Partiële differentiaalvergelijkingen en Fourierreeksen Definitie: vergelijking in een onbekende functie van twee of meer variabelen en z’n partiële afgeleiden. Drie hoofdtypen: 2. Golfvergelijking 3. Laplace vergelijking of potentiaalvergelijking Methode: scheiden van variabelen Voorbeelden: Algemene oplossing : y (x ) = c 1 ⋅ cos( x ) + c 2 ⋅ sin( x ). Algemene oplossing : y (x ) = c 1 ⋅ cos( x 2 ) + c 2 ⋅ sin( x 2 ). sin(π 2 ) Precies één oplossing : . y (x ) = cos( x 2 ) − Een randwaardeprobleem heet homogeen als de differentiaalvergelijking homogeen is (dus : g (x ) ≡ 0) en als de randvoorwaarden homogeen zijn (dat wil zeggen : y 0 = 0 en y 1 = 0). ⎧y ' ' (x ) + y (x ) = 0, 0 < x < π 2. ⎨ ⎩y (0) = 1, y (π ) = a . ⎧y ' ' (x ) + 2y (x ) = 0, 0 < x < π 1. ⎨ ⎩y (0) = 1, y (π ) = 0. cos(π 2 ) ⎧y ' ' (t ) + p (t )y ' (t ) + q (t )y (t ) = g (t ), t ∈ I Beginwaardeprobleem: ⎨ en y ' (t 0 ) = y 0 ' met t 0 ∈ I ⎩y (t 0 ) = y 0 ⎧y ' ' (x ) + p (x )y ' (x ) + q (x )y (x ) = g (x ), x ∈ (α , β ) Randwaardeprobleem : ⎨ en y (β ) = y 1 ⎩y (α ) = y 0 1. Warmtevergelijking of diffusievergelijking c 1 = 1 en c 2 = − Tweepunts randwaardeproblemen: c 1 = 1 en − c 1 = a . Geen oplossingen voor a ≠ −1. Voor a = −1 oneindig veel oplossingen : y (x ) = cos( x ) + c 2 ⋅ sin( x ). cos(π 2 ) sin(π 2 ) ⋅ sin( x 2 ). c 2 ∈ R is willekeuri g. Homogene randvoorwaarden: Algemeen (homogene randvoorwaarden): ⎧y ' ' (x ) + 2y (x ) = 0, 0 < x < π 3. ⎨ ⎩y (0) = 0, y (π ) = 0. ⎧y ' ' (x ) + λ ⋅ y (x ) = 0, 0 < x < π ⎨ y (π ) = 0. ⎩y (0) = 0, Algemene oplossing : y (x ) = c 1 ⋅ cos( x 2 ) + c 2 ⋅ sin( x 2 ). 1. λ = 0 : y ' ' (x ) = 0 ⇒ y (x ) = a1 ⋅ x + a 2 . c 1 = 0 en c 2 = 0 ⇒ y (x ) = 0 (triviale oplossing) . ⎧y ' ' (x ) + y (x ) = 0, 0 < x < π 4. ⎨ ⎩y (0) = 0, y (π ) = 0. Algemene oplossing : y (x ) = c 1 ⋅ cos( x ) + c 2 ⋅ sin( x ). c 1 = 0 en c 2 ∈ R ⇒ y (x ) = c 2 ⋅ sin( x ). a1 = a 2 = 0 ⇒ y (x ) = 0 (triviale oplossing) . 2. λ = − μ 2 < 0 : y (x ) = b1 ⋅ cosh( μ ⋅ x ) + b2 ⋅ sinh( μ ⋅ x ). b1 = b2 = 0 ⇒ y (x ) = 0 (triviale oplossing) . 3. λ = μ 2 > 0 : y (x ) = c 1 ⋅ cos( μ ⋅ x ) + c 2 ⋅ sin( μ ⋅ x ). c 1 = 0 en c 2 ⋅ sin( μ ⋅ π ) = 0. μn = n ∈ {1,2,3, K} : λn = μn = n 2 (eigenwaar den). 2 Eigenfuncties : y n (x ) = sin(n ⋅ x ) met n ∈ {1,2,3, K}. Fourierreeksen: a0 ∞ ⎛ ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ ⎛n ⋅π ⋅ x + ∑ ⎜ a n ⋅ cos⎜ ⎟ + bn ⋅ sin⎜ 2 n =1 ⎜⎝ ⎝ L ⎠ ⎝ L Nog iets algemener : Een functie f heet periodiek met periode T > 0 als : f(x + T) = f(x) . ⎧y ' ' (x ) + λ ⋅ y (x ) = 0, 0 < x < L ⎨ y (L ) = 0. ⎩y (0) = 0, De kleinste waarde van T waarvoor dit geldt heet : Eigenwaarden : λn = de fundamentele periode . ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ De functies cos ⎜ ⎟ en sin⎜ ⎟ zijn allemaal periodiek ⎝ L ⎠ ⎝ L ⎠ n2 ⋅π 2 met n ∈ {1,2,3, K}. L2 ⎛ n ⋅π ⋅ x ⎞ Eigenfuncties : y n (x ) = sin⎜ ⎟ met n ∈ {1,2,3, K}. ⎝ L ⎠ ∫α f (x )g (x )dx − f en g heten orthogonaa l als : f , g = 0. ⎛m ⋅π ⋅ x ⎞ ⎛ n ⋅π ⋅ x ⎞ ⎟ ⋅ sin⎜ ⎟dx = 0 L ⎠ ⎝ L ⎠ cos(a ) ⋅ sin(b ) = L 1 (sin(a + b ) − sin(a − b ) ) 2 L ⎛ (m − n ) ⋅ π ⋅ x ⎞ ⎛ (m + n ) ⋅ π ⋅ x ⎞ ⎟dx ⎟dx − ∫ sin⎜ L L ⎝ ⎠ ⎠ −L ∫L sin⎜⎝ Nu geldt : − L ⎧0, m ≠ n ⎛m ⋅π ⋅ x ⎞ ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ ∫ cos ⎜⎝ L ⎟⎠ ⋅ cos ⎜⎝ L ⎟⎠dx = ⎨⎩L , m = n −L ⎡ L ⎛ (m ± n ) ⋅ π ⋅ x ⎢− (m ± n ) ⋅ π cos ⎜ L ⎝ ⎣ ⎧0, m ≠ n ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ ⎛m ⋅π ⋅ x ⎞ ⎟dx = ⎨ ⎟ ⋅ sin⎜ L L ⎝ ⎠ ⎠ ⎩L , m = n ∫L sin⎜⎝ − bijzondere orthogonaliteitseigenschap. ∫L cos⎜⎝ β voor functies f en g gedefiniee rd op het interval (α , β ). L met periode 2L. Deze functies hebben bovendien een L Orthogonaliteit: Inwendig product : f , g := ⎞⎞ ⎟ ⎟⎟ ⎠⎠ L ⎞⎤ ⎟⎥ = 0 ⎠ ⎦ −L De stelling van Fourier: De Fourierreeks convergeert voor alle x naar Als f en f ' stuksgewij s continu zijn op een interval [−L , L ) en f wordt buiten dat interval periodiek voortgezet met periode 2L , dan heeft f de Fourierreeks : f (x +) + f (x −) f(x) = ∞ ⎛ ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ ⎛n ⋅π ⋅ x + ∑ ⎜⎜ a n ⋅ cos ⎜ ⎟ + bn ⋅ sin⎜ 2 n =1 ⎝ ⎝ L ⎠ ⎝ L a0 met a 0 = en bn = 1 L 1 L L ⋅ ∫ f (x )dx , a n = −L L L ⎞⎞ ⎟ ⎟⎟ ⎠⎠ ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ ⋅ f (x ) ⋅ cos ⎜ ⎟dx , L −∫L ⎝ L ⎠ 1 ⎛n ⋅π ⋅ x ⎞ ⋅ ∫ f (x ) ⋅ sin⎜ ⎟dx , n = 1,2,3, K ⎝ L ⎠ −L 2 met f (x +) = lim f (t ) en f (x −) = lim f (t ). t ↓x t ↑x In punten x waar f continu is, geldt : lim f (t ) = f (x ) = lim f (t ) en dus t↓ x t ↑x f (x +) + f (x −) 2 = f (x ).