Naam werkvorm - Geschiedenis en Didactiek

advertisement
Centrum voor Onderwijs en Leren
Onderwijsadvies & Training
Voorbeelden van Activerende
Werkvormen
Mei 2016
Bjorn Wansink
Hanneke Tuithof
2
Centrum voor Onderwijs en Leren
Onderwijsadvies & Training
Voorwoord
Beste collega,
Voor u ligt een bundeltje met activerende werkvormen.
Deze werkvormen worden gebruikt in het vakdidactiekonderwijs en de
vakdidactische trainingen die bij het Centrum voor Onderwijs en Leren
verzorgd worden voor het vak geschiedenis. De meeste vormen zijn ook
geschikt voor de andere mens- en maatschappijvakken.
Natuurlijk zijn dit geen originele vormen. Het is een bewerking van
werkvormen die u ook elders kunt aantreffen, zoals in boekjes of
cursussen van het APS, de bundels van het ILS in Nijmegen, de bundel
van het SLO (J. Flokstra) en de publicaties van David Leat en
medewerkers. Dit boekje omvat een selectie van werkvormen die wij
bruikbaar achten en op een vergelijkbare manier bespreken.
Voor meer informatie of actuele informatie kunt u de site
http://www.uu.nl/geschiedenisendidactiek raadplegen of mailen naar
[email protected].
Wij wensen u veel plezier met het gebruik van deze werkvormen in
uw lessen.
Met hartelijke groet,
Bjorn Wansink
Hanneke Tuithof
Centrum voor Onderwijs en Leren
Onderwijsadvies & Training UU
3
4
Inhoudsopgave boekje voorbeelden van Activerende Werkvormen
Voorwoord
pagina 3
Begrippen tekenen
pagina 5
Chronologie
pagina 7
Welk woord weg
pagina 9
Rood/Groen
pagina 11
Beschrijving werkvorm Placemat
pagina 13
Beschrijving werkvorm Woordweb
pagina 15
Beschrijving werkvorm Denken, delen, uitwisselen
pagina 17
Beschrijving werkvorm Check in duo’s
pagina 19
Speeddaten
pagina 21
Kaarten op volgorde leggen
pagina 23
Samenvatting tekenen
pagina 25
Drie-Stappen-Interview
pagina 27
Kwartetten
pagina 29
Vraag en antwoord ketting of de slang
pagina 31
Werkwijzer Lagerhuisdebat
pagina 33
5
Voorbeelden van activerende Werkvormen
Bjorn Wansink
Hanneke Tuithof
1) Begrippen tekenen
Stap 1: De blanco kaartjes
Snij een A4 papier over de lengte in twee gelijke delen, leg deze delen op elkaar en maak
er weer drie gelijke delen van en je hebt zes kaartjes. Doe dit een aantal keer en binnen
korte tijd heb je bergen kaartjes. Ook kun je correspondentiekaartjes of visitekaartjes
kopen.
Begrippen tekenen
Onderwerp : Een tijdvak of hoofdstuk uit het schoolboek
Wie:
Geschikt voor alle klassen
Wanneer:
Aan het eind van paragraaf/hoofdstuk of tijdvak
Instructie A: Verdeel je klas in tweetallen en geef ieder tweetal
een leeg kaartje. Vervolgens moeten de leerlingen de voor
hen drie belangrijkste begrippen/personen uit het tijdvak
op het kaartje schrijven. (Vertel niet dat ze gaan tekenen!)
B:
Verzamel als docent alle kaartjes en geef de tweetallen een leeg
A4 blaadje.
C:
De docent geeft aan een persoon uit het tweetal een kaartje
met daarop de begrippen. Deze persoon moet de begrippen voor
de ander tekenen zonder gebruik te maken van letters. De ander
uit het tweetal moet het begrip raden. Deze mag dus niet zien
wat op het kaartje staat.
Tijdsduur:
Doelen:
30-45 minuten met nabespreken
A: Je enthousiasmeert leerlingen door ze iets anders te laten
doen met een spelelement.
B: Je maakt een abstract begrip concreet door ze het te laten
tekenen.
C: Je spreekt verschillende intelligenties van leerlingen aan.
(Theorie van Gardner)
D: De tweetallen discussiëren met elkaar wat de belangrijkste
begrippen/personen uit een bepaald tijdvak zijn.
E: Leerlingen leren samenwerken.
6
Nabespreken: Bij het nabespreken is het belangrijk de volgende
drie fases terug te laten komen.
A:
B:
C:
Wat hebben we geleerd?
Hoe hebben we het gedaan?
- Welke keuzes heb je gemaakt
- Welke problemen kwam je tegen?
Waarom hebben we het gedaan?1 (zie doelen)
Opmerkingen: Je kunt leerlingen ook de beste tekening laten uitkiezen,
met argumenten waarom zij dat de beste tekening vinden.
Een andere mogelijkheid is om leerlingen het moeilijkst te
tekenen begrip te laten uitkiezen.
1
Havekes H. ea,
Actief Historisch Denken, (Boxmeer 2004) blz. 16
7
2) Chronologie
Chronologische tijdsbalk met kaartjes
Onderwerp : Een tijdvak of hoofdstuk uit het tekstboek
Wie:
Geschikt voor alle klassen
Wanneer:
Aan het eind van paragraaf/hoofdstuk of tijdvak
Instructie A: Verdeel je klas in tweetallen en geef ieder tweetal 8 lege kaartjes
Laat de leerlingen op de voorkant van het kaartje een voor hen
belangrijke gebeurtenis uit het tijdvak of hoofdstuk opschrijven.
Op de achterkant van het kaartje moeten ze het jaartal van de
gebeurtenis schrijven. Zo maken de leerlingen acht kaartjes met
belangrijke gebeurtenissen.
B:
Verzamel als docent alle kaartjes.
C:
De docent geeft aan een tweetal een stapel kaartjes door een
ander tweetal gemaakt. De kaartjes met gebeurtenissen moeten
op chronologische volgorde worden gelegd. Als beide leerlingen
het eens zijn met de volgorde mogen de kaartjes worden
omgedraaid. De leerlingen kunnen zelf controleren of ze het goed
hebben gedaan.
Tijdsduur:
Doelen:
30-45 minuten met nabespreken
A: Je enthousiasmeert leerlingen door ze iets anders te laten
doen met een spelelement.
B: De tweetallen discussiëren met elkaar wat de belangrijkste
acht gebeurtenissen van een bepaald tijdvak zijn.
C: Ze oefenen met de chronologie van gebeurtenissen
D: Leerlingen leren samenwerken
E: Leerlingen leren argumenteren
Vervolgoefening: Laat de leerlingen in groepjes op een poster de
gebeurtenissen ordenen. Wat vinden zij de belangrijkste
gebeurtenissen?
8
Nabespreken: Zie nabespreken begrippen tekenen
Voorbeeld:
In bijvoorbeeld 4 VMBO klassen kunt u leerlingen belangrijke
gebeurtenissen uit de Koude Oorlog laten opschrijven.
Leerlingen schrijven dan bijvoorbeeld de volgende gebeurtenissen
op: de blokkade van Berlijn (1948), bouw van de Muur (1961)
de Cubacrisis (1962), en de val van de Berlijnse Muur (1989). Als
leerlingen gaan oefenen met de gebeurtenissen op chronologische
leggen komt er veel energie vrij in klas.
Onze bevindingen zijn dat leerlingen het echt leuk vinden. Als ze
met een paar setjes kaartjes geoefend hebben maken ze bijna
geen fouten meer. In het geval van de Koude Oorlog kun je als
vervolgoefening bij elke gebeurtenis die op kaartjes staat vragen:
Hoe zou jij op deze gebeurtenis reageren als je Amerikaan was?
(waarom?)
Hoe zou jij op deze gebeurtenis reageren als je uit de Sovjetunie
kwam? (waarom?)
Alternatief 1 : Laat leerlingen kaartjes maken met gevolg en oorzaak.
Een oorzaak kan meerdere gevolgen hebben. Andere leerlingen
moeten de kaartjes in de juiste volgorde leggen.
Deze variant is moeilijk en geschikt voor de bovenbouw.
Er moet aan elkaar uitgelegd worden waarom de kaartjes op
een bepaalde volgorde liggen.
Een aantal oorzaak en gevolg schema’s kunnen op het bord
worden gezet om met de klas na te bespreken.
Alternatief 2: Kies zes foto’s of afbeeldingen uit. Maak hier kaartjes van en laat
leerlingen deze op chronologische volgorde leggen.
9
3) Welk woord weg
Welk woord weg
Doel
Leerlingen laten nadenken over de
betekenis van begrippen. Ze moeten
verbanden/verschillen aangeven met
andere begrippen waardoor ze begrippen
niet alleen uit hun hoofd leren maar in de
context.
Korte omschrijving
*Je geeft vier begrippen/namen op een
rijtje.
*Je vraagt welke er weggelaten kan
worden en waarom de resterende
begrippen wel bij elkaar horen.
* Leerlingen denken individueel na.
* Eventueel overleggen ze in een tweetal
over hun antwoord.
* Je bespreekt klassikaal welk begrip weg
kan en welke argumenten er zijn.
* Het is het meest uitdagend als er
meerdere begrippen weggelaten kunnen
worden.
* Je kunt de eerste keer geleidelijk
beginnen door maar drie begrippen nemen
of een rijtje waarbij er maar een begrip
weggelaten kan worden.
Wanneer
Kan als kort intro aan begin van de les
gebruikt worden.
Je kunt het ook gebruiken als controle na
een uitleg/verhaal.
Je kunt het gebruiken om begrippen te
herhalen.
Het is wel handig als de leerlingen al
kennis hebben over de begrippen of de
betekenis kunnen opzoeken.
Wat nodig?
Een rijtje begrippen dat je op het (smart)
bord zet of op papier
Voorbeeld
Clinton
Bush
Reagan
Obama
10
11
4) Rood/Groen
Rood/Groen
(petje op/petje af)
Korte omschrijving
*Je geeft stellingen/vragen waarbij
maar twee antwoorden mogelijk zijn.
* Je geeft aan welke twee antwoorden
erg mogelijk zijn en hoe de leerlingen
dat kenbaar moeten maken
(rode/groene kaart omhoog steken of
blijven staan/gaan zitten)
* Leerlingen geven aan welk antwoord
ze kiezen door een rode of groene
kaart op te steken of te blijven
staan/gaan zitten.
* Je vraagt een enkele leerling
zijn/haar antwoord toe te lichten.
* Tempo is belangrijk.
* Laat de leerlingen zelf nadenken en
niet kijken naar andere leerlingen.
Variant: leerlingen in groepjes laten
overleggen en als groepje een kaart
onhoog steken
Wat nodig?
Je hebt eventueel rode en groene kaartjes
nodig en stellingen/vragen waar maar twee
antwoorden op mogelijk zijn.
Het kan ook met hand opsteken of blijven
staan/gaan zitten.
Doel
Snelle manier om zichtbaar te maken wat
leerlingen vinden of weten.
Wanneer
Je kunt dit gebruiken om meningen te
peilen. Maar ook om na een uitleg met een
paar stellingen te kijken hoeveel er is
blijven hangen.
Je kunt ook gebruiken om feitenkennis te
herhalen.
Voorbeeld
* De jaarlijkse dodenherdenking is op 5
mei.
Waar of niet waar?
* Ik vind dat de jaarlijkse
dodenherdenking op 4 mei niet afgeschaft
mag worden. Mee eens of niet mee eens?
12
13
5) Beschrijving werkvorm Placemat
doel
Voorkennis
activeren
Kennis herhalen
enz.
wanneer
Gebruiken voor
verwerking van de
inhoud. Dus na
uitleg of bestuderen
van inhoud.
groepssamenstelling
viertallen
duur
20-30 minuten
Je hebt een groot vel papier en viltstiften nodig.
Vorm een groepje van vier leerlingen.

Verdeel het papier in 5 stukken: vier hoeken en een middengedeelte

Ieder schrijft individueel en in stilte zijn bijdrage op de eigen hoek van het papier

Alle punten worden in de groep besproken

De groep besluit gezamenlijk wat de belangrijkste bijdragen zijn: die punten
worden in het midden van het vel papier geschreven
14
15
6) Beschrijving werkvorm Woordweb
doel
Voorkennis
activeren
Kennis herhalen
enz.
wanneer
start van een
onderwerp of
afsluiting van een
onderwerp
groepssamenstelling
Kan in allerlei
samenstellingen,
zowel individueel
als in een tweetal of
viertal
duur
20 minuten
Een woordweb wordt met een groepje gemaakt, maar kan ook individueel of met de hele
klas worden gemaakt.
Er is een groot vel papier nodig en per leerling een viltstift. Elke leerling krijgt zijn eigen
kleur.
Mogelijke werkwijze:

In een cirkel op het midden van het vel papier schrijft één leerling het thema.

Om beurten schrijft elke leerling er een thema bij.

(Dit rondje kun je desgewenst nog een keer herhalen en dan een onderscheid
maken tussen belangrijke en minder belangrijke begrippen.)

Iedere deelnemer trekt verbindingslijnen tussen de begrippen.

Vervolgens wordt het woordweb in de eigen groep besproken. Doordat ieder met
een eigen kleur heeft gewerkt, is ieders bijdrage aan het woordweb te zien.
16
17
7) Beschrijving werkvorm Denken, delen, uitwisselen
doel
groepssamenstelling
Voorkennis
activeren
Kennis herhalen
enz.
tweetallen
wanneer
Kan tijdens alle
delen van een les
duur
15 minuten
1.
Denken:
Iedereen maakt de opdracht individueel.
Spreek af hoe lang iedereen erover mag doen.
2.
Delen:
Iedereen bespreekt de opdracht met een medeleerling.
Ook hier spreek je af hoeveel tijd daarvoor is. De tijd wordt echter ongeveer gelijk
verdeeld (ieder krijgt ongeveer evenveel tijd)
3.
Uitwisselen:
Twee tweetallen leggen elkaar hun antwoord uit.
Een van het groepje van vier rapporteert.
18
19
8) Beschrijving werkvorm Check in duo’s
doel
groepssamenstelling
Voorkennis
activeren
Kennis herhalen
Huiswerk bespreken
tweetallen
wanneer
Kan op elk moment
in de les
duur
10 minuten

Alle leerlingen werken individueel aan een of meer opdrachten. Uitwisseling vindt
plaats als alle leerlingen de opdracht(en) af hebben.

In duo’s checken de leerlingen nu de antwoorden van de opdracht(en) bij elkaar.
Hierbij proberen de leerlingen tot overeenstemming te komen wanneer de
antwoorden verschillend zijn.

Eventueel worden de antwoorden van de duo’s nogmaals gecheckt in dubbele
duo’s. Ook hier gaat het erom bij verschillen tot overeenstemming te komen.

Tot slot bespreekt de docent klassikaal de opdracht(en)
overeenstemming kon worden bereikt over de antwoorden.
waarbij
geen
20
21
9) Speeddaten
doel
groepssamenstelling
Kennis herhalen
Bespreken van
huiswerk
Uitwisselen van
een mening
tweetallen
wanneer
duur
Kan op elk
moment van de
les. Goed
instructie vooraf
wel nodig.
15 minuten
Leerlingen overleggen of wisselen uit in een tweetal. Docent geeft na drie minuten
een signaal en dan wordt er doorgedraaid.
Vervolgens overlegt iedere leerling met een andere leerling. Er kan een paar keer
gewisseld worden.
Je kunt werken met een binnencirkel en buitencirkel. De binnencirkel draait dan elke
keer een plek door. Maar er kan ook gewoon in de busopstelling doorgedraaid
worden. De leerlingen in de linkerrij blijven zitten en de leerlingen in de rechterrij
schuiven een plaats door.
Handig om op het bord te tekenen/af te beelden hoe er elke keer een plek
doorgeschoven wordt.
Deze werkvorm is te gebruiken voor het uitwisselen van meningen, het bespreken
van huiswerk/opdrachten en brainstormen.
22
23
10) Kaarten op volgorde leggen
doel
groepssamenstelling
Voorkennis
activeren
Kennis herhalen
enz.
Twee of drietallen
wanneer
Kan op elk
moment in de les
duur
20 minuten
Leerlingen vormen twee of drietallen en schrijven op een paar kaartjes wat zij de
belangrijke gebeurtenissen, begrippen, personen, landen, verschijnselen, oorzaken en
gevolgen in een hoofdstuk/thema vinden.
Ze geven de kaartjes aan een ander groepje. Zij moeten de kaartjes op de juiste
volgorde leggen.
24
25
11) Samenvatting tekenen
doel
groepssamenstelling
Voorkennis
activeren
Kennis herhalen
Aansluiten bij
verschillende
intelligenties
Verwerken van
informatie
Individueel, maar
kan ook in een
tweetal
wanneer
Kan in en buiten
de les
duur
20-30 minuten
Dit is een goede oefening voor leerlingen die moeite hebben met tekst/woorden.
Maar eigenlijk is dit voor alle leerlingen zinvol.
Het laten tekenen van een paragraaf of hoofdstuk dwingt de leerling tot de essentie
te komen en de woorden om te zetten in beelden. Het kan in een tekening, maar ook
in een stripverhaal. Probeer leerlingen zo min mogelijk woorden te laten gebruiken.
26
27
12) Drie-Stappen-Interview
doel
Voorkennis
activeren
Kennis verwerken
of herhalen enz.
wanneer
Verwerken van de
stof dus kern van
de les of einde
les.
In het geval van
voorkennis kan
het ook gaan om
begin van de les.
groepssamenstelling
Tweetallen
duur
20-30 minuten
Door middel van het ‘drie stappen interview’ kan men de leerlingen informatie uit laten
wisselen. De structuur bestaat uit drie stappen en werkt het best in groepjes van vier,
hoewel aanpassingen voor kleinere of grotere groepen mogelijk zijn.
Bij stap 1 valt het team van vier uiteen in twee duo’s; van elk paar heeft de één de rol
van ondervrager en de ander de rol van ondervraagde. Bij stap 2 worden de rollen
omgedraaid. Bij stap 3 rapporteert ieder teamlid om de beurt wat hij/zij in het gesprek
aan de weet is gekomen of wat hij/zij heeft geleerd.
De inhoud van het gesprek kan betrekking hebben op lesgebonden onderwerpen, zoals
het hoofdstuk, een bestudeerde bron of persoon, huiswerk, maar ook op persoonlijke
onderwerpen die met de stof te maken hebben.
De docent doet suggesties voor de te bespreken vragen of stelt deze samen met de klas
op.
Stappen
1. Twee leerlingen werken samen; de één ondervraagt de ander.
2. De leerlingen wisselen van rol: de ondervraagde wordt ondervrager.
3. De leerlingen wisselen binnen hun team om de beurt ervaringen/opgedane kennis uit.
Richtlijnen
Geef de leerlingen een gelijke hoeveelheid tijd voor het interview.
28
29
13) Kwartetten
doel
groepssamenstelling
Begrippen oefenen
of herhalen
groepjes
wanneer
einde les(senserie)
duur
20 minuten
Werkwijze
 Maak een kwartet (minimal 40 kaarten: 10 kwartetten) over een onderwerp.
Zorg ervoor dat de begrippen die een kwartet vormen bij elkaar horen.
 Groepjes leerlingen, met één toeziend scheidsrechter, spelen het kwartet.
 Degene met de meeste kwartetten heeft gewonnen.
Variatie
Op de kaarten staan begrippen, of verschijnselen
 De kaart kan gevraagd worden door een juiste omschrijving te geven van het
begrip of verschijnsel.
 Spannender is elk groepje eerst een kwartet te laten maken, dat dan door een
ander groepje gespeeld wordt. Aan het einde van een schooljaar hebben
leerlingen genoeg informatie om serie van vier begrippen onder een paraplubegrip
voor je vak te kunnen vinden, zeker als ze de boeken erbij hebben. Dik papier op
de snijmachine in speelkaartformaat maken en met pen beschrijven gaat het
snelst.
30
31
14) Vraag en antwoord ketting of de slang
doel
Voorkennis
wanneer
Tijdens
activeren
les(senserie)
Kennis herhalen
einde les(senserie)
groepssamenstelling tweetallen
duur
10-20 minuten
voorbereiding: Bedenk zelf of met de leerlingen een behoorlijk aantal vragen en
bijbehorende antwoorden.
Zowel de vragen als de eenduidige antwoorden moeten kort geformuleerd kunnen
worden.
Zet een vraag op de voorkant van het kaartje en een antwoord op een andere vraag op
de achterkant van het kaartje. Ieder kaartje heeft dus een vraag en een antwoord dat
niet bij de vraag op het kaartje past.
Werkwijze




De docent stelt de eerste vraag die op een kaartje staat. Het is handig om dit
kaartje te merken. De docent stelt de vraag op het kaartje.
Een van de leerlingen heeft het antwoord op de vraag op de achterkant van zijn
kaartje vermeld staan. De leerling met het antwoord op de eerste vraag draait
zijn kaartje om en leest de vraag die er op staat en dat is dus de tweede vraag.
Enzovoort.
Het aantal kaartjes moet minstens gelijk zijn aan het aantal leerlingen in een klas.
Het mogen er natuurlijk ook meer zijn.
De eerste keer gaat deze werkvorm nog niet zo snel, maar een tweede keer kan
de docent tijd klokken en de klas aansporen tot een snelle tijd.
Variatie
De leerlingen hebben de vragen genummerd op papier staan en schrijven daarachter het
gegeven juiste antwoord.
32
33
15) Werkwijzer Lagerhuisdebat
doel
groepssamenstelling
Leerlingen leren
argumenteren en
zich laten verdiepen
in andere
standpunten.
verschilt
wanneer
Als afsluiting van
een lessenserie of
als start van een
lessenserie
duur
30 minuten
A Voorbereiding – 10 minuten
De docent kiest vier groepen, namelijk twee debatteams en een jury en twee
voorzitters
1. De deelnemers bereiden zich in twee teams voor
a) om de argumenten te inventariseren
b) de argumenten van de tegenpartij te inventariseren
c) wat tegen a en tegen b is in te brengen
d) wie welke argumenten inbrengt
e) welk argument eerst wordt gebracht en welk argument achter de hand wordt
gehouden
2. De juryleden formuleren in de tussentijd criteria waarop het debat zal worden
beoordeeld zoals bijvoorbeeld:
a) kwaliteit van de argumenten: kracht, hoeveelheid (niet te weinig maar ook niet
teveel: drie sterke),originaliteit
b) strategie van het team: opening, afstemming van de argumenten, timing
inbreng van de argumenten, de scherpte van de weerleggingen of interrupties,
inspelen op publiek, sterke afsluiting
c) presentatie: lichaamstaal, stem, gebruik van emoties zoals humor
3. De voorzitters bedenken regels voor het debat (lees eerst B door zodat je weet
hoe het debat moet verlopen), Hierbij moet gedacht worden aan:
a) Niet iedereen moet door elkaar gaan roepen (hoe los je dit op?)
b) Je moet gaan staan als je wilt spreken
c) De spreektijden zijn maximaal twee minuten per spreker
B Debat – 15 minuten
1. De voorzitters leiden het debat in: noemen de stelling, stellen de deelnemers voor.
Ze leggen de regels uit van het debat, geven aan dat het debat begint en geven de
sprekers het woord. De spreektijd is maximaal twee minuten per spreker.
De voorzitters houden de tijd in de gaten.
2. Het debat wordt gehouden in drie ronden:
ronde 1:
voorstanders:
tegenstanders:
één spreker
één spreker
beginargument
beginargument
max. 2 min.
max. 2 min.
34
ronde 2:
debatteren door middel van argumenten
de voorzitters bepalen wie er mag spreken
ronde 3:
voorstanders:
tegenstanders:
één spreker
één spreker
uitsmijter
uitsmijter
max. 8 min.
max. 2 min.
max. 2 min.
C Uitspraak van de jury en nabespreking
1. De jury beraadt zich over het oordeel aan de hand van de opgestelde criteria
2. In de tussentijd nabespreking met deelnemers: hoe ging het? Kwam eruit wat je had
voorbereid?
3. Na vijf minuten: uitspraak van de jury plus toelichting.
35
Download