Hoeder van het leven door Anja Jansen “The human species came into the world as a late product of the radiations that [...] lifted global diversity to its all-time high. In more than a biblical sense, humanity was born in the Garden of Eden, and Africa was the cradle. […] [The early men] walked upright onto the stage, bearing Promethean fire – self awareness and knowledge taken from the gods – and everything changed.” Dit is een voorbeeld van de krachtige bewoordingen die bioloog Edward Osborne Wilson veelvuldig gebruikt in zijn boek ‘The Diversity of Life’. De dramatische toon is goed gezet, en deze vervolgt zich door het hele boek heen. De schrijver laat duidelijk blijken dat hij zich grote zorgen maakt over het welzijn van onze planeet. En daar heeft hij genoeg reden toe, laat hij blijken uit zijn boek. De invloed van de mens op onze planeet is immens. Wilson verteld dat de mens in ecologisch opzicht abnormaal is, met name doordat er zo veel van ons zijn. Als soort verbruiken wij tussen de twintig en veertig procent van alle zonne-energie die wordt opgeslagen door middel van fotosynthese. Dit houdt in dat deze energie niet meer beschikbaar is voor andere soorten, en dat heeft natuurlijk een enorm effect op al het leven om ons heen. ‘The Diversity of Life’ is een prachtig geschreven relaas over de toekomst van het leven op onze planeet. Het is een boek dat iedereen gelezen zou moeten hebben, om bewust te worden van de invloed die wij als soort hebben op de gehele aarde. Wilson confronteert ons met harde cijfers, maar gelukkig ook met mooie oplossingen om de invloed van de mens op de wereld om ons heen te minimaliseren. Edward O. Wilson heeft inmiddels meer dan 20 boeken op zijn naam staan, over uiteenlopende onderwerpen zoals: mieren, sociale insecten, soortendiversiteit, sociaal gedrag in de natuur, de rol van de mens in de natuur, en de rol van wetenschap in de maatschappij. Twee van deze boeken, ‘On Human Nature’ en ‘The Ants’, hebben een Pulitzer prijs gewonnen. Wilson geeft les aan de prestigieuze Amerikaanse universiteit Harvard, waar hij twee prijzen heeft gekregen voor zijn manier van lesgeven. Ook heeft hij een hele reeks internationale wetenschappelijke prijzen en eervermeldingen verdiend. Als bioloog heeft Wilson zich gespecialiseerd in het onderzoek aan mieren en andere insecten. De fascinatie voor insecten blijkt duidelijk door het boek heen, door passages waarin hij laat blijken hoe belangrijk de rol van insecten is in het leven op aarde. Hij vertelt dat de insecten de wereld draaiende houden; ze zijn al veel ouder dan de mens en hebben de mens niet nodig. De mens en de meeste andere landorganismen daarentegen zouden niet kunnen overleven zonder insecten. In ‘The Diversity of Life’ begint Wilson te vertellen over hoe het leven is ontstaan, hoe het zich heeft ontwikkeld en iedere denkbare plek op aarde heeft gekoloniseerd. Hij legt uit hoe soortsvorming en natuurlijke selectie in hun werk gaan, de drijfveren van de evolutie. Evolutie is een traag proces, bijna onmerkbaar op de menselijke schaal. Toch is al het leven op aarde het product van miljoenen jaren evolutie. Het leven heeft zich aangepast aan elke mogelijke denkbare habitat, van diep onder de zee bij een kokendhete bron tot de diepe duisternis in een koude grot. Een prachtig voorbeeld van de wonderen der evolutie is de Reuzenaronskelk. Deze enorme bloem, ook wel aasbloem genoemd, is dieprood/paars van kleur, geurt naar rottend vlees, en wordt zelfs warm op moment dat hij bloeit. Dit alles om zoveel mogelijk op een stuk rottend vlees te lijken, zodat de bloem zijn bestuivers, aasvliegen, kan aantrekken. Niets is minder waar. De plant weet niet dat er zoiets als rottend vlees bestaat. De opvallende kenmerken van de bloem zijn ontstaan doordat exemplaren met verschillende kenmerken die aasvliegen aantrokken meer succes met overleven hadden dan exemplaren die deze kenmerken niet bezaten. Over de jaren heen zijn de bloemen hierdoor steeds meer gaan lijken op rottend vlees, zonder dat de bloem zich ervan bewust is dat er zoiets is op de wereld. Wilson vertelt vol vuur hoe de wereld om ons heen is gevuld met wonderen van het leven. De biodiversiteit is enorm, maar dat is niet altijd zo geweest. In het verleden van de aarde zijn er ook vijf grote massa-extincies geweest, periodes waarin een groot percentage van alle soorten op aarde uitsterft. Het einde van de dinosauriërs is hier een voorbeeld van. Door deze massaextincties krijgen de overlevende soorten een kans om zich te vermeerderen en de vrijgekomen plaatsen in de natuur te benutten. Doordat niet alle soorten uitsterven in zo’n periode krijg je uiteindelijk een heel divers geheel van soorten, met oude soorten zoals haaien, krokodillen, insecten, varens en ginkgo’s, naast de meer moderne soorten zoals zoogdieren, vogels en bloemplanten. Volgens Wilson moeten wij, de mens, deze diversiteit trachtten te behouden. De evolutie gaat nog steeds door, maar als we de oude soorten verliezen die al miljoenen jaren geleden zijn ontstaan, raken we belangrijk deel van het erfgoed van de aarde kwijt. De levende wereld om ons heen is nog bijna niet verkend. De mens heeft nu aan 1,4 miljoen soorten een wetenschappelijke naam gegeven. Het overgrote deel van deze soorten zijn maar zeer oppervlakkig bekend, terwijl er naar schatting tien miljard tot honderd miljard verschillende soorten zijn. Dit is een zeer ruwe schatting, de mens weet zo weinig van het leven op aarde, dat het niet te zeggen is of het werkelijk aantal soorten dichter bij de tien miljard of honderd miljard ligt. Doordat er zo weinig soorten bekend zijn, is het ook nauwelijks te bepalen hoeveel soorten er ieder jaar uitsterven. De belangrijkste oorzaak van het uitsterven van soorten is habitatdestructie, laat Wilson zien. Hij verteld dat er enkele metingen zijn gedaan aan stukken regenwoud die werden gekapt voor de landbouw, en dat daar een model op is gebaseerd waaruit blijkt dat als een stuk regenwoud wordt gehalveerd, het verlies aan soorten in dat gebied tussen 10 en 50 procent ligt. Wilson berekent dat er in het meest optimistische geval per jaar ongeveer 27.000 soorten verdwijnen; dat is 74 per dag; 3 per uur. Als dat zo doorgaat, zijn we in het jaar 2020 een vijfde of meer van onze biodiversiteit kwijt. De helft van de biodiversiteit van de aarde is te vinden in de regenwouden. Maar dat is ook de plaats waar de meest arme mensen wonen. In deze arme landen wordt veel regenwoud gekapt zodat er landbouwgrond van gemaakt kan worden. Tussen 1979 en 1989 zijn de regenwouden verwoest met een snelheid van 142.000 vierkante kilometer per jaar, dat is vergelijkbaar met de oppervlakte van een voetbalveld per seconde. Toch is de grond niet erg goed bruikbaar voor landbouw. De meeste regenwouden groeien namelijk op zure en nutriëntarme grond. De koolstof en nutriënten die aanwezig zijn in het ecosysteem zijn opgenomen door de bomen. De nutriënten uit as van verbrande bomen kan landbouw hooguit drie jaar ondersteunen, maar daarna is de grond te arm om nog gewassen op te kunnen laten groeien. Boeren zullen dan kunstmest moeten gaan gebruiken, of, als dat te duur is, verhuizen naar het volgende stuk regenwoud en dat platbranden. Regenwouden zoals de amazone houden zichzelf in stand, de bossen creëren hun eigen regen. Als er teveel wordt weggekapt, zal er -volgens modellen van regenval en verdamping- op de plaats van de amazonewouden alleen nog maar gras kunnen groeien, met her en der een struikje. Als de wouden worden verbrand zal niet alleen de regenval veranderen, ook de koolstofdioxide die vrijkomt bij het verbranden van de bomen heeft een enorme impact. Wilson verteld dat de regenwouden die tussen 1850 en 1980 zijn gekapt negentig tot honderdtwintig miljard kubieke meter koolstofdioxide in de atmosfeer hebben toegevoegd. Ook de hoeveelheid methaan, het tweede broeikasgas, is toegenomen; tien tot vijftien procent van die toename wordt toegeschreven aan ontbossing. Volgens Wilson zou een regenwoud met een oppervlakte van de helft van Brazilië alle koolstofdioxide die de mens heeft uitgestoten kunnen opnemen, met als bijkomend voordeel dat methaan langer zal worden vastgehouden. Wilson geeft verschillende voorbeelden van manieren waarop de mens beter samen kan leven met zijn omgeving. Hij vertelt dat er betere manieren zijn om landbouw te bedrijven zonder het bos te verwoesten. Het zal waarschijnlijk wat geduld en geregel kosten, maar uiteindelijk is er meer winst mee te behalen dan met het type landbouw dat nu wordt bedreven. Een van deze voorbeelden is leguanen kweken, de ‘kip van de jungle’; een groot tropisch reptiel met lichtgekleurd, lekker vlees. De vleesopbrengst van leguanen is aanzienlijk, en kan oplopen tot tien keer de hoeveelheid vlees per oppervlakte als ‘standaard’ vee als geiten en runderen, terwijl het regenwoud grotendeels in stand wordt gehouden. Ook cultuurgewassen kunnen veelal worden vervangen door inheemse soorten, en zelfs de kap van hout voor de vervaardiging van papier kan worden gestopt als er andere, vezelrijke planten gebruikt worden. Kenaf (Hibiscus cannabinus), verwant aan katoen, levert drie tot vijf maal meer pulp op dan bomen, en hoeft nauwelijks gebleekt te worden om er papier van te maken. De mens is natuurlijk wel bezig met soortbehoud, en doet dit op verschillende manieren. Dierentuinen en botanische tuinen behouden soorten door ermee te kweken en deze weer uit te zetten in het wild. Deze methode heeft maar een zeer klein effect, in de eerste plaats al omdat het gros van alle soorten op aarde nog niet bekend is. Daarnaast zullen in dit soort faciliteiten alleen de soorten gered worden die het publiek aantrekkelijk vindt. Ook het invriezen van levend weefsel om organismen mee te klonen zal weinig uitkomst bieden. Deze methode blijkt te werken voor verschillende soorten micro-organismen en is zelfs al eens succesvol toegepast op complexere organismen zoals wortels en kikkers, maar zelfs als het mogelijk zou zijn om miljoenen soorten in te vriezen, dan nog mis je een enorme hoeveelheid aan genetische variatie. Daar komt nog bij dat het milieu van het organisme blijft veranderen over de tijd, terwijl het organisme hetzelfde zal blijven zoals op het moment waarop het is ingevroren. Het is daarom mogelijk dat het organisme niet meer is aangepast aan zijn omgeving als het wordt uitgezet. Ook weten mensen nog bijna niks over hoe soorten samenwerken binnen een ecosysteem. Als je een zaad van een plant bewaard, maar de symbionten (bijvoorbeeld de schimmels die voedingsstoffen afgeven aan de wortels van planten en de bestuivers van bloemplanten) waar de plant miljoenen jaren samen mee is geëvolueerd zijn uitgestorven, maakt de plant geen schijn van kans. Voor dieren geldt hetzelfde; je kan een soort niet zomaar uit zijn verband rukken. Het belang van biodiversiteit is lastig te bepalen. Wilson zegt: “[…] there might be an answer to the question I am asked most frequently about the diversity of life: if enough species are extinguished, will the ecosystems collapse, and will the extinction of most other species follow soon afterward? The only answer anyone can give is: possibly. By the time we find out, however, it might be too late. One planet, one experiment.” Wilson geeft een vijfstappenplan dat volgens hem het beste zal werken om de biodiversiteit te beschermen: de flora en fauna inventariseren, economische waarde toekennen aan biologische diversiteit, duurzame ontwikkeling stimuleren, beschermen wat er nog is, en tenslotte de verwoeste gebieden herstellen. ‘The Diversity of Life’ is zeer interessant om te lezen en een absolute aanrader voor iedereen. Het is erg plezierig dat het boek niet alleen een relaas is over hoe erg het met de wereld gesteld is, maar er ook oplossingen worden geboden die niet eens zo onrealistisch klinken. Uiteindelijk zal het misschien toch nog wel eens goed kunnen komen met onze planeet tijdens het bestaan van de mensheid. Edward O. Wilson, The Diversity of Life. Penguin Books Ltd, 1992. Hardcover, 424 pagina's, geïllustreerd. Paperback: € 19, 99. ISBN: 0-713-99094-5