agenda Het is al zowat twintig jaar bekend dat de stijgende melkproductie van hoogproductieve melkkoeien gepaard gaat met een daling van punt hun vruchtbaarheid. Terwijl men als streef- Studievergaderingen waarde voor het drachtigheidspercentage na Antwerpen eerste inseminatie 60% hanteert, constateert Geel Proefbedrijf voor Veehouderij • 11 jun, 19.30 uur, Belplume: welke richting gaat het uit?, W. Wytynck • 20.30 uur, Belplume: inhoud van de nieuwe lastenboeken, F. Wijndaele • 21.30 uur, Beroep doen op pluimveeservicebedrijven: fiscaal aftrekbaar, C. Botterman (Pluimveehouders AntwerpenBrabant). men dat het werkelijke afkalfpercentage al gedaald is tot 40%. – Steven Cools, Fac. Diergeneeskunde, UGent – Bree Astoria • 30 mei, 13 uur, Groeien met beperkingen op een melkveebedrijf, G. Vandepoel. Bemestingsnormen in het nieuwe Mestdecreet. Verschil intensieve en extensieve bedrijven. Mogelijkheden interne bedrijfsoptimalisatie. Afzet mest: alternatieven en kostprijs, J. Halewyck (Provinciale vakgroep Rundveehouders Limburg en Vlaamse overheid). Oost-Vlaanderen Lochristi Breughel • 30 mei, 20.15 uur, Aujeszky, wat doen we ermee?, H. Nauwynck • 21 uur, Ziekenhuisbacterie, de waarheid achter het verhaal, P. Butaye (Provinciale vakgroep Varkenshouders Oost-Vlaanderen). Lochristi Breughel • 7 jun, 19.30 uur, Belplume, welke richting gaat het uit?, W. Wytynck • 20.30 uur, Belplume: inhoud van de nieuwe lastenboeken, F. Wijndaele • 21.30 uur, Beroep doen op pluimveeservicebedrijven: fiscaal aftrekbaar, C. Botterman (Provinciale kring Pluimveehouders OostVlaanderen). West-Vlaanderen Roeselare reo Veiling • 6 jun, 19.30 uur, Belplume, welke richting gaat het uit?, W. Wytynck • 20.30 uur, Belplume: inhoud van de nieuwe lastenboeken, F. Wijndaele • 21.30 uur, Beroep doen op pluimveeservicebedrijven: fiscaal aftrekbaar, C. Botterman (West-Vlaanderen Pluimveehouders). Roeselare Licht en Ruimte • 12 jun, 20 uur, mrsa bij varkens: gevaar voor mens en dier, P. Butaye • 22 uur, Toekomstvisie varkenshouderij, P. Vanthemsche (Provinciale vakgroep Varkenshouders West-Vlaanderen). Puurs Bonny Van Ranst • 14 jun, 9.45 uur, Bedrijfsvoering in de praktijk, B. Van Ranst (Veurne Melkveehouders). Lokeren Michel De Cuyper • 14 jun, 14 uur, Bedrijfsvoering in de praktijk, M. De Cuyper (Veurne Melkveehouders). Deze voorlichtingsactiviteiten worden gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en de Europese Unie. 30 • Landbouw&Techniek 10 – 25 mei 2007 • rundvee • diergeneeskunde • AGENDA • SAMENSTELLING: JAN VAN BAVEL Limburg Wat te beginnen tegen drachtverlies bij hoogproductief melkvee? 100 hoogproductieve melkkoeien met inseminatie 40 koeien geven een voldragen kalf 20 eicellen worden niet bevrucht 5 sterven direct door genetische fouten 60 koeien kalven niet af 36 jonge vruchtjes sterven (embryonale sterfte) 25 sterven vóór dag 21 (vroege embryonale sterfte) 4 koeien aborteren 6 sterven tussen dag 21 en 42 (late embryonale sterfte) Figuur 1 Schematische ontleding van drachtverliezen na eenmalige inseminatie van honderd melkkoeien Zit het al of niet drachtig worden in de genen? Op deze vraag valt moeilijk een eenduidig antwoord te geven. Over het algemeen stelt men vast dat de selectie naar een hogere melkproductie tot een daling van de vruchtbaarheid heeft geleid. Het zou dus kunnen dat men door de selectie naar betere ‘melkproducentes’ indirect geselecteerd heeft op minder vruchtbare ‘moeders’. Het is echter een belangrijk gegeven dat de vruchtbaarheid bij de vaarzen niet gedaald is. Dit zou kunnen betekenen dat het niet om een zuiver genetisch probleem gaat, maar dat er ook een metabool aspect aan verbonden is. Moest het probleem enkel in de genen zitten, dan zouden immers ook vaarzen ermee geconfronteerd worden, tenzij het zou gaan om genen die pas tot expressie komen op het moment dat de koe aan haar hoge melkproductie begint. Drachtverlies Vroege embryonale sterfte is de voornaamste oorzaak van drachtverlies, ondanks het gegeven dat het slechts om een periode van 21 dagen gaat. Tijdens de eerste drie weken van de dracht moet immers de cruciale communicatie tussen moeder en vrucht uitgebouwd worden. De eerste twee weken na de inseminatie weet de koe niet dat er zich een vruchtje in haar baarmoeder bevindt. Pas rond de zestiende dag brengt het embryo zijn moeder op de hoogte van zijn aanwezigheid. Hiervoor produceert het een speciale ‘boodschapper’, interferon-tau (ifn-τ) genoemd. Als er voldoende van die ‘boodschapper’ geproduceerd wordt, blijft de dracht bestaan. Is er echter geen embryo aanwezig of produceert het niet genoeg ifn-τ, dan wordt er in de baarmoeder een hormoon geproduceerd dat de dracht onderbreekt: prostaglandine-F2alfa (pgf2α). De koe wordt dan opnieuw tochtig drie weken na de vorige bronst. Vroege embryonale sterfte ontstaat dus eigenlijk omdat het embryo op de zestiende dag gestorven is en geen ifn-τ produceert of omdat een minder levensvatbaar embryo niet genoeg ifn-τ ontwikkelt om de dracht in stand te houden. Oorzaken? Figuur 2 geeft een overzicht van de voornaamste factoren die een invloed kunnen hebben op vroege embryonale sterfte. We overlopen ze kort. Genetisch Het genetische materiaal van een eicel past niet altijd bij de genen van de zaadcel. In 5% van de eicel-zaadcelcombinaties ontstaat er een combinatie die niet levensvatbaar is. Asynchroon verloop De ‘biologische klok’ van het embryo is niet altijd goed afgesteld op die van de koe. Hierdoor begint de vrucht soms te laat met de productie van ifn-τ, waardoor de koe al pgf2α heeft gevormd vooraleer het embryo de gelegenheid heeft gekregen om zijn aanwezigheid te ‘melden’. Figuur 1 geeft een overzicht van het drachtverlies. Als honderd koeien voor de eerste keer geïnsemineerd worden, dan zijn er twintig dieren waarbij er geen versmelting is tussen eicel en zaadcel. Gebeurt deze versmelting wel, dan sterven nog ongeveer dertig embryo’s voor de 21ste dag van de dracht (vroege embryonale sterfte), waarvan ongeveer vijf door genetische afwijkingen. Deze koeien worden 21 dagen na de inseminatie opnieuw tochtig. We spreken in dat geval over regelmatige terugkeerders. Tussen dag 21 en dag 42 worden nog eens zes à zeven drachten onderbroken (late embryonale sterfte). Nadien aborteren er nog circa vier koeien. Uiteindelijk brengen dus maar ongeveer veertig van de honderd geïnsemineerde koeien een voldragen kalf (dood of levend) ter wereld. genetische fouten asynchroon verloop baarmoederomgeving en infecties te weinig progesteron vroege embryonale sterfte rantsoen lichaamsconditie inseminatie en therapie stress en pijn Figuur 2 Overzicht van factoren die een invloed kunnen hebben op vroege embryonale sterfte Omgeving baarmoeder Als een embryo in een slechte baarmoederomgeving terechtkomt (bijvoorbeeld in het geval van een chronische baarmoederontsteking) of geconfronteerd wordt met een infectie (bvd, ibr) of koorts tijdens de eerste dagen, dan kan de vrucht sterven of kan zijn ontwikkeling ondermaats zijn. Progesteron Het drachtigheidshormoon progesteron zorgt voor een gunstig milieu in de baarmoeder, zodat het embryo zich optimaal kan ontwikkelen. Als er te weinig progesteron aanwezig is, groeit de vrucht gedurende de eerste zestien dagen slechter, waardoor de ifn-τ productie te laag zal zijn. Die laatste is namelijk afhankelijk van de grootte van het embryo. Conditie en rantsoen Te sterke verliezen in lichaamsconditie als gevolg van een energietekort verhogen de kans op vroege embryonale sterfte. Ook zeer hoge gehalten aan (onbestendige) eiwitten in het rantsoen hebben een nadelig effect, vermits zij de ureumen ammoniakproductie doen stijgen. Deze stoffen zijn toxisch voor de vrucht. Recent hebben onderzoekers vastgesteld dat embryo’s van hoogproductieve melkkoeien merkelijk meer vet bevatten dan embryo’s van niet-lacterende vaarzen of zoogkoeien. Dit kan een stille getuige zijn van een slechtere kwaliteit van de embryo’s. Kortom, in de vroege lactatie zijn de omstandigheden voor een jonge vrucht in een hoogproductieve koe minder gunstig omwille van de negatieve energiebalans en de hoge krachtvoedergift. Deze situatie verslechtert nog als het rantsoen slecht uitgebalanceerd is. Inseminatie Een administratieve vergissing tijdens de bronstdetectie kan aanleiding geven tot inseminatie van een koe die reeds Landbouw&Techniek 10 – 25 mei 2007 • 31 drachtig was. 5% van de drachtige koeien vertoont immers tekenen van bronst. Er is dus een kans dat ze opnieuw geïnsemineerd worden. Als deze koeien tot in het baarmoederlichaam geïnsemineerd worden, zal de reeds ontstane dracht onderbroken worden. Het is dus aangeraden om bij koeien die voor de tweede keer – of meer – geïnsemineerd worden, de pipet niet volledig doorheen de baarmoederhals (cervix) te brengen. Het gebruik van prostaglandines en oxytocine tijdens de tweede en derde week van de dracht kan ook drachtonderbreking induceren en vroege embryonale sterfte veroorzaken. Pijn en stress Ook pijn en allerlei vormen van stress (manke koeien, zieke koeien …) verkleinen de kans dat de vrucht de eerste drie weken van de dracht overleeft. Ook stress als gevolg van een ruwe omgang met de dieren, een slecht ontworpen stal (gladde vloeren, te nauwe boxen, te smalle doorgangen), overbezetting enzovoort kunnen hetzelfde resultaat opleveren. Invloed progesteron Momenteel wordt er heel wat onderzoek verricht naar het belang van het progesterongehalte in het optreden van vroege embryonale sterfte bij hoogproductieve melkkoeien. Progesteron is een hormoon dat een sleutelrol speelt in zowel het instellen als het behouden van de dracht: geen progesteron betekent geen dracht! Verschillende studies tonen aan dat de hoeveelheid progesteron in het bloed van hoogproductief melkvee tijdens het begin van de dracht duidelijk lager ligt dan bij melkkoeien die minder melk produceren. Bovendien komt de stijging in progesteron na de inseminatie bij sommige hoogproductieve koeien merkelijk trager op gang. Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor deze verlaging in progesteronconcentratie. Deze koeien verliezen meer progesteron via de melk (progesteron zit namelijk graag in het melkvet). Een tweede verklaring is dat deze koeien een zeer actieve lever hebben – hun metabolisme draait immers op volle toeren – waardoor er ook meer progesteron afgebroken wordt. Een derde verklaring is dat het orgaantje dat progesteron produceert (het gele lichaam) onvoldoende functioneert. Ook voor de vertraagde stijging in progesteron zijn er verschillende verklaringen mogelijk: de ovulatie is verlaat (maar dan wordt de kans op bevruchting ook kleiner); de opbouw of de werking van het gele lichaam is vertraagd. Er is nog veel discussie over de precieze oorzaak. Maar wat die ook mag zijn, het resultaat is steeds een embryo dat niet genoeg ifn-τ kan produceren om zijn aanwezigheid te melden aan de koe, waardoor de koeien ‘regelmatig terugkeren’. Progesterongehalte verhogen Het progesterongehalte kan op twee manieren verhoogd worden: enerzijds is het mogelijk om progesteron toe te dienen, anderzijds kan men de lichaamseigen progesteronproductie verhogen door de toediening van hormonen (GnRH, hCG) die het gele lichaam stimuleren en zodoende het progesterongehalte doen stijgen. Ook té veel blijvend grasland? Dan biedt ”GRASZAADTEELT” dé oplossing ! J Antoon Vercruysse: 0477/34 42 37 J Jan Kerckhove: 0475/93 22 20 32 • Landbouw&Techniek 10 – 25 mei 2007 113873BT603 Wij geven u graag alle nadere informatie. Of die supplementen een duidelijk positief effect hebben op het drachtigheidspercentage, is niet eenduidig te beantwoorden. Er zijn zeer veel studies uitgevoerd waarin het effect van progesterontoediening onderzocht werd. Sommige onderzoekers beschrijven een positief effect, anderen stellen vast dat er geen tot zelfs een negatief effect is. Als algemene stelregel kan men zeggen dat, als het initiële drachtigheidspercentage laag is (minder dan 50%), progesteronsupplementatie een positief effect kan hebben. Is het initiële drachtpercentage echter al goed, dan valt er met extra progesteron niets meer te winnen. Men zou dan zelfs een negatief effect kunnen veroorzaken, omdat de toediening van progesteron de lichaamseigen progesteronproductie onderdrukt. Om een positief effect te bekomen, zou een supplementatie bovendien reeds ingesteld moeten worden vóór dag 5 na de inseminatie. Als alternatief voor de progesteronsupplementatie is er de injectie van hCG of GnRH rond het moment van insemineren. Dit bevordert de ovulatie en de vorming van het gele lichaam. Studies vermelden een verbetering van het drachtigheidspercentage met enkele procenten (6-7%). Maar ook deze resultaten zijn zeker niet eenduidig en er zijn zelfs onderzoeken waarin geen verbetering van de drachtresultaten gerealiseerd werd. Vooral bij koeien met een ‘verlate ovulatie’ zou zo’n behandeling zin kunnen hebben, maar het is quasi onmogelijk om uit te maken welke koeien ‘verlaat ovuleren’. Een derde mogelijkheid is het toedienen van GnRH halfweg de cyclus (van dag 11 tot dag 13). Hierdoor wordt het signaal om de dracht af te breken verzwakt en uitgesteld. Dit geeft het embryo wat meer respijt om zijn aanwezigheid te melden aan de koe. Er zou een verbetering optreden van 5%, maar er zijn ook verschillende studies waarin geen effect aangetoond kon worden. Het was bovendien opmerkelijk dat dergelijke behandelingen op sommige bedrijven wel een positief resultaat opleverden, terwijl dat op andere bedrijven helemaal niet het geval was. Het was niet duidelijk wat daarvan de onderliggende oorzaak was. Conclusie De vruchtbaarheid van onze hoogproductieve melkkoeien gaat erop achteruit. De vroege embryonale sterfte is verantwoordelijk voor 30% van de drachtonderbrekingen. Dit probleem treedt in de praktijk niet zo sterk op de voorgrond, omdat de veehouder niet altijd merkt dat een koe drachtig geweest is. Het dier komt namelijk meestal op het normale tijdstip opnieuw in bronst (regelmatige terugkomer). Economisch gezien loont het zeker de moeite om vroege embryonale sterfte zoveel mogelijk te vermijden. Gezien het ingewikkelde verhaal van mogelijke oorzaken, is het niet mogelijk om een standaard pasklare oplossing aan te reiken. Als men dit probleem wil aanpakken, moet de dierenarts het bedrijf en het hele management goed onder de loep nemen. Het vergt dikwijls een aanpassing van heel wat aspecten in de bedrijfsvoering. Wat als een paal boven water staat, is dat het probleem ‘moeilijker drachtig worden’ niet simpelweg op te lossen valt door het inzetten van een batterij van geneesmiddelen en/of hormonen. Er worden wel positieve effecten beschreven na toediening van progesteron, hCG of GnRH, maar eenduidigheid is zeer ver te zoeken. Dit is te wijten aan het gegeven dat vroege embryonale sterfte een zodanig ingewikkeld verhaal is, dat eventuele positieve effecten van dergelijke supplementaties mogelijk beïnvloed kunnen worden door de negatieve uitwerking van tal van bekende, maar zeker ook nog van onbekende, factoren. Kortom, een hormoonbehandeling zou een kortetermijnoplossing kunnen betekenen, maar men mag niet vergeten dat een kritische blik op het bedrijf en het bedrijfsmanagement minstens evenveel en waarschijnlijk zelfs meer zoden aan de dijk zal brengen. ■ Steven Cools is als dierenarts verbonden aan de Vakgroep Voortplanting, Verloskunde en Bedrijfsdiergeneeskunde van de faculteit Diergeneeskunde aan de Universiteit Gent.