Provinciaal blad van Noord-Brabant - Provincie Noord

advertisement
ISSN: 0920-1408
Nummer:
Bijlage:
Onderwerp:
105/00
1
Vragen inzake verwerking teerhoudende restproducten.
VRAGEN VAN HET LID
VAN PROVINCIALE STATEN
Drs. A.J. Gorter, namens de D66 Statenfractie
d.d. 12 september 2000
Eerder dit jaar is in de commissie voor Verkeer, Vervoer en Waterstaat aan de orde geweest het feit dat
per 2001 het verboden wordt om teerhoudend asfaltresten te verwerken in wegfunderingen. Uit
persberichten ( De Gelderlander, 8 september 2000) merken wij het volgende op.
De gemeenten Sint Anthonis en Boxmeer gaan dit jaar nog omvangrijke hoeveelheden teerhoudende
asfaltresten verwerken in wegfunderingen. Zij doen dit met het oog op het feit dat op deze wijze de
gemeente geen geld hoeven te steken in kostbare opslag en verwerking.
D66 acht het een slechte zaak als een overheidsorgaan besparingen probeert te realiseren door vlak voor
het in werking treden van een wet die gericht is op een beter milieu, handelingen te verrichten die het
milieu onomstotelijk schade toebrengen.
Deze berichtgeving geeft ons aanleiding u de volgende vragen te stellen.
1.
Beschikt u eveneens over de vermelde informatie?
2.
Bent u het eens met het standpunt van D66 in deze?
3.
Bent u voornemens om op korte termijn contact op te nemen met beiden gemeentenbesturen,
teneinde hen te bewegen geen teerhoudende asfaltresten meer te gaan verwerken in wegen?
4.
Is het u bekend of ook andere gemeenten in de provincie voornemens zijn teerhoudende
asfaltresten nog voor 1 januari 2001 in wegen te gaan verwerken? Zo ja, welke actie gaat u
hiertegen ondernemen?
ANTWOORD VAN
GEDEPUTEERDE STATEN
d.d. 10 oktober 2000
1.
Ja, ons college beschikt over de vermelde informatie.
2.
Neen, wij zijn het niet eens met het standpunt van D66.
Bij reconstructie, onderhoud en sloop van wegen komen teerhoudende materialen vrij die een
hoge concentratie kankerverwekkende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s)
bevatten. Om reden van deze carcinogene eigenschappen van PAK’s is het beleid van de
overheid erop gericht om PAK’s zowel om milieuhygiënische redenen als om redenen van
arbeidshygiëne zoveel mogelijk uit de keten te halen (toepassing van teer in de bouw is met
uitzondering van koude verwerking vanaf 1991 niet meer toegestaan). Deze landelijke
beleidslijn dient twee milieudoelstellingen namelijk: carcinogene stoffen uit de keten en
hergebruik reststoffen uit teerhoudende asfaltresten. Dit beleid gericht op duurzaamheid voor de
lange termijn wordt door ons college onderschreven en als milieuhygiënisch meest verantwoord
beleid beschouwd, hetgeen niet wegneemt dat voor de kortere termijn milieuhygiënische
verantwoord beleid is ontwikkeld.
-3-
Tot voor kort was voor de verwijdering van teerhoudende materialen uit de keten nog geen adequate en
betaalbare verwijderingtechniek voorhanden. Tot dusver is het gangbaar en toegestaan teerhoudende
materialen, mits koud verwerkt, geïmmobiliseerd en onder IBC maatregelen (isoleren, beheersen en
contoleren) onder wegen in funderingen te verwerken. Als zodanig is de verwerking van teerhoudende
materialen ook als “bijzonder categorie bouwstof” in het Bouwstoffenbesluit opgenomen. Toepassing mag
plaatsvinden onder stringente eisen van het Bouwstoffenbesluit, waarvan certificering, registratie en
monitoring een onderdeel uitmaken.
Ons college is van mening dat de toepassing van teerhoudende materialen met, inachtneming van de
stringente eisen uit het Bouwstoffenbesluit, een milieuhygiënisch verantwoorde oplossing is.
In afwachting van de resultaten van een proef met een nieuw thermisch procédé heeft de minister van
VROM besloten de verwerking van teerhoudende materialen met ingang van 1 januari 2001 als
“‘bijzondere categorie bouwstof”’ uit het Bouwstoffenbesluit te halen. Als gevolg hiervan kunnen na 1
januari 2001 geen teerhoudende materialen binnen de kaders van het Bouwstoffenbesluit worden
hergebruikt; hergebruik is dan in welke vorm dan ook verboden.
Ons college ondersteunt deze proef door participatie en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan een
innovatieve ontwikkeling op het gebied van verwijdering van teer uit de keten.
Ons college constateert echter een aantal zorgelijke effecten rond het op de korte termijn schrappen van
de “bijzondere categorie bouwstof” per 1 januari 2001.
Per 1 januari 2001 zal door onvoldoende beschikbare verwerkingscapaciteit een technisch-economisch
probleem ontstaan, dat zal leiden tot langdurige (kostbare) opslag van teerhoudende materialen in
afwachting van verwerking. Hierdoor zal bij derden een ontmoediging ontstaan ten aanzien van
verwerken. Er bestaat een gerede kans dat voorbij geschoten wordt aan het milieubeleid. Wij hebben deze
zorgen in Interprovinciaal Overleg (IPO)-verband bij de eerst verantwoordelijke in dezen, de minister van
VROM onder de aandacht gebracht (zie bijlage, brief van het IPO aan de minister van VROM d.d. 16
augustus 2000).
Ons college is van oordeel, met inachtneming van de hiervoor vermelde problematiek, dat het toepassen van
teerhoudende materialen onder stringente condities van het vigerende Bouwstoffenbesluit, in het licht van de
situatie die ontstaat na 1 januari 2001 als een milieuhygiënische verantwoorde oplossing kan worden gezien.
3.
Neen, ons college gaat hierop geen actie ondernemen, zie beantwoording vraag 2. Ons college
heeft op dit punt geen bevoegdheden. In het Bouwstoffenbesluit is geregeld wie voor de toepassing
van het Bouwstoffenbesluit en de daarop berustende bepalingen als bevoegd gezag wordt
aangemerkt. Het bevoegd gezag, doorgaans de gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders, -en in dit
specifieke geval van wegaanleg de gemeenten-, is verantwoordelijk voor het toezicht, de controle
en handhaving van het besluit. De keuze voor de toepassing van teerhoudende materialen in
wegfunderingen is dus primair een verantwoordelijkheid van de betreffende gemeentebesturen.
Tot 1 januari 2001 is het aanwenden van dit materiaal, mits toegepast onder de stringente condities
van het Bouwstoffenbesluit toegestaan.
-3-
4.
Ja, in meerdere gemeenten in Brabant en buiten Brabant wordt deze
discussie gevoerd. Ten aanzien van te nemen actie, zie antwoord op
vraag 3.
's-Hertogenbosch, 13 oktober 2000.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
De griffier,
De voorzitter,
M. Bruinsma
Nr. 710300
Uitgegeven, 8 november 2000
De griffier der staten van Noord-Brabant,
M. Bruinsma
mr. F.J.M. Houben
Download