelijke mysterie van God en de talloze wijzen waarop Gods genade heil tot stand brengt in uiteenlopende omstandigheden; daarom neemt theologie terecht en noodzakelijk vele vormen aan, maar omdat ze de sporen zoekt van de unieke waarheid van de drie-ene God en van het ene heilsplan, met als middelpunt de ene Heer Jezus Christus, zal dit theologische veelvoud ook karakteristieke familietrekken vertonen’ (2). Dit is een originele inzet, die in het document vruchtbaar blijkt. De ITC probeert niet, de veelheid van benaderingen terug te brengen tot één benadering, en erkent dat theologische pluraliteit nodig en gerechtvaardigd is. Het is immers onmogelijk, ‘de overvloed van de goddelijke waarheid’ recht te doen in één benadering (77). Tegelijkertijd bevordert het document ook geen anything goes mentaliteit: katholiek is uit haar aard wel een veelomvattend begrip, maar dat betekent nog niet dat alles katholiek is. Ik heb, kortom, veel waardering voor dit evenwichtige document. Het is tegen de achtergrond van deze waardering, dat ik in het onderstaande toch enkele kritische opmerkingen zal formuleren. Want ook wat zeer goed is, kan altijd nog beter. 1 Nederlandse vertaling van Maria ter Steeg gepubliceerd in Collationes 42/2 (2012). De nummers tussen haakjes in de hoofdtekst van dit artikel verwijzen niet naar bladzijnummers, maar naar de sectienummers in de tekst van dit document. 2 ADELBERT DENAUX, ‘Katholieke theologie vandaag,’ lezing aan de Tilburg School of Catholic Theology, Utrecht 15 maart 2013. Over katholiciteit in het licht van de geloofsbelijdenis, zie nu mijn Belijdenis en katholiciteit: Fundamenteel-theologische kanttekeningen bij een voortgaand gesprek (Tilburg: Prisma Print, 2013). 1 NAAR BINNEN GERICHT Mijn voornaamste kritiek op ‘Theologie vandaag’ is, dat het een erg binnenkerkelijk document is. Theologie heeft niet alleen met de kerk te maken, met ook met de overheid en met de publieke opinie. De Nederlandse en Belgische wetenschappelijk-theologische opleidingen worden bijvoorbeeld grotendeels door de overheid gefinancierd. Dat betekent, dat zij hun bestaansrecht ook mede ten overstaan van de overheid moeten bewijzen. Ter rechtvaardiging van deze financiële steun wordt er vaak op gewezen, dat als de overheid geen universitaire opleiding zou bekostigen, zij het risico zou lopen dat geestelijken een minder adequate, in bepaalde gevallen wellicht zelfs fundamentalistische vorming zouden ontvangen. Voor sommige religieuze groeperingen mag dit een reëel gevaar zijn, ‘Theologie vandaag’ laat eens te meer zien, dat een fundamentalistische vorming van haar geestelijken voor de katholieke kerk op principiële gronden geen optie is. Het is dan ook onvoldoende om dit risico te noemen ter rechtvaardiging van de financiële bijdrage van de overheid. Mij lijkt het van eminent belang, dat theologen duidelijk maken dat theologie niet alleen een kerkelijke maar ook een publieke functie heeft. Wij kunnen de theologie niet straffeloos afschaffen, niet alleen omdat de kerk dan geen goed opgeleide pastores meer zou hebben, maar ook omdat onze samenleving erdoor zou verarmen. Zo is door het werk van James Hannam en vele anderen3 duidelijk geworden dat het niet toevallig is dat de moderne natuurwetenschap in het christelijk Westen ontstond. Het christendom vormde de levensbeschouwelijke achtergrond waartegen de moderne wetenschap tot bloei kon komen. Het christendom (1) ziet de werkelijkheid zelf niet als goddelijk maar als schepping van God: je mag de werkelijkheid dus onderzoeken; (2) ziet de werkelijkheid als schepping van een intelligentie die ons te boven gaat: je kunt de werkelijkheid dus zinvol onderzoeken; (3) ziet de werkelijkheid als bron van kennis over God: het is dus goed, de werkelijkheid te onderzoeken. Het verbaast daarom niet dat de eerste moderne natuurwetenschappers veelal christenen en vaak ook theologen waren; juist hun opvattingen maakten die natuurwetenschap mogelijk. Daarom is het zo ironisch dat atheïsten als Herman Philipse en Richard Dawkins4 zich nu op grond van de wetenschap tegen het christendom keren. James McAllister, een atheïstisch wetenschapsfilosoof, heeft Philipse onlangs gekapitteld over diens opvatting dat religie niets verklaart dat de wetenschap niet beter verklaart. Volgens McAllister verklaart religie JAMES HANNAM, God’s Philosophers: How the Medieval World Laid the Foundations of Modern Science (London: Icon Books, 2009); Amerikaanse editie: The Genesis of Science: How the Christian Middle Ages Launched the Scientific Revolution (Washington, DC: Regnery Pub, 2011); Ned. Vert. Gods Filosofen: Hoe in de Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de moderne wetenschap (Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2010); REIJER HOOYKAAS, Religion and the Rise of Modern Science (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 1972); STANLEY JAKI, Christ and Science (Royal Oak, Michigan: Real View Books, 2000); MARCEL SAROT, De goddeloosheid van de wetenschap: Theologie, geloof en het gangbare wetenschapsideaal ( Zoetermeer: Meinema, 2006). 4 HERMAN PHILIPSE,God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason (Oxford: OUP, 2012); RICHARD DAWKINS, The God Delusion (Boston: Houghton Mifflin Co), 2006. 3 2 tenminste vier fundamentele aspecten van onze werkelijkheid die de wetenschap niet verklaart, en tenminste voorlopig ook niet zal verklaren: (1) Het ontstaan van het universum; (2) Het ontstaan van leven; (3) Het ontstaan van bewustzijn; (4) Het ontstaan van moraal. McAllister heeft wel vragen bij de verklaringen die religies van deze zaken geven, maar hij waardeert desalniettemin dat ze een verklaring geven. 5 In het document van de ITC komt dit terzijde ter sprake, wanneer zij zegt dat de theologie ‘heel de werkelijkheid wil begrijpen in het licht van God’ (77). Maar ik denk dat dit veel verder uitgewerkt moet worden, en voeg er aan toe dat een samenleving die geen antwoord meer heeft op een vraag als die waar onze moraal vandaan komt, in feite beginselloos is. Let wel: ik claim niet dat iedereen in een samenleving het eens moet zijn over vragen als: waar komt onze moraal vandaan? Het kan geen kwaad dat mensen erover van mening verschillen en over dat verschil in gesprek gaan. Het kan ook geen kwaad als de discussies hoog oplopen. Maar wanneer het dominante sentiment in een samenleving wordt ‘het leven is zomaar ontstaan,’ ‘de moraal is zomaar ontstaan,’ enzovoort, dan ontstaat er een moreel vacuüm waarin niets meer waard is dan iets anders en waarin de grootste schreeuwers altijd gelijk krijgen. Er ontstaat dan een samenleving die zelf zo weinig normatief kapitaal6 heeft dat wanneer mensen van buiten komen die wel heldere opvattingen, waarden en idealen hebben, deze mensen al heel snel als bedreigend worden ervaren. Op dit moment zie je dat in de Nederlandse samenleving gebeuren met moslims uit niet-Westerse culturen. Als onze samenleving sterke eigen idealen had, zou het debat met ‘vreemde’ idealen interessant zijn; maar waar die idealen goeddeels ontbreken, is er slechts een leegte. En leegtes hebben nu eenmaal de neiging om vol te lopen. Daarom voelen velen zich bedreigd door de islam en volgt een xenofobe reactie – een reactie die veel sterker is dan je zou mogen verwachten op grond van de zes procent moslims in Nederland, moslims die zich in een zwakke sociaal-economische positie bevinden en die een geloof belijden dat voor het grootste deel van de Nederlanders geen enkele aantrekkingskracht heeft.7 Het is één van de taken van de theologie, bij te dragen aan het normatief kapitaal van een samenleving. Kortom, enerzijds verwacht de ITCvan de theologie dat zij naar buiten gericht is, dat zij in gesprek gaat met andere wetenschappen, en dat zij in principe geen enkel kennisdomein negeert. Maar anderzijds is dit document zelf, als het over de theologie gaat, naar binnen gericht en doet het alsof theologie alleen een binnenkerkelijke functie heeft. Het fenomeen ‘publieke theologie’ en de publieke functie van de theologie ontbreken ten enenmale in dit stuk. Wat mij betreft zou het goed zijn, als de ITC in haar documenten ook heel expliciet rekening zou houden met het feit dat veel katholieke theologen een dubbele verantwoording schuldig zijn: niet alleen aan de kerk, maar ook aan de overheid. Die verantwoording aan de JAMES MCALLISTER, ‘Verklarende kracht van religieuze kennis.’ Lezing op Boeksymposium Herman Philipse God in the Age of Science? Utrecht, Descartes Centre, 27 april 2012. 6 Onder het ‘normatief kapitaal van een samenleving’ versta ik het geheel van zingevende en normatieve opvattingen dat het publieke discours van een samenleving bepaalt. 7 MAARTEN VAN ROSSUM, Waarom is de burger boos? (Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2010), 6. 5 3 overheid vraagt iets anders – denk aan onderzoeksvisitaties – en het zou goed zijn, als de ITC theologen ook daarin zou bijstaan. ONDERSCHEIDEN TUSSEN VERSCHILLENDE VORMEN VAN THEOLOGIE EN RELIGIEWETENSCHAP8 Het document beklemtoont steeds weer dat theologie wetenschap is. Zo in nummer 5: ‘Theologie is de wetenschappelijke doordenking van de goddelijke openbaring, die de Kerk in geloof aanvaardt als universeel verlossende waarheid.’ Op termijn gaat de wetenschappelijkheid van de theologie een beetje als een mantra fungeren: nr. 18, 40, 43, 59, 61, 66, 73, 76, 82, 84, 85, 86, 92, 93. En dan ben ik bang dat het in de ogen van de buitenstaander niet overtuigend meer is; juist door steeds te herhalen dat theologie een wetenschap is, vestig je er extra de nadruk op dat dit omstreden is. Sterker nog, als je het document vanuit een hermeneutiek van de achterdocht leest, kun je gemakkelijk de indruk krijgen dat het document, door steeds weer op de wetenschappelijkheid van de theologie te hameren, probeert de eigen onzekerheid van de opstellers te overschreeuwen. Het lijkt mij vruchtbaarder, toe te geven dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen wetenschappelijke en niet wetenschappelijke theologie. Op seminaries en opleidingen op hoger beroepsniveau bijvoorbeeld is het mogelijk een opleiding te krijgen die weliswaar wetenschappelijk verantwoord is, maar niet wetenschappelijk. Het document zet zo zwaar in op de wetenschappelijkheid van de theologie, dat het dit onderscheid niet maakt, theologie als wetenschap definieert en geen criteria geeft om te onderscheiden tussen verschillende niveaus in de theologie en de theologische opleidingen. Het geeft ons slechts criteria om te onderscheiden tussen katholieke en andere theologie. Dit komt voor mij het scherpst naar voren in §43, waar het gangbare onderscheid tussen wetenschappelijke en confessionele theologie wordt bekritiseerd. Ik deel die kritiek: wie zegt dat alleen niet-confessionele theologie wetenschappelijk kan zijn, hanteert een verarmd wetenschapsbegrip. Maar de manier waarop die kritiek hier wordt verwoord, doet niet eens het begin van een poging om de buitenstaander te overtuigen. In §43 staat: ‘De idee van verbondenheid met het leergezag roept soms een kritische tegenstelling op tussen een zogenaamd “wetenschappelijke” theologie (zonder gelovige vooronderstellingen of kerkelijke loyaliteit) en een zogenaamd “confessionele” theologie (uitgewerkt binnen een religieuze confessie), maar dat is een inadequate tegenstelling.’ En dan wordt er verwezen naar noot nummer 98, en die noot verwijst weer naar §83 in het eigen document. Maar helaas, in §83 wordt niets meer gezegd over het onderscheid tussen wetenschappelijke en confessionele theologie: het gaat daar over het onderscheid tussen theologie en religiewetenschappen. Daarbij veronderstelt de ITC dat de religiewetenschappen tegenwoordig zijn ‘ondergebracht 8 Recente Nederlandstalige literatuur over dit onderwerp: H.J. ADRIAANSE (red.), Tweestromenland: Over wijsgerige en belijdende theologie (Leuven: Peeters, 2001); H.J. ADRIAANSE, H.A. KROP, & L. LEERTOUWER, Het verschijnsel theologie: Over de wetenschappelijke status van de theologie (Meppel: Boom, 1987); ADELBERT DENAUX, De plaats van de theologie in universiteit, kerk en samenleving (Tilburg, Prisma Print, 2012); HARRY M. KUITERT, Filosofie van de theologie (Leiden: Nijhoff, 1988); MATHIJS LAMBERIGTS & LEO KENIS, Quo vadis theologia? Theologie en religiewetenschap in Leuven (Antwerpen: Halewijn, 2008); EDWARD NOORT & HETTY ZOCK, Trends in de Groninger theologie (Delft: Eburon, 2002); SAROT, Goddeloosheid; SAROT, ‘Theologie en godsdienstwetenschappen gescheiden? Pleidooi om beide samen te houden,’ Tijdschrift voor Theologie 45 (2005), 338–347. 4 in het systeem van theologische methoden.’ Dat is ongetwijfeld de indeling die de ITC prefereert, maar wereldwijd zien wij in toenemende mate twee andere ordeningen opduiken: de nevenschikking van theologie en religiewetenschap (ten onzent bijvoorbeeld aan de Katholieke Universiteit Leuven, de Rijksuniversiteit Groningen), en zelfs de onderschikking van theologie aan religiewetenschap: dan is er binnen de religiewetenschap ruimte voor één of meer scholar-practitioners, geleerden die zelf een bepaalde religie praktiseren en van daaruit ook hun religiewetenschap beoefenen (ten onzent bijvoorbeeld de Universiteiten van Leiden, Utrecht en Amsterdam). Kortom, hier wordt niets gezegd over de verhouding van verschillende vormen van theologie, alleen iets over de verhouding van theologie en religiewetenschap, en wat over de verhouding van die laatste twee wordt gezegd is achterhaald en zal op de seculiere buitenstaander overkomen als een typisch staaltje kerkelijk imperialisme. Vervolgens wordt in §83 nog meer gezegd. Perspectiefloze wetenschap bestaat niet; iedereen werkt altijd vanuit een bepaald perspectief. Dus ook de religiewetenschap. Dat is waar, en de betere religiewetenschappers geven het ook wel toe. Maar het lost het probleem dat nietkatholieken hebben met één katholiek perspectief dat universeel voorgeschreven is, niet op. Dat betreur ik, want in het legitiem pluralisme dat het document elders voorstaat, zijn wel aanzetten tot een oplossing te vinden. En het lost evenmin de vraag op, hoe wij moeten onderscheiden tussen verschillende vormen van theologie, als wij niet mogen onderscheiden tussen wetenschappelijke en confessionele theologie. Want dat er een onderscheid is tussen confessionele en niet-confessionele theologie, ook al is dat dan niet het onderscheid tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke theologie, dat valt toch niet te loochenen. Kortom, ook als het gaat om de wetenschappelijkheid van de theologie, de onderscheidingen tussen katholieke theologie en niet-confessionele theologie enerzijds en katholieke theologie en religiewetenschap anderzijds, zal dit document de buitenstaander niet overtuigen. En zelfs de insiders zouden meer geholpen zijn geweest, als het document had aangegeven dat op bepaalde punten nader onderzoek nodig was, en welke punten dat dan waren, dan nu het document suggereert dat het problemen oplost die het eigenlijk alleen maar aanstipt. TWEE KLEINERE OPMERKINGEN ‘Theologie vandaag’ is een document van de Internationale Theologische Commissie, niet van het Magisterium. De tekst is weliswaar geschreven op verzoek van kardinaal Joseph Ratzinger toen deze nog prefect van de Congregatie voor Geloofsleer was, en gepubliceerd in opdracht van Kardinaal William Levada toen deze inmiddels prefect van dezelfde Congregatie was, maar het blijft een document van theologen, niet van het Magisterium. Daarom valt het op dat het document qua stijl zo dicht aanleunt tegen de teksten die wij van het Magisterium kennen. Dit ziet men bijvoorbeeld aan het citatiebeleid: er worden veel documenten van het Magisterium geciteerd, teksten van kerkvaders en middeleeuwse theologen, en teksten van meer recente theologen zoals Henri de Lubac, Johann Adam Möhler en John Henry Newman. Doch naar hedendaagse theologen wordt niet verwezen. Zou de ITC de kerk en de internationale theologische gemeenschap geen grotere dient bewijzen, als zij ook manifest en expliciet de dialoog met de hedendaagse theologie aangaat? Ik denk daarbij niet primair aan de visies die worden afgewezen of bestreden, maar aan de bronnen waarop de 5 ITC zich baseert, en aan de hedendaagse theologische studies waarin wordt gewerkt in dezelfde richting die ook de ITC op wil. Zou het niet nuttig zijn als de ITC naar deze contemporaine bronnen en studies zou verwijzen? In §13 stelt de ITC: ‘“Geloof” is zowel een act van geloof of vertrouwen, als datgene wat men gelooft of belijdt, respectievelijk fides qua en fides quae. Beide aspecten werken onafscheidelijk tezamen, want vertrouwen betekent instemming met een boodschap die een verstaanbare inhoud heeft, en belijdenis kan niet alleen lippendienst zijn, maar moet uit het hart komen. Geloof is een realiteit die diep persoonlijk en ecclesiaal tegelijkertijd is.’ Als ik het in termen van de speech act theory mag uitdrukken, dan wordt het uitspreken van de geloofsbelijdenis hier enerzijds gezien als het stellen van proposities, anderzijds als het uiten van expressieven. Het propositionele element van datgene wat in de belijdenis wordt gezegd betreft het stellen van feitelijke waarheden (God is een almachtige vader, Jezus heeft geleden onder Pontius Pilatus), en het expressieve element brengt hartelijke instemming met de proposities of geloofsvertrouwen tot uitdrukking. Dit is correct, maar ik mis hier een element dat ik van groot belang acht: wie de geloofsbelijdenis bidt, spreekt daarmee ook een verbintenis uit. Het bidden van de geloofsbelijdenis9 is niet op de eerste plaats bedoeld als het opzeggen van een reeks claims die wij voor waar houden of van harte onderschrijven. De geloofsbelijdenis – en met name de apostolische geloofsbelijdenis – is van origine geen dogmatische, maar een liturgische tekst. Het Apostolicum is immers een doopbelijdenis. Wie deze tekst bidden, zeggen niet slechts wat zij voor waar houden en op wie zij hun vertrouwen stellen. Wie de belijdenis uitspreekt, belooft zich met geheel haar hart, ziel en verstand op God te richten. Het bidden van de geloofsbelijdenis lijkt meer op het doen van een trouwbelofte dan op het opsommen van de eigenschappen van je partner. Wanneer wij de belijdenis uitspreken, verbinden wij ons ergens toe, ja, beloven wij iets: God te eren en onvoorwaardelijk te dienen.10 En als wij de katholiciteit van de Kerk belijden, maken wij die belofte concreet door te beloven dat wij ons in zullen zetten voor de volle ontplooiing van de katholiciteit van de kerk (Unitatis Redintegratio 4). Wanneer wij de katholiciteit van de kerk belijden, aanvaarden wij derhalve een opdracht: de opdracht die katholiciteit ook waar te maken. Theologen hebben hierin een eigen opdracht: het waarmaken van de katholiciteit van de kerk in haar theologie. Heel ‘Theologie vandaag’ ademt deze opdracht. Daarom betreur ik 9 Het is van groot belang dat wij ons realiseren dat de geloofsbelijdenis primair een gebed is. Zie bijvoorbeeld Katholiek gebedenboek: De gebedsschat van de Kerk der eeuwen en de vernieuwde liturgie volgens Vaticanum II (Brugge: Tabor, 21986), 46–49; AMBROOS VERHEUL, Eensgezind volharden in gebed: Een oecumenisch gebedenboek (Boxtel: KBS, 1988), 131–136; GEORGE SMEETS, Handboekje voor de katholiek (Vaals: Abdy Sint Benedictusberg, 1974), 11–12; B.J. VAN PAMPUS, A. VAN ASSUM, L.C. ANDERSON, Fons Vitae: Bron van leven (Utrecht: Van Wees, 1956), 15. 10 Het uitspreken van de geloofsbelijdenis is een performatieve act. Vgl. NICHOLAS LASH, Believing Three Ways in One God: A Reading of the Apostles’ Creed (Londen: SCM Press, 22002), 16–18; SAROT, Belijdenis en katholiciteit, 36. De speech act theory gaat terug op JOHN L. AUSTIN, How to Do Things with Words (Cambridge: Harvard University Press, 1962). De meest bekende uitwerking is die van JOHN SEARLE, Taalhandelingen: Een taalfilosofisch essay (Utrecht: Het Spectrum, 1977), de bekendste theologische toepassing die van NICHOLAS WOLTERSTORFF, Divine Discourse: Philosophical Reflections on the Claim That God Speaks (Cambridge: CUP, 1995). Ik maak hier gebuik van de versie van de taaldadentheorie die is ontwikkeld door VINCENT BRUM ̈ MER, Wijsgerige begripsanalyse: Een inleiding voor theologen en andere belangstellenden (Kampen: Kok, 31989). 6 het, dat het verbinteniskarakter van de belijdenis in het document niet expliciet wordt gethematiseerd. BESLUIT In het bovenstaande heb ik een opbouwend-kritische evaluatie gegeven van het recente document van de Internationale Theologische Commissie, ‘Theologie vandaag.’ Positief ben ik ingegaan op de wijze waarop de ITC de katholiciteit van de theologie zoekt te formuleren in aansluiting bij de belijdenis van katholiciteit in de geloofsbelijdenis, en hoe zij zo ruimte vindt voor eenheid in verscheidenheid. Op vier punten heb ik kritiek geleverd: (1) de binnenkerkelijke gerichtheid van het document, blijkend uit het feit dat de ITC alleen aandacht heeft voor de kerkelijke en niet voor de publieke functie van de theologie, (2) het gebrek aan helderheid in de onderscheiding van verschillende vormen van theologie en in het onderscheid tussen theologie en religiewetenschap, (3) het ontbreken van verwijzingen naar hedendaagse theologen, en (4) de exclusieve concentratie op de descriptieve en expressieve functie van het uitspreken van de geloofsbelijdenis, met veronachtzaming van het verbintenisaspect, dat juist voor de wijze waarop de katholieke theologie in het document wordt geschetst, van groot belang is. MARCEL SAROT – LEERSUM, NEDERLAND Marcel Sarot is permanent diaken van het aartsbisdom Utrecht en hoogleraar fundamentele theologie aan de Tilburg School of Catholic Theology TST, Tilburg University, Postbus 80.101, NL-3508 TC Utrecht 7