Belinda Wijckmans Rolnummer: 74410 2e kan. Sociologie, avondstudent Geschiedenis van het sociologisch denken Titularis: Prof. Vilrockx Teksten: Ideology and the development of sociological theory De Verlichting en Montesquieu 1. De Verlichting: algemeen - - - 18e eeuw De rede en waarheid (= wetenschap) staan centraal. Men gaat op zoek naar universele natuurwetten in de sociale en culturele wereld men bestudeert en analyseert alle bestaande instellingen; al degene die irrationeel (= onnatuurlijk) worden geacht, moeten veranderen want zij verhinderen de mens om zijn potentieel te bereiken. gevecht tegen bijgeloof, censuur, feodale klassen en voor een geseculariseerde ethiek. Kritiek: de verlichtingsdenkers zouden in feite gewoon verder gebouwd hebben op de ideeën van de Middeleeuwen Toch komen door de herwerking van vroegere werken nieuwe perspectieven naar boven. filosofie is niet enkel nog abstract denkwerk; ze krijgt ook een praktische functie, namelijk het bekritiseren van de bestaande instituten. De “oude” moeten vervangen worden door nieuwe die redelijk en natuurlijk zijn; en daardoor ook noodzakelijk. Het verlichtingsdenken is enerzijds negatief en kritisch maar anderzijds ook positief en opbouwend. 2. De Verlichtingsgeest - - Alle aspecten van het maatschappelijk leven worden onderworpen aan kritisch onderzoek, dus ook het zelfonderzoek en het begrijpen van de eigen activiteit, de eigen samenleving en eigen tijd staan centraal in het denken. Want door het begrijpen van de belangrijkste stromingen binnen de samenleving, krijgt men er ook vat op. via de rede en de wetenschap kan de mens deze stromingen achterhalen waardoor hij meer vrijheid en dus ook meer perfectie kan bereiken. In tegenstelling tot de 17e eeuw waar men zich nog baseerde op louter de deductieve methode, schakelt men tijdens de Verlichting over op het begrijpen volgens de natuurwetenschappen d.w.z. men gebruikt de empirisch observatie als basis (Newton als model = empirisch onderzoek gebaseerd op de veronderstelling dat er universele orde en wetten zijn in de materiële wereld) In de 18e eeuw gaat men dus een verbinding maken tussen het positief wetenschappelijke en het rationele en deze methode wordt eveneens overgenomen in het filosofisch denken. Men ziet de rede ook als iets dat men bereikt en niet als eeuwige waarheden, a priori aan de ervaring, die worden overgeërfd. Het is door rede én observatie dat men de waarheid kan bereiken. 1 - - In de 17e eeuw was er een duidelijk onderscheid tussen de rationele filosofie (bv. Descartes) en de empirische filosofie (bv. Bacon) terwijl men in de Verlichting beide wil samenbrengen in één methodologie (grote invloed van Locke!) Kortom: de Verlichting = het begin van de wetenschappelijke methode; men kan de realiteit enkel kennen door de eenheid van rede en observatie. Men is geïnteresseerd in zowel de samenleving en geschiedenis als in de natuur, wat volgens hen allemaal samenhangt want door de natuur te bestuderen, begrijpt men niet alleen wat ‘is’ maar ook wat ‘kan zijn’. De Verlichtingsdenkers zijn negatieve denkers doordat ze voortdurend kritiek geven op de bestaande orde die volgens hen een belemmering vormt voor het potentieel van de mens. In het latere sociologisch denken worden deze uitgangspunten aanvaard, aangepast of verworpen. De westerse sociologie ontwikkelt zich verder als reactie op de Verlichting. 3. Montesquieu 3.1 Algemeen - - Hij doet als eerste een poging om een filosofie van maatschappij en geschiedenis te vormen. Giovanni Vico had in 1725 ook een poging ondernomen: hij begreep “de natuur van de dingen” als datgene dat tot uiting komt op bepaalde momenten en op bepaalde manieren d.w.z onder dezelfde omstandigheden ontstaan dezelfde fenomenen. Maar toch blijft hij nog eerder hangen in het Middeleeuwse denken. Montsquieu zondert zich van dit denken af: zijn hoofddoel bij het bestuderen van sociale feiten was zijn zoektocht naar de wetten van de sociale en historische ontwikkeling m.a.w. hij gaat de feiten niet bestuderen om zichzelf maar om die wetten te vinden! Hij hoopt het meer algemene te begrijpen door specifieke zaken te bestuderen = inductieve methode. Hij is de eerste die ‘ideaal-types’ construeert en gebruikt deze als intellectueel hulpmiddel om feiten te kunnen begrijpen. In zijn belangrijkste werk “Spirit of the Laws” maakt hij een analyse op basis van politieke en sociologische types. Zo spreekt hij van de republiek, monarchie, aristocratie of van despotisme die, volgens hem, niet toevallig zijn ontstaan maar als gevolg van onderliggende sociale structuren. Die structuren komen pas naar boven als men niet meer enkel kijkt naar de empirische feiten, complex en gevarieerd, maar naar de krachten die die bepaalde structuur vormen. Op die manier vindt men dan ‘het type’ en kan men het begrijpen. Bv. door de studie van verschillende republieken, kan men tot het ‘type republiek’komen. Alle instituties (bv. recht, opvoeding, huwelijksvormen,…) in een samenleving zijn afhankelijk van het soort samenleving waar ze zich ontwikkelen maar omgekeerd wordt het karakter van de samenleving ook beïnvloed door haar instituties. Montesquieu is ervan overtuigd dat zijn ideaal-types ook gebruikt kunnen worden bij de studie van ontwikkelingsprocessen want als verschillende samenlevingen onder een zelfde type vallen dan tonen hun ontwikkelingen ook vaak gelijke karakteristieken; het is dus géén toeval dat bepaalde samenlevingen zich in die of die zin ontwikkelen want zowel socio-culturele als fysische factoren spelen hierin een rol, waarbij hij vooral belang hecht aan de socio-culturele variabelen bij het begrijpen van overheidsvormen, wetten en instituties. In tegenstelling tot zijn tijdgenoten neemt Montesquieu een vrij gematigde houding aan: hij is er namelijk van overtuigd dat er géén universele wetten, die voor élke samenleving gelden, mogelijk zijn en dat elke staatsvorm zijn eigen deugden en fouten heeft. 2 - - - - - - Wél deelt hij met hen het ideaal van de menselijke vrijheid maar ook hier volgt hij zijn eigen weg. Hij is vooral geïnteresseerd in de verhouding macht-vrijheid en hij komt tot de conclusie dat de macht zodanig verdeeld moet zijn over de samenleving dat er maximale vrijheid ontstaat en machtsmisbruik tot een minimum wordt herleid. Volgens hem wordt de vrijheid dan ook het beste bewaard in een samenleving waar verschillende groepen elkaar en de overheid controleren, hierbij geholpen door wetten. Montesquieu heeft erg veel belangstelling voor andere culturen en landen; hij was bv. onder de indruk van het Engelse politieke systeem met z’n grondwettelijke scheiding der machten. Maar hij vindt het eveneens belangrijk om de eigen samenleving vanuit de ogen van een buitenstaander te bekijken. (= belang van objectiviteit!) Hij ziet een enorme samenhang tussen de verschillende sociale instellingen in een samenleving en zelfs bepaalde manieren van denken hangen hier, volgens hem, van af. Hierdoor wordt hij gezien als de grondlegger van de kennissociologie. Hij zag een volk niet als de som van individuen maar als een eenheid die zich van anderen onderscheidt door haar gewoontes en instituties, die onderling zodanig verbonden zijn dat een verandering in de ene noodzakelijkerwijze een verandering in de ander teweegbrengt. Hij ziet dan ook vooral de sociale aspecten als basis van een bepaalde maatschappij. Geografische of klimatologische zaken kunnen grenzen stellen aan een samenleving maar slechts tijdelijk aangezien de mens zich steeds verder ontwikkelt en dus steeds verder van de natuur af komt te staan zodat de niet-sociale omstandigheden een minder grote rol gaan spelen. Voor Montesquieu verwijst ‘de geest’ van een maatschappij naar het wettensysteem dat de ene samenleving van de andere onderscheidt. Hij is wel geïnteresseerd in de oorsprong van de verschillende instituties maar hecht uiteindelijk toch meer belang aan hun functies en gevolgen. Zijn kennissociologie is de voorloper van alle verdere postulaten over de samenleving en haar bewustzijn. Hij ziet een intieme verhouding tussen iemands ‘denken en doen’ d.w.z. hoe iemand de gewoontes en ideeën van een maatschappij bekijkt, is heel sterk verbonden met zijn sociale positie binnen die maatschappij en dus met bepaalde culturele perspectieven die hij daardoor overneemt, d.i. de functionele interdependentie van sociale actie en ideeën. de natuur van de mens wordt gevormd door de specifieke cultuur en binnen een bepaalde maatschappij en cultuur bepaalt de positie in de arbeidsverdeling iemands karakter en visie op het leven. Kritiek op Montesquieu: hij is niet altijd even consistent want soms spreekt hij wél van eeuwige en universele wetten waar de mens naar op zoek moet gaan en de maatschappij mee in harmonie moet brengen. Maar dit is, volgens hem, een onbereikbaar ideaal want de mens kan deze wetten nooit kennen als gevolg van vergissingen en onwetendheid. Om de realiteit dus te kunnen bestuderen, moet men classificeren en typologieën maken want als aspecten van de realiteit zodanig verschillen dat ze niet in types ondergedeeld kunnen worden dan kunnen ze niet rationeel begrepen worden. Elk individueel fenomeen moet dan onafhankelijk bestudeerd worden en dat zou een onmogelijke taak zijn. Zonder classificatie en typologieën is wetenschap niet mogelijk! Doordat hij voortdurend op zoek was naar ontwikkelingswetten en het gebruik van zijn ideaal-types, wordt hij ook gezien als de voorloper van de sociologische theorie en methode. Hoewel Aristoteles vóór hem ook al gebruik maakte van typologieën, beperkte hij zich tot politieke staten en bleef hij zéér ruim. Montesquieu paste de ideaal-types als eerste toe op andere levenssferen. Wetenschap is echter niet alleen beschrijven en classificeren, men moet ook een interpretatie geven m.a.w. men moet uitgaan van bepaalde causale relaties en dus in zijn 3 - werk ‘Spirit of the Laws’ beschrijft hij niet enkel de wetten en gewoontes van volkeren, hij probeert er ook de oorsprong en oorzaken van te vinden. Hij probeert hierbij objectief te blijven maar kan het niet nalaten voortdurend advies te geven. Montesquieu’s typologieën pretenderen ook niet tijd en ruimte te overstijgen: hij erkent dat gewoontes, wetten en andere instituties variëren met andere condities (bv. specifieke monarchieën kunnen verschillen volgens tijd en plaats) waardoor regels nooit gelden voor álle samenlevingen en álle volkeren. Maar ongeacht de soort van samenleving heeft de mens enkele basisbehoeften. 3.2 Montesquieu’s classificatie van maatschappijen Hij maakt een classificatie op basis van héél de samenleving, niet enkel kijkende naar de politieke systemen. Ze is ook niet gebaseerd op a priori principes maar op observatie. Hij wil aantonen dat er een verband is tussen een bepaald politiek systeem en andere (niet-)sociale omstandigheden m.a.w. de ideaal-types onderscheiden zich niet enkel doordat ze een verschillende staatsvorm hebben maar ook doordat ze functioneel gerelateerd zijn met andere condities zoals bv. bevolkingsgrootte, … Het schema op p. 6 geeft een beeld van zijn classificatie van maatschappijen. (vooral het 4e type onderscheidt hem van Artistoteles’ typologieën) Hieruit kan men ook opmaken dat Montesquieu goed begrijpt dat de groei van economische en sociale structuren, de groei van verschillen in rijkdom, de totstandkoming van klassen,… zorgt voor veranderingen in politieke structuren en dat de sociale solidariteit verandert in de verschillende maatschappijen. 3.3 Montesquieu’s concept van wetten - - - Montesquieu is dus origineel enerzijds, zoals hierboven reeds aangegeven, door zijn classificatie van samenlevingen maar anderzijds ook door zijn ‘wetten’ d.i. de noodzakelijke relaties die ontstaan vanuit de natuur van zaken. Deze wetten gelden dus ook voor menselijke samenlevingen en zijn afhankelijk van het soort samenleving m.a.w. wetten geldig voor een republiek zijn niet dezelfde als deze voor een monarchie. Het soort samenleving hangt dan weer grotendeels af van de grootte van de populatie en wanneer deze laatste uitbreidt, veranderen dus ook alle andere aspecten van de maatschappij. (republiek monarchie totalitaire staat) De structuur en verandering van de maatschappij wordt dus bepaald door demografische en sociale variabelen en in mindere mate door niet-sociale zaken, zoals klimaat, bodemvruchtbaarheid,… Hij benadert gewoontes en wetten eveneens op een sociologische manier: enerzijds is er de gewoonte die spontaan ontstaat uit het sociaal bestaan, anderzijds zijn er de wetten die expliciet en formeel gemaakt worden door de wetgever. Maar die zijn eveneens spontaan aangezien elke sociale structuur wetten nodig heeft die aangepast zijn aan die specifieke structuur m.a.w. ze zouden (wel bestaan maar) gewoon verborgen zijn gebleven als de wetgever ze niet expliciet had geformuleerd. Toch kunnen deze wetten verschillen met de noden van de samenleving door de onwetendheid en de vergissingen van de mens (cfr. supra). de maatschappij zou zijn wat de natuur voorschrijft als de mens bij de interpretatie ervan niet geleid zou worden door vergissingen en onwetendheid! Kritiek op Montesquieu’s visie op de wetten: hij is heel ambigu want hij lijkt te geloven dat men door de maatschappij te bestuderen haar natuurlijke wetten kan ontdekken en bijgevolg instituties kan creëren die hier best aan zijn aangepast maar anderzijds moet men voor de creatie van die instituties de ware natuur van die specifieke samenleving 4 - interpreteren. En deze interpretatie is onderhevig aan vergissingen waardoor men nooit het natuurlijke kan bereiken. (Bv. slavernij in de oude Griekse republieken is in feite ‘tegennatuurlijk’ aan een republiek en zou niet tot stand gekomen zijn als men de ware natuur van de republiek had ingezien). op wat baseert hij zich? Op zijn ideaal-types: zijn sociale wetten zijn soms wel en soms niet inherent aan de fenomenen maar soms staan ze ook bóven de fenomenen waardoor ze niet herkend kunnen worden en dus ook niet worden toegepast. zijn ambiguïteit komt deels tot stand door zijn visie op de vrijheid van de mens: de mens kan zijn omgevingen en omstandigheden veranderen maar hiervoor moet hij die omstandigheden eerst interpreteren waardoor vergissingen en onwetendheid een rol spelen. Hierdoor creëert hij soms omstandigheden die volledig tegengesteld aan zijn natuur, anderzijds kan hij dit ook weer rechtzetten als hij zijn vergissing inziet. Kortom: Hij ziet 2 soorten wetten: 1. de natuurlijke wetten van de fysische wereld: gebeuren automatisch/’natuurlijk’. 2. de natuurlijke wetten van het menselijk leven: moeten de menselijke zaken regelen maar het is bijna onmogelijk ernaar te leven door de onvermijdelijke gelimiteerde visie van de mens door zijn sociale positie en door het feit dat hij niet altijd consequent handelt. (= vrijheid van handelen van de mens!) Voor Montesquieu zijn observatie en ervaring belangrijk maar toch gaat hij vaak niet over op de verificatie van de feiten ofwel baseert hij zich op één feit geobserveerd in één samenleving om een hele theorie op te bouwen (bv. de scheiding der machten in Engeland: hij gaat dit beschouwen als de grondslag van een monarchie!) Toch mag hij gezien worden als een voorloper in het sociologisch denken door: 1. zijn gebruik van ideaal-types en wetten 2. zijn inzicht van de noodzaak van vergelijkende studies 3. zijn veronderstelling dat de elementen van een samenleving functioneel interdependent zijn. 5 Staatsvorm Waar terug te vinden? Sociale structuur Basis Republiek Monarchie Despotisme (=totalitaire staat) Traditionele maatschappij (= nietgeletterd) kleine bevolkingsgroep bv. medium-grote grote samenlevingen en Heel kleine stad bevolkingsgroep gebieden, vnl. Azië bevolkingsgroepen - iedereen gelijk (vooral - sociale stratificatie - alle organisaties zijn zó - land/grond is waar voor een maar volgens zwak dat ze geen gemeenschappelijk democratie) Montesquieu verkrijgt weerstand kunnen goed - sociale homogeniteit en men hier toch de bieden aan de despoot - wordt geleid op basis dus orde maximale politieke OF van gewoonte, géén - restricties op vrijheid - het regime wordt een wetten! overdreven accumulatie - klassen controleren ‘democratie’ waarin - ‘ouderen’ hebben de van macht en rijkdom elkaar en de monarch iedereen gelijk is hoogste maar geen - nadruk op en zorgen dat niet één behalve de despoot blijvende macht gemeenschappelijke te machtig wordt - Montesquieu welvaart en solidariteit ze streven hun onderscheidt 2 specifieke doelen na subtypes: enerzijds de Hoe democratischer, hoe maar met mate! ‘barbaren’ (vnl. perfecter! ze streven eigen veehouders in belang na en niet sedentaire samenleving) meer dat van de en anderzijds de hele gemeenschap ‘wilden’ (vnl. jagers in Maar hierdoor gaat ieder niet-sedentaire het beste van zichzelf samenleving) geven in zijn functie en dit komt de maatschappij ten goede! Deugd Eer Angst 6 7